BELEIDSREGELS MAATWERKVOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DRECHTSTEDEN

 

Het Dagelijks Bestuur,

 

overwegende dat

  • -

    het gewenst is om beleidsregels vast te stellen omtrent de uitleg van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

 

gelet op

  • -

    artikel 4:81 lid 1, 4:83 en artikel 1:3 lid 4 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • -

    de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de deelnemende gemeenten;

  • -

    de afstemming met de Regionale Adviesraad Wmo Drechtsteden, waaraan de beleidsregels zijn gezonden met verzoek om advies;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen, de navolgende Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1. Te bereiken resultaten

De Wet legt in artikel 2.1.2. lid f bij iedere gemeente de opdracht neer maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn. In deze beleidsregels is gekozen voor een nadere uitwerking van deze twee resultaten.

De gemeenten moeten ervoor zorg dragen dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Het begrip maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de individuele persoon is toegesneden. Daarom kan ook geen limitatieve opsomming worden gegeven van de maatwerkvoorzieningen die de gemeenten kunnen aanbieden. Wel worden in dit hoofdstuk per resultaatgebied de meest voorkomende maatwerkvoorzieningen genoemd en uitgewerkt.

Maatwerk betekent ook dat ernaar wordt gestreefd om een cliënt op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Wel geldt daarbij dat deze compensatie ertoe moet leiden dat de cliënt in aanvaardbare mate zelfredzaam is en in aanvaardbare mate kan participeren. De ondersteuning gaat dus niet zo ver dat de gemeente rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt ten aanzien van de zelfredzaamheid en participatie.

 

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

  • a.

    CRvB: Centrale Raad van Beroep;

  • b.

    Gemeente: een gemeente behorende tot de Drechtstedengemeenten;

  • c.

    Ingezetene: een persoon die woont in een gemeente behorende tot de Drechtstedengemeenten;

  • d.

    Verordening: Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten van de Drechtsteden.

  • e.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

 

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Toegangsprocedure

De Wet bevat in artikel 2.3.2 een duidelijke beschrijving van de toegangsprocedure, waarbij een scheiding is aangebracht tussen de melding en de aanvraag. In aanvulling hierop is in de Verordening een aantal aanvullende bepalingen opgenomen over de toegangsprocedure.

Wij volstaan hier met een beknopte beschrijving van de toegangsprocedure.

De cliënt meldt zich bij de SDD met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Dit kan op verschillende manieren waaronder digitaal, telefonisch, schriftelijk of via een fysiek loket bij de SDD of één van de sociale wijkteams. Vervolgens onderzoekt de SDD deze melding, waarbij de cliënt een persoonlijk plan kan indienen en gebruik kan maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

De onderzoeksfase zoals beschreven in de Wet is verder uitgewerkt door de CRvB in een stappenplan. Dit stappenplan is de basis van de onderzoeksfase.

Stappenplan CRvB (NB: waar in dit stappenplan sprake is van "het College" moet "het Dagelijks Bestuur van de SDD" worden gelezen: immers, de beschreven taken zijn door de colleges van de zeven gemeenten aan het Dagelijks Bestuur van de SDD gedelegeerd. De praktische uitvoering van de genoemde taken is in handen van de consulenten van de SDD.)

  • 1.

    Het college moet vaststellen wat de hulpvraag is.

  • 2.

    Het college moet vaststellen welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Het college kan vervolgens vaststellen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

  • 4.

    Het college dient te onderzoeken of en in hoeverre eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

  • 5.

    Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.

 

Na het onderzoek krijgt de cliënt een onderzoeksverslag toegestuurd. Het onderzoeksverslag beschrijft de cliëntsituatie, mogelijkheden, beperkingen, alternatieve oplossingen en eventuele voorliggende voorzieningen en beantwoordt de vraag of een maatwerkvoorziening een oplossing is voor de ondersteuningsvraag. De cliënt kan na afronding van het onderzoek een aanvraag indienen door het onderzoeksverslag te ondertekenen of een aanvraagformulier in te dienen. Het Dagelijks Bestuur geeft vervolgens een beschikking op de aanvraag af.

 

Bij een aantal maatwerkvoorzieningen, zoals huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding, wordt bij verstrekking in natura gewerkt met het indiceren in resultaatgebieden. In dat geval wordt, daar waar een maatwerkvoorziening lijkt aangewezen, in het onderzoeksverslag vermeld ten aanzien van welke resultaatgebieden de cliënt beperkingen heeft en wat deze beperkingen zijn. Met dit onderzoeksverslag, en de daarin opgenomen te bereiken resultaten, kan de cliënt een aanbieder kiezen en samen met de aanbieder een ondersteuningsplan opstellen. In dit ondersteuningsplan formuleren de cliënt en de aanbieder concrete doelen op de resultaatgebieden en leggen zij vast hoe de resultaten bereikt gaan worden. Hierbij wordt de ondersteuning die de cliënt krijgt, precies afgestemd op de situatie van de cliënt. Het ondersteuningsplan wordt naar de SDD gestuurd en de SDD beoordeelt het ondersteuningsplan.

 

Artikel 2.2 Beschikking

Vooruitlopend op de landelijke ontwikkelingen rondom passend beschikken, is het op grond van de huidige Wet en Verordening al mogelijk om te komen tot een passende beschikkingsduur, afgestemd op de situatie van de cliënt. Indien er sprake is van een langdurige of levenslange ondersteuningsbehoefte en wanneer de verwachting is dat de (sociale) situatie in de nabije toekomst niet zal veranderen, kan een beschikking voor een langere periode of voor onbepaalde tijd worden afgegeven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij cliënten met psychogeriatrische beperkingen, waarvoor dagbesteding is geïndiceerd.

 

Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst van doelgroepen en indicaties op te nemen, omdat er altijd sprake is van een individuele afweging van beperkingen, ondersteuningsbehoefte en sociale omstandigheden (zoals netwerk en mantelzorg). Ook als wordt vastgesteld dat het behalen van doelen langere tijd zal duren, kan een beschikking met een langere looptijd worden afgegeven. Gedurende die langdurige beschikkingsperiode zullen wel periodiek evaluaties worden gepland. De frequentie van deze evaluaties is net als de beschikkingsduur afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte, beperkingen en sociale omstandigheden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemene voorzieningen

In de afweging voor een maatwerkvoorziening wordt, indien van toepassing, verkend of een algemene voorziening een passend alternatief zou kunnen bieden.

Een algemene voorziening is een vrij toegankelijk aanbod van diensten of activiteiten, in welk kader het college zich aan een aanbieder verbonden heeft. Een algemene voorziening is toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers en is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op laagdrempelige wijze in de vorm van dienstverlening worden aangeboden. De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt, en

  • financieel gedragen kan worden door de cliënt, en

  • passend en toereikend is voor de cliënt.

Voor het bepalen van de financiële draagkracht moet het Dagelijks Bestuur beoordelen of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.

Voor de volgende voorzieningen kan geen maatwerkvoorziening worden verstrekt voordat in afstemming met het sociale (wijk)team is vastgesteld dat een algemene voorziening onvoldoende compensatie biedt voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt:

  • -

    Lichte vormen van individuele begeleiding (IB0 en IB1)

  • -

    Lichte vormen van dagbesteding voor dementie en ggz

  • -

    Kortdurend verblijf

 

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 4.1 Beoordeling aanspraak

Artikel 4.1 Beoordelingskader

Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de Wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid) en de verordening (criteria waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de Wet). Daarnaast geldt dat er sprake moet zijn van maatwerk. Bij het beoordelen van de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:

  • het algemene beoordelingskader (zie artikel 4.2)

  • de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 4.7)

 

Artikel 4.2 Algemene beoordelingskader

Bij het beoordelen van een aanspraak zoals bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de verordening, moet worden gekeken naar:

  • Is de cliënt ingezetene van een van de gemeenten? (zie artikel 4.3)

  • Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wet?

  • Zijn er andere (eigen) mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie artikel 4.4)

  • Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie artikel 4.9).

  • Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie artikel 4.5)

  • Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie artikel 4.6)

  • Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar? (zie artikel 3.1)

 

Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van voorliggende, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd en/of feitelijk aanwezig zijn, kan geen maatwerkvoorziening worden versterkt. Of de cliënt daadwerkelijk de betreffende algemene voorziening zal gaan gebruiken, behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

 

Artikel 4.3 Ingezetene

Een gemeente is voor wat betreft de hoofddoelen zelfredzaamheid en participatie alleen verantwoordelijk indien een cliënt ingezetene is van de betreffende gemeente, zo bepaalt de Wet. Dit wil zeggen dat de cliënt zijn woonplaats heeft in de gemeente; zijnde de gemeente waar de cliënt gewoonlijk verblijft en waar het centrum van diens dagelijkse sociale en economische activiteiten is gelegen. Het gaat dus om het feitelijke woon- en verblijfadres. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) vormt een belangrijke aanwijzing, maar is niet per se doorslaggevend. Personen met de Oekraïense nationaliteit kunnen worden ingeschreven in de BRP, op aangifte van verblijf en adres bij de gemeente waar zij (tijdelijk) wonen.

Er geldt één uitzondering op het vereiste van ingezetene, namelijk voor het bezoekbaar maken (zie artikel 4.55).

 

Artikel 4.4 Eigen verantwoordelijkheid

De Wet is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen wanneer het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt verstaan het vermogen van een cliënt om op eigen kracht problemen op te lossen, dan wel met de hulp van mantelzorgers, personen uit het sociale netwerk, gebruikelijke hulp of (elektronische) hulpmiddelen die het woongemak en de veiligheid in huis verbeteren. Oplossingen die een cliënt zelf redelijkerwijs kan realiseren op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid, gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.

Via algemene voorlichting kunnen ingezetenen worden geïnformeerd over het tijdig nemen van maatregelen, die bijdragen aan het behouden van zelfredzaamheid en participatie. Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de cliënt aan de orde.

 

Artikel 4.5 Voorliggende voorziening

Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet, die voor gaat op verstrekking van een maatwerkvoorziening, voor zover zij een passende en toereikende oplossing biedt.

Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:

  • voorzieningen op grond van de Wet langdurige zorg. Onder andere vervoer naar behandeling en/of begeleiding en het schoonhouden van de woonruimte, maken deel uit van het Volledig Pakket Thuis;

  • zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;

  • hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan om hulpmiddelen voor onder andere revalidatie of een specifieke beperking. Een rollator of andere eenvoudige loophulpmiddelen vallen echter niet onder de Zorgverzekeringswet.

 

Dit is geen uitputtende opsomming. Er moet in elke individuele situatie beoordeeld worden of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet het geval, dan moet alsnog een maatwerkvoorziening worden geboden. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, terwijl die wel wettelijk verankerd of feitelijk aanwezig is, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.

 

Artikel 4.6 Algemeen gebruikelijke voorziening

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien deze tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoort. In zijn uitspraak van 20 november 2019, heeft de CRvB gewezen op vaste rechtspraak, waarin is overwogen dat aan de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015 kan worden ontleend dat het college niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn, een uitkomst bieden. De CRvB geeft aan dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn een wasmachine of -droger, verhoogd toilet, maaltijdservice, boodschappendienst of handgrepen en wandbeugels.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de individuele cliënt algemeen gebruikelijk is.

Voor de beoordeling van het vierde criterium, namelijk of de voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau, wordt aangesloten bij uitspraken van de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:2084) en de Rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2022:11646). De verstrekking van de voorziening wordt op grond van deze uitspraken beschouwd als een lening, wanneer de kosten van het hulpmiddel binnen 36 maanden kunnen worden terugbetaald, op basis van een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand. Op grond van deze objectieve norm wordt invulling gegeven aan het vierde afwegingscriterium.

 

Uitzondering

In individuele gevallen kan een voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden gezien, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt, toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien bijvoorbeeld een nog niet afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling optredende beperking moet worden vervangen.

 

Artikel 4.7 Algemene toegangscriteria en weigeringsgronden

Bij het beoordelen van aanspraken wordt ook gekeken naar de in artikel 4.2 van de verordening opgenomen algemene toetsingscriteria en weigeringsgronden voor maatwerkvoorzieningen, alsmede de in de artikelen 4.3 tot en met 4.8 van deze verordening opgenomen specifieke criteria.

 

Artikel 4.8 Goedkoopst passende voorziening

Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten, zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.

 

Artikel 4.9 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is ‘de normale’, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden aan elkaar te bieden. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening gehouden. Het uitgangspunt is dat huisgenoten samen verantwoordelijk zijn voor het huishouden, de gezondheid, de levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren: gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening. Zie bijlage 1 voor een uitwerking van gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning en bijlage 2 voor een uitwerking van gebruikelijke hulp bij begeleiding.

 

Artikel 4.10 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was en de voorziening niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht dat hij of zij tijdig anticipeert op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, hetzij rekening houdt met zijn of haar beperkingen bij keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat voor hem traplopen nu al lastig, maar binnen 5 jaar onmogelijk is, op tijd maatregelen nemen en op zoek gaan naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en kan leiden tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan voor de verhuizing reeds duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten, betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen en -aanpassingen.

 

Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, op een moment dat al te voorzien was dat deze voorziening in de nabije toekomst niet meer adequaat zou zijn, bestaat eveneens geen aanspraak op compensatie in de vorm van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wet.

 

Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen en moet derhalve goed worden onderbouwd. Van belang hierbij is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaren geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Daarentegen valt het ook te verdedigen dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en dat hij, rekening houdend met deze verwachting, nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

Bij het zogenaamde primaat van verhuizen boven het aanpassen van de bestaande woning, past echter de nodige nuancering. Er zijn meerdere factoren die in ogenschouw genomen moeten worden, zoals de beschikbaarheid van een geschikte of geschikt te maken woning, de financiële gevolgen van een verhuizing, de snelheid waarmee het probleem opgelost kan worden en de sociale omstandigheden.

 

Artikel 4.11 Eerder verstrekte voorziening

Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld. Die bedraagt in het algemeen 10 jaar voor woonvoorzieningen, 7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen en 3 jaar voor sportrolstoelen. Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

 

Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening. Daarop zijn twee uitzonderingen waarin wel een nieuwe voorziening kan worden verstrekt:

  • de eerder verleende voorziening is geheel of gedeeltelijk verloren gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen

  • de cliënt komt geheel of gedeeltelijk tegemoet in de veroorzaakte kosten.

Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer passend is, kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.

 

Artikel 4.12 Vorm: natura of persoonsgebonden budget

Voor elke maatwerkvoorziening geldt het wettelijke recht op keuzevrijheid tussen een voorziening/ondersteuning in natura of een voorziening/ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget. De bepaling van de omvang van beide verstrekkingsvormen zal hierna voor de verschillende typen voorziening/ondersteuning nader worden uitgewerkt.

 

Artikel 4.13 Omschrijving resultaat ‘voeren van een gestructureerd huishouden'

Onder het voeren van een gestructureerd huishouden wordt een aantal (sub)resultaten benoemd, zoals:

  • -

    Een schoon en leefbaar huis

  • -

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • -

    Beschikken over gewassen (en gestreken) kleding en linnen- en beddengoed. In die gemeenten waar een was- en strijkvoorziening in de vorm van een algemene voorziening aanwezig is, bestaat in beginsel geen aanspraak op een maatwerkvoorziening voor wassen en strijken.

  • -

    Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De activiteiten die verricht kunnen worden, worden beschreven in Bijlage 1.

 

Artikel 4.14 Huishoudelijke ondersteuning

De maatwerkvoorziening ten behoeve van het voeren van een gestructureerd huishouden zal meestal bestaan uit huishoudelijke ondersteuning.

Als er naast daadwerkelijke praktische huishoudelijke ondersteuning ook een ondersteuningsbehoefte is op regievoering, zal hiervoor begeleiding worden ingezet. Dit kan zowel vanuit het voorliggende veld als vanuit de maatwerkvoorziening worden ingezet, afhankelijk van de zwaarte van de ondersteuningsvraag.

 

Artikel 4.15 Omvang en normering Huishoudelijke ondersteuning

De omvang en aard van de huishoudelijke ondersteuning wordt afgestemd op de gezinssituatie en de medische of psychosociale situatie van de cliënt.

 

Natura

Bij de verstrekking in natura wordt de huishoudelijke ondersteuning geïndiceerd in een of meerdere resultaten, conform afspraken in het contract met aanbieders en de met hen overeengekomen Service Level Agreements (SLA’s). Hoe het resultaat wordt bereikt en wat hiervoor van de kant van de aanbieder wordt ingezet, komen de cliënt en aanbieder samen overeen. De afspraken hierover worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat door beide partijen wordt ondertekend en dat bij de SDD wordt aangeleverd.

 

Persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd. Dit is dezelfde (objectieve) normering die ten grondslag ligt aan de contractering van de Zorg in Natura. Het normenkader is gerelateerd aan het op basaal niveau functioneren van het huishouden dat geen ondersteuning nodig heeft. Ten slotte wordt voor het bepalen van de omvang van de te verstrekken huishoudelijke ondersteuning rekening gehouden met de levering van gebruikelijke hulp. De normering is terug te vinden in bijlage 1 van deze beleidsregels.

 

Artikel 4.16 Omschrijving resultaat 'Zelfredzaam zijn in het dagelijkse leven'

Bij dit resultaatgebied gaat het om het bevorderen, het behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt, met als doel opname in een instelling, verwaarlozing of overlast te voorkomen.

Zelfredzaamheid wordt in de Wet gedefinieerd als het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij zelfredzaamheid gaat het erom dat iemand:

  • voor zichzelf kan zorgen c.q. de regie kan voeren over de zelfzorghandelingen;

  • het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

  • het vermogen heeft om zelf in het structureren van zijn dag te voorzien;

  • zelf besluiten kan nemen en regie voeren.

 

Artikel 4.17 Individuele begeleiding

Steeds meer van de Drechtstedengemeenten hebben algemene voorzieningen voor (lichte vormen van) individuele begeleiding. Als dit een passende oplossing biedt voor de ondersteuningsbehoefte zal geen maatwerkvoorziening worden toegekend.

Wanneer een maatwerkvoorziening ten behoeve van het hebben van zelfregie over het dagelijkse leven toch noodzakelijk blijkt, kan deze maatwerkvoorziening bestaan uit individuele begeleiding. Er zijn afhankelijk van de gemeente vier of vijf categorieën begeleiding individueel:

  • Individuele begeleiding 0 (waakvlam): IB0 is niet in alle gemeenten beschikbaar.

  • Individuele begeleiding 1 (toezicht en stimuleren)

  • Individuele begeleiding 2 (aanleren en oefenen)

  • Individuele begeleiding 3 (helpen, overnemen en regie)

  • Individuele begeleiding 4 (kamertraining, intensieve woonbegeleiding, zie voorts artikel 4.20)

 

In bijlage 3 staat een nadere uitwerking van deze categorieën individuele begeleiding.

 

Begeleiding zintuiglijk gehandicapten

Over de begeleiding aan mensen met een zintuiglijke handicap (ZG) heeft de VNG landelijke afspraken gemaakt met aanbieders en deze vastgelegd in een landelijke raamovereenkomst. Deze raamovereenkomst beschrijft de rechten en plichten tussen de gemeenten en aanbieders. Binnen de kaders van deze raamovereenkomst kunnen regionale samenwerkingsverbanden van gemeenten of individuele gemeenten de ondersteuning ‘afroepen’ overeenkomstig de in de overeenkomst gestelde voorwaarden.

 

Artikel 4.18 Omvang en normering Individuele begeleiding

De omvang en aard van Individuele begeleiding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt.

 

Natura

Bij de verstrekking in natura wordt de individuele begeleiding geïndiceerd in een of meerdere resultaatgebieden, conform afspraken in het contract met aanbieders en de met hen overeengekomen Service Level Agreements. De concrete invulling van de doelen en de manier waarop het resultaat wordt bereikt wordt door de cliënt en de aanbieder gezamenlijk vastgelegd in een ondersteuningsplan. Dit plan wordt door beide partijen ondertekend en bij de SDD aangeleverd. Bij het formuleren van de doelen wordt aangesloten bij de domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) en de analyse in het onderzoeksverslag. De te bereiken resultaten op de verschillende domeinen zijn genoemd in bijlage 3.

 

Persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd. Dit is dezelfde (objectieve) normering die ten grondslag ligt aan de contractering van de Zorg in Natura. Het normenkader is terug te vinden in bijlage 2 van deze beleidsregels.

 

Artikel 4.19 Opslag

In bijzondere situaties die een sterk ontregelend effect hebben op de cliënt en die vragen om een tijdelijke verhoogde inzet of professionaliteit van ondersteuning die de bandbreedte van het arrangement overstijgt, kan een opslag worden verstrekt. De opslag kan worden verstrekt bij individuele begeleiding 1, 2 of 3. De SDD bepaalt of een opslag wordt verstrekt.

 

Tijdelijke opslag op basis van omstandigheden

Een tijdelijke opslag op basis van de omstandigheden van de cliënt kan aan de orde zijn:

  • 1.

    Bij de overgang van een intramurale naar een extramurale woonsituatie: de opslag wordt dan verstrekt voor de tijdelijke extra ondersteuning die nodig is bij het regelen van allerhande praktische zaken bij de overgang naar zelfstandig wonen en – nog belangrijker – het voorkomen van psychische ontregeling / terugval als gevolg van de overgang naar zelfstandig wonen. Hieronder valt ook de overgang van de kliniek naar de maatwerkvoorziening IB.

  • 2.

    Bij 'life events', zoals een dreigende huisuitzetting, die tijdelijk extra begeleiding vergen die de bandbreedte overstijgt.

 

Op basis van gedrag

Een structurele of tijdelijke opslag op basis van het gedrag van de cliënt kan aan de orde zijn indien de cliënt ondersteuningsmijdend gedrag vertoont. Dit wil zeggen dat een klant die valt onder de doelgroep van de Wmo 2015 én voor wie ondersteuning op grond daarvan noodzakelijk is, afziet van een ondersteuningsvraag of de bestaande ondersteuning wil stopzetten. Bij het beantwoorden van de vraag welke specifieke ondersteuning in deze gevallen wenselijk is, wordt, in het kader van een bij de zwaarte van de zaak behorende integrale benadering, samenwerking gezocht met partners als het SWT of bemoeizorg.

 

Artikel 4.20 Individuele begeleiding 4

Individuele begeleiding 4 (IB4) is een maatwerkvoorziening met een eigen specifieke doelgroep. Voor IB4 kunnen jongeren en jongadolescenten in aanmerking komen die vanuit de Jeugdwet zeer intensieve begeleiding nodig hebben om de stap naar zelfstandigheid te maken. Bijlage 3 bevat de criteria waaraan een client die aanspraak wil maken op IB4 moet voldoen.

 

Artikel 4.21 Afbakening Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding

Bij huishoudelijke ondersteuning gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren, maar iemand anders moet toezien/stimuleren en de betrokken hulpverlener tijdens het uitvoeren van de huishoudelijke taken aanwezig moet zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de huishoudelijke ondersteuning. Dit is ook aan de orde wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. Als de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de cliënt die taken zelf uitvoert, dan kan deze hulp een aanspraak zijn op begeleiding.

 

Artikel 4.22 Afbakening begeleiding individueel – begeleiding groep

Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding groep wordt bepaald door wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding groep is voorliggend op begeleiding individueel wanneer hetzelfde resultaat wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Maar wanneer de hulpvraag gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm.

Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding groep, kan begeleiding individueel worden geïndiceerd. Het gaat dan om personen voor wie op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep, zoals infectiegevaar of dusdanige gedragsproblemen dat het niet wenselijk is om deze persoon in een groep te plaatsen. Bij individuele gevallen is een combinatie van begeleiding groep en begeleiding individueel mogelijk.

 

Artikel 4.23 Omschrijving resultaat 'Het hebben van een dagstructuur'

Het bieden van dagstructuur wordt verleend in de vorm van begeleiding groep, ook wel dagbesteding genoemd. Dagbesteding betreft een professioneel begeleide, structurele dagactiviteit met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving en – waar mogelijk – perspectief op verbetering van zijn huidige situatie verleent. Dagbesteding wordt bij voorkeur niet in de woon/verblijfssituatie geboden. Daarmee wordt de mogelijkheid echter niet uitgesloten.

 

Artikel 4.24 Beoordelingskader Dagbesteding

Bij een aanvraag voor Dagbesteding wordt gekeken wat de best passende manier is om te komen tot dagbesteding en dagstructuur. Hierbij wordt ook onderzocht of (aangepast) werk bijvoorbeeld via Drechtwerk, Leerwerkbedrijven en regulier vrijwilligerswerk mogelijk is als alternatief voor Dagbesteding. Bovendien hebben steeds meer Drechtstedengemeenten algemene voorzieningen voor dagbesteding. Als dit een passende oplossing biedt voor de ondersteuningsbehoefte zal geen maatwerkvoorziening worden toegekend.

 

Artikel 4.25 Dagbesteding

De maatwerkvoorziening ten behoeve van het hebben van dagstructuur kan bestaan uit dagbesteding. Er zijn vijf categorieën dagbesteding die kunnen worden ingezet:

  • Dagbesteding belevingsgericht

  • Dagbesteding belevingsgericht intensief

  • Dagbesteding arbeidsmatig

  • Dagbesteding arbeidsmatig intensief

  • Dagbesteding ontwikkelingsgericht

 

Deze categorieën worden verder uitgewerkt in Bijlage 4.

 

Artikel 4.26 Bepalen categorie en omvang dagbesteding

De categorie dagbesteding wordt bepaald aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • de behoefte van de cliënt en de mantelzorger(s)

  • het te bereiken resultaat

  • de belastbaarheid en

  • het ontwikkelpotentieel van de cliënt

 

De omvang van de dagbesteding wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan drie tot vier aaneengesloten uren.

Bij dagbesteding worden naast de omvang ook resultaten geformuleerd die met de dagbesteding bereikt moeten worden. Bij het formuleren van de te bereiken resultaten wordt aangesloten bij de domeinen van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). De te bereiken resultaten op de verschillende domeinen zijn genoemd in bijlage 4.

 

Persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd, die gerelateerd is aan de noodzakelijke (groeps)begeleiding en de daarmee te behalen resultaten.

 

Vervoer

De indicatiestelling voor dagbestedingsvervoer wordt gedaan via een apart indicatiebesluit, naast het indicatiebesluit voor Dagbesteding. De cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding als de cliënt onvoldoende zelfredzaam is bij het vervoer. Het vervoer van en naar de dagbesteding wordt geïndiceerd en toegekend vanaf het verblijfsadres tot aan de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie. Bij het bepalen van de 'passende locatie' worden de volgende criteria meegewogen:

  • -

    De inhoud en zwaarte van de ondersteuningsbehoefte

  • -

    De onderliggende medische, psychische en psychosociale problematiek als ook eventuele gedragsproblematiek

  • -

    Voorkeur op basis van identiteit

  • -

    De beschikbaarheid van de dagbesteding op de betreffende locatie.

 

Artikel 4.27 Omschrijving resultaat 'Ontlasten mantelzorgers'

De Wet geeft de gemeenten de verantwoordelijkheid mantelzorgers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger uit te voeren. De Sociale Wijkteams of gespecialiseerde mantelzorgpunten kunnen mantelzorgers verwijzen naar het lokale aanbod, dat onder andere uit informatie en advies, trainingen of ondersteuning door een vrijwilliger kan bestaan. Ook kan een mantelzorger (maar ook huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren) door het (aan)bieden van kortdurend verblijf in een instelling worden ontlast. Dit kan in bepaalde gevallen ook worden gerealiseerd door het inzetten van begeleiding individueel of begeleiding groep.

 

Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral bij het logeren elders, met als doel het overnemen van het permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben.

 

Artikel 4.28 Kortdurend verblijf

De maatwerkvoorziening ten behoeve van het ontlasten van mantelzorgers kan bestaan uit kortdurend verblijf in een instelling. Kortdurend verblijf is dus uitsluitend bedoeld ter ontlasting van mantelzorgers. Het doel van kortdurend verblijf is dat de mantelzorger duurzaam inzetbaar blijft. De toets is dus of de mantelzorger inderdaad ontlast wordt en of het tijdelijk overnemen van de ondersteuning leidt tot duurzame inzet van de betreffende mantelzorger. Bij het beoordelen of kortdurend verblijf aan de orde is, moet onder meer worden beoordeeld of de cliënt is aangewezen op verblijf en of respijtzorg zonder verblijf een mogelijkheid is. Bovendien hebben steeds meer Drechtstedengemeenten een algemene voorziening voor Kortdurend verblijf. Als dit een passende oplossing is voor de cliënt zal geen maatwerkvoorziening worden verstrekt.

 

Artikel 4.29 Beoordelingskader Kortdurend verblijf

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar het in artikel 4.2 van deze beleidsregels genoemde algemene beoordelingskader en de algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 4.7 tot en met 4.11 van deze beleidsregels).

De criteria om in aanmerking te komen voor kortdurend verblijf zijn uitgewerkt in bijlage 5.

 

Artikel 4.30 Omvang Kortdurend verblijf

De omvang van kortdurend verblijf bedraagt maximaal gemiddeld drie etmalen per week. Het aantal etmalen per week wordt bepaald aan de hand van het aantal etmalen dat de mantelzorger of de huisgenoot die de gebruikelijke hulp verleent, moet worden ontlast. Het aantal dagen dat de zorgaanbieder registreert, dient gelijk te zijn aan het aantal nachten dat de cliënt in de instelling verblijft.

Er bestaat de mogelijkheid om etmalen kortdurend verblijf te ‘sparen’ en deze etmalen dan tegelijkertijd in te zetten. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.

 

Natura

Bij de verstrekking in natura is sprake van een integraal pakket, dus een verblijfscomponent én begeleiding. De verblijfscomponent omvat huishoudelijke verzorging, keukenpersoneel, de facilitaire dienst, dagelijkse welzijnsactiviteiten en voedings- en hotelmatige kosten.

 

Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de benodigde etmalen per week. Hierbij wordt het bedrag van het persoonsgebonden budget gebaseerd op de verblijfscomponent. Indien (aanvullende) begeleiding nodig is, wordt hiervoor een aparte indicatie gesteld.

 

Artikel 4.31 Omschrijving resultaat 'Normaal gebruik van de woning'

Onder zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel resultaten vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak als resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een gestructureerd huishouden’ geeft geen duidelijkheid over het onderscheid tussen die resultaten. Wel is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere cliënt dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening worden gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat de cliënt met bestaande of bekende toekomstige beperkingen rekening moet houden.

 

Een geschikte woning is een woning waarvan iemand normaal gebruik kan maken. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Hieronder worden bij voorbeeld verstaan eten, slapen en lichaamsreiniging, het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een kind dat geheel afhankelijk is van zijn verzorger(s).

Het gebruiken van een hobby-, werk of recreatieruimte valt niet onder de elementaire woonfuncties.

De aard, omvang en normering van huishoudelijke ondersteuning bij het gebruik van de woning wordt beschreven in artikel 4.13 tot en met 4.15 van deze beleidsregels.

 

Artikel 4.32 Beoordelingskader Woningaanpassingen

De Verordening bevat een aantal specifieke weigeringsgronden ten aanzien van maatwerkvoorzieningen ter compensatie van beperkingen in het normale gebruik van de woning:

  • -

    Verhuiskosten die zijn gemaakt voorafgaand aan het moment van beschikken en waarbij niet meer is na te gaan of dit de goedkoopst, passende voorziening is

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als cliënt al verhuisd is en achteraf nog een verhuiskostenvergoeding aanvraagt. Een uitzondering hierop is wanneer de cliënt kan aantonen dat de verhuizing op grond van zijn of haar beperkingen noodzakelijk was en dat dit ook de goedkoopst, passende oplossing betrof in deze specifieke situatie.

  • -

    Specifiek op mensen met beperkingen gericht woongebouw

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek is gericht op mensen met beperkingen. In deze situatie mag verwacht worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten, of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

  • -

    Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

    Maatwerkvoorzieningen die betrekking hebben op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten worden niet verstrekt, tenzij het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbrede toegangsdeuren, vlonders en een opstelplaats voor de rolstoel/scootmobiel.

  • -

    Hoofdverblijf

    De cliënt moet zijn hoofdverblijf hebben in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd. Een uitzondering hierop geldt voor het bezoekbaar maken (zie artikel 4.52).

  • -

    Aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud

    Indien de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud, bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening.

 

Uitzonderingen

Een uitzondering geldt voor cliënten met Astma/COPD bij wie als gevolg daarvan door een medisch deskundige (bijvoorbeeld een arts of longverpleegkundige) een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld. De woningsanering beperkt zich over het algemeen tot de woonruimten die het meeste gebruikt worden. Doorgaans betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. Wanneer het te vervangen artikel is afgeschreven (veelal na circa 8 jaar) wordt er geen voorziening verstrekt. Van sanering van meer woonruimten kan sprake zijn, op advies van een (kinder-)arts, bij kinderen van 1 tot 4 jaar.

Een tweede uitzondering betreft woningsaneringen in verband met rolstoelgebruik en het gebruik van een tillift. Het Dagelijks Bestuur kan onder voorwaarden en rekening houdend met de afschrijftermijn van de te vervangen vloerbedekking (veelal circa 8 jaar), tot sanering besluiten.

 

  • -

    Niet verhuisd naar de beschikbare, meest geschikte woning, tenzij vooraf toestemming is verleend

    Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing naar een woning die op dat moment niet de beschikbare, meest passende woning is, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Hieronder wordt ook verstaan maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van het verhuizen vanuit een voor de cliënt geschikte woning waarvoor geen noodzaak bestaat. Een uitzondering hierop is wanneer er sprake is van een belangrijke reden voor de verhuizing, of wanneer vooraf toestemming voor de verhuizing is verleend door het Dagelijks Bestuur.

    Onder belangrijke reden kan onder andere worden verstaan: het gaan samenwonen, een huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening, wanneer de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.

  • -

    Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd

    Er bestaat geen aanspraak op een woonvoorziening indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

 

Artikel 4.33 Woonvoorzieningen

Bij maatwerkvoorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning, betreft het meestal woonvoorzieningen. Wij onderscheiden in ieder geval de volgende woonvoorzieningen:

 

  • -

    Losse woonvoorzieningen

    Dit zijn voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel). Deze voorzieningen zijn opgenomen in het Prijsafsprakenboek en gecontracteerd bij een beperkt aantal aannemers/leveranciers via een aanbesteding.

  • -

    Woningaanpassingen

    Dit zijn bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen; vaak zijn het nagelvaste voorzieningen, bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur.

    Iedere woonvoorziening waarvan de kosten lager zijn dan € 750,-- wordt bij verstrekking in natura in principe in eigendom geleverd. Elke woonvoorziening waarvan de kosten € 750,-- of hoger zijn, wordt in principe in bruikleen geleverd.

Bij de noodzaak voor een woonvoorziening wordt eerst beoordeeld of het resultaat "wonen in een geschikt huis", ook te bereiken is door andere oplossingen, zoals verhuizen. Is er geen andere oplossing, dan wordt beoordeeld of het veranderen van de indeling van de woning soelaas biedt. Als een inpandige aanpassing mogelijk is, zal het Dagelijks Bestuur allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Vervolgens wordt bepaald op basis van concrete mogelijkheden en financieel-economische argumenten of een herbruikbare losse woonunit kan worden geplaatst. Hierbij wordt rekening gehouden met een mogelijke Omgevingsvergunning.

Ten slotte beoordeelt het Dagelijks Bestuur of het resultaat wonen in een geschikt huis te bereiken is door het plaatsen van een aanbouw . In de beoordeling neemt het Dagelijks Bestuur mee of de aanbouw kan worden hergebruikt en of met herstel in de oorspronkelijke staat rekening moet worden gehouden.

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het Dagelijks Bestuur altijd eerst met een programma van eisen, waarmee meerdere offertes kunnen worden opgevraagd.

 

Artikel 4.34 Afweging: aanpassen of verhuizen

Het Dagelijks Bestuur kan het primaat van verhuizen toepassen. Bij de afweging of het primaat kan worden toegepast of dat aanpassing van de huidige woning moet plaatsvinden, zullen alle relevante aspecten worden meegewogen. Die aspecten zijn de financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt, de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de cliënt en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Aan het besluit tot toepassing van het primaat van verhuizen ligt een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten ten grondslag.

 

Artikel 4.35 Verhuizing

Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is gemiddeld (afgerond) één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor een ieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten. Ingezetenen met een minimuminkomen kunnen eventueel een beroep doen op bijzondere bijstand voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

 

Artikel 4.36 Persoonsgebonden budget woonvoorziening

Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de woonvoorziening die in natura zou zijn verstrekt als uitgangspunt genomen bij het bepalen van het bedrag, waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijftermijn. De kosten voor de woonvoorzieningen in natura zijn in de meeste gevallen vastgelegd in het Prijsafsprakenboek. Als het Prijsafsprakenboek hierin niet voorziet, wordt een offerte opgevraagd bij de gecontracteerde aannemer of leverancier van woningvoorzieningen.

 

Artikel 4.37 Omschrijving resultaat 'Verplaatsen in en om de woning'

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is in dit geval vervoer over kleine afstanden: van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich te verplaatsen met een rolstoel, kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.

Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Bovendien moet het gaan om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel: cliënten die een rolstoel niet dagelijks, maar incidenteel nodig hebben, komen derhalve niet in aanmerking voor een rolstoel. Daarbij valt te denken aan cliënten die de rolstoel alleen nodig hebben tijdens een dagje uit of een middagje winkelen. Voor kortdurend gebruik is het mogelijk voor maximaal 26 weken een rolstoel te lenen via de "Hulpmiddelen Uitleen" of "Thuiszorgwinkel". Dit wordt (met medische verwijzing) vaak vergoed via het Basispakket van de Zorgverzekeringswet. Voor incidenteel gebruik is het ook mogelijk voor cliënten om een rolstoel te huren via de "Thuiszorgwinkel".

 

Artikel 4.38 Vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening is een maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij de vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar, of inventarisatie van de beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt, alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.

Bij het bepalen welke individuele vervoersvoorziening voldoende compenserend is, wordt de verstrekking van andere voorzieningen mee beoordeeld en worden zo mogelijk aanvullende afspraken met de cliënt gemaakt. Als de cliënt bijvoorbeeld de beschikking heeft over een scootmobiel, kan het maximum aantal te vergoeden kilometers voor het collectief vraagafhankelijk vervoer worden verlaagd.

Indien collectief vraagafhankelijk vervoer niet of onvoldoende compenserend is voor het oplossen van het probleem, of er zijn andere redenen om af te wijken, zal het Dagelijks Bestuur compenseren met een individuele voorziening door middel van een bijdrage in de kosten van individueel vervoer, een autoaanpassing of een gesloten of open buitenwagen (scootmobiel).

Hieronder volgt een, niet limitatief, overzicht van mogelijke vervoersvoorzieningen.

 

Artikel 4.39 Rolstoelen

Het gaat bij de maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich verplaatsen in en om de woning meestal om een rolstoel. Onder het begrip 'rolstoel' valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder een handbewogen rolstoel kan ook een duwwandelwagen worden verstaan. Ook individuele aanpassingen, accessoires, onderhoud en reparatie aan rolstoelen en verzekering van rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking, voor zover zij noodzakelijk zijn. Voor het opstellen van een Programma van Eisen wordt (indien aanwezig) gebruik gemaakt van het rapport en advies van een behandelend ergotherapeut. Dit is uitgewerkt in het landelijk Convenant Maatwerkprocedure Toegang Hulpmiddelen dat de Drechtsteden mede hebben ondertekend. De eventuele adviezen en rapporten van behandelend artsen en therapeuten worden meegenomen in het onderzoek (zoals beschreven in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet). De uiteindelijke weging en besluitvorming met betrekking tot de noodzakelijke eisen aan het hulpmiddel is voorbehouden aan het Dagelijks Bestuur.

Het Dagelijks Bestuur verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel. Er zijn andere mogelijkheden om deze kosten gecompenseerd te krijgen, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand.

Vaak zullen aanpassingen tegelijk met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. Het Dagelijks Bestuur vergoedt de kosten van rolstoeltraining indien de (medisch) adviseur aangeeft dat hiervoor een noodzaak bestaat. Het Dagelijks Bestuur heeft met de rolstoelleveranciers afspraken gemaakt dat tijdens het leveren van een rolstoel duidelijke instructies worden gegeven over onder andere het op de juiste wijze en zorgvuldig omgaan met de rolstoel. Ook wordt een serviceboekje verstrekt. Het Dagelijks Bestuur heeft met de rolstoelleveranciers ook afspraken gemaakt over (ver-)huur van rolstoelen voor dagelijks gebruik in en om de woning.

 

Artikel 4.40 Persoonsgebonden budget rolstoel

Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die in natura zou zijn verstrekt als uitgangspunt genomen. Hiervoor wordt bij het bepalen van het bedrag gebruik gemaakt van de catalogusprijs zoals beschreven in het landelijk Convenantmeeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerendewoonvoorzieningen. Dit bedrag wordt op basis van het programma van eisen berekend door onze gecontracteerde leveranciers op basis van de afspraken in het convenant.

 

Artikel 4.41 Omschrijving resultaat 'Lokaal verplaatsen per vervoermiddel'

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 25 kilometer rond het hoofdverblijf. Dit is het vervoersgebied. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. In afstand, maar ook in systematiek sluit het Dagelijks Bestuur zo veel mogelijk aan bij het bovenregionale vervoer.

Het collectief vervoersysteem heeft prioriteit, maar op grond van jurisprudentie van de CRvB kan de keuze voor pgb niet worden geweigerd (ECLI:NL:CRVB:2019:3396). Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de cliënt.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Ook is het aantal kilometers dat voor vergoeding in aanmerking komt, gemaximeerd op 1500 per kalenderjaar. Dit aantal kan op basis van een individuele beoordeling gemotiveerd worden uitgebreid.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) is er geen noodzaak te compenseren, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

 

Artikel 4.42 Beoordelingskader Vervoersvoorziening

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. De afstand tot het openbaar vervoer is afhankelijk van de woonsituatie van de cliënt. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

 

Artikel 4.43 Collectief vervoer

Medisch noodzakelijke begeleiding

Onder medisch noodzakelijke begeleiding wordt verstaan: hulp of begeleiding die tijdens de rit door de chauffeur niet kan worden geboden. Er moet sprake zijn van:

  • medische noodzaak van begeleiding onderweg. De begeleider moet kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld bij een epilepsieaanval of een andere uiting die het gevolg is van de beperking. Bij deze groep is het noodzakelijk dat er iemand aanwezig is die kennis van zaken heeft en kan ingrijpen wanneer dat nodig is;

  • medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg

    De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de cliënt de regie kwijt kan raken. In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld dementie) of mensen met gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.

Als medisch noodzakelijke begeleiding is geïndiceerd, kan niet zonder begeleider worden gereisd. Daarom wordt ervan uitgegaan dat wanneer iemand daarom vraagt, dit ook echt noodzakelijk is. Een medisch noodzakelijke begeleider reist gratis. Indien de medisch noodzakelijke begeleider om de cliënt te begeleiden eerst naar het adres van cliënt moet reizen en na afloop weer terug, kan aanvullend een persoonsgebonden budget worden verleend. De hoogte van deze vergoeding is geregeld in de verordening.

 

Sociale begeleiding

Sinds 1 januari 2011 mag er in het collectief vraagafhankelijk vervoer één begeleider per pashouder mee. Met de aanbieder(s) van het vervoerssysteem heeft het Dagelijks Bestuur eveneens afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder deze begeleider mee kan en het bijhouden en verrekenen van kilometers en kosten. Deze (sociale) begeleider reist tegen hetzelfde tarief als de cliënt.

 

Artikel 4.44 Fiets

Voor kinderen en volwassenen met een verplaatsingsbehoefte worden normale (kinder)driewielerfietsen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Zij komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen komen in principe wel voor vergoeding in aanmerking. Bijzondere fietsen worden toegekend voor zover deze medisch noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de zeer directe omgeving van de woning. Bijzondere fietsen worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een bijzondere fiets is voorliggend op een scootmobiel. Het gebruik van een bijzondere fiets draagt bij aan het verbeteren van de gezondheid van de gebruiker en daarmee aan zijn of haar zelfredzaamheid (reablement). Dit kan in een verminderd beroep op voorzieningen resulteren.

 

Artikel 4.45 Scootmobiel

Het verstrekken van een scootmobiel is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er is sprake van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van twee tot drie kilometer met een scootmobiel zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding;

  • het gebruik van een (aangepaste) fiets door de client is niet mogelijk.

  • de cliënt kan het openbaar vervoer niet bereiken;

  • (mogelijkheid tot) het stallen van de scootmobiel is aanwezig;

  • de cliënt is voornemens de scootmobiel regelmatig (gemiddeld 3 maal per week) te gaan gebruiken;

  • de cliënt beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootmobiel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootmobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan voordat de scootmobiel wordt verstrekt. Indien de rijvaardigheid onvoldoende is, kunnen maximaal vijf rijlessen worden verstrekt (zie artikel 4.44) of kan worden verwezen naar een ergotherapeut. Na de rijlessen of de therapie zal de rijvaardigheid nogmaals worden beoordeeld. Alleen als de rijvaardigheid voldoende is, kan een scootmobiel worden verstrekt.

 

Artikel 4.46 Aankoppelfiets/handbike

Het verstrekken van een aankoppelfiets/handbike is aan de orde indien wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er is sprake van volledige of gedeeltelijke rolstoelgebondenheid en de cliënt is aangewezen op het gebruik van een (hand aangedreven) rolstoel;

  • er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 2 tot 3 kilometer met een handbike zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten;

  • de cliënt is voornemens de aankoppelfiets/handbike regelmatig (gemiddeld 3 maal per week) te gebruiken;

  • de cliënt beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de handbike in het dagelijks verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidslessen worden gegeven alvorens de handbike wordt verstrekt (zie artikel 4.44).

 

Artikel 4.47 Rolstoelscooter

Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) is alleen aan de orde indien blijkt dat dit noodzakelijk is en de goedkoopst passende voorziening. Daarnaast moet worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een scootmobiel (zie artikel 4.40). Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een rolstoelscooter te verstrekken. Andere oplossingen zullen veelal goedkoper zijn.

 

Artikel 4.48 Gesloten buitenwagen

Het verstrekken van een gesloten buitenwagen is alleen aan de orde indien blijkt dat dit noodzakelijk is en de goedkoopst passende voorziening. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een gesloten buitenwagen of een persoonsgebonden budget hiervoor te verstrekken. Andere oplossingen zullen veelal goedkoper zijn.

 

Artikel 4.49 Training

Een cliënt kan voor een training voor het gebruik van een scootmobiel, een aankoppelfiets/handbike, een rolstoelscooter of een gesloten buitenwagen in aanmerking komen, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van de verordening verleende individuele vervoersvoorziening. De training bestaat uit maximaal 5 lessen en wordt afgesloten met een rijvaardigheidstest.

De training voor het gebruik wordt verstrekt via één van de gecontracteerde leveranciers of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De rijvaardigheidstest wordt afgenomen door de leverancier en/of een allround consulent. Pas nadat de rijvaardigheidstest voldoende is afgelegd, volgt verstrekking van de voorziening.

 

Artikel 4.50 Vergoeding vervoerskosten

Het persoonsgebonden budget voor de kosten van gebruik van een eigen auto of van een taxi of rolstoeltaxi dient ter dekking van de werkelijke kosten tot een vastgesteld maximum per jaar.

 

Artikel 4.51 Autoaanpassing

Een autoaanpassing is alleen aan de orde indien deze noodzakelijk is en de goedkoopst passende voorziening. Bij het bepalen of een aanpassing noodzakelijk is, wordt tevens meegewogen wat de kosten zijn die vervoer per taxi gedurende meerdere jaren met zich mee zou brengen. Wordt besloten tot aanpassing, dan zal de auto worden aangepast, dan wel zal hiervoor een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor onderhoud, reparatie en verzekering van autoaanpassingen wordt een overeenkomst ‘op maat’ gesloten.

Overige kosten, zoals kosten voor het opladen van een accu, rijlessen, een autoverzekering, een gehandicaptenparkeerkaart of een gehandicaptenparkeerplaats, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Artikel 4.52 Vervoersbehoefte cliënt

Het Dagelijks Bestuur houdt bij het bepalen van de vervoersbehoefte rekening met de leeftijd van cliënt:

  • kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken, worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen. Ook kan het in sommige gevallen noodzakelijk zijn om op basis van de beperkingen van het kind een aangepaste autostoel te verstrekken om het eigen vervoer van het gezin mogelijk te maken;

  • kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan kan worden overwogen een vervoersvergoeding tot de helft van de norm (in kilometers) toe te kennen;

  • kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een enigszins ontwikkelend verplaatsingsgedrag. Er kan zo nodig een vervoersvergoeding tot 3/4 van de norm (in kilometers) worden toegekend. Voordat een vervoersvoorziening wordt toegekend moet beoordeeld worden of het kind leerbaar is om met een helpende hand zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer;

  • kinderen vanaf 15 jaar hebben net als volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag en worden dus op dezelfde wijze als volwassen cliënten beoordeeld. Voordat een vervoersvoorziening wordt toegekend moet beoordeeld worden of het kind leerbaar is om met een helpende hand zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer.

 

Artikel 4.53 Omschrijving resultaat 'Het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij'

Het gaat bij het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Vaak zal het inzetten van een maatwerkvoorziening zoals begeleiding of vervoersvoorziening ertoe leiden dat de cliënt in voldoende mate actief kan deelnemen aan de maatschappij.

 

Artikel 4.54 Sportvoorziening

Een van de maatwerkvoorzieningen die kan bijdragen aan het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij is een sportvoorziening, zoals de sportrolstoel. Het Dagelijks Bestuur verstrekt een sportvoorziening indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de cliënt beoefent aantoonbaar een bepaalde sport;

  • de cliënt is zonder de sportvoorziening niet in staat tot uitoefening van die sport;

  • er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

Als voorliggende voorziening biedt Uniek Sporten de mogelijkheid tot het uitlenen van sporthulpmiddelen gedurende vier maanden, waarna iemand een definitieve keuze kan maken voor een bepaalde sport. Uniek Sporten biedt dan ondersteuning bij het aanvragen van het sporthulpmiddel. Uniek Sporten is actief in Alblasserdam, Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht.

 

Artikel 4.55 Bezoekbaar maken

Indien de cliënt in een Wlz-instelling verblijft, kan het Dagelijks Bestuur bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning die in een van de Drechtsteden ligt. Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan dat de cliënt de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken.

In aanvulling op het bezoekbaar maken van een woning kunnen voor een gehandicapt kind tot 18 jaar, dat in het weekeinde en/of de gebruikelijke schoolvakanties thuis verblijft, tevens de slaapverdieping en de natte cel bezoekbaar en bruikbaar (logeerbaar) worden gemaakt.

 

 

Hoofdstuk 5 Bijdrage

Artikel 5.1 Bijdrage

De cliënt is voor alle maatwerkvoorzieningen een bijdrage in de kosten verschuldigd, met uitzondering van een aantal in de Wet en de Verordening benoemde voorzieningen.

Het Dagelijks Bestuur kondigt in de beschikking aan dat een bijdrage in de kosten verschuldigd kan zijn. Vaststelling van de hoogte en inning gebeuren door het CAK. De startdatum van de bijdrage is gelijk aan de datum van de aanvang van de ondersteuning. Indien de cliënt langer dan 1 kalendermaand geen gebruik maakt van ondersteuning, is over deze periode geen bijdrage verschuldigd. Maakt de klant niet langer gebruik van ondersteuning, dan wordt de bijdrage stopgezet per einddatum van de ondersteuning.

 

Artikel 5.2 Bijdrage collectief vervoer

Voor het collectief vervoer is een aparte eigen bijdrage verschuldigd. De bijdrage voor het collectief vervoer bestaat uit een opstaptarief en een kilometertarief. Deze bedragen zijn vastgelegd in de verordening. Vaststelling van het bijdrage per persoon per rit en de inning van de bijdrage gebeuren door Stroomlijn BV. De cliënt betaalt alleen voor het werkelijke gebruik van de vervoersvoorziening.

 

 

Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget

Artikel 6.1 Pgb vaardigheid

Om een pgb te beheren moet de budgethouder pgb-vaardig zijn. De budgethouder moet afspraken maken met de zorgverlener(s) en een administratie bijhouden. Pgb-vaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van het pgb-vaardigheidskader van de Rijksoverheid. Als de budgethouder niet pgb-vaardig is, dan kan de budgethouder een vertegenwoordiger aanstellen of kiezen voor ondersteuning in zorg in natura.

 

Artikel 6.2 Vertegenwoordiger

Als de budgethouder niet pgb-vaardig is dan kan een vertegenwoordiger het beheer van een pgb overnemen. Een vertegenwoordiger is verantwoordelijk voor het beheren van de administratie en het monitoren van de kwaliteit van de ondersteuning. Dit kan een persoon zijn die gemachtigd is door de budgethouder of een wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder, mentor, curator of voogd). De vertegenwoordiger zorgt ervoor dat de verplichtingen die bij een pgb horen, worden nagekomen. Deze persoon handelt namens en in het belang van de cliënt. Zo mag een vertegenwoordiger namens de cliënt zorgovereenkomsten ondertekenen, gegevens wijzigen en informatie opvragen.

 

Het machtigen van een niet-wettelijk vertegenwoordiger kan door het ondertekenen van het budgetplan door de wettelijke vertegenwoordiger en cliënt.

Zowel een gemachtigde als een wettelijk vertegenwoordiger tekenen het budgetplan ter bevestiging dat het budgetplan naar waarheid is ingevuld en dat men op de hoogte is van de voorwaarden en kwaliteitseisen bij een pgb. Dit houdt onder andere in dat men zich bewust is van de taken die bij een budgethouder (of vertegenwoordiger) liggen en welke verantwoordelijkheden dit met zich mee draagt. Als de vertegenwoordiger wijzigt, dan moet de cliënt dit melden bij de Sociale Dienst Drechtsteden.

De vertegenwoordiger, zowel een gemachtigde als een wettelijke, moet voldoende nabij de cliënt staan in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd.

Als een cliënt zelf de maatwerkvoorziening individuele begeleiding ontvangt, dan kan de cliënt geen budgetbeheerder zijn voor een andere cliënt of ondersteuning leveren.

 

Artikel 6.3 Afwijzing pgb

In de Verordening is een aantal situaties genoemd waarin geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Eén van deze situaties is dat het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Hiervan kan sprake zijn:

  • 1.

    bij verslaving of problemen van psychische aard of

  • 2.

    in andere gevallen waarin mag worden verwacht dat het persoonsgebonden budget niet zal worden besteed waarvoor het is bedoeld.

Het weigeren van een persoonsgebonden budget kan vanuit het oogpunt van doelmatigheid ook aan de orde zijn bij het verstrekken van voorzieningen aan jonge kinderen of bij progressieve ziektebeelden. Wel bestaat dan de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening in natura.

 

 

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Begripsbepalingen

  • -

    Calamiteiten: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid (artikel 1.1.1. Wmo 2015).

  • -

    Fraude: het opzettelijk misleidend handelen binnen het zorgdomein, waarbij doelbewust in strijd met de regels wordt gehandeld met het oog op eigen of andermans gewin.

  • -

    Ondoelmatigheid: de geleverde ondersteuning draagt niet bij aan de doelen waar de klant aan moet werken. Dit is dus niet noodzakelijke en/of niet effectieve zorg

  • -

    Onrechtmatigheid: declaratie voor ondersteuning is niet in overeenstemming met het geldende declaratieprotocol en/of contractvoorwaarden.

  • -

    Proactief toezicht: toezicht vindt plaats op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten, thema’s of risico’s.

  • -

    Reactief toezicht: onderzoek naar aanleiding van (calamiteiten)meldingen.

 

Artikel 7.2 Algemeen

De Wet draagt gemeenten op toezichthouders aan te wijzen die toezicht houden op de uitvoering van de Wmo. Voor de maatwerkvoorzieningen worden de toezichthouders op grond van gemandateerde bevoegdheid, aangewezen door de directeur van de GR sociaal.

De toezichthouders houden toezicht op de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de ondersteuning, zowel voor de persoonsgebonden budgetten als voor ondersteuning in natura. Er wordt zowel reactief toezicht gehouden (op basis van signalen) als proactief toezicht (op basis van thema's).

 

Artikel 7.3 Calamiteiten

Het calamiteiten en incidententoezicht is belegd bij de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (DG&J). Zorgaanbieders moeten calamiteiten of (gewelds)incidenten binnen drie werkdagen melden. DG&J neemt vervolgens contact op met de melder en weegt per situatie af of er sprake is van een calamiteit of (gewelds)incident, of dat dit mogelijk samenhangt met een tekortkoming in de kwaliteit van de ondersteuning. Uiteindelijk moet de zorgaanbieder een zelfonderzoek uitvoeren en verbetermaatregelen voorstellen die de toezichthouder bij DG&J beoordeeld. De sociale dienst wordt altijd geïnformeerd over een calamiteitenmelding en de uitkomst van het zelfonderzoek. Afhankelijk van de aard van het incident en de kwaliteit van het zelfonderzoek besluit de sociale dienst of aanvullend onderzoek nodig is.

 

Artikel 7.4 Afwegingen noodzaak reactief toezicht

Reactief toezicht vindt plaats op basis van signalen vanuit onder andere ingezetenen, consulenten, SVB en Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ). Aan de hand van diverse criteria wordt afgewogen of er noodzaak is tot een onderzoek. Voor deze criteria wordt gebruik gemaakt van "Risico-indicatoren bij pgb en ZiN. Risico-signaleringskaarten" opgesteld door de VNG en IKZ.

 

Artikel 7.5 Afwegingen noodzaak proactief toezicht

Proactief toezicht vindt plaats op basis van een vooraf, in het werkplan van de toezichthouder opgenomen, vastgesteld thema of prioriteit. Het doel van proactief toezicht is het voorkomen of identificeren van problemen. Door hier actief op in te spelen kan de dienstverlening en ondersteuning richting klanten worden verbeterd. Proactief toezicht kan steekproefsgewijs en zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden.

Onderdeel van proactief toezicht zijn de themaonderzoeken. Bij dit type onderzoek kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden om te focussen op een bepaald type ondersteuning.

 

Artikel 7.6 Toetsing rechtmatigheidstoezicht

Als een melding wordt ontvangen waaruit twijfels blijken over de kwaliteit, doelmatigheid of rechtmatigheid van ondersteuning wordt op basis van de volgende indicatoren besloten of verder onderzoek noodzakelijk is.

  • -

    Op één adres zijn een of meerdere pgb’s verstrekt. De zorgverlener woont zelf ook op dit adres.

  • -

    Er staan meer personen ingeschreven op het adres van de zorgvrager dan logisch is of dan uit eerder onderzoek is gebleken.

  • -

    Budgethouder is zelf ook zorgverlener en/of budgethouder en zorgverlener en budgethouder verlenen over en weer ondersteuning aan elkaar.

  • -

    Restant budget wordt aan het einde van het jaar volledig geïncasseerd, terwijl de ondersteuning of jeugdhulp verdeeld over het jaar gegeven is.

  • -

    Er worden vaak wijzigingen doorgevoerd in de SVB-portal.

  • -

    Er is een fraudesignaal aanwezig in de SVB-portal.

  • -

    De winst is meer 10 % van de omzet (voor vennootschapsbelasting en eventueel aftrek management fee).

  • -

    Uit de jaarrekening blijkt dat het percentage personeelskosten ten opzichte van de omzet (ver) beneden de 70% ligt.

  • -

    Onvoldoende fte in dienst om omzet te realiseren.

  • -

    De verhouding tussen indicatie uren en personeel/fte klopt niet.

  • -

    Onduidelijke organisatiestructuur. Verschillende bv’s of stichtingen die met elkaar samenhangen.

  • -

    Het KvK-nummer van de instelling is gevestigd op naam van een cliënt.

  • -

    De zorgaanbieder werkt met (niet goed bekend staande) onderaannemers en/of (veel) externe inhuur.

  • -

    Het pand waar de organisatie gevestigd is lijkt niet geschikt voor het soort ondersteuning dat daar geleverd moet worden.

  • -

    Niet bestaande adressen van (locaties van) de zorgorganisatie of cliënten.

  • -

    In politiemeldingen komt regelmatig het adres naar voren waar de zorgaanbieder (beschermd) wonen aanbiedt.

 

Artikel 7.7 Toetsing kwaliteitstoezicht

In de Wmo 2015 staan kwaliteitseisen voor de ondersteuning beschreven (art 3.1, tweede lid Wmo 2015). Deze zijn hieronder verder uitgewerkt. 1 De toezichthouder onderzoekt deze punten via dossieronderzoek, observaties, locatiebezoek, en vraaggesprekken met cliënt, sociaal netwerk en de zorgaanbieder.

  • 1.

    De voorziening is doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht.

    • a.

      Er is een ondersteuningsplan waaruit blijkt wat de kansen/mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften zijn van de cliënt en op welke manier de ondersteuning bijdraagt aan het vervullen van de ondersteuningsbehoefte.

    • b.

      Het ondersteuningsplan is door cliënt en zorgaanbieder gezamenlijk gemaakt en is opgenomen als onderdeel van de beschikking. Indien relevant is het sociale netwerk van de cliënt eveneens betrokken bij het opstellen van het plan.

    • c.

      Bij het bieden van de ondersteuning wordt gewerkt zoals beschreven in het ondersteuningsplan.

    • d.

      De geboden ondersteuning draagt bij aan het behalen van de doelen uit het ondersteuningsplan.

    • e.

      De op basis van het plan verleende ondersteuning en de realisatie van gestelde doelen wordt regelmatig besproken en zo nodig bijgesteld.

    • f.

      De op basis van de voorziening geboden ondersteuning sluit aan op de reële behoefte en mogelijkheden van de cliënt en zijn/haar sociale netwerk (waaronder evt. mantelzorgers).

  • 2.

    De voorziening is veilig.

    • a.

      In het kader van de geboden voorziening wordt de veiligheid van de cliënt gewaarborgd.

  • 3.

    De voorziening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp .

    • a.

      In het ondersteuningsplan is aandacht voor afstemming op andere vormen van geboden hulp en zorg.

  • 4.

    De voorziening wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid o.b.v. de professionele standaard.

    • a.

      De betrokken hulpverlener is vakbekwaam.

    • b.

      De aanbieder biedt de in het kader van de geboden voorziening aangewezen beroepskracht passende scholing.

    • c.

      De aanbieder heeft passend beleid ontwikkeld. Denk hierbij aan kwaliteitszorg, personeelsbeleid, opleiding en scholing, melding van calamiteiten en geweldsincidenten, melding van huiselijk geweld en kindermishandeling, omgang met en de uitwisseling van persoonsgegevens, afhandeling van klachten en cliëntparticipatie.

  • 5.

    De voorziening wordt verstrekt met respect en in achtneming van de rechten van de cliënt.

    • a.

      De bejegening door de beroepskracht van de cliënt is passend en correct.

    • b.

      De aanbieder houdt zich in het kader van de te leveren ondersteuning aan de toepasselijke wettelijke voorschriften (w.o. bescherming persoonlijke levenssfeer).

    • c.

      De aanbieder neemt eventuele klachten in behandeling en handelt die tijdig en passend af.

 

Artikel 7.8 Contact Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ)

Indien wordt besloten tot verder onderzoek maakt de toezichthouder daarvan altijd melding bij het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) om de melding te verrijken en na te gaan of er andere landelijke onderzoeken lopen bij de zorgaanbieder. Indien andere onderzoeken lopen, wordt het vervolgonderzoek opgepakt in samenwerking met de andere onderzoekende partijen.

 

Artikel 7.9 Handhaving

Als uit het onderzoek van de toezichthouder blijkt dat er sprake is van onrechtmatigheid, dan kunnen vervolgstappen worden genomen. Het besluit kan voor een onrechtmatigheid bij zorg in natura en pgb gelijk zijn, maar het proces wat volgt is anders. Dit komt door de verschillende relaties van de gemeente ten opzichte van de zorgaanbieder.

Er worden vier handhavingsbesluiten richting aanbieders onderscheiden:

  • 1.

    Niet terugvorderen, maar er moet wel een verbeterplan worden opgesteld.

  • 2.

    Niet terugvorderen, maar de ondersteuning wordt wel beëindigd.

  • 3.

    Wel terugvorderen, en er moet een verbeterplan worden opgesteld.

  • 4.

    Wel terugvorderen, en de ondersteuning wordt beëindigd.

Daarnaast kan bij zorg in natura nog overwogen worden om het contract met de zorgaanbieder bij alle bovenstaande uitgangspunten te beëindigen. Naar aanleiding van het toezichtsrapport adviseert de toezichthouder over de handhaving. Per casus maakt de toezichthouder een afweging wat het best passende handhavingsbesluit is.

 

 

Hoofdstuk 8 Beëindiging, herziening, intrekking, terugvordering, regres en hardheidsclausule

Artikel 8.1 Algemeen

De Wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake wanneer met directe ingang of op enig moment in de toekomst geen aanspraak meer kan worden gemaakt op een maatwerkvoorziening. Onder intrekken wordt het ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening over een periode in het verleden verstaan. Herzien betreft het wijzigen van een over een periode in het verleden vastgestelde aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het Dagelijks Bestuur moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.

 

Artikel 8.2 Terugvorderen

Er bestaat voor het Dagelijks Bestuur geen verplichting tot terugvordering, maar een (discretionaire) bevoegdheid. Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het Dagelijks Bestuur. Die beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.

Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de Wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

 

Terugvordering voorziening in natura

Het Dagelijks Bestuur kan de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan een reële afschrijvingsduur.

 

Artikel 8.3 Regresrecht

Als een ingezetene letsel oploopt bij een ongeval en vervolgens langdurige of permanente beperkingen heeft, kan het zijn dat er ondersteuning vanuit de Wmo nodig is. Als het letsel gevolg is van een ongeval waarbij de schuld bij een derde ligt of als er een andere vorm van aansprakelijkheid is, dan is in veel gevallen een schadevergoeding voor de getroffen ingezetene mogelijk. Deze aansprakelijkheidsprocedures duren doorgaans lang. Bij een melding en een aanvraag wordt daarom de noodzaak voor ondersteuning vastgesteld op de gebruikelijke wijze zoals beschreven in artikel 2.1.

In het onderzoek stelt de consulent ook vast of er sprake is van een mogelijke regressituatie. De verdere beoordeling van een mogelijk verhaal van de kosten op een derde of aansprakelijkheidsverzekeraar wordt uitgevoerd door de juridisch specialisten aansprakelijkheid. Indien er sprake is van een kansrijk verhaal van kosten, zal de zaak worden overgedragen aan de gemeente waar de cliënt woonachtig is. Zij kunnen via de eigen advocaat de zaak verder afhandelen.

 

Artikel 8.4 Hardheidsclausule

De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de verordening of deze beleidsregels. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het Dagelijks Bestuur geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.

 

Afwijken van verordening

Het afwijken van de verordening gebeurt met een stevige onderbouwing onder toepassing van de in de verordening opgenomen hardheidsclausule.

 

Afwijken van de beleidsregels

Er moet worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing daarvan voor een of meer cliënten gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Dit wordt de ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’ genoemd.

 

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking, onder intrekking van de Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (vastgesteld op 14 februari 2022).

 

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden”.

 

 

Aldus besloten in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van11 december 2023.

drs. D.J. van Maanen, drs. P.J. Heijkoop

secretaris, voorzitter

Bijlage 1 PROTOCOL huishoudelijke ondersteuning

 

I.1 Inleiding

In de Wet is, onder andere, geregeld dat mensen die hulp nodig hebben bij het zo zelfstandig mogelijk functioneren in het dagelijks leven, ondersteuning kunnen krijgen van de gemeente. In de Verordening zijn (o.a.) de algemene bepalingen, de vormen van individuele voorzieningen etc. nader uitgewerkt met daaraan gekoppeld de beleidsregels.

Het protocol Huishoudelijke ondersteuning Drechtsteden, zoals dat gold tot 1 januari 2015 (hierna: protocol) is een bijlage bij de beleidsregels. Het protocol biedt de indicatiesteller handvatten voor het al dan niet stellen van een indicatie.

I.2 Huishoudelijke ondersteuning

I.2.1 Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning

Gebruikelijke hulp is ‘de normale’, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Hiermee wordt in de toegangsbeoordeling rekening gehouden. Het uitgangspunt is dat de huisgenoten samen verantwoordelijk zijn voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke hulp). Gebruikelijke hulp gaat vóór op een maatwerkvoorziening.

Bij gebruikelijke hulp wordt het volgende in aanmerking genomen:

  • 1.

    Leeftijd van de huisgenoot. De leeftijd van de huisgenoot is mede bepalend bij het vaststellen van mogelijkheden voor het leveren van gebruikelijke hulp. Van huisgenoten wordt het volgende verwacht:

    • a.

      23 jaar en ouder wordt verwacht dat zij alle huishoudelijke taken overnemen, die de cliënt niet kan verrichten;

    • b.

      18 jaar tot en met 22 jaar wordt verwacht dat zij een deel van de huishoudelijke taken overnemen ter grootte van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen, eventueel begeleiden van jongere gezinsleden. Let op: verschillende onderdelen hebben een hogere vervuilingsgraad wanneer meerdere personen hiervan gebruik maken. Dit valt buiten de taken van de 18 tot en met 22 jarige.

    • c.

      13 jaar tot en met 17 jaar wordt verwacht dat zij naar eigen mogelijkheid ingezet worden bij huishoudelijk werk zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in wasmand doen, rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen

    • d.

      8 jaar tot en met 12 jaar wordt verwacht dat zij naar eigen mogelijkheid ingezet worden bij licht huishoudelijk werk zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in wasmand doen

    • e.

      0 tot en met 7 jaar wordt geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Beperkingen en overbelasting

    Als er sprake is van gebruikelijke hulp dan gaat dit vóór op huishoudelijke ondersteuning. Is er sprake van dreigende (vastgestelde) overbelasting dan kan maximaal 6 tot 16 weken ondersteuning ingezet worden zodat de huisgenoten in de gelegenheid worden gesteld om zelf naar een structurele oplossing te zoeken. Ook is het zinvol te onderzoeken of lokaal voorzieningen voor kortdurende ondersteuning tot de mogelijkheden behoren. De indicatie stopt na afloop van deze 6 tot 16 weken. Cliënten worden niet benaderd voor een heronderzoek. Dit wordt opgenomen in de beschikking. De beslissing voor deze tijdelijke ondersteuning wordt altijd, na collegiaal overleg met een van de allround consulenten, genomen. Als er, na afloop van deze 6 tot 16 weken ondersteuning, een aanvraag wordt ingediend voor voortzetting van de indicatie dan is een medisch onderzoek naar de belastbaarheid noodzakelijk.

  • 3.

    Gebrek aan kennis/leerbaarheid

    Het feit dat een huisgenoot niet gewoon is de taken uit te voeren of de taken niet kan uitvoeren, omdat hij niet weet hoe dat moet, zijn in beginsel geen redenen voor compensatie op grond van de Wet. Wel kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld voor maximaal 6 weken voor het aanleren van taken.

    Wanneer in redelijkheid kan worden verondersteld dat de huishoudelijke taken niet (meer) aan te leren zijn in verband met een gebrek aan leerbaarheid, dan kan huishoudelijke ondersteuning worden geïndiceerd voor huishoudelijke taken die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

  • 4.

    Afwezigheid

    Fysieke afwezigheid van de huisgenoot geldt in principe niet als reden voor compensatie. Ieder (volwassen) mens wordt geacht een volledige school- of werkweek (inclusief reistijden) te hebben en deze te combineren met zijn huishoudelijke taken. Afwezigheid vanwege school- of arbeidsgerelateerde activiteiten heeft niet tot gevolg dat de persoon deze huishoudelijke taken niet kan doen, maar dat hij de uitvoering van de huishoudelijke taken plant op momenten waarop hij wel thuis is. Ook afwezigheid vanwege overwerk, vrijwilligerswerk, sportactiviteiten etc. leidt niet tot ondersteuning. De verantwoordelijkheid voor het huishouden gaat voor op andere activiteiten. De huisgenoot dient daarom zoveel mogelijk te streven naar een zodanig activiteitenprogramma, dat zijn verantwoordelijkheden thuis daar niet onder lijden.

    Een uitzondering geldt voor langdurige afwezigheid (meer dan 6 etmalen), waardoor uitstelbare taken te lang blijven liggen. Echter wordt van de huisgenoot, in die gevallen verwacht, dat hij ernaar streeft deze situatie zo kort mogelijk te laten zijn.

  • 5.

    Horen huisgenoten

    Als er huisgenoten zijn, die gebruikelijke hulp leveren, dan dient de indicatiesteller die huisgenoten, in het kader van het indicatieonderzoek, altijd persoonlijk te horen.

  • 6.

    Kindverzorging en -opvang

    Bij uitval van één van de ouders is de andere ouder verplicht de ondersteuning en zorg voor de kinderen over te nemen. Ook dit wordt gezien als gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat de aanwezigheid (toezicht, ook wel ‘opvang’ genoemd) van een verantwoordelijke ouder of derde persoon en de ‘verzorging’ van het kind conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

    Voor ondersteuning, verzorging en opvang van kinderen geldt als uitgangspunt dat het gebruik van kinderopvang of crèche als algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening redelijk is tot 5 dagen per week. Als dit niet beschikbaar of adequaat is en eventueel andere voorliggende mogelijkheden uitgeput zijn (denk aan mogelijkheden als: regeling voor ondersteuningsverlof, mantelzorg, crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder, indien aanwezig), dan kan er een indicatie zijn voor maximaal 40 uur per week voor een periode van 3 maanden voor oppas en opvang. Structurele opvang van kinderen in het kader van de Wet is niet mogelijk. Als degene die de gebruikelijke hulp kan leveren niet beschikbaar is (degene die deze ondersteuning zou moeten leveren is niet aanwezig of heeft zelf beperkingen) dan is huishoudelijke ondersteuning op tijdelijke basis mogelijk als er sprake is:

    a. van ontwrichting of calamiteiten

    b. van een situatie waarin de ouder(s) de gelegenheid nodig hebben om zelf opvang te regelen /organiseren.

    Wanneer de eigen mogelijkheden reeds maximaal worden gebruikt of afwezig zijn of er is overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan huishoudelijke ondersteuning ca. 3 maanden worden ingezet.

     

  • 7.

    Terminale ondersteuning of chronische situaties

    Als huisgenoten en mantelzorger(s) zwaar belast worden met ondersteuningstaken door een chronische situatie van degene die zij moeten ondersteunen kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke hulp soepeler worden gehanteerd. Wanneer er aanspraak wordt gedaan op huishoudelijke ondersteuning in verband met een sterk verkorte, bekende levensverwachting kan overleg van de indicatiesteller met de huisarts noodzakelijk zijn.

     

  • 8.

    Weekopname, weekenden thuis

    Wanneer een kind of partner in de weekenden thuis komt, valt het huishouden onder gebruikelijke hulp van de ouders/partner tenzij deze hier niet toe in staat zijn/is. Voor de huishoudelijke taken waartoe de ouders/partner niet in staat zijn/is, kan een indicatie gegeven worden voor de dagen dat het kind/de partner thuis is bovenop de indicatie die er is voor de thuiswonende ouders/partner.

  • 9.

    Vakantieperiode niet thuiswonenden

    Wanneer een kind of partner voor een vakantieperiode thuis komt, valt het huishouden onder gebruikelijke hulp van de ouders/partner tenzij deze hier niet toe in staat zijn/is. Voor de huishoudelijke taken waartoe de ouders/partner niet in staat zijn/is, kan een indicatie gegeven worden voor de dagen dat het kind/de partner thuis is bovenop de indicatie die er is voor de thuiswonende ouders/partner.

    Wanneer een alleenstaande voor een vakantieperiode thuis komt, wordt er, wanneer hier aanleiding toe is, een indicatie gegeven voor de dagen dat de alleenstaande thuis is.

     

I.2.2 Normering huishoudelijke ondersteuning bij persoonsgebonden budget

Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget wordt een normering gehanteerd. Deze tijdsnormering is afgeleid van het door Bureau HHM ontwikkelde Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning (juni 2019). Dit normenkader is in meerdere gevallen door de rechtbank en de CRvB beoordeeld als 'objectief, onafhankelijk en deugdelijk'. Het voldoet aan de criteria die eerder door de CRvB zijn gesteld. Het normenkader kan worden benut voor onderbouwing van de omvang van Huishoudelijke Ondersteuning. In dit kader wordt per onderdeel de frequentie en/of benodigde tijd aangegeven. Afhankelijk van de cliëntsituatie is het denkbaar dat er gemotiveerd afgeweken wordt van de normtijden en dat er meer of minder tijd geadviseerd wordt.

I.2.2.1 Gemiddelde cliëntsituatie

Voor het vaststellen van de normtijden in het Normenkader door bureau HHM (zie 1.2.2) is gebruik gemaakt van een 'gemiddelde cliëntsituatie'. Op basis van individuele casuïstiek in diverse onderzoeken heeft bureau HHM een beeld gevormd van de gemiddelde cliënt die huishoudelijke ondersteuning krijgt. Door uit te gaan van deze gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter. Zo wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde cliëntsituatie wordt verstaan:

  • -

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • -

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • -

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • -

    de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • -

    de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • -

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

 

I.2.2.2 Invloedsfactoren op gemiddelde cliëntsituatie

Deze gemiddelde cliëntsituatie is niet van toepassing op elke cliënt, vandaar dat er invloedsfactoren meegewogen kunnen worden. In het Normenkader van bureau HHM (zie 1.2.2.) zijn deze verwoord als 'meer inzet' of 'minder inzet'. Als een van deze of meerdere invloedsfactoren van toepassing zijn op een cliëntsituatie, dan leiden deze niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon.

Bij het vaststellen van de omvang van huishoudelijke ondersteuning wordt onder meer gecorrigeerd voor zelfredzaamheid, ofwel de eigen mogelijkheden van de cliënt. Daarnaast kan er gecorrigeerd worden voor de grootte van de woning en bij een gelijkvloerse woning bijvoorbeeld door het inzetten van een robotstofzuiger met dweilfunctie.

De invloedsfactoren zijn door bureau HHM in het Normenkader (zie 1.2.2) als volgt omschreven:

  • a.

    Kenmerken cliënt

  • -

    Mogelijkheden cliënt zelf

    de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.

  • -

    Beperkingen en belemmeringen van de cliënt

    die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

    — Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

    — Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

  • -.

    Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers

    de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.  

    • b.

      Kenmerken huishouden

      • -

        Samenstelling van het huishouden

        het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke zorg). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

      • -

        Huisdieren

        door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen.

    • c.

      Kenmerken woning

      • -

        Inrichting van de woning

        extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.

      • -

        Bewerkelijkheid van de woning

        extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

      • -

        Omvang van de woning

        een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

 

I.2.2.3 Inhoud basisactiviteiten

 

 

I.2.2.4 Frequentie structurele basisactiviteiten

 

 

I.2.2.4 Frequentie incidentele basisactiviteiten

 

I.2.2.5 Normenkader huishoudelijke ondersteuning in minuten per week

 

 

I.2.2.6 Normtijden (structurele en incidentele) basisactiviteiten per week

Bij het bepalen van deze normtijden is rekening gehouden met hetgeen iemand, eventueel met ondersteuning vanuit het eigen netwerk, nog zelf aan activiteiten kan verrichten.

1 Totaal kan afwijken door afronding van som der onderdelen. 

2 Bij volledige overname betreft het een normtijd van gemiddeld 125,1 minuten per week. 

 

I.2.2.7 Normenkader voor wasverzorging

Als er een andere passende oplossing is, wordt wasverzorging niet geïndiceerd door het Dagelijks Bestuur. Bij de beoordeling van de noodzaak voor wasverzorging wordt beoordeeld of er een algemene was- en strijkservice beschikbaar is, of de voorziening toereikend is om te voorzien in de ondersteuningsbehoefte, of de kosten van de was- en strijkservice door de klant financieel gedragen kunnen worden en of de voorziening voor de klant adequate compensatie biedt.

 

*In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

 

 

I.2.2.8 Normenkader voor boodschappen

Voor alle ondersteuning geldt dat algemeen (gebruikelijke) voorzieningen voorliggend zijn. In het geval van boodschappen is dit bijvoorbeeld een boodschappendienst. De normtijd voor boodschappen staat in I.2.2.5 Normenkader huishoudelijke ondersteuning in minuten per week.

 

I.2.2.9 Normenkader voor maaltijden

Voor alle ondersteuning geldt dat algemeen (gebruikelijke) voorzieningen voorliggend zijn. De normtijd voor maaltijden staat in I.2.2.5 Normenkader huishoudelijke ondersteuning in minuten per week.

*Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

 

I.2.2.10 Normenkader voor kindzorg

Kindzorg wordt incidenteel en gedurende een beperkte periode aangeboden aan ouders om hen de tijd te geven om een structurele oplossing te vinden. Het Normenkader van HHM bevat hiervoor geen normen. De urenindicatie zal daarom worden gebaseerd op de CIZ-normtijden.

 

I.2.2.11 Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

Naar bed brengen

Uit bed halen

Wassen en kleden

Eten en/of drinken geven

Babyvoeding (flesje/potje)

Naar school/crèche brengen/halen

10 min per keer per kind

10 min per keer per kind

30 min per dag per kind

20 min per maaltijd

10 min per keer per kind

15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

 

I.2.3 Categorieën huishoudelijke ondersteuning

De Huishoudelijke ondersteuning wordt geïndiceerd in één van de drie categorieën, waarbij huishoudelijke ondersteuning zorgstudio alleen bij natura aan de orde kan zijn. Huishoudelijke ondersteuning is bedoeld voor enkel schoonmaakwerk. Huishoudelijke ondersteuning+ komt aan de orde wanneer er meer van een hulp gevraagd wordt dan enkel het schoonmaakwerk. Huishoudelijke ondersteuning + is aan de orde bij ondersteuning van kinderen en problemen met het voeren van de regie. Bij huishoudelijke ondersteuning zorgstudio is sprake van het schoonmaakwerk, inclusief regietaken, én geldt bij kleinschalige woningen.

Alle categorieën kunnen zowel tijdelijk als langdurig worden ingezet.

 

1. Huishoudelijke ondersteuning

Deze categorie wordt gehanteerd voor cliënten met (uitsluitend) fysieke beperkingen op het gebied van de uitvoering van de huishoudelijke taken.

 

2. Huishoudelijke ondersteuning+

Deze categorie wordt gehanteerd voor cliënten met beperkingen in de sociale redzaamheid. Mogelijk hebben zij een verminderd/verstoord regelvermogen met betrekking tot het voeren van het huishouden en/of de ondersteuning voor de (kleine) kinderen van de leefeenheid. Het gaat om cliënten waarbij tijdelijk sprake is van een ontregelde huishouding door kennistekort. Zij zijn in staat om hun huishoudelijke taken (weer) zelf uit te voeren, nadat aangeleerd is hoe. Zij krijgen bijvoorbeeld instructie over het omgaan met verzorging van de was, omgaan met het huishoudbudget of ondersteuning bij de opvoeding van kinderen. Het gaat hierbij om kortdurende hulp (maximaal 6 weken). Is intensievere of structurele hulp nodig dan wordt bekeken of de cliënt in aanmerking kan komen voor begeleiding of wordt de cliënt verwezen naar bureau jeugdondersteuning (voor hulp en ondersteuning bij opvoedingsproblemen) en of andere (ondersteuning)instellingen.

Als de cliënt samenwoont met een partner of andere volwassen huisgenoot met beperkingen, dan wordt geadviseerd voor Huishoudelijke ondersteuning als de partner/huisgenoot uitsluitend fysieke beperkingen heeft en de ondersteuningsbehoefte met betrekking tot het voeren van de huishouding kan compenseren. Als de partner/huisgenoot (ook) een verminderd/verstoord regelvermogen heeft en de ondersteuningsbehoefte met betrekking tot het voeren van de huishouding niet kan compenseren, kan Huishoudelijke ondersteuning+ worden geadviseerd.

 

3. Huishoudelijke ondersteuning zorgstudio

Deze categorie, die alleen geldt bij verstrekking in natura, geldt voor klanten die zelfstandig een kamer huren binnen een verzorgingshuis. Deze groep klanten doet door de versnelde invoering van “scheiden van wonen en zorg” een beroep op de Wet. Het gaat hierbij om kleinschalige woningen waarvoor een nieuwe variant huishoudelijke ondersteuning (HO) voor deze woonvormen (Zorgstudio) is ontwikkeld. Deze variant omvat gewone huishoudelijke ondersteuning (‘schoon huis’), inclusief de regietaken.

Het type woning is bepalend voor het vaststellen van de doelgroep. Deze variant betreft de huishoudelijke ondersteuning in de zogenaamde zorgstudio (HOZ). Dit is een eenkamerappartement, al dan niet met eigen sanitair (badkamer en toilet), en/of kitchenette. Appartementen met gescheiden woon- en slaapkamer waarvan de slaapkamer niet met een vaste deur kan worden afgesloten vallen ook onder deze definitie.

 

I.2.4 Omvang

De omvang van Huishoudelijke ondersteuning bij een pgb wordt opgebouwd in uren en minuten. Deze opgebouwde tijd wordt naar boven afgerond naar een veelvoud van een kwartier tot een maximum van 40 uur per week.

Bij Huishoudelijke ondersteuning in natura is geen sprake van een urenindicatie maar van een resultaatsafspraak tussen zorgaanbieder en cliënt.

 

I.2.5 Duur

De duur van de indicatie is gerelateerd aan de prognose van de ziekte / stoornissen en de daarmee samenhangende verwachte duur van de beperkingen.

 

 

Bijlage 2 Protocol Indicatiestelling begeleiding

Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Partners, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

 

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door een volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende ondersteuningssituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door een volwassen huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • -

    Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie.

  • -

    Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • -

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

 

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.

 

Ouders aan kinderen

Kortdurende situaties

Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurige situaties

Een kind is aangewezen op begeleiding als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke bijdrage van een ouder aan de begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel, als er voor dat kind geen grondslag is voor een Wlz-indicatie.

 

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met het kind is gebruikelijke hulp.

 

Aandachtspunten

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.

Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat. Hiervoor is geen begeleiding mogelijk. Deze uren worden wel meegewogen in het totaalplaatje als het gaat om de (over)belasting van ouders voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.

Begeleiding naar zwemles: hiervoor is geen begeleiding mogelijk. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.

Begeleiding van het kind tijdens reguliere school- of werkweek van de ouders of tijdens schooltijd van het kind kan als volgt worden vormgegeven.

 

Begeleiding tijdens kinderopvang

Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden geïndiceerd.

 

Begeleiding tijdens onderwijs

Wanneer kinderen naar school gaan, kan gedurende de schooltijd geen begeleiding worden geïndiceerd die buiten de schooltijd als gebruikelijke hulp wordt beschouwd.

 

Activiteiten en omvang van de individuele begeleiding

Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding wordt een aantal uren en/of minuten toegekend dat nodig is om de geformuleerde doelen te bereiken. De omvang van de individuele begeleiding hangt onder andere af van de fase van de begeleiding:

  • 1.

    ''Op orde brengen''. Wanneer je een klant voor het eerst ziet moet je vaak puinruimen. In dit geval kun je soms veel uren moeten steken in administratie en post om de boel te ordenen, eerste levensbehoeften te organiseren zoals het zorgen dat de woning behouden kan blijven.

  • 2.

    ''Op orde houden'' Wanneer het puin is geruimd en de situatie in kaart en op orde is gebracht kan zo'n zelfde functiegebied administratie veel minder uren nodig hebben en hoeft slechts te worden bijgehouden.

De volgende tabel geeft een grove indicatie van het aantal minuten per week dat voor bepaalde domeinen nodig is. Het betreft hier een richtlijn, waarbij in elk individueel geval moet worden beoordeeld of met de in deze richtlijn genoemde tijdseenheid voldoende compensatie wordt geboden.

Domein (grove gemiddelden in minuten per week)

Domein

Op orde brengen

Op orde houden

Financiën

60

15

Huisvesting

90

15

Huiselijke relaties(vaak structureel van aard)

individueel te bepalen

20

Geestelijke Gezondheid/verslaving

individueel te bepalen

15

Gezond sociaal netwerk

40

10

Ondersteunen sociaal netwerk

individueel te bepalen

10

Beroep op sociaal netwerk

individueel te bepalen

15

Oefenen cliënt als mantelzorger

30 (kort durende inzet)

-

Aanbrengen dagstructuur

30

10

Plannen en uitvoeren taken

-

10

Nakomen afspraken/afspraken doornemen

5

Voorkomen/verminderen overlast

20

20 (in geval ernst)

Zinvolle dagbesteding

30

5 (evalueren)

 

 

Bijlage 3 Individuele begeleiding VERSIE 1 Met IB0

Productcategorieën

De individuele begeleiding is verdeeld in vijf productcategorieën, waarbij de aard van de primaire werkzaamheden bepalend is:

  • -

    Individuele begeleiding 0

  • -

    Individuele begeleiding 1

  • -

    Individuele begeleiding 2

  • -

    Individuele begeleiding 3

  • -

    Individuele begeleiding 4

 

Individuele begeleiding 0 (IB0)

IB0 is erop gericht om een vinger aan de pols te houden en de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij zodanig zelfredzaam is, dat hij zelfstandig, dan wel met behulp van algemene voorzieningen, de regie over zijn leven kan voeren. Bij IB0 houdt de begeleider vinger aan de pols en is bereikbaar voor ondersteuningsvragen van klant. IB0 is in beginsel een afschaalmogelijkheid en geschikt voor klanten die op alle leefgebieden van de ZRM stabiel zijn.

 

Individuele begeleiding 1 (IB 1)

De ondersteuning is erop gericht om door toezicht de feitelijke situatie te monitoren en/of door stimulans ervoor te zorgen dat de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) zelf in staat is de vereiste activiteiten te ondernemen. Waar mogelijk wordt de ondersteuning op termijn afgebouwd.

 

Individuele begeleiding 2 (IB 2)

De ondersteuning is erop gericht door aanleren en oefenen de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij deze op een afzienbaar moment zelfstandig kan ondernemen of de cliënt te brengen naar het voor hem maximaal haalbare niveau. Deze vorm van ondersteuning is altijd eindig en van beperkte duur. Kan kortdurend ook dienen om (ten behoeve van het indicatieproces) een scherper beeld te krijgen van een nieuwe cliënt.

 

Individuele begeleiding 3 (IB 3)

De ondersteuning is erop gericht om de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) te helpen bij het verrichten van de vereiste activiteiten (samen doen), al dan niet in combinatie met het overnemen van taken en/of het voeren van regie door de professional omdat de cliënt deze niet zelf kan uitvoeren. Deze vorm van ondersteuning is aan de orde in complexe situaties (multiproblematiek) die vragen om intensieve begeleiding.

 

Individuele begeleiding 4 (IB 4)

De ondersteuning is erop gericht door stimuleren, aanleren en oefenen de cliënt (eventueel met behulp van zijn netwerk) naar het punt te brengen dat hij zodanig zelfredzaam is, dat hij zelfstandig kan wonen en zo nodig met een lichtere vorm van ondersteuning de regie over zijn leven kan voeren.

IB4 kan uitsluitend worden geboden indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • -

    De cliënt heeft een indicatie voor residentieel wonen vanuit de Jeugdwet en de instelling is gevestigd in de Drechtsteden; en

  • -

    De cliënt heeft ontwikkelpotentieel tot zelfstandig wonen; en

  • -

    De cliënt bewoont een zelfstandige woonruimte in een geclusterde woonsetting of gaat deze bewonen; en

  • -

    De cliënt betaalt huur voor de zelfstandige woonruimte; en

  • -

    Individuele begeleiding 2 biedt geen passende ondersteuning; en

  • -

    De ondersteuning is uitstelbaar tot minimaal het volgende dagdeel (ochtend, middag, avond of nacht) en, bij een ondersteuningsbehoefte in de nacht, tot de volgende ochtend; en

  • -

    De ondersteuning is niet altijd planbaar.

 

Onder een geclusterde woonsetting wordt een kleinschalige woonomgeving [2] verstaan:

  • a.

    waarbij de bewonersgroep is samengesteld uit minimaal drie en maximaal veertien personen uit de doelgroep IB4 en/of personen die aangewezen zijn op zwaardere vormen van ondersteuning, zoals Beschermd Wonen, klinische opname en verblijf vanuit de Wlz; en

  • b.

    waarbij deze bewonersgroep tussen 'normale' bewoners in dezelfde flat of appartementengebouw of op een instellingsterrein woonachtig is of zal zijn en/of op verschillende woonadressen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen woonachtig is of zal zijn; en

  • c.

    waarbij de ondersteuning voor elk van de bewoners uit de doelgroep binnen een straal van duizend meter in de directe nabijheid van/in de woonsetting van de cliënt fysiek beschikbaar is; en

  • d.

    waarin of in de buurt van de woonomgeving ten minste één ontmoetingsplek aanwezig is, die mede geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten en die fungeert als ontmoetingsplek.

 

Overzicht resultaatsgebieden

Onderstaande tabel geeft aan wat de met individuele begeleiding te bereiken resultaten zijn per domein. Mogelijk kunnen deze resultaten worden bereikt met andere oplossingen, zoals begeleiding groep, eigen kracht, algemene voorzieningen. In die gevallen is individuele begeleiding niet nodig om de resultaten te bereiken. De levensdomeinen "geestelijke gezondheid" en "verslaving" zijn samengenomen, evenals "lichamelijke gezondheid" en "ADL".

Individuele begeleiding 1,2 en 3

Domein

Resultaat

Financiën

Het voeren van de eigen (financiële) administratie

  • -

    Het hebben van inzicht in de financiële situatie, waaronder het inkomens- en uitgavenpatroon

  • -

    Het hebben van een geordende (financiële) administratie

  • -

    Het verwerken van post

  • -

    Het beheren van de financiën, waaronder het tijdig betalen van rekeningen

  • -

    Het in balans hebben van inkomsten en uitgaven

Huisvesting

Het zelfstandig bewonen van een leefbare, geordende en schone woonruimte

  • -

    Het kunnen vinden van passende woonruimte

  • -

    Het behouden van passende woonruimte

Huiselijke relaties

Het hebben van gezonde huiselijke relaties

  • -

    Het voorkomen van en de-escaleren van verstoorde huiselijke relaties

  • -

    Het hebben van een goede, open communicatie met de leden van het huishouden

Geestelijke gezondheid/verslaving

Het psychisch zelfstandig kunnen functioneren

  • -

    Het bewustzijn van de eigen psychische toestand

  • -

    Het kunnen voeren van regie over het leven

  • -

    Het volgen van therapie/behandeling

  • -

    Het tijdig en correct gebruiken van medicatie

  • -

    Het voorkomen en/of verminderen van destructief gedrag

  • -

    Het beheersbaar maken en houden van verslavingsproblematiek, zoals het gebruik van middelen

Zelfzorg (lichamelijke gezondheid + activiteiten dagelijks leven)

Het zichzelf kunnen verzorgen en het kunnen zorgen voor een goede lichamelijke gezondheid

  • -

    Het bezoeken van medische behandelaars

  • -

    Het tijdig en correct gebruiken van medicatie

  • -

    Het hebben van een goede conditie

  • -

    Het gebruik maken van gezonde voeding

  • -

    Het wassen van het eigen lichaam

  • -

    Het dragen van schone kleding

  • -

    Het doen van boodschappen

  • -

    Het uitvoeren van eenvoudige huishoudelijke taken

Sociaal netwerk

Het hebben van en beroep kunnen doen op een gezond sociaal netwerk

  • -

    Het opbouwen van een gezond sociaal netwerk.

  • -

    Het ondersteunen van een sociaal netwerk

  • -

    Het in staat zijn een beroep te doen op het sociaal netwerk.

  • -

    Het kunnen aangaan van sociale relaties

Het voorkomen van overbelasting van het sociaal netwerk

  • -

    Het aanleren van en oefenen met het sociaal netwerk (w.o. mantelzorger) hoe om te gaan met de gevolgen van de beperkingen van de verzorgde

Dagbesteding en maatschappelijke participatie

Het naar vermogen actief kunnen deelnemen aan de maatschappij

  • -

    Het aanbrengen van dagstructuur

  • -

    Het kunnen plannen en uitvoeren van taken

  • -

    Het nakomen van afspraken

  • -

    Het voorkomen en verminderen van overlast

  • -

    Het hebben van een zinvolle dagbesteding (relatie met BG groep en P-wet)

Individuele begeleiding 4

Domein

Resultaat

Financiën

Het voeren van de eigen (financiële administratie)

De cliënt:

  • -

    heeft inzicht in de financiële situatie, waaronder het inkomsten- en uitgavenpatroon

  • -

    heeft een geordende (financiële) administratie

  • -

    verwerkt de post en bespreekt deze met de begeleider

  • -

    beheert zijn financiën, waaronder het tijdig betalen van rekeningen

  • -

    heeft zijn inkomsten en uitgaven in balans

  • -

    weet de weg naar de verschillende instanties op het gebied van onder andere werk, inkomen en ondersteuning.

  • -

    heeft een inkomen en kan hiervan rondkomen.

  • -

    heeft de nodige verzekeringen afgesloten.

Huisvesting

Het zelfstandig bewonen van een leefbare, geordende en schone woonruimte

De cliënt:

  • -

    heeft veilige en toereikende huisvesting

  • -

    heeft de beschikking over een zelfstandige

  • -

    heeft bij het inkomen passende woonruimte

  • -

    veroorzaakt geen overlast voor zijn woonomgeving

  • -

    behoudt en ontwikkelt woonvaardigheden/bewonersvaardigheden (is een goede buur)

Huiselijke relaties

Het hebben van gezonde huiselijke relaties

De cliënt:

  • -

    kan relaties aangaan en behouden

  • -

    is zich bewust van de omgang met de relaties

  • -

    kan grenzen stellen binnen de relatie

  • -

    kan afspraken maken met relaties

  • -

    houdt zich aan gemaakte afspraken

  • -

    maakt problemen bespreekbaar

  • -

    gebruikt geen geweld

Geestelijke gezondheid/verslaving

Het psychisch zelfstandig kunnen functioneren

De cliënt:

  • -

    is zich bewust van de eigen psychische toestand

  • -

    kan de regie over het leven voeren

  • -

    volgt, indien nodig en mogelijk, therapie/behandeling

  • -

    voorkomt en/of vermindert van destructief gedrag

  • -

    maakt een eventuele verslavingsproblematiek beheersbaar en houdt deze beheersbaar.

   

[2] De Drechtsteden streven naar maximale inclusie en extramuralisering, en bijgevolg kleinschalige losstaande wooncomplexen verdeeld over verschillende wijken. Concentratie van personen uit dezelfde of vergelijkbare doelgroepen in wijken of wooncomplexen is in dat perspectief onwenselijk, zeker voor de IB4 doelgroep die binnen 3 jaar geacht wordt een vervolgstap naar grotere zelfstandigheid te maken. Het genoemde aantal is een richtgetal om te voorkomen dat inclusie en extramuralisering niet worden gerealiseerd. In overleg met de aanbieders wordt in de praktijk onderzocht wat in dit perspectief een reëel exploitabel maximum volume is.

    

 

 

Bijlage 4 Dagbesteding

Onderstaande tabel geeft aan wat de met dagbesteding te bereiken resultaten zijn per domein. Mogelijk kunnen deze resultaten worden bereikt met andere oplossingen, zoals eigen kracht en algemene voorzieningen. In die gevallen is dagbesteding niet nodig om de resultaten te bereiken.

 

Domein

Resultaat

Geestelijke gezondheid/verslaving

Het verhogen of behouden van het welbevinden

Het voorkomen of beperken van terugval

Het voorkomen of beperken van (zelf)destructief gedrag en/of overlast

Lichamelijke gezondheid

Het voorkomen of beperken van verergering van de klachten c.q. achteruitgang op fysiek, cognitief of sociaal-emotioneel vlak

Activiteiten dagelijks leven

Het versterken van de mogelijkheden van de cliënt tot zelfzorg en zelfstandigheid

  • -

    Het hebben van vaardigheden gericht op zelfstandig wonen

  • -

    Het hebben van vaardigheden om zelfstandig keuzes te maken

  • -

    Het hebben van de vaardigheden om zelfstandig te reizen

Sociaal netwerk

Het bieden van respijt aan mantelzorgers door het verblijf van de cliënt buiten de huiselijke kring.

Het voorkomen van overbelasting van het sociaal netwerk door het aanleren van nieuwe vaardigheden

  • -

    Het bezitten van sociale vaardigheden voor gezonde omgang met het sociaal netwerk

  • -

    Het kunnen aangaan van nieuwe sociale relaties

  • -

    Het zelf in staat zijn het sociale netwerk te onderhouden en te versterken

Dagbesteding en maatschappelijke participatie

Het terugdringen of voorkomen van sociaal isolement

Het naar vermogen actief deelnemen aan de maatschappij

  • -

    Het hebben van dagstructuur en afleiding

  • -

    Het hebben van een zinvolle daginvulling

  • -

    Het tot maximaal haalbaar niveau opklimmen op de participatieladder

  • -

    Het hebben van vaardigheden om (vrijwilligers)werk te zoeken

  • -

    Het hebben van algemene vaardigheden als vrijwilliger/werknemer

 

Belevingsgericht (BL)

Belevingsgerichte dagbesteding is gericht op stabilisatie van de beperking, (progressief) ziektebeeld en het behoud van autonomie en ondersteunt cliënten als zij vanwege beperkingen (nog) niet in staat zijn om hun dagen goed te structureren en/of een zinvolle invulling van hun dagen te geven. Belevingsgerichte dagbesteding heeft het doel om cliënten te begeleiden bij het structuur geven aan de dag en een zinvolle invulling hiervan. De activiteiten vinden plaats in groepsverband en hebben geen arbeidsmatig karakter. Daarnaast is de dagbesteding gericht op:

  • -

    het leren omgaan met fysieke of cognitieve beperkingen, of

  • -

    het voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaalemotionele vaardigheden, of

  • -

    het voorkomen van een sociaal isolement, of

  • -

    het ontlasten van de mantelzorger(s).

Belevingsgericht intensief (BLi)

Bij de belevingsgerichte dagbesteding is er een zware, intensieve variant. Deze intensieve variant is enkel aan de orde indien de cliënt in aanmerking komt voor belevingsgerichte dagbesteding (zie criteria boven) en daarnaast voldoet aan een van de volgende criteria:

  • -

    De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig bij de persoonlijke verzorging en/of

  • -

    De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig ter bijsturing of voorkoming van uitingen in communicatief en/of cognitief functioneren die een verstorend effect hebben op cliënt en/of diens omgeving

Arbeidsmatige dagbesteding

Arbeidsmatige dagbesteding is een vervangende activiteit voor werk of school, als dit niet op reguliere of aangepaste wijze, zoals aangepast (speciaal) onderwijs of via al dan niet gesubsidieerde arbeid op basis van de participatiewet, kan worden gerealiseerd. Arbeidsmatige dagbesteding is een vorm van werken met professionele begeleiding voor cliënten met een beperkt ontwikkelingspotentieel, dat (zeer waarschijnlijk) niet gaat leiden tot (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk . De activiteiten die gedaan worden, zijn vergelijkbaar met werk.

Onder dagbesteding wordt hier niet verstaan een welzijnsactiviteit als zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.

De dagbesteding is gericht op:

  • -

    het bieden van een zinvolle dagstructuur in een arbeidsmatige omgeving (zo regulier en open mogelijk), maar beperkt ontwikkelingspotentieel, en

  • -

    het aanleren van vaardigheden ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie d.m.v. arbeidsmatige activiteiten. De inzet is gericht op maximaal haalbare persoonlijke ontwikkeling door activerende activiteiten, maar (zeer waarschijnlijk) geen zicht op doorstroom naar (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk, en

  • -

    het ontlasten van de mantelzorger(s).

 

Arbeidsmatig intensief (AMi)

Bij de arbeidsmatige dagbesteding is er een zware, intensieve variant. Deze intensieve variant is enkel aan de orde indien de cliënt in aanmerking komt voor arbeidsmatige dagbesteding (zie criteria boven) en daarnaast voldoet aan een van de volgende criteria:

  • -

    De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig bij de persoonlijke verzorging en/of

  • -

    De cliënt heeft structureel (niet episodisch) en meerdere malen per dagdeel zeer intensieve professionele ondersteuning nodig ter bijsturing of voorkoming van uitingen in communicatief en/of cognitief functioneren die een verstorend effect hebben op cliënt en/of diens omgeving.

 

Ontwikkelingsgericht (OG):

Ontwikkelingsgerichte dagbesteding is een vorm van werken met professionele begeleiding, biedt structuur en invulling van de dag en is een manier om de kans op een 'gewone' baan te vergroten. Deze dagbesteding is bedoeld voor cliënten die ontwikkelpotentieel hebben, momenteel nog niet zelfstandig kunnen werken, maar dit met hulp (deels) wel kunnen en die kunnen leren in de toekomst wel (deels) in een gewone baan te werken. De ontwikkelingsgerichte dagbesteding is gericht op het lange(re) termijn ontwikkelpotentieel van cliënt en gericht op uitstroom binnen 3 jaar uit de maatwerkvoorziening naar een vervolgplaats (gesubsidieerde) betaalde arbeid, participatiebaan of vrijwilligerswerk. Waar nodig is deze dagbesteding ondersteunend aan behandeling en gericht op herstel. Daarnaast is de dagbesteding gericht op:

  • -

    het aanleren van (werk)vaardigheden ter bevordering van zelfredzaamheid en participatie: inzet op maximaal haalbare persoonlijke ontwikkeling in een arbeidsmatige omgeving, of

  • -

    het behalen van een hogere trede op de participatieladder, of

  • -

    het ontlasten van de mantelzorger(s).

Ontwikkelingsgerichte dagbesteding is tijdelijk voor de duur van maximaal 3 jaar. Bij twijfel tussen deze dagbesteding en arbeidsmatige dagbesteding is de voorkeur van de cliënt leidend. Wel wordt dan de indicatie dagbesteding voor een half jaar verstrekt en na deze periode getoetst of de cliënt inderdaad in de juiste categorie geplaatst is. Na dat half jaar wordt beoordeeld of er sprake is van enige vooruitgang. Zo nodig wordt een arbeidsdeskundig (onafhankelijk) advies ingewonnen.

 

 

Bijlage 5 Kortdurend Verblijf

De cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • 1.

    De cliënt heeft een Somatische, Psychogeriatrische of Psychiatrische aandoening of beperking, of een Verstandelijke, Lichamelijke of Zintuiglijke handicap.

  • 2.

    De cliënt is, gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte, aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht.

  • 3.

    De cliënt is hierop gedurende maximaal drie etmalen aangewezen.

  • 4.

    De ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de cliënt levert, is noodzakelijk.

 

Permanent toezicht

Permanent toezicht is:

  • -

    toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;

  • -

    toezicht die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de Ingezetene kan worden voorkomen.

Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit.

Het toezicht kan gericht zijn op:

  • 1.

    het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte; en/of

  • 2.

    het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen; en/of

  • 3.

    het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

Ad 1.

Het gaat hier vooral om cliënten met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie van de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren. Voorbeelden zijn ouderen met dementie die willen opstaan en vergeten zijn dat ze niet meer mobiel zijn, mensen met niet goed instelbare epilepsie met een risico op een status epilepticus, verzekerden met ernstige hart- en/of longaandoeningen waarbij zuurstoftekort dreigt, en mensen met ernstige slikstoornissen en verslikrisico.

Ad 2.

Het gaat hier bijvoorbeeld om cliënten met regieverlies (VG, PG, Psy) die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden (bij cliënten met een verstandelijke beperking en/of met ASS autisme spectrum stoornis) om dagelijks voorkomende en door cliënt niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat cliënt hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen. Er zijn dan zowel beperkingen in de sociale redzaamheid als stoornissen in de psychosociale functies (geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en motivatie) of angststoornissen. Het kan ook gaan om cliënten die vanwege hun lichamelijke handicap zware fysieke beperkingen hebben die niet met hulpmiddelen te compenseren zijn. Zij hebben frequente hulp en begeleiding nodig bij het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten en zijn zelf niet (meer) in staat om hulp in te roepen.

Ad 3.

Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een cliënt die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede uitbarstingen, frustratie) als er niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.

 

 

 

Naar boven