Blad gemeenschappelijke regeling van Tribuut belastingsamenwerking
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Tribuut belastingsamenwerking | Blad gemeenschappelijke regeling 2023, 1350 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Tribuut belastingsamenwerking | Blad gemeenschappelijke regeling 2023, 1350 | beleidsregel |
Leidraad invordering gemeentelijke belastingen Tribuut 2023
Artikel 1 Inleiding en toepassingsgebied
Dit artikel bevat de inleiding van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen van de gemeenschappelijke regeling Tribuut Belastingsamenwerking (hierna: Tribuut) en het beleid over het toepassingsgebied zoals opgenomen in artikel 1 van de Invorderingswet 1990.
Net als de Leidraad Invordering 2008 van het rijk (hierna: Rijksleidraad) en de Modelleidraad invordering gemeentelijke belastingen van de VNG bevat deze leidraad enkel beleidsregels. Bij de opmaak van deze leidraad is aansluiting gezocht bij de Model-leidraad van de VNG. Het is echter geen kopie. Daar waar noodzakelijk zijn bepalingen toegevoegd of aangepast aan de specifieke situatie bij Tribuut. Tribuut stelt zich op het standpunt dat de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen ertoe strekt het in vorderingsbeleid te formuleren en te formaliseren. De Leidraad moet als zodanig worden vastgesteld door het zij degene aan wie de bevoegdheid is geattribueerd, dat is de ambtenaar belast met de invordering van ge meentelijke belastingen (artikel 232, vierde lid, onderdeel b, van de Gemeentewet), hetzij degene onder wiens bestuursverantwoordelijkheid de bevoegdheid wordt uitgeoefend (artikel 232, vijfde lid van de Gemeentewet). De bij Tribuut aangesloten gemeenten hebben de bevoegdheden op het terrein van de uitvoering overgedragen aan het bestuur van Tribuut. Hieronder wordt tevens verstaan: de bedrijfsvoering en de inrichting van de werkprocessen. Gelet op het voorgaande is deze leidraad vastgesteld door het bestuur van Tribuut. |
||
de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel d, van de Gemeentewet; |
||
de echtgenoot bedoeld in artikel 3 van de Pw; |
||
hoger beroep bij een gerechtshof dan wel, als beroep in cassatie bij de Hoge Raad is ingesteld, cassatieberoep; |
||
de ambtenaar bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, met inbegrip van de ambtenaren aan wie ter zake mandaat is verleend door de heffingsambtenaar; |
||
de belastingschuldige die een onderneming drijft of zelfstandig een beroep uitoefent; |
||
de ambtenaar bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, met inbegrip van de ambtenaren aan wie ter zake mandaat is verleend door de invorderingsambtenaar; |
||
de belastingschuldige die niet als ondernemer wordt aangemerkt; |
||
de Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking; |
||
de wet van 30 mei 1990 op de invordering van rijksbelastingen (Invorderingswet 1990). |
||
Onder de overige in deze leidraad gebruikte begrippen wordt hetzelfde verstaan als de wet daaronder verstaat. |
||
De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor een groot deel op over eenkomstige wijze plaats als de invordering met betrekking tot belastingschuldigen. Omwille van de leesbaar heid is vermeden steeds de aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van die voorschriften te beperken. |
||
In de invordering wordt zoveel mogelijk gehandeld in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet. Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling of deze leidraad anders bepaalt. Voor beschikkingen op aanvraag geldt daarom een termijn van acht weken met de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn te noemen (zie artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Awb). Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt een verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijk heid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:10 Awb). Voor het beslissen op beroepschriften bij administratief beroep geldt een verdagingstermijn van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:24 Awb). Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwang som bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb). Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwang som uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen: |
||
|
||
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de invorderingsambtenaar bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, ook als sprake is van privaatrechte lijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan Tribuut aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de invorderingsambtenaar de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belasting aanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan wor den geacht, neemt de invorderingsambtenaar voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de invorderingsambtenaar bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt |
||
Artikel 4:84 Awb is van overeenkomstige toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. Op grond hiervan is het onder omstandigheden mogelijk om af te wijken van beleidsregels zoals die zijn opgenomen in een beleidsbesluit dat van toepassing is voor de praktijk van de ontvanger, zoals deze leidraad. Afwijking van beleidsregels is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen. Toepassing van artikel 4:84 Awb zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden waardoor onverkorte toepassing van de beleidsregels onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb. |
||
Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kost bare wijze voor Tribuut de voorkeur. |
||
Als de invorderingsambtenaar invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan vijftig werknemers, dan informeert hij de directeur en de betreffende gemeente. On der een bedrijf wordt in dit verband ook verstaan een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelf standig uitgeoefend beroep. Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de invorderingsambtenaar op een zoda nige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel onwetend blijven. De invorderingsambtenaar vraagt altijd toestemming als: |
||
|
||
De invorderingsambtenaar zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren op dagen die daar voor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kun nen worden verschoven. Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer kunnen worden gerekend. De terughoudendheid geldt niet als de invorderingsambtenaar een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid van de wet ter stond invordert. Voor invordering minder geschikte dagen zijn vooral: |
||
|
||
Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij Tribuut. Als de invorderingsambtenaar in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, dan blijven deze gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civiel rechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden. |
||
Belastingdeurwaarder is een door of namens het bestuur aangewezen ambtenaar, dan wel een als belasting deurwaarder van Tribuut aangewezen deurwaarder. In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de invorderingsambtenaar). Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid. Hij gebruikt zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Hij waakt ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hij met die handelingen dient. Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd. Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om wat hem over de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld - in enige werkzaam heid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee - verder bekend te maken dan nodig is voor de uit voering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting. De leiding van de invordering berust steeds in handen van de invorderingsambtenaar. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de invorderingsambtenaar heeft verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen. Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop de be lastingdeurwaarder zich tegen hem of een ander heeft gedragen. Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de invorderingsambtenaar in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is. |
||
De invorderingsambtenaar bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daar aan ten grondslag ligt nog niet is verjaard. De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren. Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren. |
||
Op verzoek van de belanghebbende of zijn gemachtigde geeft de invorderingsambtenaar een verklaring af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen op zijn naam openstaan waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen. Tevens verklaart de invorderingsambtenaar desgevraagd dat zich in het verleden - voor wat betreft de invordering - geen moeilijkheden hebben voorgedaan. In de verklaring kan de invorderingsambtenaar nadere bijzonderheden vermelden. De invorderingsambtenaar zendt de verklaring aan het adres van de belanghebbende of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belanghebbende blijft achterwege, tenzij de invorderingsambtenaar zich ervan heeft overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is. |
||
De invorderingsambtenaar maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald binnen de betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De informatieplicht vervalt zodra volledige betaling plaatsvindt. De invorderingsambtenaar kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen. |
||
De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke status gebeurt door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken. De invorderingsambtenaar richt een verzoek om bemiddeling recht streeks tot: Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Kabinet en Protocol Postbus 20061 2500 EB ’s-Gravenhage. |
||
Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de wet. Het tweede lid bepaalt dat een deel van de Awb niet van toepassing is op de wet. De invorderingsambtenaar handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht (zie ook artikel 1.1.5 van deze leidraad). |
In aansluiting op artikel 2 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het begrip 'woonplaats'.
De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering van de wet niet steeds dezelfde inhoud. Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, sluit de invorderingsambtenaar aan bij het begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en volgende van het BW. Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk VI van de wet ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' die gelden voor de gemeentelijke verordening op grond waarvan de belastingschuld - waarvoor de aansprakelijkheid bestaat - is ontstaan. |
Artikel 3 Bevoegdheden invorderingsambtenaar
Artikel 3 van de wet geeft een afbakening van de bevoegdheden van de ontvanger. De ontvanger treedt in alle rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak als zodanig in rechte op (artikel 3, tweede lid). De bepalingen van deze leidraad zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de invordering op civielrechtelijke wijze. Dat het bestuursorgaan ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden beschikt die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft is thans geregeld in artikel 4:124 Awb). In aansluiting op artikel 3 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De invorderingsambtenaar beschikt op grond van de wet over diverse specifieke bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen. Daarnaast heeft hij alle bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser toekomen. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de invorderingsambtenaar zowel gebruik kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken. De invorderingsambtenaar is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Als de invorderingsambtenaar het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit alleen als het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden. |
|
Om de rechten van Tribuut veilig te stellen heeft de invorderingsambtenaar naast de versnelde invordering de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen. Feiten en omstandigheden bepalen de keuze van de invorderings ambtenaar. |
|
Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen van conservatoir be slag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen niet aanwezig acht, dan legt de invorde ringsambtenaar niet alsnog om dezelfde reden executoriaal beslag op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet. |
|
Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de invorderingsambtenaar slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd geacht mag worden. Het opleggen van de belastingaanslag wordt beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid Rv. |
|
Op grond van artikel 3, derde lid (red: bedoeld is: tweede lid), van de wet treedt de invorderingsambtenaar zelfstandig in rechte op in rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak. Hij voorziet zich daarbij in alle gevallen van procesvertegenwoordiging, met uitzondering van: |
|
In gerechtelijke procedures voor de burgerlijke rechter waarin de invorderingsambtenaar als eiser optreedt, moet hij toestemming hebben van de directeur. Het voorgaande geldt niet voor: |
|
|
|
In afwijking van de vorige volzin geldt voor in hoger beroep te voeren zaken dat altijd toestemming van het bestuur nodig is. |
|
Bij een faillissementsaanvraag wordt vooraf de directeur en de betreffende gemeente geïnformeerd. Dit geldt ook bij een eventuele steunvordering voor het aanvragen van een faillissement. |
Artikel 3a Bevoegdheden invorderingsambtenaar - strafbeschikking
Er zijn in deze leidraad op artikel 3a van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Artikel 4 Bevoegdheid belastingdeurwaarder
Artikel 4 van de wet bepaalt dat voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden in opdracht van een invorderingsambtenaar voor de invordering van (rijks) belastingen, uitsluitend een belastingdeurwaarder bevoegd is. In aansluiting op artikel 4 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte van die bevoegdheid.
De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen van alle invorderings maatregelen die rechtstreeks verband houden met de invorderingstaak en de hieruit voortvloeiende bevoegdheden van de invorderingsambtenaar. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg, waartoe de invorderingsambtenaar op grond van artikel 4:124 van de Awb gerechtigd is en tot die werkzaamheden die verricht moeten worden, wanneer de invorderingsambtenaar zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt. |
|
Belastingdeurwaarders zijn ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180 Sr. Daardoor genieten zij strafrechtelijke bescherming, voor zover zij hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen. |
|
Voor de uitoefening van de aan hem opgedragen invorderingstaken kan de belastingdeurwaarder zich op verzoek legitimeren aan de belastingschuldige en/of zijn/haar gemachtigden. |
Artikel 6 Reikwijdte van de wet
Artikel 6 van de wet bepaalt dat de wet ook van toepassing is op:
In aansluiting op artikel 6 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over rente en kosten.
Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente. Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg. |
Artikel 7 Betaling en afboeking
Artikel 7 van de wet schrijft voor hoe de toerekening van betalingen plaats moet vinden:
In aansluiting op artikel 7 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
|
|
Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen: |
|
|
|
Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld. |
|
Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg. Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente. |
|
Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag worden toegerekend aan een van de belastingaanslagen waarvoor de kosten zijn gemaakt. |
|
Afboeking betaling bestuurlijke boete waarvoor uitstel van betaling is verleend |
|
Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde bestuurlijke boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep). Als echter - ondanks dit uitstel - zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting nog een bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete. Als op de bestuurlijke boete is afgeboekt en de bestuurlijke boete wordt alsnog aangevochten, dan blijven de afboekingen gehandhaafd. |
|
Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden eerst de vervolgingskosten afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening zijn gebracht. Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag - waarbij artikel 7 van de wet wel van toepassing is - echter met dien verstande dat de invorderingsrente en kosten die op die aanslag zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld. Zowel de belastingschuldige als de aansprakelijkgestelde worden schriftelijk in kennis gesteld over de wijze van afboeking van de betaling door de aansprakelijkgestelde. |
|
Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht. Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgehad, zodat de schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet zonder meer opnieuw kan plaatshebben. In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de invorderingsambtenaar wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te gelegener tijd op juiste wijze zal worden voldaan. Indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt dan niet plaats. |
|
De invorderingsambtenaar stelt de belastingschuldige van de afboeking van een betaling waarbij invorderings rente in rekening is gebracht schriftelijk op de hoogte, tenzij het een slotbetaling betreft op een belastingaanslag waarbij geen rente wordt afgeboekt. Een kennisgeving blijft in overige gevallen achterwege. |
|
Betalingen van belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de termijnen worden niet geweigerd, tenzij dit door invorderingsambtenaar aangemerkt wordt als nodeloze overlast. In dat geval treedt hij in contact met de belastingschuldige om de betalingswijze aan te passen. |
|
Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement |
|
Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt in overeenstemming met de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van artikel 7.2 van deze leidraad. |
Artikel 7a Uitbetaling van belastingteruggaven
Artikel 7a van de wet regelt de wijze waarop de invorderingsambtenaar bedragen uitbetaalt. Op grond van artikel 4:89, eerste lid, Awb dient een schuldenaar te betalen op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Het komt in de praktijk echter regelmatig voor dat een belastingschuldige aan wie de invorderingsambtenaar een bedrag moet betalen, geen bankrekening(nummer) heeft aangewezen waarop de betaling moet plaatsvinden. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet, regelt artikel 7a van de wet dat de invorderingsambtenaar betaalt op een bankrekening die op naam van de belastingschuldige staat. In aansluiting op artikel 4:89 Awb en artikel 7a van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De aanwijzing van een rekeningnummer voor uitbetaling door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats door middel van de betaling via een bankrekeningnummer. Het teveel betaalde bedrag wordt gerestitueerd naar het in de belastingapplicatie bekende rekeningnummer van belastingschuldige. Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde belastingmiddel en het zelfde soort uit te betalen bedrag een ander bankrekeningnummer aanwijst, dan wordt laatstbedoeld bankrekeningnummer geacht ook te zijn aangewezen voor het doen van uitbetalingen voortvloeiend uit eerdere aangiften of verzoeken. Aanwijzing moet voor het overige per uitbetaling schriftelijk plaatsvinden en wel op een zodanig tijdstip, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden. |
|
Controle van een aangewezen bankrekening op de tenaamstelling |
|
Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die daarvoor door hem is aangewezen, dan moet de invorderingsambtenaar in beginsel opnieuw uitbetalen. De invorderingsambtenaar verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd. In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als de belastingschuldige aantoont dat: |
|
|
|
Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de invorderingsambtenaar het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking. Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De invorderingsambtenaar beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (artikel 6:34 BW). Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld over de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald. |
Artikel 8 Bekendmaking aanslag
Artikel 8 van de wet regelt dat de invorderingsambtenaar de belastingaanslag bekend maakt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige. De belastingschuldige is de belastingaanslag in zijn geheel verschuldigd. In aansluiting op artikel 8 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 9 van de wet regelt binnen welke betalingstermijnen belastingaanslagen moeten worden betaald. In aansluiting op artikel 9 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige aanslagen |
|
Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige teruggaven |
|
De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt. Hiervan kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering wordt toegepast. |
|
Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op een maand of is gesteld op zes weken, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 31 oktober, de betalingstermijn van een maand vervalt op 30 november en de betalingstermijn van zes weken vervalt op 12 december. Als de dagtekening 28 februari is, dan vervalt de betalingstermijn van een maand op 31 maart en de betalings termijn van zes weken op 11 april, tenzij het jaartal aangeeft dat het een schrikkeljaar is, in welk geval de termijn vervalt op 28 maart dan wel 10 april. Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de laatste dag van de kalendermaand, vervalt de termijn een maand later (bij een betalingstermijn van een maand) op de dag die hetzelfde nummer heeft als dat van de dagtekening. Als de dagtekening bijvoorbeeld 15 maart is, vervalt de termijn dus op 15 april. Is de betalingstermijn zes weken en is de dagtekening 15 maart, vervalt de termijn op 26 april. |
|
Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de wet wordt onder het begrip ‘invorderen van rijksbelasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan belastingen. Op grond van deze definitie is de betalingstermijn voor een belastingaanslag zoals vastgelegd in de gemeentelijke belastingverordening, of bij ontbreken daarvan in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook van toepassing op de uitbetaling van een belastingteruggaaf. Hieruit volgt dat de invorderingsambtenaar niet in verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze betalingstermijn plaats vindt. |
|
De gemeente heeft voor iedere belastingsoort de betalingstermijn(en) in de belastingverordening geregeld. Is in de belastingverordening niets geregeld, dan zijn de betalingstermijnen uit de wet van toepassing. In aansluiting op artikel 9, tiende lid, van de wet wordt de Algemene Termijnenwet in beide gevallen niet van toepassing verklaard. Op elke belastingaanslag wordt (worden) de betalingstermijn(en) aangegeven. Uiterlijk op die datum moet de belastingschuldige de aanslag (of het evenredige deel ervan bij meerdere termijnen) hebben betaald. |
|
Onder bepaalde voorwaarden en voor bepaalde belastingaanslagen is het mogelijk de aanslag(en) te voldoen via een automatische incasso. Hiervoor heeft het bestuur een incassoreglement vastgesteld. Dit reglement is te raadplegen op www.overheid.nl. |
Artikel 10 Versnelde invordering
Artikel 10, eerste lid, van de wet geeft een limitatieve opsomming van bijzondere situaties waarin de invorderingsambtenaar met doorbreking van de in artikel 9 van de wet voorgeschreven betalingstermijnen een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag kan invorderen. Artikel 10, tweede en derde lid, van de wet bevatten uitzonderingsbepalingen met betrekking tot de toepassing van deze versnelde invordering. In aansluiting op artikel 10 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
de vordering ex artikel 19.
Als de invorderingsambtenaar het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk tot versnelde invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan, dan vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. Voorts vermeldt de invorderingsambtenaar op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat. Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden - maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is - deelt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en dat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijnen niet meer gelden. Hij doet dit eveneens onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat. Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het volle be drag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling behoort. In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen plaatsvinden. De belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt overgegaan - als sprake is van direct contact met de belastingschuldige - deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen. Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend - maar voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken (bij een per post betekend dwangbevel in feite vier dagen) - vermeldt de invorderingsambtenaar op het beslagexploot of op een aparte schriftelijke kennisgeving: artikel 15 in combinatie met artikel 10, eerste lid, van de wet, gevolgd door het desbetreffende onderdeel. Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn die daarbij geldt nog niet is verstreken. Er hoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De belastingschuldige wordt - als sprake is van direct contact met laatstgenoemde - eerst in de gelegenheid gesteld om onmiddellijk te betalen. Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet terecht geheel opeisbaar is geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen. Op verzoek van de belastingschuldige verleent de invorderingsambtenaar in een dergelijke situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de betalingstermijn(en) die normaal zou(den) gelden. |
|
Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de belastingschuldige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake, als de invorderingsambtenaar aannemelijk kan maken dat redelijker wijs te verwachten is dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen. De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van derden (bijvoorbeeld crediteuren), die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet worden gevreesd. Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde beslaglegging blijkt dat deze uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet en is het beslag niet rechtsgeldig. Het beslag hoeft dan niet formeel te worden opgeheven maar de invorderingsambtenaar moet de betrokkenen wel informeren over het feit dat er geen beslag ligt. |
|
Naast het redelijke vermoeden van de invorderingsambtenaar dat de belastingschuldige van plan is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de invorderingsambtenaar - alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren - er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer verhaald kan worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland bevinden. |
|
Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op zich geen reden voor de invorderingsambtenaar om de belastingaanslag dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen. Er moet een situatie bestaan waarin de invorderingsambtenaar er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in Nederland kan worden verhaald. |
|
Nadat de invorderingsambtenaar verhaalsbeslag heeft doen leggen op bepaalde goederen, zijn andere belastingschulden van de belastingschuldige – waaronder hier wordt verstaan alle schulden waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen – dadelijk en ineens invorderbaar. |
|
Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de invorderingsambtenaar op deze grond niet eerder maatregelen kan treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal plaatshebben. |
|
De invorderingsambtenaar mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet doen, enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar wordt. Als de invorderingsambtenaar met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien worden andere belastingaanslagen opgelegd, dan kunnen ook die aanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe aanslagen nog niet zijn verstreken. |
Artikel 11 van de wet regelt dat als een belastingaanslag niet binnen de daartoe gestelde termijnen wordt be taald, de invorderingsambtenaar overgaat tot vervolging van de belastingschuldige door de verzending van een aanmaning. In aansluiting op artikel 11 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 12 van de wet bepaalt dat de invorderingsambtenaar een dwangbevel kan uitvaardigen als de belas tingschuldige in gebreke blijft de belastingaanslag te betalen. Op grond van dit dwangbevel kan de invorderingsambtenaar overgaan tot invordering van de belastingaan slag. In aansluiting op artikel 12 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De invorderingsambtenaar vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag vermeld op een aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen en beschikkingen. Als een bedrag in termijnen mag worden voldaan, vaardigt de invorderingsambtenaar een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag van de termijnen waarvoor een aanmaning is verzonden. De invorderingsambtenaar vermindert het bedrag van een dwangbevel met: |
|
|
|
De invorderingsambtenaar verleent een dwangbevel tegen de belastingschuldige of diens rechtsopvolgers. Als de invorderingsambtenaar het dwangbevel verleent tegen een ander dan de belastingschuldige, moet duidelijk blijken op welke gronden dit gebeurt. Als de invorderingsambtenaar bekend is met de minderjarigheid of curatele van een belastingschuldige, dan brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als de invorderingsambtenaar hiermee niet bekend is, hoeft hij niet vooraf een daarop gericht onderzoek in te stellen. Als de invorderingsambtenaar een belastingschuld van een overledene moet verhalen op diens onverdeelde nalatenschap, verleent hij één dwangbevel tegen de gezamenlijke erfgenamen. Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene op de voet van artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is, dan vermeldt de invorderingsambtenaar alle erfgenamen met naam en adres alsmede met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel. De invorderingsambtenaar brengt daarbij echter niet het deel van ieders aansprakelijkheid tot uitdrukking. |
Artikel 13 Betekening van het dwangbevel
In artikel 13 van de wet is de wijze van betekening van het dwangbevel beschreven. Het dwangbevel wordt bekendgemaakt door middel van betekening. De betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling kan plaatsvinden:
In aansluiting op artikel 13 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door het ter post bezorgen door de invorderingsambtenaar van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de invorderingsambtenaar ter verzending aanbieden van het afschrift aan PostNL of een andere postbezorger. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging. De invorderingsambtenaar maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen. |
|
Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van Tribuut bekende adres van de belastingschuldige. Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de belastingschuldige zijn, dat in de basisregistratie personen is geregistreerd. Als de belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de basisregistratie personen - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres. Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de belastingschuldige niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden. Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is verzonden, maar laatst genoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend. Dit is niet het geval als de belastingschuldige bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt. |
|
Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv. Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken. Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van Tribuut. Dit geldt ook voor de situaties waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de invorderingsambtenaar van een andere gemeente. |
|
Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder - is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan. Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie. |
Artikel 14 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel
Artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet gaan over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. In aansluiting op artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie artikel 4:116 van de Awb). Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een hernieuwd bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaat (artikel 14, eerste lid van de wet). Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform artikel 47 Rv - dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een gesloten envelop of door terpostbezorging van het bevel - gaat de belasting deurwaarder pas na twee dagen na betekening van het hernieuwde betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging (artikel 14, eerste lid van de wet). In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaan. Betekening van een hernieuwd bevel tot betaling hoeft overigens niet plaats te vinden als het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 14, tweede lid, van de wet). |
|
Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging |
|
De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen. In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de invorderingsambtenaar de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als alle omstandigheden bekend waren geweest. Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1.15 of 26.1.11 van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist. Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan wel dat met de afdoening - gelet op de omstandigheden - naar het oordeel van de invorderingsambtenaar akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het in deze leidraad geformuleerde beleid. |
|
Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden |
|
Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken tenzij hiermee de belangen van Tribuut worden geschaad. Hierbij is het niet van belang of de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. |
|
Verhaal op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken |
|
Als de invorderingsambtenaar voor een belastingschuld beslag heeft gelegd, gaat hij ook over tot beslaglegging voor vorderingen van derden met gelijke rangorde, waarvan de invordering aan hem is opgedragen, ongeacht de executiewaarde van de inbeslaggenomen zaken. |
|
Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden |
|
De invorderingsambtenaar kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan. De invorderingsambtenaar heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of aan die voorwaarden is voldaan. |
|
Als de invorderingsambtenaar van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag, dan kan de invorderingsambtenaar hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden: |
|
|
|
De invorderingsambtenaar houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden. |
|
De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de invorderingsambtenaar ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval kan de invorderingsambtenaar besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd. Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de invorderingsambtenaar en de belastingschuldige is verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet. |
|
Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust - dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven. Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale beslag blijven liggen. |
|
Tribuut belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen. In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot verhaal van een belastingschuld, treedt de invorderingsambtenaar terughoudend op. Dit houdt in dat de invorderingsambtenaar in beginsel niet direct overgaat tot uitwinning van een reeds gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van Tribuut worden geschaad. |
|
Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege. De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen. Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet. |
|
Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een andere gemeente dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan wordt in het beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van Tribuut. |
|
Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de deurwaarder deze betaling. Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de belastingschuldige wordt gelaten. |
|
|
|
Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken |
|
Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het bestuur op grond van artikel 22, eerste lid van de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv. Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de invorderingsambtenaar zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname achterwege. |
|
Voldoening zekerheidsschuld door invorderingsambtenaar en beslag roerende zaken |
|
De invorderingsambtenaar kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft: |
|
|
|
De invorderingsambtenaar maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de schuld. Dit geldt ook als het gaat om zaken van de belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze derde een retentierecht heeft. |
|
Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op roerende zaken. De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als: |
|
|
|
Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv, binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden. Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel 461d Rv. |
|
Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten. Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken wegvoeren. Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in Rv. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de invorderingsambtenaar niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen zaken. Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd. Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld. Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt. Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt: |
|
|
|
Het wegvoeren van zaken gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na daartoe verkregen toestemming van de invorderingsambtenaar of zijn plaatsvervanger. Het wegvoeren van zaken, waaronder motorrijtuigen naar aanleiding van een actie op grond van artikel 18 van de wet, gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na daartoe verkregen toestemming van de invorderingsambtenaar. De toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de invorderingsambtenaar of van een andere door hem daartoe aangewezen functionaris. Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de belastingdeurwaarder ter keuze om een wielklem, of een ander middel, aan te brengen ter zekerheid tegen verduistering. |
|
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en belasting zware motorrijtuigen en beslag roerende zaken |
|
De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als: |
|
|
|
Voor de afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de invorderingsambtenaar. De toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de invorderingsambtenaar of van een andere door de invorderingsambtenaar daartoe aangewezen functionaris. Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan. |
|
Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden weggevoerd of op grond van artikel 14.2.11 van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal dat in de betreffende situaties moet worden opgemaakt. Als een ambtenaar van Tribuut als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven. De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken. Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld: |
|
|
|
Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij deurwaardersexploot. |
|
Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de zogenoemde 'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder moet - voordat tot executoriale verkoop wordt overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog de zogenoemde 'software' bevat (bestanden, programma's en dergelijke). Als dat het geval is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die software te verwijderen en een back-up te maken. |
|
De invorderingsambtenaar moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 1986 (Red.: is vervangen door Waarborgweg 2019)vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld. Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen - al dan niet met het vereiste stempelteken - moet de invorderingsambtenaar aangifte doen zoals artikel 46 van de Waarborgwet 1986 (Red.: is vervangen door Waarborgweg 2019) dat voorschrijft. |
|
Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14.1.12 van deze leidraad. Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de invorderingsambtenaar contact opnemen met de directeur voordat maatregelen worden getroffen om tot executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken over te gaan. |
|
Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de invorderingsambtenaar een andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is, opdragen voor rekening van Tribuut te bieden. Daarnaast kan de invorderingsambtenaar de belastingdeurwaarder opdracht geven om de executie plaats te laten vinden via internetveiling. De regels hiervoor dienen openbaar gemaakt te worden. |
|
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de invorderingsambtenaar dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt. Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv wordt altijd kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot. |
|
De invorderingsambtenaar verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag roerende zaken is gelegd op de executieopbrengst, inclusief de daarin begrepen omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld wordt afgeboekt, worden eerst de kosten van executie verrekend. De invorderingsambtenaar boekt de opbrengst vervolgens af met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7 van deze leidraad. Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executieopbrengst. Als dat niet mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing. |
|
Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden, met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt. |
|
Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de invorderingsambtenaar vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de invorderingsambtenaar deze informatie tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet. |
|
Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (artikel 198 Sr) kan van dat feit op grond van artikel 162 Sv aangifte worden gedaan. De invorderingsambtenaar beslist over de inzending van een relaas van onttrekking aan de officier van justitie. |
|
|
|
Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken |
|
Indien het beslag op een onroerende zaak mede omvat de in of op die zaak aanwezige bestanddelen of natuurlijke vruchten, geldt het volgende. De belastingdeurwaarder kan die bestanddelen of die vruchten wegvoeren om in bewaring te geven indien dit voor het behoud van die bestanddelen of vruchten noodzakelijk is. Het wegvoeren vindt niet plaats dan na daartoe verkregen toestemming van de invorderingsambtenaar. Het bepaalde in artikel 14.2.9 is van overeenkomstige toepassing. |
|
Als de invorderingsambtenaar voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan. In gevallen waarin de invorderingsambtenaar zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen. |
|
De invorderingsambtenaar die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in een dergelijk geval dus niet gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid, Rv. |
|
De invorderingsambtenaar vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van deze voorwaarden. In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn - door de executant zal worden aangezuiverd. |
|
Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Als het beslag aan de huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke mededeling. Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van toepassing - aan de bewaarder. |
|
In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat - na het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring - de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De invorderingsambtenaar stelt de derde hiervan op de hoogte. Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander - bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd. In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de derdebeslagene) dat zowel aan de belasting schuldige als aan de degene aan wie de vordering formeel toebehoort binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend, moet de invorderingsambtenaar zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de vordering die op naam van die ander is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige. |
|
De invorderingsambtenaar laat geen derdenbeslag leggen onder een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor een bonus die door de zorgaanbieder wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds beslag is gelegd onder de zorgaanbieder, verzoekt de invorderingsambtenaar niet om afdracht van de bonus of betaalt de invorderingsambtenaar de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de invorderingsambtenaar heeft afgedragen. |
|
Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende. Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag. |
|
Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet mogelijk is, kiest de invorderingsambtenaar voor het doen van een vordering. |
|
Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden, wordt gehandeld in overeenstemming met wat is bepaald in artikel 14.2.8 van deze leidraad. |
|
Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. De situatie kan zich voordoen dat de derde een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat geval legt de belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht. In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of bijkantoor. De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder. Als er aanleiding toe bestaat, kan de invorderingsambtenaar de omvang van het beslag bij de beslaglegging beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijd stip nog worden beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt. |
|
Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt |
|
Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel artikel 475f Rv en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de beslagen betalingen, dan past de in vorderingsambtenaar zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de invorderingsambtenaar gestelde termijn aanlevert, herstelt de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld. |
|
Wanneer de invorderingsambtenaar derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de invorderingsambtenaar zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschik baar aan de belastingschuldige. De invorderingsambtenaar verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de invorderingsambtenaar uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling. |
|
Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland |
|
Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het volgende. Als de belastingschuldige inzicht geeft in zijn leefsituatie en aannemelijk maakt dat hij door het beslag onvol doende middelen van bestaan overhoudt, kan hij de invorderingsambtenaar verzoeken alsnog rekening te houden met het voor hem geldende vrij te laten bedrag. De invorderingsambtenaar stelt in dat geval het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast. De invorderingsambtenaar betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit doet de ontvanger nadat de bank op het beslag heeft afgedragen. |
|
Bij derdenbeslag in gebreke blijven tot het doen van verklaring |
|
Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente |
|
Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt - naast de voorschriften in artikel 479l en volgende Rv - het volgende: |
|
|
|
Als de derdebeslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de invorderings ambtenaar zijn getroffen, dan kan de invorderingsambtenaar op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot beta ling van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak. |
|
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de invorderingsambtenaar dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde. In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derde-beslagene. De invorderingsambtenaar zendt aan de belastingschuldige een afschrift van deze kennisgeving. |
|
Als een derde tegen de invorderingsambtenaar een vordering uit onverschuldigde betaling instelt en de invorderingsambtenaar aan deze vordering voldoet, wordt de belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre niet te zijn voldaan. De invorderingsambtenaar kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag is gelegd. |
|
Derdenbeslag onder de Staat, de invorderingsambtenaar of een openbaar lichaam en het doen van verklaring |
|
Als derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat, de invorderingsambtenaar of een openbaar lichaam, dan is specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv. De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de Staat, de invorderingsambtenaar of het openbaar lichaam te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat, de invorderingsambtenaar of het openbaar lichaam en wat bij de Staat, de invorderingsambtenaar of het openbaar lichaam bekend was op het moment van beslaglegging. |
|
De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na daartoe overleg te hebben gepleegd met de invorderingsambtenaar - van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschul dige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de invorderingsambtenaar - gelet op de omstandigheden - aanvaardbaar is. In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 van deze leidraad geformuleerde uitstelbeleid. |
|
Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris. De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal vooral gebruik moeten worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent. De executie van niet-teboekgestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de invorderingsambtenaar een andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de verkoop is belast, op dragen voor rekening van Tribuut te bieden. De invorderingsambtenaar geeft deze belastingdeurwaarder zo nodig nadere aanwijzingen. |
|
Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan vinden, dan draagt de invorderingsambtenaar er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook voor op andere wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen. Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht mag worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de invorderingsambtenaar hem zo mogelijk op een andere wijze in kennis. |
|
Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de invorderingsambtenaar een makelaar of een andere ter zake kundige inschakelen. |
|
Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Ook wordt - ingeval van teboekgestelde schepen - van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers. |
Artikel 15 Versnelde uitvaardiging en tenuitvoerlegging
Er zijn in deze leidraad op artikel 15 van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Artikel 17 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel
Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Naast de belastingschuldige kan een ieder tegen wie de dwanginvordering is gericht in verzet komen. Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, voor zover dit door het verzet wordt bestreden. Ook kan verzet worden gedaan tegen een vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet. Er kan geen verzet worden ingesteld tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en de betekeningskosten van het dwangbevel. In aansluiting op artikel 17 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 19 Doen van een vordering
De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de invorderingsambtenaar de mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen op wat een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen. In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag. Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag de voorkeur verdient. |
|
De invorderingsambtenaar maakt de vordering bekend door toezending van de beschikking aan degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige. Als de invorderingsambtenaar dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening. |
|
Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke belastingaanslag de betaling strekt. |
|
Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd. Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde. Als de invorderingsambtenaar in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken. Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is gedaan. |
|
Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, trekt de invorderingsambte naar deze bij beschikking in. De invorderingsambtenaar maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de vordering is gedaan. |
|
Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering |
|
Als een derde op vordering van de invorderingsambtenaar betaalt en naderhand vermindert of vernietigt de heffingsambtenaar de belastingaanslag, dan wordt de hieruit voortvloeiende teruggaaf verrekend of uitbetaald aan de belastingschuldige. |
|
Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (op vorderingen van de belastingschuldige op derden) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren. Van deze mogelijkheid maakt de invorderingsambtenaar alleen gebruik als de belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19, tweede lid, van de wet. De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan. De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag. |
|
De invorderingsambtenaar doet geen vordering op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet, voor een bonus die door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID 19 wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgpro fessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder voor de bonus een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds een vordering is gedaan, is de zorgaanbie der niet verplicht die bonus aan de invorderingsambtenaar af te dragen, of betaalt de invorderingsambtenaar de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de invorderingsambtenaar heeft afgedragen. |
|
In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid, van de wet vindt de vordering waarbij de doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt ingeroepen slechts plaats indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: |
|
|
|
Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of een vordering heeft op een derde die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de invorderingsambtenaar een vordering ten laste van de echtgenoot doen. Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de invorderingsambtenaar zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de vordering op de derde. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige en de echtgenoot afzonderlijk. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is. Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing. |
|
In een faillissement vallen de belastingschulden - en ook de invorderingsrente - voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag van de faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt. Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement die niet voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschulden worden aangemeld. De invorderingsambtenaar splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip en doet twee aparte vorderingen: |
|
|
|
Voorlopige aanslagen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet kan de invorderingsambtenaar niet eerder aanmelden dan nadat de termijnen die aan die aanslagen verbonden zijn, zijn vervallen. De invorderingsambtenaar splitst de voorlopige aanslagen naar tijdsevenredigheid of tijdstip. |
|
Belastingschulden ontstaan gedurende een surséance zijn boedelschulden in faillissement |
|
Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surséance van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 FW worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement. Het bepaalde in artikel 19.2.1 van de leidraad is op deze schulden en de belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing. |
|
Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen maakt de invorderingsambtenaar geen gebruik, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken. In alle gevallen waarin de invorderingsambtenaar in het faillissement opkomt, vermeldt hij in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de curator tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan wendt de invorderingsambtenaar zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerk stelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de invorderingsambtenaar zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de invorderingsambtenaar zich rechtstreeks verhalen op de boedel. |
|
Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd. Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag. Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken. |
|
Als de invorderingsambtenaar het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering vervolgt door een vordering onder de werkgever of door een andere vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslag vrije voet is verbonden, is hij verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voor nemen een vordering te doen. De invorderingsambtenaar doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post heeft bezorgd. De invorderingsambtenaar doet de betreffende vordering niet eerder dan zeven dagen na de dagtekening van de vooraankondiging. De vooraankondiging blijft achterwege als de invorderingsambtenaar de vordering doet bij een werkgever of uitkeringsinstantie die al op vordering van de invorderingsambtenaar een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen. |
|
Als een vordering wordt gedaan op periodieke uitkeringen waarvoor geen beslagvrije voet geldt en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past de invorderingsambtenaar de artikelen 475b en 475d tot en met 475e Rv toe. In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke uitkering de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft. |
|
Beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland |
|
Als de invorderingsambtenaar een vordering doet op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, ten laste van een belastingschuldige van wie geen woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv. Zodra de invorderingsambtenaar bekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt invorderings ambtenaar alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem te wijten is. |
|
Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de invorderingsambte naar overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv de beslagvrije voet vast bij het doen van een vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Na de vooraankondiging van de vordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie de invorderingsambtenaar op de hoogte stellen over zijn leefsituatie en bronnen van inkomsten. Als de belastingschuldige aantoont wat zijn leefsituatie en inkomen is, stelt de invorderingsambtenaar op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast. Als de belastingschuldige geen inzicht verschaft of onduidelijkheid blijft bestaan over zijn leefsituatie en inkomstenbronnen blijft de invorderingsambtenaar uitgaan van de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de invorderingsambtenaar gestelde termijn aanlevert, herstelt de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld. Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is. De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt. |
|
Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm geacht wordt te betalen. In een dergelijk geval vermindert de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met het bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend. |
|
De ontvanger kan ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leef tijd hebben bereikt, een vordering doen op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv, geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige. |
|
Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt de invorderingsambtenaar de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken. Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belas tingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de invorderingsambtenaar de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de invorderingsambtenaar tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de invorderingsambtenaar de teruggaaf met het meerdere. |
|
Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland |
|
Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de ontvanger een vrij te laten bedrag vast, als be doeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, van de URIW 1990. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag vast. De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van de URIW 1990. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag. |
|
Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende. Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag. |
Artikel 22 van de wet gaat over het bodemrecht. In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv - geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten. Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het bestuur van Tribuut. Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook de genen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege op. Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Dit voorrecht kan de invorderingsambtenaar van Tribuut niet toepassen. |
|
Als de invorderingsambtenaar bekend is met de omstandigheid dat zaken mogelijk in eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid, Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het bestuur. De invorderingsambtenaar gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip - maar vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de invorderingsambtenaar over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum. |
|
Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid, Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de invorderingsambtenaar anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang. |
|
Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv inzake bodem beslag |
|
Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv heeft gedaan, heft de invorderingsambtenaar het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de invorderingsambtenaar geen verhaal kan nemen. In de overige gevallen zendt de invorderingsambtenaar de schriftelijke mededeling door naar het bestuur. Als ook het bestuur geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de invorderingsambtenaar de stukken door naar een advocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen. |
|
Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op. Niettemin schort de invorderingsambtenaar de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de invorderingsambtenaar het opschorten van de invordering de belangen van Tribuut schaadt. |
|
Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de invorderingsambtenaar, waaronder de belastingschuldige ressorteert. Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen. Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het bestuur dit beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt. |
|
Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de invorderingsambtenaar de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht. |
|
Taak van de invorderingsambtenaar met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet |
|
Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt - zal het bestuur niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest. Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal het bestuur ambtshalve in behandeling nemen. De invorderingsambtenaar schort in het algemeen eveneens de verkoop op - ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe - als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft. Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de invorderingsambtenaar wendt voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de invorderingsambtenaar de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot het bestuur te richten. Als de invorderingsambtenaar in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de invorderingsambtenaar een beslag niet opheft dan na overleg met de directeur. |
|
Beslissing bestuur op het beroepschrift tegen een bodembeslag |
|
Het bestuur motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift. Het bestuur zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de invorderingsambtenaar. De invorderingsambtenaar draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Voor de betekening van de beslissing van het bestuur worden geen kosten in rekening gebracht. Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het bestuur rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het bestuur betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift. Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift - spoedig worden verkocht, dan kan de invorderingsambtenaar na overleg met de directeur erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de plaats van de zaken treedt - in afwachting van de beslissing bij de invorderingsambtenaar wordt gedeponeerd. |
|
De situatie kan zich voordoen dat de invorderingsambtenaar uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opma ken of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid, Rv. Als dat het geval is, nodigt de invorderingsambtenaar de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift artikel 22, eerste lid, van de wet. |
|
Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid, Rv, dan zendt de invorderingsambtenaar eerst het beroepschrift ter behandeling aan het bestuur voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv behandelt. |
|
Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet |
|
Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de invorderingsambtenaar van in te vorderen en uit te betalen bedragen. Bij de verrekening mag de invorderingsambtenaar geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens faillissement, surséance en wettelijke schuldsanering geldt artikel 24 van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van toepassing. In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De invorderingsambtenaar bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan. Als de belastingschuldige de invorderingsambtenaar verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de invorderingsambtenaar dit verzoek altijd in. Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de invorderingsambtenaar de invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel 25.3 van deze leidraad). |
|
In het algemeen gaat de invorderingsambtenaar niet tot verrekening over met een te betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de invorderingsambtenaar uitstel van betaling heeft verleend op grond van artikel 25.2 van deze leidraad. De invorderingsambtenaar kan wel verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat. |
|
Uit te betalen bedragen worden ook automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen, kan plaatsvinden vanaf het moment waarop de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen. |
|
Verrekening van een uit te betalen bedrag door de invorderingsambtenaar gebeurt bij beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een kennisgeving. |
|
In artikel 24, vierde lid, van de wet is een instemmingsregeling opgenomen die verrekening uitsluit als de in vorderingsambtenaar instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag. Als de invorderingsambtenaar niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met openstaande schulden over gaan ook al is de cessie of verpanding aan hem meegedeeld. De invorderingsambtenaar verrekent het uit te betalen bedrag met de belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag. Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling. |
|
Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen |
|
Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag voldoende bepaald is om schreven. Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van positieve e negatieve elementen van de belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft. |
|
De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De invorderingsambtenaar moet dan bij iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt. Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de invorderingsambtenaar gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler. Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De invorderingsambtenaar is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is. In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de wet geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting. De invorderingsambtenaar maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde - in dit geval de pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belasting schuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het bestuur beroep in te stellen. |
|
Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb |
|
Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de invorderingsambtenaar de indiener verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht. |
|
De beschikking van het bestuur op het beroepschrift wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de belastingschuldige als de derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris. |
|
Houding invorderingsambtenaar bij procedure tegen weigeren instemming met cessie of verpanding |
|
De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de invorderingsambtenaar te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de invorderingsambtenaar niet tot verrekening over. Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de invorderingsambtenaar niet eerder dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld. Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de invorderingsambtenaar niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat. |
Artikel 25 Uitstel van betaling
Op grond van artikel 25 van de wet kan de invorderingsambtenaar - onder door hem te stellen voorwaarden - uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) een opgelegde belastingaanslag. Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de invorderingsambtenaar ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen. De invorderingsambtenaar kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking tussentijds beëindigen. In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Houding van de invorderingsambtenaar tijdens behandeling verzoek om uitstel |
|
Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de invorderingsambtenaar in overeenstemming met het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen. Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van Tribuut kunnen worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen. |
|
Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de invorderingsambtenaar de voorwaarden waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking. |
|
Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als: |
|
|
|
De invorderingsambtenaar is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij moeten alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan niet worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond. |
|
|
|
Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn |
|
Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn niet nakomt, kan de invorderings ambtenaar alvorens hij de regeling beëindigt, de belastingschuldige in de gelegenheid stellen om alsnog binnen veertien dagen de achterstand te voldoen. |
|
Als de invorderingsambtenaar uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen. Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden. |
|
Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de invorderingsambtenaar voor een belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen invorderingsmaatregelen nemen. |
|
Als de invorderingsambtenaar geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt, of als het bestuur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan. Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van veertien dagen niet. Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het oordeel van de invorde ringsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van Tribuut worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met een prolongatieovereenkomst. |
|
De invorderingsambtenaar verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete. De invorderingsambtenaar verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die belastingaanslag en die van de boetebeschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld. De invorderingsambtenaar verleent dit uitstel niet als uit het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete. Aan het uitstel kan de invorderingsambtenaar voorwaarden verbinden die ertoe strekken de belangen van Tribuut veilig te stellen. De invorderingsambtenaar verleent het uitstel tot het moment waarop op het bezwaar schrift is beslist. |
|
De invorderingsambtenaar kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen. Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel niet aan vaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid. De invorderingsambtenaar aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere ze kerheidsvormen niet voorhanden zijn. |
|
De invorderingsambtenaar neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering. De invorderingsambtenaar wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van de belastingschuldige te houden executoriale verkoop heeft plaatsgevonden, of als publicatie daarvan niet meer is te voorkomen. Om de belangen van Tribuut niet te schaden, kan de invorderingsambtenaar de beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De invorderingsambtenaar bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de invorderingsambtenaar de invordering niet mag aanvangen of voortzetten. De invorderingsambtenaar willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop. |
|
De invorderingsambtenaar houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het bestuur, of bij de Nationale ombudsman. Als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van Tribuut worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar na voorafgaande toestemming van de directeur toch invorderingsmaatregelen treffen. |
|
De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de invorderingsambtenaar verlenen tot het moment waarop de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaarschrift doet. Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift. Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend. |
|
Bezwaar- en beroepschrift gelden niet als verzoek om uitstel |
|
Voor het bestreden bedrag van een aanslag moet de belastingschuldige een schriftelijk verzoek om uitstel van betaling indienen. Het indienen van een bezwaarschrift geldt niet tevens als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de invorderingsambtenaar. Als de belastingschuldige bij de invorderingsambtenaar een verzoek om uitstel indient in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan licht de invorderingsambtenaar de heffingsambtenaar daarom trent in en wordt dit verzoek ook aangemerkt als een pro forma bezwaarschrift. |
|
Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift |
|
Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de invorderingsambtenaar in verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het verzoek het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag vermelden. |
|
De invorderingsambtenaar kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De invorderingsambtenaar geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst. Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de invorderingsambtenaar van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de invorderingsambtenaar het verzoek om uitstel af. Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf. Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de invorderingsambtenaar ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de invorderingsambtenaar de heffingsambtenaar daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro forma be zwaarschrift. Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd. |
|
In het algemeen wijst de invorderingsambtenaar een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2, 25.2.2.A en 25.2.2.B gestelde eisen is voldaan. De invorderingsambtenaar kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag. |
|
Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de invorderingsambtenaar zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de invorderingsambtenaar alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de invorderingsambtenaar bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de invorderingsambtenaar bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige. |
|
Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld |
|
Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk vaststaat, treft de invorderingsambtenaar voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen. Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van Tribuut of de belangen van de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de invorderingsambtenaar die maatregelen wel treffen. Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel. |
|
Als de invorderingsambtenaar uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift, tenzij anders is bepaald in deze leidraad onder artikel 24. Ook kan hiervan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is - bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de hoogte van de (bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet voldoende zekerheid is gesteld. Als de invorderingsambtenaar overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in bij de bekendmaking van de beschikking over zijn beweegredenen. |
|
Als de invorderingsambtenaar bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het uitstel is verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de belastingschuldige nadere voorwaarden stellen. Hierbij kijkt de invorderingsambtenaar of de looptijd voor het afdoen van het bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de aanslag daartoe aanleiding geeft. Indien de belastingschuldige tijdig voldoet aan deze voorwaarden, continueert de invorderingsambtenaar het uitstel. Voor de beoordeling of hij zekerheid verlangt voor de bestreden belastingschuld, past de invorderingsambtenaar de in artikel 25.2.5 van deze leidraad opgenomen voorwaarden toe. De invorderingsambtenaar trekt het uitstel in als de belastingschuldige niet aan deze voorwaarden voldoet. |
|
Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan verleent de invorderingsambtenaar uitstel onder de opschortende voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald. Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag begonnen dan wel voortgezet. Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar neemt de invorderingsambtenaar pas in behandeling als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag is voldaan. |
|
Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag |
|
De invorderingsambtenaar trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag. De invorderingsambtenaar deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is voldaan. |
|
Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag |
|
Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen |
|
Als binnen afzienbare tijd een door de invorderingsambtenaar uit te betalen bedrag wordt verwacht, kan de invorderingsambtenaar uitstel van betaling verlenen tot het moment waarop hij dit uit te betalen bedrag kan verrekenen met de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd. Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als: |
|
|
|
Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag zijn gevoegd. Als dit ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, geeft de invorderingsambtenaar de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand om alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de kennisgeving van de invorderingsambtenaar dat de belastingschuldige zijn verzoek (nader) moet motiveren. De invordering wordt voor die termijn geschorst. Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de invorderingsambtenaar van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de invorderingsambtenaar het verzoek om uitstel af. |
|
Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag |
|
De invorderingsambtenaar beslist - onder door hem te stellen voorwaarden - in het algemeen positief op een volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te verrekenen bedrag. Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag moet de belastingschuldige tijdig betalen. De invorderingsambtenaar kan echter een betalingsregeling toestaan als daartoe aanleiding bestaat. |
|
Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag |
|
Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent de invorderingsambtenaar met de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag. Als volgens de invorderingsambtenaar de continuïteit van de bedrijfsvoering direct gevaar loopt als gevolg van een eventuele verrekening van teruggaven en niet hoeft te worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld, dan kan hij deze teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen. |
|
Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen |
|
Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke betalingstermijnen kan voldoen, kan de invorderingsambtenaar aan de belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan. De invorderingsambtenaar kan daarbij voorwaarden stellen. Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling. De invorderingsambtenaar kan een betalingsregeling weigeren als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of activiteiten die geen perspectief bieden. |
|
Tijdens een betalingsregeling verrekent de invorderingsambtenaar belastingteruggaven en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld. Als daar aanleiding toe is, kan de invorderingsambtenaar afzien van het verrekenen van bepaalde teruggaven. |
|
Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de invorderingsambtenaar op de gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden. Voor deze schulden treft de invorderingsambtenaar geen betalingsregeling. Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de invorderingsambtenaar voor de betaling daarvan uitstel verlenen. De invorderingsambtenaar kan tijdens een surséance van betaling op verzoek van de bewindvoerder uitstel van betaling verlenen voor de belastingschuld die voor de aanvang van de surséance materieel verschuldigd is geworden. De invorderingsambtenaar stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende verplichtingen stipt nakomt. De invorderingsambtenaar kan ook tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder de gebruikelijke voorwaarden uitstel van betaling verlenen voor belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing is. Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de invorderingsambtenaar deze uit. Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de hoogte van de belastingschuld. |
|
Uitstel van betaling erfbelasting bij verkrijging eigen woning door broers of zussen van de erflater |
|
Indien de belastingschuldige een verzoek om een betalingsregeling doet dan verwijst de invorderingsambtenaar hem naar de mogelijkheid tot betaling in termijnen via de incassoregeling van de gemeentelijke verordening, tenzij deze mogelijkheid is uitgesloten. In gevallen waarin de bepalingen van de verordening geen uitkomst bieden, kan de invorderingsambtenaar uitstel van betaling verlenen. |
|
De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan twaalf maanden. Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn schuld te betalen, dan neemt de ontvanger dat verzoek ambtshalve in behandeling als een verzoek om kwijtschelding. Bij de beoordeling daarvan neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing. Artikel 26.1.2 is in deze situatie niet van toepassing indien en voor zover de belastingschuldige gebruik maakt van het daartoe ingestelde verzoekformulier voor uitstel van betaling en hij dit formulier volledig invult. |
|
De invorderingsambtenaar kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden verbinden. In ieder ge val stelt de invorderingsambtenaar aan het verlenen van een betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen - tijdig worden nagekomen. De invorderingsambtenaar kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling. Tevens kan de invorderingsambtenaar als voorwaarde stellen dat betaling dient plaats te vinden door middel van automatische incasso. Op deze wijze van betaling is het incassoreglement van toepassing. De invorderingsambtenaar kan alvorens het uitstel te verlenen zekerheid eisen als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot verhaalsmogelijkheden die bij de invorderingsambtenaar bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Ook het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het eisen van zekerheid. |
|
Op telefonisch of schriftelijk verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling worden getroffen met een looptijd tot maximaal tien maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
|
|
|
In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, gaat de invorderingsambtenaar aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte gegevens over tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie. De invorderingsambtenaar verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.5.3 van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of al is beëindigd. Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de invorderingsambtenaar zo nodig nadere gegevens bij de verzoeker op. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de invorderingsambtenaar uit van de be grippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de artikelen 25.5.6 tot en met 25.5.9 van deze leidraad wordt afgeweken. Ook met betrekking tot het vermogen gaat de invorderingsambtenaar uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling. |
|
De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt met name indien het vermogen zonder bezwaar liquide is te maken. Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat een betalingsregeling echter niet in de weg. Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot, verminderd met de schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld. |
|
Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de invorderingsambtenaar wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de invorderingsambtenaar met betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven. De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de invorderingsambtenaar 80% van de betalingscapaciteit op. Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de invorderingsambtenaar op het normbedrag voor levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de invorderingsambtenaar op bij de aldus berekende betalingscapaciteit. |
|
De invorderingsambtenaar kan - afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin - bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Het moet dan gaan om uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de belastingschuldige, en die naar het oordeel van de invorderingsambtenaar niet in redelijkheid kunnen worden betaald uit het normbedrag voor levensonderhoud en de zogenoemde uitvoeringstolerantie van 20%. |
|
Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden |
|
In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. De invorderingsambtenaar kan een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden, of waaraan een preferentie is verbonden. |
|
Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de invorderingsambtenaar slechts rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke, voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden in de periode waarvoor de betalingsregeling geldt. |
|
Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen twaalf maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van wat de invorderingsambtenaar heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek. Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de invorderingsambtenaar niet aanvaard baar is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, dan deelt de invorderingsambtenaar onder afwijzing van het verzoek de belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen. |
|
Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met twaalf maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan twaalf maanden duurt. Hierbij moet in acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur of de hypotheeklasten - in de eerste twaalf maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de twaalfde maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De invorderingsambtenaar sluit met de betalingsregeling hier op aan. |
|
Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de invorderingsambtenaar rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden. De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden niet te boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag. |
|
Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de invorderingsambtenaar de voorwaarde dat de belasting schuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de invorderingsambtenaar is opgedragen - bijhoudt. De ontvanger kan bij het verlenen van een betalingsregeling zekerheid eisen (zie artikel 25.1.13). Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt voor de hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor uitstel is verzocht. |
|
Als een ondernemer (hoofdzakelijk) door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de ontvanger desgevraagd uitstel voor een langere periode verlenen. Daartoe moet de ondernemer aan de hand van een door een derde deskundige opgestelde verklaring (zie artikel 25.6.2B) het voor de invorderingsambtenaar aannemelijk maken dat: |
|
|
|
Als de totale belastingschuld ten tijde van de ontvangst van het verzoek om uitstel, minder dan € 20.000 bedraagt, kan de ondernemer volstaan met een eigen verklaring. De ondernemer moet daarin aannemelijk maken dat aan de eisen onder a. tot en met d. wordt voldaan. De invorderingsambtenaar kan bij het verlenen van dit uitstel nadere voorwaarden stellen. Om bij onvoorziene tegenslagen de mogelijke verliezen voor de gemeente te beperken, wordt zoveel als mogelijk is door de invorderingsambtenaar zekerheid verlangd. De zekerheid kan ook omvatten een beslag. |
|
De verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard van de betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming, de haalbaarheid van het in de toekomst inlopen van de betalingsachterstand en geeft blijk van de waarneming van de aan dat oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden door de deskundige. Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan bijvoorbeeld gaan om een externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie of de (huis)accountant. De invorderingsambtenaar kan aan de verklaring van de derde deskundige ook eisen stellen. |
|
Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek op schriftelijk of telefonisch verzoek kort uitstel van betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal drie maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag. De voorwaarden die de invorderingsambtenaar stelt aan dit uitstel zijn: |
|
|
|
Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode. |
|
Als het de invorderingsambtenaar bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de invorderingsambtenaar uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet dan wel aan de lopende verplichtingen voldoen. |
|
Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de invorderingsambtenaar genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het bestuur van Tribuut. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de invorderingsambtenaar die de beschikking heeft genomen. Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de invorderingsambtenaar in overeenstemming met het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen. Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van Tribuut kunnen worden geschaad, kan hij ondanks de behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen. |
|
Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (na der) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht. |
|
In alle gevallen waarin het bestuur het beroep gegrond oordeelt, kan zij de zaak inhoudelijk afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden. |
|
De belastingschuldige kan beroep instellen bij het bestuur tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden. Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de invorderingsambtenaar uitstel van betaling had moeten verlenen, dan hoeft het bestuur niet te volstaan met de uitspraak dat de invorderingsambtenaar niet tijdig heeft beslist, maar kan zij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen. |
|
Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger |
|
|
Artikel 25a Uitstel van betaling exitheffingen inkomstenbelasting
Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen
Artikel 26, eerste lid, van de wet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De invorderingsambtenaar verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belasting aanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd worden verwacht. De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling. In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht. Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan gesteld op 100% van de bijstands norm. Voor AOW-gerechtigde personen worden de kosten van bestaan gesteld op 100 percent van het toepasselijke, in artikel 3 van de Regeling kwijtschelding belasting medeoverheden bedoelde netto-ouderdomspensioen. Een en ander conform de beleidskeuze die door de bij Tribuut aangesloten gemeenten is gemaakt. Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de invorderingsambtenaar de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen. De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van de betalingsverplichting. In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De bij Tribuut aangesloten gemeenten hebben in de belastingverordeningen /regeling kwijtschelding gemeen telijke belastingen beleidskeuzes gemaakt. Deze beleidskeuzes hebben betrekking op: |
|
|
|
De invorderingsambtenaar verleent ook kwijtschelding van bedragen die op belastingaanslagen zijn betaald, als aan de volgende voorwaarde is voldaan: |
|
|
|
Als de invorderingsambtenaar het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het bedrag terug waar voor kwijtschelding is verleend. Van de ontstane invorderingskosten wordt geen kwijtschelding verleend, tenzij het ontstaan van de kosten niet aan de belastingschuldige is te verwijten. |
|
Het verzoek om kwijtschelding dient te worden ingediend bij de invorderingsambtenaar op een daartoe inge steld verzoekformulier. Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de invorderingsambtenaar het verzoek niet als zodanig in behandeling. De invorderingsambtenaar stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen. In afwachting hiervan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Als de belastingschuldige het formulier niet terugzendt, wijst de invorderingsambtenaar het verzoek af. |
|
Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding |
|
Als de invorderingsambtenaar een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan schort de invorderingsambtenaar de invordering in beginsel op. De invorderingsambtenaar vraagt de gegevens slechts eenmaal op. Als de belastingschuldige niet alle ge vraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de invorderingsambtenaar het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af. |
|
Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding |
|
Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is aangegeven. |
|
Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden |
|
Als de invorderingsambtenaar besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan één of meer voorwaar den is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking op. Als de invorderingsambtenaar in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast waarin verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort (zie artikel 75.10), dan moet de in vorderingsambtenaar de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van veertien dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling van dat deel. Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad) van toepassing. Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de verrekening van teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de verrekende terug gaven. |
|
Als de invorderingsambtenaar het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten. Daarbij moet hij alle afwijzingsgronden noemen. |
|
Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting invordering |
|
Als de invorderingsambtenaar afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of het bestuur van Tribuut afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de invorderingsambtenaar, voldoet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing. De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aan wijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van Tribuut worden geschaad. |
|
Om de belangen van Tribuut niet te schaden, kan de invorderingsambtenaar de beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De invorderingsambtenaar bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de invorderingsambtenaar de invordering niet mag aanvangen of voortzetten. Evenzo geldt voor een kort voo de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de invorderingsambtenaar de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de be lastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst. |
|
Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:
|
|
Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de invorderingsambtenaar het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe. Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is. In dat ge val zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 26.3 van deze leidraad. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen. |
|
De invorderingsambtenaar houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het bestuur of bij de Nationale ombudsman. Als naar het oordeel van de invorderingsambtenaar aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van Tribuut worden geschaad, kan de invorderingsambtenaar nadat hij voorafgaand de directeur heeft geïnformeerd toch invorderingsmaatregelen treffen. |
|
Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belasting schuldige en zijn echtgenoot, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen. |
|
Een inboedel telt alleen mee als een bezitting wanneer deze bovenmatig is. Dit is in overeenstemming met het beslagverbod op roerende zaken uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het gaat dan om zaken die niet nodig zijn voor het voeren van een gewone, eenvoudige huishouding. Hieronder vallen in ieder geval meubilering en inventaris zoals bedden en beddengoed, tafel, stoelen, gordijnen, bestek, servies en ander keukengerei, kasten, koelkast en wasmachine. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden van het specifieke geval. Een bovenmatige inboedel wordt dus wel beschouwd als een bezitting. |
|
De waarde van een motorvoertuig wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3.350 of minder. De waarde van de auto wordt bepaald aan de hand van de koerslijst van de ANWB, als dit niet mogelijk is i.v.m. de leeftijd van de auto zal de waarde worden bepaald op basis van het aanbod op verkoopsites als, maar niet uitsluitend, gaspedaal.nl en marktplaats.nl. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op het motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht. Een motorvoertuig wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de invorderingsambtenaar - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken dat dat motorvoertuig absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit het motorvoertuig in beginsel zou kunnen worden betaald. |
|
Incidentele ontvangsten op een bankrekening (zoals vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich vooral voordoen bij de vakantiegelduitkering. De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt. Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, wordt een bedrag ter hoogte van het ontvangen bedrag aan energietoeslag, niet in aanmerking genomen als vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding. Een (im)materiele schadevergoeding wordt voor een periode van vijf jaren vanaf datum toekenning niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt. |
|
De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden. Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen kan de invorderingsambtenaar in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning. Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen. |
|
Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen. |
|
Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang. Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mede in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken. Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient. |
|
Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen. De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht. De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belasting schuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling). |
|
Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld. Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de invorderingsambtenaar uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen. Zo is bijvoorbeeld sprake van een lager percentage dan 7 in het geval de belastingschuldige een bijstandsuitkering geniet. In dat geval moet dus worden uitgegaan van het percentage genoemd in artikel 19, derde lid, van de Pw. |
|
Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en school kosten (WTOS VO-18+ ). Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag. De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.
Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B. Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt: Formule 1: (P + Q) – R – S = X In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt. In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen be rekenen en de betalingscapaciteit. In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is wat in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing. |
|
Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren |
|
Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen. De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt echter wel als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk ontbreekt. |
|
Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren |
|
Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in aanmerking genomen. |
|
Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren |
|
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd. Tot betalingen op belastingschulden worden naast betalingen aan rijksbelastingen ook de betalingen gerekend die worden verricht op gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de rechten die zijn vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet) en andere belastingen en heffingen van lokale overheden. |
|
Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden |
|
Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Pw (zie artikel 26.2.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling. |
|
Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren |
|
Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente op grond van de Pw van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering gebracht. |
|
Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld in overeen stemming met het bestaande beleid. Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling. |
|
Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering |
|
De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 3,- per maand en voor echtgenoten € 50,- per maand. |
|
De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden. |
|
Kwijtschelding voor ondernemers voor belastingen die geen verband houden met de uitoefe ning van het beroep |
|
Door de gemeenteraad is besloten om, op grond van artikel 28, lid 1, onderdeel b van de regeling, kwijtschelding voor die belastingen die geen verband houden met de uitoefening van het beroep (de zogenaamde privé belastingen) voor ondernemers mogelijk te maken op grond van dezelfde voorwaarden als die voor particulieren gelden. Dit houdt in dat voor deze belastingen op grond van de berekening van de betalingscapaciteit en het bepalen van het vermogen, conform de bepalingen van de afdelingen 1, 2 en 5 van de regeling, een besluit over het verlenen van kwijtschelding wordt genomen. |
|
Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting, tenzij de raad op grond van artikel 28, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 anders heeft besloten. Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen. Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8 van deze leidraad kan de invorderingsambtenaar kwijtschelding verlenen. De invorderingsambtenaar zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten meewegen in de beoordeling van het verzoek:
|
|
De invorderingsambtenaar verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal. |
|
Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de invorderingsambtenaar welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek. Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de invorderingsambtenaar toe te treden tot het aangeboden akkoord. Naast de Rijksbelastingdienst heeft ook Tribuut de inspanningsverplichting om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren. |
|
Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna past de invorderingsambtenaar het akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete. |
|
De invorderingsambtenaar betrekt rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van de wet op de hoofdsom afgeboekt. De invorderingsambtenaar vermeldt dit in de beschikking. |
|
Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren onder meer:
|
|
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De invorderingsambtenaar kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de invorderingsambtenaar betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
|
|
Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding |
|
Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de invorderingsambtenaar op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het bestuur. Het beroepschrift wordt ingediend bij de invorderingsambtenaar. In verband met het aan het bestuur uit te brengen advies zendt de invorderingsambtenaar zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe. Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt de invorderingsambtenaar hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de invorderingsambtenaar het bestuur daarvan in kennis. De invorderingsambtenaar adviseert het bestuur dan om niet aan het beroepschrift tegemoet te komen. |
|
De invorderingsambtenaar merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een beroepschrift dat gericht is aan het bestuur. Als de invorderingsambtenaar zelf aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af. De invorderingsambtenaar behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout. In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de invorderingsambtenaar een beroepschrift indienen bij het bestuur. |
|
Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De invorderingsambtenaar wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht. |
|
Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook wijzigingen in de aanspraak betreffende huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van bestaan. |
|
In alle gevallen waarin het bestuur het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden. |
|
Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift |
|
Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt inge diend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling. Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet - van het bestuur mag worden verwacht dat het alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in dat geval wordt gehandeld in overeenstemming met artikel 9 van de regeling. Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen. |
|
Als de invorderingsambtenaar nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het bestuur. Hieraan is geen termijn gebonden. Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de invorderingsambtenaar kwijtschelding had moeten verlenen, dan hoeft het bestuur niet te volstaan met de uitspraak dat de invorderingsambtenaar niet tijdig heeft beslist, maar kan het bestuur op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen. |
|
Voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding |
|
Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding |
|
Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de invorderingsambtenaar voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de invorderingsambtenaar het verzoek om kwijtschelding af. De invorderingsambtenaar neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen. Tegen het besluit van de invorderingsambtenaar om geen invorderingsmaatregelen meer te treffen staat geen administratief beroep open. Als de invorderingsambtenaar besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding. De invorderingsambtenaar kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voor dat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De invorderingsambtenaar neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op. Als de invorderingsambtenaar besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt de invorderingsambtenaar een nieuwe beschikking, waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De invorderingsambtenaar kan hiertoe pas overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de eerdere beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan. |
|
Tribuut maakt bij het beoordelen van initiële aanvragen kwijtschelding en het vaststellen van het recht op verlenging van deze kwijtschelding, de zogenaamde ‘meerjarenkwijtschelding’, gebruik van informatie van het Inlichtingen bureau. De informatie van het Inlichtingenbureau wordt verkregen door een geautomatiseerde toets op basis van enkele basale gegevensvergelijkingen. Hierbij wordt een indicatie afgegeven of huishoudens voldoen aan de vastgestelde criteria. Deze criteria zijn afgeleid van de norm voor bijstand die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tweemaal per jaar publiceert en worden bekrachtigd door de VNG. Daarnaast wordt informatie verstrekt over mogelijke aanwezige voertuigen. Voldoet een huishouden niet aan de criteria dan is sprake van een belemmering. Tribuut voert op de belemmeringen nog een eigen toets uit. Waarbij gebruik wordt gemaakt van door Tribuut vastgestelde normen en verzamelde gegevens. Het vaststellen van de Tribuut-norm voor inkomen gebeurt door bij de, door de aangesloten gemeenten gehanteerde, norm kosten van bestaan een extra bedrag aan woonlasten en ziektekostenpremie op te tellen. Het bedrag aan woonlasten en ziektekosten wordt bepaald door het gemiddelde bedrag aan netto woonlasten en ziektekosten te berekenen van de gefiatteerde kwijtscheldingsverzoeken in het voorafgaande halfjaar. Vervolgens wordt dit bedrag verhoogd met de procentuele stijging van de bijstandsnormen. Het vaststellen van de Tribuut-norm voor banksaldo gebeurt door het gemiddelde bedrag aan huur en ziekte kostenpremie te berekenen dat huishoudens naast de, door de aangesloten gemeenten gehanteerde, kosten van bestaan extra op de bankrekening mogen hebben. Hierbij wordt het gemiddelde huurbedrag verhoogd met de jaarlijkse (minimale) stijging van de huren voor de sociale huurwoningen. Dit extra bedrag geldt alleen voor de deelnemende gemeenten Epe en Zutphen. De gemeenten Apeldoorn, Lochem en Voorst hebben vaste bedragen bepaald. De Tribuut-norm wordt steeds aangepast zodra de kosten van bestaan wijzigen. Als op grond van deze toetsingen geen recht bestaat op geautomatiseerde kwijtschelding kan in een later stadium alsnog een individueel verzoek worden ingediend. |
In aanvulling op afdeling 4.4.3 (artikelen 4:104 tot en met 4:111) Awb regelt artikel 27 van de wet enkele specifieke (aanvullende) zaken met betrekking tot verjaring:
als de belastingschuldige heeft opgehouden te bestaan (oftewel: de onderneming bestaat niet meer) en er is iemand aansprakelijk gesteld voor de belastingschuld, dan treedt de aansprakelijkgestelde in de plaats van de belastingschuldige (oftewel: in dat geval kan ook de aansprakelijkheidsschuld worden gestuit of verlengd).
In aansluiting op afdeling 4.4.3 van de Awb en artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Als de invordering is begonnen met toepassing van artikel 10 van de wet begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen onmiddellijk en tot het volle bedrag invorderbaar werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de verjaring geen belang meer. |
|
Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag ter zake waarvan aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering. |
|
Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de verjaring te stuiten, dan licht de invorderingsambtenaar de belastingschuldige in over het doel van de betekening. Deze betekening is kosteloos. Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend. Als de invorderingsambtenaar de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuit door een schriftelijke mededeling, maakt hij die schriftelijke mededeling bekend aan de belastingschuldige. |
|
Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de verjaringstermijn voor de gehele belastingaanslag. |
|
Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De invorderingsambtenaar beroept zich echter alleen op afstand van verjaring, als zonder meer duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk bedoelt afstand van de verjaring te doen. |
|
De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de belastingaanslag verbonden. Als voor een belastingaanslag de verjaring is ingetreden, laat de invorderingsambtenaar dus ook voor de rente en kosten invordering en verrekening achterwege. |
|
Na intreding van de verjaring maakt de invorderingsambtenaar geen gebruik van de mogelijkheid om een belastingschuld in te vorderen door middel van een dagvaarding. |
|
Voor de verjaring van belastingteruggaven geldt eenzelfde verjaringstermijn als voor belastingschulden. Na verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis. De invorderingsambtenaar zal een beroep op de verjaring doen, tenzij hij gerede twijfel heeft of de belastingaanslag aan de belastingschuldige is bekendgemaakt. |
Artikel 28 van de wet regelt het in rekening brengen en vergoeden van invorderingsrente. In aansluiting op artikel 28 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Bij te vergoeden invorderingsrente wordt geen rentebeschikking verzonden.
De invorderingsambtenaar corrigeert de renteberekening als daarbij onjuiste gegevens zijn gebruikt. Dit geldt ook voor een belastingaanslag waaraan een nieuwe dagtekening wordt toegekend die leidt tot een ander aanvangstijdstip voor de renteberekening. Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen: Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:
|
|
Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente |
|
Als de invorderingsambtenaar als gevolg van een te late betaling terecht rente in rekening brengt, kan er slechts in uitzonderlijke situaties aanleiding bestaan die rente te verminderen. De invorderingsambtenaar moet dan van mening zijn dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld niet kan worden verweten aan de belastingschuldige en bovendien dat de invordering van rente onredelijk en onbillijk is. De invorderingsambtenaar kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift de verschuldigde rente verminderen. |
|
Kwijtschelding van uitsluitend invorderingsrente is niet mogelijk. De invorderingsambtenaar doet ook geen toezegging dat de rente niet zal worden ingevorderd. Dit laat onverlet dat de invorderingsambtenaar kwijtschelding verleent of rente buiten invordering laat, als hij de hoofdsom kwijtscheldt of buiten invordering laat op grond van het bepaalde in artikel 26 van deze leidraad. |
|
Rentebedragen van € 23 of minder worden bij iedere betalingen op een belastingaanslag niet in rekening gebracht. |
Artikel 30 Beschikking betalingskorting en invorderingsrente
Artikel 30 van de wet bepaalt dat de invorderingsambtenaar het bedrag van de betalingskorting en de invorderingsrente vaststelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op deze beschikking is hoofdstuk V van de AWR van toepassing. De invorderingsambtenaar kan geen betalingskorting verlenen van belastingen. In aansluiting op artikel 30 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening gebrachte rente merkt de invorderingsambtenaar aan als een bezwaarschrift. |
|
Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie |
|
Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling |
|
Het beleid omtrent teruggenomen betalingskorting is niet van toepassing voor Tribuut. Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op. Als om uitstel van betaling wordt verzocht is het beleid van artikel 25 van deze leidraad en artikel 34 van de regeling van overeenkomstige toepassing. |
|
Geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting |
|
Artikel 31 en 31a Afwijkingen betalingskorting en invorderingsrente
Het bestuur van Tribuut stelt de Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen vast, waarbij de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de wet (de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990) gedeeltelijk van toe passing wordt verklaard. Er zijn in deze leidraad op de artikelen 31 en artikel 31a van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Artikel 32 Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen
Artikel 32 van de wet bepaalt dat naast de aansprakelijkheidsbepalingen die in hoofdstuk VI van de wet zijn opgenomen, de invorderingsambtenaar ook een beroep kan doen op aansprakelijkheidsbepalingen in andere wettelijke regelingen. De invorderingsambtenaar kan dus ook een beroep doen op aansprakelijkheidsbepalingen uit bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Koophandel. In aansluiting op artikel 32 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 33 Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en veref fenaar voor alle belastingen
Artikel 33 van de wet bevat hoofdelijke aansprakelijkheidsregels die gelden voor de invordering van alle (rijks)belastingen. Deze regels dienen ertoe om, als op het in dit artikel genoemde lichaam geen verhaal meer kan worden uitgeoefend, die personen voor de nog verschuldigde belasting aan te spreken, die in een nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en invloed (hadden) kunnen uitoefenen op het betalen van de belastingschulden. In aansluiting op artikel 33 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over
Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid |
|
De begrippen ‘vaste inrichting’ en ‘vaste vertegenwoordiger’ zijn dezelfde als bij de heffing van de diverse belastingen. |
|
Het begrip 'gevestigd' in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft een feitelijke betekenis. Waar een lichaam is gevestigd, moet worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval. De invorderingsambtenaar moet hierbij aansluiting zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR. |
|
De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet doelt, kan - behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen - onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen. Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding - bedoeld in de vorige volzin - geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen. Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde 'leeg' maken van het lichaam. |
|
Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op grond van artikel 33, eerste lid, onder deel c, van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is. De invorderingsambtenaar moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar. De betekenis van het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur in dit lid is dezelfde als in artikel 36 van de wet. |
|
De invorderingsambtenaar kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze periode materieel is ontstaan. |
|
Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers |
|
Bestuurders van lichamen zonder rechtspersoonlijkheid of van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is alsmede leiders van een vaste inrichting van een niet in Nederland gevestigd lichaam dan wel de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger van dat lichaam, zijn niet aansprakelijk voor zover zij bewijzen dat de niet-betaling niet aan hen is te wijten. Niet-verwijtbaarheid wordt naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld, waarbij veel afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden. Zo kan van niet-verwijtbaarheid sprake zijn als een ondernemer, hoewel hij de nodige voorzieningen heeft getroffen om eventuele tegenslagen in zijn bedrijf het hoofd te bieden, toch wordt geconfronteerd met niet te voorziene calamiteiten. Daaronder is begrepen een sterk verslechterde economische situatie van zodanige omvang dat hij ondanks zijn voorzorgen niet meer in staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen. Ook kan plotseling betalingsonmacht ontstaan door een bijzondere gebeurtenis, bijvoorbeeld een niet voorzienbare, omvangrijke miscalculatie of door het faillissement van een belangrijke debiteur. Bij dit laatste geldt echter dat een ondernemer die zijn bedrijf uitoefent op een te zwakke financiële basis zich niet gemakkelijk op niet-verwijtbaarheid zal kunnen beroepen. |
Artikel 33a Aansprakelijkheid van begunstigden
Er zijn in deze leidraad op artikel 33a van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Artikel 48 Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen
Artikel 48 van de wet regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam, maar geeft aan dat de erfgenaam - als rechtsopvolger van de erflater - niet voor alle belastingaanslagen voor het volle bedrag zal worden aangesproken. In aansluiting op artikel 48 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 48a Aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde bedragen inkomstenbelasting of omzetbelasting
Artikel 49 Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling
Artikel 49 van de wet regelt de formele bepalingen voor aansprakelijkstellingen. Het geeft aan op welke wijze een materiële aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele aansprakelijkstelling. De bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen aansprakelijkheidsregels, maar gelden ook voor de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling, bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel. De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking, en wel afzonderlijk voor een ieder die aansprakelijk wordt gesteld. In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De invorderingsambtenaar kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete opnemen in dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld bekendmaakt. De invorderingsambtenaar moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de aansprakelijkstelling voor de boete berust. 57 Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden, waarop het voornemen tot een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete berust, te betwisten of de invorderingsambtenaar is van oordeel dat de betwisting van de aansprakelijke ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet. |
|
Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht, dan wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag geen rente in rekening gebracht. |
|
De belastingschuldige is in gebreke als de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de betalingstermijn die voor de belastingaanslag geldt. |
|
De belastingschuldige wordt ook geacht in gebreke te zijn als de belastingaanslag op grond van artikel 10 van de wet terstond invorderbaar is. |
|
In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’ |
|
Als de invorderingsambtenaar aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd waarin hij toezegt geen verdere invorderingsmaatregelen tegen de belastingschuldige meer te nemen, kan een derde voor de desbetreffende belastingschuld niettemin aansprakelijk worden gesteld, mits die mogelijkheid uitdrukkelijk in de beschikking is vermeld. |
|
Informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en inlenersaansprakelijkheid |
|
Op grond van het bepaalde in artikel 49, zesde lid, van de wet moet de invorderingsambtenaar de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte stellen van de gegevens over de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden verstrekt, behoren in elk geval de stukken die op de zaak betrekking hebben als bedoeld in de artikelen 7:4 en 8:42 Awb. Hieronder worden verstaan alle stukken die bij het nemen van het besluit een rol hebben gespeeld. Naast de gegevens die zijn vastgelegd in de genoemde stukken moeten desgevraagd ook andere gegevens worden verstrekt, mits die gegevens redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep. De gegevens worden - na een daartoe strekkend verzoek van de aansprakelijk gestelde - vooruitlopend op het indienen van een bezwaarschrift of op het instellen van beroep verstrekt. Hoewel artikel 49, zesde lid, van de wet betrekking heeft op de gegevens over de belasting, is goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe niet beperkt, maar mede betrekking heeft op (alle) andere aspecten van de aansprakelijkheidsbeslissing. Voorwaarde is wel dat deze gegevens hetzij gerekend kunnen worden tot de stukken die op de zaak betrekking hebben als hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar tegen de aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop volgende beslissingen. |
|
De invorderingsambtenaar zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de vermogensbestanddelen van de aansprakelijkgestelde, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4, laatste volzin, van de leidraad. |
|
Als de invorderingsambtenaar een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of civiel rechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de invorderingsambtenaar verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen. Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald. |
|
Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking aansprakelijkstelling |
|
Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling |
|
Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:
|
|
Artikel 51 Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid
De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is niet van toepassing op een aan sprakelijkgestelde. Wel heeft de invorderingsambtenaar de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op grond van artikel 51 van de wet met toepassing van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In aansluiting op artikel 51 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar.
Artikel 52 Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling
Op grond van artikel 52, eerste lid, van de wet heeft de aansprakelijkgestelde een betalingstermijn van zes weken na dagtekening van de beschikking van de aansprakelijkstelling. Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden en geen bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend, is het in de beschikking vermelde bedrag invorderbaar. In aansluiting op artikel 52 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over vermindering van de belastingaanslag.
Artikel 53 Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding
De invorderingsambtenaar heeft op grond van het bepaalde in artikel 53 recht om ook de regels voor de verre kening (artikel 24 van de wet met uitzondering van het tweede lid) toe te passen voor een aansprakelijkge stelde. Dit leidt ertoe dat een openstaande aansprakelijkheidsschuld kan worden verrekend met een aan de aansprakelijkgestelde uit te betalen bedrag. Als de aansprakelijkgestelde niet in staat is - anders dan met buitengewoon bezwaar - de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen, dan kan aan hem op verzoek ontslag van betalingsverplichting worden verleend. In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag waarvoor aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering. |
|
Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid |
|
De invorderingsambtenaar verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is van verwijtbaarheid van de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de regeling. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt de invorderingsambtenaar op basis van gedragingen van de aansprakelijk gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is gebaseerd op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting. |
Artikel 54 Mededeling aan de aansprakelijkgestelde
In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over aanhouden van de betaling van een teruggaaf bij aansprakelijkstelling.
De invorderingsambtenaar houdt de betaling van de teruggaaf - als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet - aan gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige. In deze periode kan de belastingschuldige - als de derde zich al voor de aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald - derdenbeslag leggen onder de invorderingsambtenaar op het bedrag van de teruggaaf. In de derdenbeslagprocedure zal worden uitgemaakt aan wie de invorderingsambtenaar het bedrag van de teruggaaf moet betalen. |
Artikel 58 Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde
Artikel 58 van de wet regelt de verplichting voor de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde tot het ver strekken van gegevens en inlichtingen en het ter beschikking stellen van gegevensdragers die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van belang zijn. Verder regelt artikel 58 van de wet de identificatieverplichting tegenover de invorderingsambtenaar. Onder de gegevens die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de invorderingsambtenaar nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk kan stellen. In aansluiting op artikel 58 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Artikel 59 Informatieverplichting: gegevensdragers bij een derde
Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 59 van de wet niet van toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. Artikel 59 legt aan degene die de boekhouding of gegevens van de belastingschuldige of aansprakelijkgestelde (bij)houdt de verplichting op de gevraagde gegevens aan de invorderingsambtenaar van de rijksbelastingdienst te verstrekken. Het artikel kan op grond van artikel 246a van de Gemeentewet bij algemene maatregel van bestuur geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard voor gemeentelijke belastingen. In de betreffende algemene maatregel van bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing (Stb. 1995, 346) is ten aanzien van de invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 59. In artikel 7 van het Besluit gegevensverstrekking is alleen bepaald dat de rijksbelastingdienst desgevraagd gegevens en inlichtingen moet verstrekken over de inkomens- en vermogenspositie van de belastingschuldige die een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belasting heeft gedaan op de voet van artikel 26 van de wet. Bij de beoordeling van een ingediend kwijtscheldingsverzoek kunnen de opgegeven inkomens- en vermogensgegevens worden geverifieerd bij de rijksbelastingdienst.
Artikel 60 Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen
Artikel 60 van de wet regelt de formele bepalingen voor de informatieverplichtingen. In aansluiting op artikel 60 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De invorderingsambtenaar stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de gegevens en inlichtingen of het ter beschikking stellen van de gegevensdragers. Als de invorderingsambtenaar belang heeft bij een spoedige verstrekking of beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn. |
|
Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen |
|
Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, herhaalt de invorderingsambtenaar zijn verzoek en vordert hij op basis van artikel 60, eerste lid, van de wet correcte en concrete gegevens. Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde eisen, beoordeelt de invorderings ambtenaar of hij een civiele procedure begint of de strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet toepast. Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In uitzonderingssituaties kan de invorderingsambtenaar toestaan dat de gegevens mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering zorgt de invorderingsambtenaar voor een vastlegging van het gesprek. |
Artikel 61 Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen
Artikel 61 van de wet bepaalt voor de in de artikelen 58, 59 en 60 van de wet opgenomen verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan beroepen, zelfs niet als die geheimhoudingsverplichting bij wettelijk voorschrift zou zijn opgelegd. In aansluiting op artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.
Niet van de administratie gescheiden (beroeps-) vertrouwelijke gegevens |
|
De invorderingsambtenaar heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en gegevensdragers die hem inzicht verschaffen in de financiële positie van de belastingschuldige. Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens gescheiden. Als het onvermijdelijk is dat de invorderingsambtenaar privacygegevens onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de verstrekking van gegevens of de beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren. De invorderingsambtenaar is op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot geheimhouding van die gegevens. |
Artikel 62 Informatieverplichtingen van de administratieplichtige
Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet is artikel 62 van de wet niet van toepassing bij de invordering van gemeentelijke belastingen. Artikel 62 van de wet legt aan derden de verplichting op om gegevens en inlichtingen die voor de invordering van belang kunnen zijn te verstrekken aan de invorderingsambtenaar van de rijksbelastingdienst. In artikel 246a van de Gemeentewet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld om de artikelen 59 en 62 van de Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren of een overeenkomstige bepaling vast te stellen. In de betreffende algemene maatregel van bestuur, het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing is ten aanzien van de invordering geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 62. In een aantal gevallen kunnen gemeenten echter toch gebruik maken van inlichtingen van derden. Het kan daarbij gaan om de volgende gevallen:
Verschaffing inlichtingen door de rijksbelastingdienst. De Staatssecretaris van Financiën heeft in onderdeel 2.1.1.3 van het Voorschrift informatieverstrekking 1993 bepaald dat aan gemeenten desgevraagd informatie wordt verstrekt voor zover die zijn belast met de uitvoering van de belastingwet of invordering op basis van de Invorderingswet 1990. Op grond van dit voorschrift kunnen aan de rijksbelastingdienst ten aanzien van een derde bijvoorbeeld gegevens over werkgevers of uitkerende instan ties worden gevraagd indien een beslag op loon of uitkering wordt overwogen. Opgemerkt wordt dat het voorschrift geen wettelijke verplichting aan de rijksbelastingdienst oplegt tot het verstrekken van inlichtingen. (Red: het VIV 1993 is vervallen)
Inlichtingenplicht derden op grond van artikel 475g Rv.
Artikel 63b Bestuurlijke boeten
In aansluiting op artikel 63b van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Vooralsnog wordt deze bestuurlijke boete niet toegepast. Wanneer Tribuut besluit om deze bestuurlijke boete toe te passen, worden de in dit artikel opgenomen beleidskeuzes nader ingevuld.
Bij het opleggen van bestuurlijke verzuimboeten op grond van hoofdstuk VIIA van de wet zijn, naast de bepalingen van de AWR die in artikel 63b van de wet worden genoemd, de voorschriften van titel 5.1 en titel 5.4 van de Awb van toepassing. Ook zijn de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van de Beleidsregels fiscaal bestuurlijke boeten van toepassing, voor zover deze een invulling geven aan het geldende wettelijke kader. |
|
Voor het opleggen van de boete wordt een systematiek gehanteerd waarbij de boete wordt gerelateerd aan de hoogte van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting. Ter zake van een verzuim als bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van de wet kan de invorderingsambtenaar een boete opleggen van 5 procent van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum van die bepaling. De boete wordt minimaal gesteld op € 50. In afwijking hiervan kan de invorderingsambtenaar in uitzonderlijke gevallen een boete tot het in artikel 63b, eerste lid, van de wet genoemde maximum opleggen, zonder rekening te houden met de genoemde 5 procent. Als een aanslag in meerdere termijnen betaald mag worden, kunnen er met betrekking tot die aanslag ook meerdere verzuimen als bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van de wet voorkomen. Als er meerdere dergelijke verzuimen zijn, zijn er even zoveel beboetbare feiten. Bij de bepaling van de hoogte van de boete vanwege een verzuim, houdt de invorderingsambtenaar alleen rekening met de belasting die betrekking heeft op de desbetreffende betalingstermijn. De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) beslissing te worden genomen. |
|
Ter zake van het verzuim als bedoeld in artikel 63b, tweede lid, van de wet kan de invorderingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent van het in dat artikel genoemde wettelijk maximum. In afwijking hier van kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het in artikel 63b, tweede lid, van de wet genoemde maximum worden opgelegd. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingschuldige. De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) beslissing te worden genomen. |
Artikel 65 Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf
Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van gegevens of het ter beschikking stellen van gegevensdragers, kan sprake zijn van opzet. In artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet wordt de strafmaat voor dit strafbare feit gegeven. De beide straffen die in die leden zijn genoemd, kunnen cumulatief worden toegepast. Artikel 65a van de wet merkt dit strafbare feit aan als een misdrijf. Het derde lid van artikel 65 van de wet bevat de zogenaamde ' inkeerregeling':het recht op strafvervolging ver valt als een persoon tijdig tot inkeer komt en alsnog zorgt voor een juiste en volledige verstrekking van infor matie. In aansluiting op artikel 65 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte opzetcriterium bij een misdrijf.
De vereiste opzet voor de toepassing van artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet behoeft zich niet uit te strekken tot het feit dat te weinig belasting wordt ingevorderd. |
Artikel 67 Geheimhoudingsplicht
Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als:
Daarnaast kan het bestuur op grond van het derde lid ontheffing van de geheimhoudingsplicht verlenen. In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De geheimhoudingsplicht geldt niet voor de bekendmaking van gegevens aan degene op wie zij betrekking hebben (de belastingschuldige) voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt. Ook het verstrekken van informatie over belastingschulden aan de belastingschuldige zelf valt niet onder de geheimhoudingsplicht. Onder belastingschuldige moet hier mede worden verstaan: diens vertegenwoordiger, curator, bewindvoerder of erfgenaam. |
|
De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de bekendmaking van gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Invorderingswet 1990. Dat laatste moet ruim worden opgevat. Als bekendmaking van belang is voor de invordering van de verschuldigde belasting (aanslag) of een aansprakelijkheidsvordering (beschikking), kan de bekendmaking (aan derden) plaatsvinden zonder dat daarmee de geheimhoudingsplicht wordt geschonden. |
|
Informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen |
|
De artikelen 68, 70 (Red.: vervallen) tot en met 70f zijn niet van toepassing voor Tribuut. Er zijn in deze leidraad op de artikelen 68, 69, 70, 70a, 70aa, 70ba, 70c, 70ca, 70d, 70e, 70ea, 70f, 71 en 72 van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Artikel 73 Insolventieprocedures
In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:
Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de invorderingsambtenaar zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt er van uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag te ontstaan. De invorderingsambtenaar meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2 van deze leidraad. |
|
Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement |
|
Aansprakelijkstelling voor belastingaanslagen tijdens zowel het faillissement als tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk. |
|
De invorderingsambtenaar ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan. Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de invorderingsambtenaar zich in beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen over de toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de invorderingsambtenaar zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de invorderingsambtenaar rechtstreeks verhaal zoeken op de boedel. Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij de invordering van boedelschulden kan de invorderingsambtenaar tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen. Belastingschulden ontstaan gedurende een surséance zijn boedelschulden in het faillissement (zie artikel 19.2.2 van deze leidraad). |
|
Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aan spannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de invorderingsambtenaar een gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden voldaan. Bij de beoordeling van het verzoek neemt de invorderingsambtenaar als uitgangspunt dat:
Daarnaast stelt de invorderingsambtenaar de eis dat de schuldeisers - die bij een verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van de procedure - bereid zijn om naar evenredigheid mee garant te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers. Als een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de invorderingsambtenaar een verzoek om garantstelling doet, treedt de invorderingsambtenaar in overleg met de directeur. |
|
Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en artikel 25.4.4 van deze leidraad. |
|
Zie voor kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP artikel 26.1.9 van deze leidraad. |
|
Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot faillissement en WSNP |
|
Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar artikel 26.2.17 van deze leidraad. |
|
Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de invorderingsambtenaar bij de bewindvoerder zijn aan gemeld. Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen en terugvorderingen (ter zake van toeslagen) die betrekking hebben op de periode waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging (met schone lei) van die regeling, zal de invorderingsambtenaar in beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard baar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak. Met betrekking tot belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de beëindiging (met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en die worden vastgesteld na beëindiging van die regeling, geldt het volgende. Teruggaven (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) van minder dan € 500 worden uitbetaald aan de belastingschuldige zelf. Indien de belastingteruggave (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) € 500 of meer bedraagt, zal de invorderingsambtenaar contact opnemen met de gewezen bewindvoerder om met hem te overleggen of de vereffening moet worden heropend. Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de invorderingsambtenaar derden nog aan sprakelijk stellen voor niet-betaalde belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aan gemerkt. Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de invorderingsambtenaar voortzetten. |
|
De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken |
|
De WSNP kan ook eindigen zonder schone lei (artikel 358, tweede lid, Fw) en de reeds verstrekte schone lei kan worden ingetrokken (artikel 358a, eerste lid, Fw). In die situaties kan de invorderingsambtenaar de invordering hervatten. |
|
Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van artikel 350, vijfde lid, Fw, blijft om zetting in faillissement achterwege als er geen baten beschikbaar zijn. In die situatie geldt het invorderingsbeleid voor natuurlijke personen bij opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten (artikel 73.4.14). |
|
Voor uitstel van betaling in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en 25.4.4 van deze leidraad. Voor kwijtschelding in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel 26.1.9 van deze leidraad. |
|
Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot surséance |
|
Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen. |
|
|
|
Als de ontvanger toetreedt tot een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen. |
|
Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen. De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen. Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak. |
|
De belastingaanslag(en) waarvoor de invorderingsambtenaar het faillissement aanvraagt, moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht. Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is. Voor een voorlopige aanslag vraagt de invorderingsambtenaar slechts een faillissement aan als:
|
|
Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag |
|
Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien bekend is dat geen baten aanwezig noch te verwachten zijn, dan wordt de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van die rechtspersoon conform artikel 2:19a BW boven het aanvragen van het faillissement van die rechtspersoon. |
|
Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt verwacht dat de invorderingsambtenaar de eventuele vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan. Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen. Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren. |
|
Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen - een verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6 van deze leidraad), dan zal de invorderingsambtenaar de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen. Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het aanbod louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren. Er wordt ook van afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door Tribuut gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de invorderingsambtenaar het verzoek dan wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden. |
|
Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter |
|
Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de invorderingsambtenaar de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen. De invorderingsambtenaar doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek onvoldoende past binnen het door Tribuut gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de invor deringsambtenaar het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden. |
|
Bij een faillissementsaanvraag worden vooraf de directeur en de betreffende gemeente geïnformeerd. Het voorgaande geldt ook voor in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag. |
|
Als de invorderingsambtenaar bij zijn faillissementsaanvraag gebruik wil maken van een derde als zogenaamde steunvordering, doet hij dit alleen als de derde schriftelijk te kennen heeft gegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. |
|
Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet wat in artikel 73.4.1 tot en met 73.4.6 is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag door de invorderingsambtenaar. Als de invorderingsambtenaar zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1, 73.4.3, en 73.4.6 van deze leidraad. In dat geval worden de directeur en de betreffende gemeente geïnformeerd. |
|
Als de invorderingsambtenaar gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 FW informeert hij de directeur. |
|
Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement wordt verwezen naar artikel 8.1 van deze leidraad. |
|
Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar artikel 19.2.3 van deze leidraad. |
|
De invorderingsambtenaar maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van artikel 196 FW, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren. Als er wel aanleiding tot invordering bestaat, doet de invorderingsambtenaar dit zoveel mogelijk bij dwangbevel. Bij natuurlijke personen hervat de invorderingsambtenaar slechts in bijzondere omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement. Deze omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over vermogensbestand delen van substantiële waarde. Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald, treedt de in vorderingsambtenaar in verband met artikel 194 FW in overleg met de curator. |
|
Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet Denemarken - en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of secundaire procedure worden geopend. Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure, beoordeelt de invorderingsambtenaar of hij baat heeft bij het openen van een secundaire of territoriale procedure in Nederland. Een secundaire procedure betreft alleen de liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling - en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht. De staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden aan getoond. |
|
Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de invorderingsambtenaar - als de schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt - een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het beleid als gevolg van artikel 19a en 22a van de regeling. |
|
Insolventieprocedure: minnelijke schuldsanering door leden van de NVVK of gemeenten |
|
Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren. Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de invorderingsambtenaar gedurende een periode van maximaal 8 maanden geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderings maatregelen schort de invorderingsambtenaar op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De invorderingsambtenaar informeert de schuldhulpverlener hierover. Nadat de schuldhulpverlener de invorderingsambtenaar schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de invorderingsambtenaar uitstel van betaling voor een periode van, in beginsel, maximaal 36 maanden als:
De voorwaarden onder d en e zijn niet van toepassing op een ex-ondernemer indien aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf zal uitoefenen of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen. De ontvanger kan ervoor kiezen om aanslagen, waarvoor hij redelijkerwijs derden aansprakelijk kan stellen, niet te betrekken in de schuldregeling, voor zover deze ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer. Artikel 26.3.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing. De ontvanger kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor uitstel van betaling toekennen dan 36 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstan digheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan de termijn van 36 maanden. Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldre gelingsovereenkomst voort; hij stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de schuldregelingsover eenkomst. Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen. De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst en is definitief in die zin dat daarop van de zijde van de invorderingsambtenaar in beginsel niet meer kan worden teruggekomen. In voorkomend geval wordt het bedrag van de verschuldigde belastingen door middel van schatting bepaald. In het geval de in de vorige volzin bedoelde schatting naar achteraf blijkt substantieel te laag mocht zijn, kan de in vorderingsambtenaar daarop alleen terugkomen indien ter zake van die belasting ten tijde van de schatting ten onrechte geen aangifte was gedaan dan wel indien de belastingschuldige of de schuldhulpverlener wisten of behoorden te weten dat de schatting te laag was. |
|
Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de schuldenaar en diens schuldeisers tot stand is gekomen (en de schuldregelingsovereenkomst dus wordt voortgezet). Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift in de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. |
|
Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een schuldregelingsovereenkomst, handelt de invorderingsambtenaar gedurende de periode van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling. Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die materieel zijn ontstaan na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het verzoek behandeld in overeenstemming met het bestaande beleid. Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de in artikel 13 van de regeling bedoelde betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder het financieel beheer door de schuldhulpverlener valt. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder financieel beheer van de schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling. |
|
De invorderingsambtenaar trekt het uitstel in als:
Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De invorderingsambtenaar trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek. De invorderingsambtenaar trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en vierde gedachte streepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt. |
|
Als de invorderingsambtenaar uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling of artikel 22a van de regeling. In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad. |
|
Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de minnelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging van die regeling, zal de invorderingsambtenaar in beginsel, als de schuldenaar aan zijn verplichtingen uit die regeling heeft voldaan, afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
|
|
Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten |
|
Verzoeken om een minnelijke schuldsaneringsregeling gedaan door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, niet zijnde een NVVK-lid of een gemeente, worden in behandeling genomen met inachtneming van het volgende. De invorderingsambtenaar zal een belangenafweging moeten maken en zich daarbij moeten afvragen of hij al dan niet tot instemming met de schuldregeling kan komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen. Bij die belangenafweging zullen de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:
Als uit de belangenafweging volgt dat kan worden ingestemd met een dergelijk verzoek dan verleent de invor deringsambtenaar op het moment van het ingaan van de schuldregeling. |
|
n het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen opgenomen die de doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een rechter - ook voor gemeenten laten gelden. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een aansprakelijkgestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is. Een verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord kan een ieder indienen, ook de schuldenaar. |
|
Voorwaarden voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord |
|
De invorderingsambtenaar moet zich er eerst van verzekeren of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zal worden verklaard. Van belang voor de beantwoording van die vraag is artikel 288 FW dat de weigeringsgronden voor de rechter bevat op een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. |
|
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De invorderingsambtenaar kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de invorderingsambtenaar voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
De invorderingsambtenaar verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen. Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de invorderingsambtenaar als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De invorderingsambtenaar ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen. De invorderingsambtenaar stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag. |
|
Als de invorderingsambtenaar toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. Zo nodig stelt hij een derdebeslagene of houder van penningen op de hoogte van het verval van het beslag en zorgt hij voor doorhaling van een beslag op een registergoed. De invorderingsambtenaar heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd op grond van het buitengerechtelijk akkoord. |
|
De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de invorderingsambtenaar bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid. Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de invorderingsambtenaar als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De invorderingsambtenaar ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen. |
|
Als de invorderingsambtenaar vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. |
|
Bij de beoordeling van een akkoord stelt de invorderingsambtenaar eerst vast op welke belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden. Er rust een inspanningsverplichting op Tribuut om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt geformaliseerd in een aanslag. De invorderingsambtenaar betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord. |
|
Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de invorderingsambtenaar het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar. Aangezien de invorderingsambtenaar niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij geen kwijtschelding. De belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over. Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak. |
|
Indien een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is, vindt kwijtschelding voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenoemd saneringsakkoord in de zin van artikel 22 van de regeling. Zie ook artikel 26.3 van deze leidraad. |
|
Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de invorderingsambtenaar lopende invorderingsmaatregelen op. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de afkoelingsperiode schort de invorderingsambtenaar de uitbetaling aan een derde op in verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige. |
Artikel 75 Kosten van vervolging
Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van vervolging. Met 'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder ver richt voor de invordering op civiele wijze. In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:
De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan onderscheidenlijk sprake is in artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen) is te verstaan als het belastingbedrag waar voor de aanmaning of het dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele - pro memorie opgenomen - rente. |
|
Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belasting schuldige in rekening worden gebracht, vallen:
Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten enkel in rekening gebracht als de verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige elders gebeurt dan wel als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend. Eventuele gemaakte reiskosten door Tribuut voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kunnen niet op de belastingschuldige worden verhaald, evenals mogelijke porti- en telefoonkosten. |
|
Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de invorderingsambtenaar in overeenstemming met de voorschriften van het Besluit beroep in Belastingzaken. De invorderingsambtenaar kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de toepassing van de Kostenwet relevant zijn. Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op grond van artikel 6:16 Awb niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte van vervolging. Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in artikel 25.1 en 25.2 van deze leid raad van overeenkomstige toepassing. |
|
Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar |
|
Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten wordt aange merkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in artikel 75.3 van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing. |
|
In de volgende gevallen brengt de invorderingsambtenaar voor het uitbrengen van exploten geen vervolgings kosten in rekening:
|
|
Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering:
|
|
In uitzonderlijke situaties kan er voor de invorderingsambtenaar aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt. Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke geval- onredelijk en onbillijk is. |
|
Als invorderingsmaatregelen zijn getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, vermeldt de belastingdeurwaarder in de akte van betekening bij het dwangbevel dat de in verband met die maatregelen berekende vervolgingskosten niet verschuldigd zijn als de openstaande belastingschuld binnen twee werkdagen na uitreiking van het aanslagbiljet wordt betaald. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de beslagkosten. |
|
Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn genomen, is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing. |
|
Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende betalingsonmacht. De invorderingsambtenaar doet in dat geval ook geen toezegging dat deze kosten niet zullen worden ingevorderd. |
|
Als door de ontvanger of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor het betekenen van een dwangbevel. |
Artikel 80 Invordering, Awb en het moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen
In dit artikel is beleid opgenomen met betrekking tot artikel 4:121 van de Awb en het moment van vaststelling van (naheffings) aanslagen.
Artikel 81 Inwerkingtreding en citeertitel
De Wijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen Tribuut 2021, vastgesteld op 9 april 2021, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de regeling, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2023-1350.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.