Besluit 2024/D0003

 

Onderwerp: Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2024

 

De directeur van de gemeenschappelijke regeling ‘Cocensus’;

 

gericht op de uitvoering van de werkzaamheden welke op grond van de ‘Gemeenschappelijke Regeling Cocensus’ door Cocensus worden verzorgd;

 

gelet op:

 

de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,

de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet,

artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet,

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

het betreffende artikel van de aan de GR Cocensus deelnemende gemeenten geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

 

besluit:

 

vast te stellen de:

 

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen 2024.

 

 

Artikel 1. Algemene bepaling

 

1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

en de artikelen in de belastingverordeningen van de aan de Gemeenschappelijke Regeling Cocensus deelnemende gemeenten, op grond waarvan nadere regels gegeven kunnen worden met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

 

2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

 

3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

 

Artikel 2. Aangifte

 

1. De belastingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen één maand na afloop van die zes maanden bij de Inspecteur een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

 

2. Formulieren voor het doen van aangifte van toeristenbelasting en aan- of afmelden dan wel melding van een wijziging van het aantal honden, worden door de Inspecteur separaat vastgesteld.

 

3. In afwijking van het 1e lid, geldt indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, dit bij de Inspecteur melden door middel van het daarvoor in het 2e lid bedoelde formulier.

 

4. In afwijking van het 1e lid, geldt indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaar eindigt dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden in de loop van het belastingjaar vermindert, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is geëindigd of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, dit bij de Inspecteur melden door middel van het daarvoor in het 2e lid bedoelde formulier.

 

5. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

 

Artikel 3. Voorlopige aanslag

 

Na de aanvang van het belastingjaar of het kalenderjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

 

Artikel 4. Termijnen van betaling

 

Ingeval na het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting de verschuldigde belasting niet terstond is betaald, moet het verschuldigde bedrag worden betaald binnen één maand na die van de dagtekening van het duplicaat naheffingsaanslagbiljet is vermeld.

 

Artikel 5. Rente

 

Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vinden de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 29 van de Invorderingswet 1990 en de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel

 

1. De ‘Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2023’ vastgesteld op 19 december 2022, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde ingangsdatum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

 

2. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en wordt toegepast met ingang van 1 januari 2024.

 

3. Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2024.

 

 

Heemskerk, 14 december 2023

de directeur van Cocensus,

 

 

 

 

drs. G.G.J. Schipper

Naar boven