Beleidsregels verblijf buiten de woongemeente afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden;

besluit:

vast te stellen de

Beleidsregels verblijf buiten de woongemeente afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden.

Artikel 1 Meldingsplicht

1 . Belanghebbende is verplicht:

 

  • 1.

    een verblijf buiten Nederland, ongeacht het aantal dagen, vooraf aan het dagelijks bestuur te melden.

  • 2.

    een verblijf buiten de woongemeente in Nederland, van langer dan één week, vooraf aan het dagelijks bestuur te melden.

  • 1.

    Melding geschiedt uiterlijk 2 weken voor vertrek door middel van het formulier "Aanvraag verblijf buiten de gemeente". Op dit formulier dient te worden vermeld gedurende welke periode belanghebbende in het buitenland of buiten de woongemeente wil verblijven.

  • 2.

    Indien belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht, is sprake van schending van de inlichtingenplicht en legt het dagelijks bestuur op grond van artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ en de beleidsregels bestuurlijke boete WIZ De Bevelanden een bestuurlijke boete dan wel een waarschuwing op.

Artikel 2 Terugmeldingsplicht

1 . De belanghebbende is verplicht zich terug te melden na een verblijf in het buitenland, ongeacht het aantal dagen, of een verblijf buiten de woongemeente in Nederland, dat langer heeft geduurd dan één week.

  • 1.

    Terugmelding kan op de volgende manieren plaatsvinden:

    • 1.

      door zich op de eerste werkdag na terugkomst persoonlijk te melden bij de receptiebalie in de hal van het Stadskantoor te Goes; of

    • 2.

      door middel van een telefonische melding aan het Klantcontactcentrum van de afdeling VVIZ.

De klantmanager bepaalt hoe de terugmelding moet plaatsvinden en vermeldt dit in de beschikking. Het dagelijks bestuur kan om nadere bewijsstukken vragen.

  • 1.

    In afwijking van het tweede lid dienen belanghebbenden die een traject volgen bij het BTO, zich de eerste werkdag na terugkomst persoonlijk te melden bij het BTO.

  • 2.

    Indien gehuwden/samenwonenden niet gelijktijdig terugkeren, geschiedt de terugmelding door beide gehuwden/samenwonenden afzonderlijk.

  • 3.

    Indien belanghebbende niet heeft voldaan aan de terugmeldingsplicht of bewijsstukken niet tijdig heeft ingeleverd, is sprake van schending van de inlichtingenplicht en legt het dagelijks bestuur op grond van artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ en de beleidsregels bestuurlijke boete WIZ De Bevelanden een bestuurlijke boete dan wel een waarschuwing op.

Artikel 3 Verzoek om toestemming

1 . In de volgende situaties wordt met toepassing van artikel 55 Participatiewet de extra verplichting opgelegd om voorafgaand aan een verblijf in het buitenland of verblijf buiten de woongemeente van langer dan één week, toestemming te vragen aan het Dagelijks bestuur:

  • 1.

    de belanghebbende volgt een re-integratietraject, waaronder inbegrepen sociale activering;

  • 2.

    de belanghebbende volgt een inburgeringstraject.

  • 1.

    De IOAW/IOAZ kennen een dergelijk artikel niet. Daarom wordt bij de IOAW/IOAZ deze verplichting expliciet opgenomen in het Plan van Aanpak.

  • 2.

    Het verzoek dient schriftelijk te worden ingediend door middel van het formulier "Aanvraag verblijf buiten de woongemeente", uiterlijk 2 weken voorafgaand aan de datum van vertrek, tenzij belanghebbende gegronde redenen heeft waarom hij dit eerst op een later datum heeft gedaan.

  • 3.

    Het verzoek wordt afgewezen als het dagelijks bestuur van oordeel is dat de afwezigheid gedurende de door belanghebbende aangegeven periode leidt tot een belemmering voor de arbeidsinschakeling of het re-integratietraject van belanghebbende.

  • 4.

    Van het derde en vierde lid kan worden afgeweken indien voor het verblijf buiten de woongemeente een dringende reden aanwezig is.

  • 5.

    Indien de belanghebbende heeft verzuimd vooraf toestemming te vragen, is sprake van schending van een aan de bijstand verbonden verplichting. De bijstand van belanghebbende wordt in dat geval afgestemd overeenkomstig de Handhavings-en afstemmingsverordening

  • 6.

    Indien de belanghebbende die een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ heeft verzuimd vooraf toestemming te vragen, is sprake van het niet nakomen van een in het Plan van Aanpak opgenomen afspraak. De grondslag van een IOAW/lOAZ-belanghebbende wordt in dat geval afgestemd overeenkomstig de Handhavings- en afstemmingsverordening.

  • 7.

    Bij samenloop van een boete en maatregel voor eenzelfde gedraging wordt de zwaarste sanctie toegepast.

Artikel 4 Verblijf in het buitenland

1 . Op grond van artikel 13 Participatiewet is het een belanghebbende niet toegestaan gedurende langer dan 4 weken in het buitenland te verblijven. Bij overschrijding bestaat er geen recht meer op bijstand en dient de uitkering beëindigd te worden.

  • 1.

    Op grond van de Verzamelbrief van de Staatssecretaris SZ VV van 29 januari 2004 geldt het eerste lid onverkort ook voor de IOAW/IOAZ.

  • 2.

    De dag van vertrek uit Nederland geldt als dag waarop de belanghebbende nog in Nederland is verbleven en dat de dag van terugkeer geldt als een dag waarop nog in het buitenland is verbleven

Artikel 5 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015 en worden aangehaald als 'Beleidsregels verblijf buiten de woongemeente afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden'

Vastgesteld door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden in zijn openbare vergadering van 23 februari 2015.

de directeur, de voorzitter,

mr. F. Marquinie MBA H. Klitsie

TOELICHTING Wettelijk kader:

Recht op bijstand

Op grond van 13 lid 1 onderdeel e Participatiewet eindigt het recht op bijstand indien een belanghebbende in een kalenderjaar meer dan 4 weken dan wel een aaneengesloten periode langer dan 4 weken in het buitenland heeft verbleven. Dit laatste betekent dat een belanghebbende het recht om per kalenderjaar 4 weken in het buitenland te verblijven niet kan koppelen aan het recht van een volgend jaar, om op die wijze een periode langer dan 4 weken in het buitenland te kunnen verblijven.

Aan het verblijf buiten de gemeente in Nederland stelt de wet geen grenzen. Op grond van artikel 40 van de Participatiewet heeft een belanghebbende recht op bijstand vanwege het college waar men woonplaats heeft. Het oordeel of belanghebbende bij verblijf buiten de woongemeente in Nederland nog wel recht heeft op bijstand vanwege de bijstand verstrekkende gemeente is dan ook aan het oordeel van het college (in de praktijk WIZ de Bevelanden). In verband met het beoordelen van het recht op bijstand na of tijdens verblijf buiten de woongemeente, heeft het dagelijks bestuur hiervoor deze beleidsregels vastgesteld.

Arbeidsplicht

Als een belanghebbende arbeidsplichtig is kan verblijf buiten de gemeente uitstroom belemmeren, bijvoorbeeld omdat een re-integratietraject wordt onderbroken of een sollicitatiegesprek geen doorgang kan vinden. In het belang van toezicht op naleving van de arbeidsplicht van artikel 9 Participatiewet zijn deze beleidsregels vastgesteld ten aanzien van de verplichting om vooraf toestemming te verzoeken.

Meldingsplicht/verzoek om toestemming

Op grond van de algemene inlichtingenplicht van artikel 17 lid 1 Participatiewet of artikel 13 IOAW/IOAZ moet de belanghebbende zowel verblijf in het buitenland als in Nederland buiten de woongemeente voorafgaand aan het vertrek, aan het dagelijks bestuur melden.

In principe geldt voor personen die zijn ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling een uitzondering, aangezien het verblijf buiten de woongemeente geen invloed heeft op hun mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Zj hoeven een verblijf buiten de woongemeente maar binnen Nederland niet te melden. Het verblijf kan echter wel van invloed zijn op het recht op bijstand, bv. als het verblijf buiten de woongemeente dusdanig is dat er niet langer sprake is van het hebben van domicilie in de gemeente of dat onbekend is waar iemand verblijft en eventueel te bereiken is in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering.

Hoewel ook bij langer verblijf buiten de woongemeente de verplichting blijft bestaan alles te melden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dat gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand, heeft het dagelijks bestuur in deze beleidsregels vastgesteld dat toestemming voor verblijf buiten de woongemeente in Nederland van langer dan één week ook vereist is bij het ontbreken van de arbeidsverplichtingen.

Schending van de meldingsplicht valt onder het bereik van artikel 17 J lid 1 Participatiewet of artikel 13 IOAW/IOAZ en wordt gesanctioneerd door het opleggen van een bestuurlijke boete. Indien geen sprake is van een benadelingsbedrag, kan het dagelijks bestuur ook volstaan met een waarschuwing. Zie hiervoor de Beleidsregels bestuurlijke boete.

Schending van het verzoek om toestemming valt onder het bereik van artikel 55 Participatiewet en wordt gesanctioneerd op basis van de handhavings- en afstemmingsverordening.

Indien sprake is van één gedraging die zowel schending van de inlichtingenplicht oplevert als schending van een andere aan de bijstand verbonden verplichting, doet zich de vraag voor hoe moet worden omgegaan met de samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming.

Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de in het strafrecht gehanteerde begrippen 'eendaadse samenloop' en 'meerdaadse samenloop'.

Bij eendaadse samenloop gaat het om eenzelfde gedraging van een belanghebbende die (toevallig) twee of meer schendingen van verplichtingen kan inhouden.

Van meerdaadse samenloop is sprake indien een fysieke handeling kan worden uiteengelegd in verschillende gedragingen die ook afzonderlijk hadden kunnen worden gepleegd en die verschillende belangen schendt.

Het niet vooraf melden en toestemming vragen kan gezien worden als een 'eendaadsel gedraging. In dat geval wordt slechts één keer een sanctie opgelegd en wel die sanctie die hoort bij de gedraging die het zwaarst gesanctioneerd zou worden (overeenkomstig artikel 55 Wetboek van Strafrecht). Dit houdt in dat ofwel een boete ofivel een maatregel wordt opgelegd.

IOAW/IOAZ

De IOAW/IOAZ geven niet expliciet aan gedurende welke periode met behoud van uitkering in het buitenland kan worden verbleven. De hierboven genoemde periodes zijn echter onverkort van toepassing op de IOAW/IOAZ. De grondslag hiervoor is opgenomen in de Verzamelbrief van de Staatssecretaris van SZ VV van 29 januari 2004.

Verplichting op grond van artikel 55 Participatiewet

Op grond van artikel 55 Participatiewet kan aan de bijstand de verplichting worden verbonden om van tevoren toestemming te vragen voor verblijf in het buitenland of (langdurig) verblijf in Nederland buiten de woongemeente. De mededeling dat toestemming wordt onthouden is geen besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb, omdat een dergelijke brief niet op een zelfstandig rechtsgevolg is gericht. Rechtsgevolgen die zich door het verblijf buiten de woongemeente kunnen voordoen, zoals intrekking of verlaging van bijstand kunnen pas intreden nadat door het bestuursorgaan daarover een nadere afiveging heeft plaatsgevonden (zie CRvB 01-12-2008. nrs. 06/5338 VVVV B e.a.). Dit betekent dat van bezwaar pas sprake kan zijn als er een herziening- of intrekkingbesluit is genomen of een maatregel is opgelegd.

Indien een belanghebbende op grond van artikel 55 Participatiewet verplicht is van tevoren toestemming te vragen, moet het niet vragen van deze toestemming worden gezien als een schending van een aan de bijstand verbonden verplichting. In voorkomende gevallen kan het dagelijks bestuur de bijstand verlagen met toepassing van artikel 18 lid 2 Participatiewet en de handhavings- en afstemmingsverordening. Het zonder toestemming buiten de woongemeente verblijven, betekent niet, dat er geen recht op bijstand zou kunnen bestaan of dat het recht op bijstand niet zou zijn vast te stellen.

De IOAW/IOAZ kennen geen soortgelijk artikel als artikel 55 Participatiewet. Daarom wordt de verplichting vooraf toestemming te verzoeken voor een verblijf in het buitenland of een verblijf buiten de woongemeente van langer dan één week expliciet in het Plan van Aanpak opgenomen. Op die manier is het mogelijk op basis van de handhavings- en afstemmingsverordening de uitkering te verlagen als zijnde het niet nakomen van een in het Plan van Aanpak opgenomen verplichting.

Indien er geen sprake is van re-integratieverplichtingen is het bij de IOAW/IOAZ niet mogelijk de uitkering af te stemmen op basis van de handhavings- en afstemmingsverordening.

Artikel 1

Het is een belanghebbende op grond van artikel 13 Participatiewet niet toegestaan gedurende langer dan 4 weken in een kalenderjaar in het buitenland te verblijven. Bij overschrijding bestaat er geen recht meer op bijstand op grond van het territorialiteitsbeginsel. Omdat het recht op bijstand eindigt vanaf het moment waarop belanghebbende langer dan de toegestane tijd in het buitenland verblijft, is het van belang dat de vertrek- en terugkomdata alsmede de verblijfplaats bekend zijn. Deze informatie wordt ingevuld op het "Aanvraagformulier verblijf buiten de woongemeente".

De termijnen zijn afgeleid van wat maatschappelijk en volgens de jurisprudentie aangemerkt wordt als gebruikelijke vakantieduur. Daarnaast houden de termijnen verband met de verplichtingen ten aanzien van de re-integratie. Bij een vakantieduur van maximaal 4 weken wordt verondersteld dat het behoud van werk of de kansen op (het vinden van) werk niet in gevaar wordt gebracht.

Voor een verblijf buiten de woongemeente maar binnen Nederland is niets in de wet geregeld. Op grond van de regelgeving gelden bovenstaande termijnen bij een dergelijk verblijf buiten de woongemeente niet.

Het recht op uitkering bestaat echter jegens het college van de gemeente waarin belanghebbende domicilie heeft. De uitkering moet worden beëindigd wanneer het verblijf buiten de woongemeente leidt tot een wijziging van domicilie. Om dit te kunnen beoordelen is het van belang te weten hoe vaak en waar belanghebbende buiten de woongemeente verblijft.

Reden waarom ook verblijf buiten de woongemeente binnen Nederland van langer dan een week moet worden gemeld met het formulier "Verblijf buiten de woongemeente"

Als belanghebbende het verblijf in het buitenland of buiten de woongemeente niet vooraf heeft gemeld wordt dit aangemerkt als schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 Participatiewet of artikel 13 IOAW/IOAZ. In dat geval legt het Dagelijks bestuur een bestuurlijke boete dan wel een waarschuwing op conform artikel 18a Participatiewet en de Beleidsregels bestuurlijke boete WIZ De Bevelanden.

Op grond van de Beleidsregels bestuurlijke boete kan ook worden volstaan met een waarschuwing indien de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag.

In artikel 1 van deze beleidsregels is aangegeven dat de melding minimaal twee weken voorafgaand aan het vertrek moet plaatsvinden. Meldt de betrokkene het verblijf in het buitenland of buiten de woongemeente korter dan twee weken voor vertrek, hoeft dit in principe niet te leiden tot een afwijzing van het verzoek of een bestuurlijke boete. De betrokkene heeft dan, weliswaar niet tijdig- maar wel vooraf melding gedaan van zijn verblijf in het buitenland of buiten de woongemeente. Een waarschuwing ligt dan meer voor de hand dan een bestuurlijke boete.

Artikel 2

Terugmelding

Personen die langer dan de wettelijk toegestane periode verblijf houden buiten Nederland hebben geen recht op (algemene en bijzondere) bijstand (artikel 13 lid 1 onderdeel e Participatiewet samen met artikel 13 lid 4 Participatiewet). De terugmelding is daarom vooral van belang na een verblijf in het buitenland.

Het terugmelden kan op verschillende manieren plaatsvinden. De klantmanager bepaalt hoe de terugmelding moet plaatsvinden en vermeldt dit in de beschikking.

Meldt de belanghebbende zich niet op de voorgeschreven manier terug, dan wordt er van uitgegaan dat hij of zij nog in het buitenland verblijft en wordt het recht op bijstand ingetrokken met ingang van de dag van vertrek uit Nederland.

Overschrijding toegestane periode

Er kunnen verschillende redenen zijn waardoor de wettelijk toegestane periode wordt overschreden. Belanghebbende meldt voorafgaand aan zijn vertrek of tijdens zijn verblijf in het buitenland dat hij langer dan de wettelijke vakantieduur in het buitenland zal verblijven;

Na terugkeer in Nederland meldt belanghebbende zelf dat hij langer dan de wettelijke vakantieduur van 4 of 13 weken in het buitenland is geweest;

Achteraf blijkt dat belanghebbende langer dan de wettelijke vakantieduur van 4 of 13 weken in het buitenland is geweest terwijl hij hiervan geen melding heeft gemaakt;

Belanghebbende keert niet meer terug uit het buitenland;

Eén van de bijstandspartners keert niet terug uit het buitenland.

Voor een uitgebreide beschrijving van gevolgen van de overschrijding van de wettelijk toegestane periode in de genoemde situaties, wordt verwezen naar Grip op Participatiewet Home » Bijstand » Recht op bijstand » Bijstand bij verblijf in het buitenland en vakantie in Nederland » Bijstand bij verblijf in het buitenland

Verblijf buiten Nederland langer dan de wettelijke toegestane periode heeft geen gevolgen voor het recht op bijstand als sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 lid 1

Participatiewet. Hiervan zal echter in de praktijk niet snel sprake zijn, gelet op de strakke hantering van het territorialiteitsbeginsel door de rechter.

Ook terugkeer van verblijf buiten de woongemeente, maar binnen Nederland, moet gemeld worden zodat beoordeeld kan worden of er gerede twijfel over de domicilie bestaat en zodat ervan uitgegaan kan worden dat belanghebbende kan voldoen aan een eventuele oproep in het kader van het recht op bijstand (aanpassing van de norm of toeslag naar aanleiding van de woonsituatie kan aan de orde zijn).

Het komt voor dat partners niet gelijktijdig terugkeren van een verblijf buiten de woongemeente. Om het individuele recht op bijstand te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk dat beide partners zich persoonlijk terug melden. Ook als partners wel op dezelfde dag terugkeren, kan er aanleiding zijn, bv. aanwezigheid bij test en training, om gescheiden in persoon de terugmelding te doen.

Ook het niet terug melden wordt gezien als een schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 Participatiewet of artikel 13 IOAW/IOAZ, waarna het college een bestuurlijke boete dan wel een waarschuwing oplegt op grond van artikel 18a Participatiewet of 20a IOAW/IOAZ en de Beleidsregels bestuurlijke boete WIZ De Bevelanden.

Artikel 3

In dit artikel is bepaald in welke situaties een belanghebbende vooraf toestemming moet vragen voor verblijf in het buitenland of verblijf van langer dan één week buiten de woongemeente. Langdurig verblijf buiten de woongemeente kan betekenen dat belanghebbende zijn re-integratieverplichtingen onvoldoende of niet nakomt of dat arbeidskansen worden gemist.

Als de periode waarin belanghebbende buiten de woongemeente wenst te verblijven, samenvalt met de re-integratieverplichtingen kan de toestemming worden onthouden. Indien belanghebbende echter kan blijven voldoen aan zijn verplichtingen, omdat hij bijvoorbeeld in de buurt blijft, dan bestaat er geen reden de toestemming te onthouden. Bij het geven van de toestemming dient dan wel te worden aangegeven dat ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende zich aan zijn verplichtingen blijft houden. Houdt hij zich, ondanks toezeggingen, niet aan deze afspraak dan ligt afstemming van de bijstand op grond van het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen voor de hand.

Van belanghebbende met een re-integratietraject of met een deeltijdbaan mag worden verlangd dat de voorgenomen afiNezigheid in overleg met de organisatie of werkgever plaatsvindt en de reintegratie of deeltijdbaan niet verstoort of in gevaar brengt.

Voor verblijf in het buitenland of verblijf buiten de woongemeente, langer dan één week, van de belanghebbende die ontheven is van de re-integratieverplichtingen of waarvoor de reintegratieverplichtingen niet meer gelden, geldt dat geen toestemming verzocht moet worden. In die gevallen volstaat een melding zoals bedoeld in artikel 1 van deze beleidsregels.

Als belanghebbende niet vooraf toestemming verzoekt, voldoet belanghebbende niet aan de aan hem extra opgelegde verplichting op grond van artikel 55 Participatiewet of de expliciet in het Plan van Aanpak (IOAW/IOAZ) opgenomen verplichting en wordt de uitkering afgestemd op grond van de handhavings- en afstemmingsverordening.

Omdat verblijf buiten de woongemeente gevolgen kan hebben voor het recht op uitkering dienen belanghebbenden vooraf geïnformeerd te zijn en een schriftelijke toestemming vooraf te ontvangen.

Wijzingen in de aangevraagde periode van verblijf buiten de woongemeente dienen eveneens vooraf schriftelijk te worden gemeld of achteraf te kunnen worden aangetoond.

Omdat één gedraging aanleiding kan geven tot zowel een maatregel als een boete, geldt de zwaarste sanctie, dus ofwel een boete op grond van schending van de inlichtingenplicht, ofwel een maatregel wegens schending van artikel 55 Participatiewet of het niet nakomen van een in het Plan van Aanpak opgenomen verplichting (IOAW/IOAZ)

Artikel 4

Voor verblijf in het buitenland geldt een maximale duur van 4 weken. Bij overschrijding bestaat er geen recht meer op bijstand en moet de uitkering beëindigd worden.

Op de dag dat een belanghebbende uit Nederland vertrekt en op de dag dat hij terugkeert, is hij zowel in Nederland als in het buitenland. Uit artikel 13 Participatiewet volgt niet zonder meer of deze dagen moeten worden meegeteld bij de vraag of een belanghebbende langer dan toegestaan in het buitenland heeft verbleven. Een redelijke wetsuitleg maakt dat, ongeacht het aantal uren op die dagen dat daadwerkelijk in Nederland is verbleven, één van beide dagen wel moet meetellen als verblijf in het buitenland en de andere als verblijf in Nederland. Uit praktisch oogpunt moet de dag van vertrek uit Nederland gelden als dag waarop nog in Nederland is verbleven en dat de dag van terugkeer moet gelden als een dag waarop in het buitenland is verbleven (zie CRvB 22-03-201 1, nrs. 09/1768 VVWB

Artikel 5

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

mr. F. Marquinie MBA, directeur

H. Klitsie, voorzitter 

Naar boven