ALGEMENE TOELICHTING OP DE VERORDENING
In het beginsel is het normbedrag, om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, toereikend. Toch kan de financiële positie van inwoners die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door te gaan werken dit inkomen te verhogen. Om die reden is de individuele inkomenstoeslag in het leven geroepen.
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor inwoners die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen zonder dat zij uitzicht hebben op verbetering van dat inkomen. Dat laatste onderdeel betekent dat er individueel getoetst wordt of iemand in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag.
Vast te leggen regels in de verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel. Bij verordening stelt het Algemeen Bestuur, op grond van artikel 8 van de wet, regels vast over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald te worden.
Het Dagelijks Bestuur kan in een beleidsregel aangeven wanneer er sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid van de wet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. De verordening beperkt zich grotendeels tot de invulling die wettelijk voorgeschreven is.
In deze verordening en ook in de beleidsregel over de individuele inkomenstoeslag is het maatwerkprincipe tot uitdrukking gebracht.
Uit jurisprudentie1 is gebleken dat het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die tot die doelgroep behoort (of juist niet tot die doelgroep behoort), wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, in strijd is met artikel 36, eerste lid van de wet. De wetgever heeft namelijk een duidelijk uitgangspunt geformuleerd dat individueel maatwerk moet worden verricht. Dit moet ervoor zorgen dat de toeslag terechtkomt bij inwoners die deze toeslag echt nodig hebben.
Artikelsgewijze toelichting
Alleen de bepalingen die nadere toegelicht moeten worden hier behandeld.
Artikel 1 Begripsbepalingen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Referteperiode
De referteperiode is feitelijk de invulling van het begrip ‘langdurig’ en betreft een periode van 36 maanden, voorafgaand aan de peildatum.
Artikel 4 Langdurig laag inkomen
Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is het van belang om te beschrijven wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.
Langdurig
De door het Algemeen Bestuur vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.
Laag inkomen
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.
De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet te strikt moeten worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een belanghebbende gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks meerdere keren met ongeveer € 10 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm. Er is dan namelijk geen sprake meer van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele centen.
Personen die alleen een Wajong-uitkering ontvangen ter hoogte van 75% van het minimumloon, hebben een inkomen dat iets hoger ligt dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Echter bij deze personen wordt er van uitgegaan dat ze beschikken over een langdurig laag inkomen.
Artikel 6. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.
Gehuwden
Bij gehuwden komt het recht op individuele inkomenstoeslag gezamenlijk toe. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Het gaat hier bijvoorbeeld om een partner die op één van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand.
Indexering
In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen.