Beleidsregels Integrale schuldhulpverlening WIL

Het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom;

 

gelet op artikel 2 en artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

 

 

B E S L U I T

 

 

vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

Integrale schuldhulpverlening WIL

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

  • b.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

  • c.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

  • d.

    inwoner: degene die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven bij de gemeente Houten, IJsselstein, Lopik of Nieuwegein;

  • e.

    verzoeker: een inwoner die zich tot het dagelijks bestuur heeft gewend voor schuldhulpverlening;

  • f.

    schuldhulpverlening: onder schuldhulpverlening wordt verstaan;

    • -

      vroegsignalering

    • -

      informatie en advies

    • -

      budgetcursus

    • -

      stabilisatie

    • -

      het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen

    • -

      nazorg

  • g.

    recidive: er is eerder een verzoek tot schuldhulpverlening ingediend;

  • h.

    aanmelding: een inwoner wendt zich tot het dagelijks bestuur voor schuldhulpverlening;

  • i.

    vroegsignalering: fase voorafgaand aan de daadwerkelijke vaststelling van de hulpvraag;

  • j.

    signaal: een schuldeiser geeft een signaal af over een betalingsachterstand;

  • k.

    enkelvoudig signaal: een inwoner heeft een betalingsachterstand bij één schuldeiser;

  • l.

    meervoudig signaal: een inwoner heeft meerdere betalingsachterstanden bij verschillende schuldeisers binnen 1 maand;

  • m.

    herhaald signaal: binnen 6 maanden komen weer signalen binnen over een inwoner van wie eerder signalen binnen zijn gekomen in het kader van vroegsignalering;

  • n.

    onverwijld: zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen 3 werkdagen;

  • o.

    NVVK: Branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering;

  • p.

    overeenkomst: alle overeenkomsten die in het kader van schuldhulpverlening van toepassing zijn.

Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening

  • 1.

    Alle inwoners van de gemeenten Houten, IJsselstein, Lopik en Nieuwegein van 18 jaar en ouder kunnen zich tot het dagelijks bestuur wenden voor schuldhulpverlening.

  • 2.

    Zijn er bijzondere omstandigheden, dan kan het dagelijks bestuur besluiten ook schuldhulp te geven aan personen die (tijdelijk) geen inwoner zijn van de Lekstroomgemeenten. Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt deze persoon dan gelijkgesteld met een inwoner.

Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur laat verzoeker tot de schuldhulpverlening toe indien dit door het dagelijks bestuur noodzakelijk wordt geacht. Indien de noodzaak niet aanwezig wordt geacht door het dagelijks bestuur, kan een verzoek worden afgewezen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur doet aan inwoners waarover in het kader van vroegsignalering een signaal is ontvangen binnen 4 weken een hulpaanbod.

  • 3.

    De vorm waarin schuldhulpverlening aangeboden wordt, is van meerdere factoren afhankelijk en kan per situatie verschillen. De factoren die een rol kunnen spelen zijn:

    • a.

      aard, zwaarte en/of omvang van de schulden;

    • b.

      het inkomen van de verzoeker;

    • c.

      of er sprake is van een crisissituatie;

    • d.

      of een verzoeker in het kader van vroegsignalering een hulpaanbod heeft geaccepteerd;

    • e.

      de psychosociale situatie van verzoeker;

    • f.

      houding en gedrag van verzoeker (motivatie);

    • g.

      de (financiële) vaardigheden van de verzoeker en de mate van zelfredzaamheid;

    • h.

      een eventueel eerder gebruik van schuldhulpverlening;

    • i.

      of verzoeker een zelfstandig ondernemer is.

Artikel 4. Verplichtingen

  • 1.

    Verzoeker doet aan het dagelijkse bestuur op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het dagelijks bestuur kunnen worden verkregen.

  • 2.

    Verzoeker is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject. De medewerking bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het nakomen van afspraken;

    • b.

      geen nieuwe schulden aangaan;

    • c.

      het zich houden aan de bepalingen van de schuldhulpverleningsovereenkomst;

    • d.

      deelnemen en meewerken aan alle activiteiten en/of vormen van begeleiding die noodzakelijk worden geacht;

    • e.

      zoveel mogelijk afloscapaciteit creëren door het verruimen van het inkomen, het inzetten van beschikbaar vermogen en het minimaliseren van uitgaven, en deze afloscapaciteit te gebruiken ter afbetaling van de schulden.

  • 3.

    Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het dagelijks bestuur besluiten om een verzoek tot schuldhulpverlening af te wijzen, dan wel een schuldhulpverleningstraject te beëindigen indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt.

  • 4.

    Alvorens tot afwijzing dan wel beëindiging over te gaan, wordt verzoeker een redelijke hersteltermijn geboden om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen of informatie te verstrekken.

Artikel 5. Afwijzingsgronden: algemeen

Met uitzondering van het geven van informatie en advies kan het dagelijks bestuur een verzoek tot schuldhulpverlening afwijzen als:

  • a.

    verzoeker niet tot de doelgroep behoort zoals bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels;

  • b.

    schuldhulpverlening niet noodzakelijk wordt geacht;

  • c.

    het dagelijks bestuur vaststelt dat er sprake is van een (op dat moment) niet regelbare schuld of niet regelbare schuldenaar;

  • d.

    verzoeker in staat van faillissement verkeert dan wel de wettelijke schuldsanering van toepassing is verklaard op verzoeker;

  • e.

    naar redelijkheid ingeschat kan worden dat er niet binnen 6 maanden gestart kan worden met schuldbemiddeling;

  • f.

    verzoeker zich niet bereid verklaart zich naar vermogen in te spannen om de onderliggende oorzaak van de schuldenproblematiek op te lossen;

  • g.

    de reden van afwijzing bij een vorig verzoek nog steeds aanwezig is;

  • h.

    verzoeker fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en verzoeker in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd.

Artikel 6. Afwijzingsgronden: recidive

Met uitzondering van het geven van informatie en advies, kan het dagelijks bestuur een verzoek tot schuldhulpverlening eveneens afwijzen indien:

  • 1.

    minder dan 6 maanden voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend, een eerder verzoek voor schuldhulpverlening buiten behandeling is gesteld.

  • 2.

    minder dan 1 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend:

    • a.

      een traject schuldhulpverlening tussentijds is beëindigd, of

    • b.

      een verzoek voor schuldhulpverlening door verzoeker meer dan eenmaal is ingetrokken;

  • 3.

    minder dan 1 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend, een minnelijk schuldhulpverleningstraject succesvol is afgerond.

  • 4.

    minder dan 2 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend, een minnelijk schuldhulpverleningstraject voortijdig en verwijtbaar is afgebroken.

  • 5.

    Op verzoeker de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) van toepassing is geweest (en deze niet is beëindigd op grond van art. 350 lid 3 onder a of b FW) en de termijn genoemd in art. 288 lid 2 onder d FW niet is verstreken op het moment dat het verzoek wordt gedaan.

Artikel 7. Beëindigingsgronden

Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het dagelijks bestuur besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening als:

  • a.

    verzoeker niet langer voldoet aan het bepaalde onder artikel 2 van deze beleidsregels, zolang er nog geen schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    het schuldhulpverleningstraject succesvol is afgerond;

  • c.

    verzoeker zijn beschikbare aflossingscapaciteit of vermogen niet wil gebruiken voor de aflossing van zijn schulden;

  • d.

    verzoeker zich ten opzichte van de medewerkers, belast met werkzaamheden die voortkomen uit de schuldhulpverlening, misdraagt;

  • e.

    verzoeker in staat is om zijn schulden zelf te regelen dan wel in staat is de schulden zelfstandig te beheren;

  • f.

    de geboden hulpverlening, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, niet (langer) passend is;

  • g.

    door schuldeiser(s) de medewerking aan een minnelijke schuldregeling wordt afgewezen of opgezegd;

  • h.

    er sprake is van een faillissement van verzoeker;

  • i.

    de voorwaarden uit één van de overeenkomsten, gesloten in het kader van de schuldhulpverlening, niet zijn nagekomen;

  • j.

    verzoeker nieuwe schulden is aangegaan;

  • k.

    verzoeker is komen te overlijden;

  • l.

    er een Wsnp-verklaring is afgegeven;

  • m.

    verzoeker zich niet naar vermogen inspant om de onderliggende oorzaak van de schuldenproblematiek op te lossen;

  • n.

    verzoeker aangeeft niet langer gebruik te willen maken van schuldhulpverlening.

Artikel 8. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2.

    In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 9. Citeertitel

De beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregels integrale schuldhulpverlening WIL 2021.

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De Beleidsregels integrale schuldhulpverlening WIL 2016, zoals vastgesteld door het dagelijks bestuur in de vergadering van 23 juni 2016, worden ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregels.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom, gehouden op 13 december 2021.

De voorzitter, De secretaris,

W. Eggengoor R.H. Esser

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In het geval dat in andere wetgeving (zoals de Algemene wet bestuursrecht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Wet op het financieel toezicht) een andere betekenis aan een begrip wordt gegeven, geldt in het voorkomende geval vanzelfsprekend de betekenis die volgt uit de relatie tussen lagere en hogere wetgeving.

 

Onder h wordt gesproken over ‘aanmelding’. Zowel na zelfmelding als na ontvangst van een vroegsignaal vindt het (aanbod tot een) gesprek binnen 4 weken na moment van melding plaats. In (of na) dat gesprek wordt de hulpvraag vastgesteld. Tot die tijd spreken we over inwoners.

Als de hulpvraag is vastgesteld (of is vastgesteld dat die niet nodig/gewenst is) gaat de 8 weken termijn tot de beschikking toekenning/afwijzing schuldhulpverlening lopen (en spreken we over verzoekers).

 

Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening

Schuldhulpverlening staat open voor alle inwoners van 18 jaar en ouder van de 4 Lekstroom gemeenten.

 

Lid 2:

Geen inwonerschap: in bijzondere omstandigheden kan de gemeente toch schulphulpverlening aanbieden aan een verzoeker die geen inwoner is van de gemeente. Voorbeelden hiervan kunnen onder meer zijn:

een verhuizing buiten de Lekstroomgemeenten terwijl een traject al in een vergevorderd stadium is en vertrouwen is opgebouwd met de verzoeker;

verzoeker woont feitelijk in één van de Lekstroomgemeenten, maar staat ergens anders ingeschreven; of

verzoeker woont nog ergens anders bij de start van het traject, maar weet dat in de nabije toekomst een verhuizing naar één van de Lekstroomgemeenten op stapel staat. In overleg met verzoeker en de hulpverlening kan het traject alvast bij WIL gestart worden, zodat er geen overdracht hoeft plaats te vinden tijdens het traject.

 

Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening

Bij de beoordeling of schuldhulpverlening ook echt noodzakelijk is, spelen aspecten zoals (het gebrek aan) zelfredzaamheid of de omvang van de schulden een rol. Als het bijvoorbeeld gaat om een kleine schuld waar verzoeker op een eenvoudige wijze zelf een afbetalingsregeling voor kan treffen, is het de vraag of schuldhulpverlening noodzakelijk is. De noodzakelijkheid moet dus altijd individueel afgewogen worden. Het ontbreken van de noodzaak kan aanleiding zijn om een verzoek af te wijzen. Ook het aanbod kan per individu verschillen. Schuldhulpverlening is bij uitstek maatwerk.

 

Lid 3 onder a

Zie uitgebreide toelichting bij artikel 5 onder h.

 

Lid 3 onder e

In artikel 4 lid 2 van de Wgs worden woningontruiming, afsluiting energie of water of opzegging van de zorgverzekering als crisissituatie aangemerkt. In deze gevallen is de gemeente verplicht om de inwoner binnen 3 werkdagen te spreken.

 

Lid 3 onder f

Houding en gedrag van verzoeker zijn van invloed op de vorm van het hulpaanbod. Er is in alle gevallen bereidheid tot informatie en advies. Vraag die beantwoord moet worden is of het hulpaanbod kan worden uitgebreid als een verzoeker (nog) niet laat zien dat hij klaar is om geholpen te worden. Door een stabilisatieperiode in te lassen van 4 maanden (te verlengen met maximaal nog een keer 4 maanden), waarin verzoeker kan laten zien dat er voldoende basis is om een succesvolle schuldenregeling aan te gaan, wordt voorkomen dat een schuldenregeling door gebrek aan motivatie stukloopt.

 

Lid 3 onder i

Indien een particulier ook een ondernemer is, kan het hulpaanbod bestaan uit gespecialiseerde dienstverlening.

 

Artikel 4. Verplichtingen

Met de nieuwe Wgs is aan het dagelijks bestuur een grotere bevoegdheid gegeven gegevens op te vragen, die noodzakelijk zijn om de inkomens- en schuldenpositie van de persoon die met zijn schulden geholpen wil worden vast te stellen. Dat kan al vanaf het moment dat er contact is geweest met een inwoner met schulden die op eigen initiatief hulp heeft gevraagd, of die via vroegsignalering in beeld is gekomen. In artikel 6 van de Wgs is de inlichtingenplicht geregeld. Aangezien het dagelijks bestuur (een deel van de) benodigde gegevens zelf kan verzamelen, wordt de inlichtingenplicht beperkt tot de gegevens die het dagelijks bestuur niet zelf kan verkrijgen. Deze plicht geldt slechts voor diegene aan wie een beschikking en plan van aanpak is afgegeven, waarin staat welke hulp wordt aangeboden. Zolang er nog geen formele beschikking is afgegeven, geldt nog niet de inlichtingenplicht op grond van artikel 6 Wgs, maar wel de bepalingen met betrekking tot een aanvraag op grond van de Awb. Zo staat in artikel 4:2, tweede lid van de Awb, dat de aanvraag gegevens en bescheiden bevat die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn, en die de verzoeker redelijkerwijs kan verkrijgen.

Wat betreft de verplichting tot medewerking is in lid 2 een aantal specifieke verplichtingen benoemd. Dit is geen limitatieve opsomming.

In lid 4 is geregeld dat verzoeker altijd een hersteltermijn geboden krijgt, alvorens over te gaan tot het afwijzen of beëindigen van de schuldhulpverlening. Binnen de gestelde termijn wordt verzoeker alsnog gelegenheid geboden om de gevraagde informatie te verstrekken en/of alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. De duur van de hersteltermijn wordt niet benoemd. Ook hier dient er sprake te zijn van maatwerk. Gesteld kan worden dat een redelijke hersteltermijn tenminste 5 werkdagen bedraagt. Komt verzoeker na de geboden hersteltermijn zijn verplichtingen niet na, dan kan het dagelijks bestuur besluiten tot afwijzen of beëindigen van de schuldhulpverlening.

 

In lid 2 onder c wordt aangegeven dat een verzoeker zich moet houden aan de bepalingen van de schuldhulpverleningsovereenkomst. Deze overeenkomst wordt geregistreerd bij Bureau Krediet Registratie (BKR). Deze registratie betekent onder meer dat verzoeker wordt beperkt in zijn mogelijkheden om geld te lenen. Deze registratie kan niet op eigen verzoek verwijderd worden.

 

Artikel 5 . Afwijzingsgronden: algemeen

Artikel 5 is geformuleerd als een zogenaamde ‘kan’-bepaling. Het dagelijkse bestuur heeft de bevoegdheid tot afwijzing, maar niet de verplichting.

 

In dit artikel is aangegeven in welke situaties of op welke gronden het dagelijkse bestuur een verzoek voor schuldhulpverlening kan afwijzen.

 

In dit artikel onder a komt nog eens duidelijk naar voren dat schuldhulpverlening afgewezen kan worden als de verzoeker niet binnen de Lekstroom woonachtig is.

 

Artikel 5 onder b

Of schuldhulpverlening noodzakelijk geacht wordt hangt van allerlei individuele omstandigheden af. Wat een rol speelt bij het beoordelen of het noodzakelijk is, is bijvoorbeeld de mate van zelfredzaamheid van de verzoeker, of de complexiteit van de schuldenproblematiek.

 

Onder c wordt gesproken over een ‘niet regelbare’ schuld of een ‘niet regelbare’ schuldenaar. Een voorbeeld van een niet regelbare schuld is een schadevergoeding die door het CJIB is opgelegd. Een voorbeeld van een niet regelbare schuldenaar is een persoon waarbij faillissement is uitgesproken en dit faillissement is nog niet opgeheven.

Als een stabiele inkomenssituatie ontbreekt, heeft een langdurig traject zoals een minnelijke schuldregeling vaak geen zin. Het risico op nieuwe schulden, uitval uit het traject en inkomensachteruitgang is dan groot. Uiteraard zal dit individueel beoordeeld worden.

 

Artikel 5 onder e

Een voorbeeld van een inschatting dat er niet binnen 6 maanden gestart kan worden met schuldbemiddeling is een situatie waarin een verzoeker een vordering betwist via de rechtbank of een situatie waarin een partner in het buitenland woont of verblijft en geen medewerking kan verlenen.

 

Artikel 5 onder f

Naast het verlenen van medewerking en het verstrekken van informatie, is ook een goede motivatie cruciaal voor het slagen van de schuldhulpverlening. Schulden kunnen het gevolg zijn van een verslaving of van een onverantwoord bestedingspatroon. Als de schuldenaar niet bereid is om deze onderliggende problematiek aan te pakken en op te lossen, is het investeren in schuldhulpverlening niet gerechtvaardigd. Het gebrek aan motivatie kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat er aanvullende hulpverlening wordt geweigerd of dat men bijvoorbeeld niet bereid is om aan een training deel te nemen.

 

Fraudeschulden; artikel 5 onder h

Memorie van Toelichting bij Wgs

 

‘’Artikel 3 van de Wgs biedt geen mogelijkheid om groepen categoriaal uit te sluiten van schuldhulpverlening. De Wgs noemt twee overwegingen om schuldhulpverlening te weigeren (artikel 3, tweede en derde lid, Wgs), namelijk in geval een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening (recidive) en in geval een persoon fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die persoon in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd.’’

Voorheen werden mensen met een fraudeschuld uitgesloten van schuldhulpverlening. Fraude mag immers niet lonen. Daarnaast was de inzet van schuldhulpverlening er vooral op gericht om de schuldenaar aan een schuldenvrije toekomst te helpen, met behulp van een schuldregeling waarbij schuldeisers na een bepaalde periode van aflossing akkoord gaan met kwijtschelding. In het geval van een fraudeschuld wil doorgaans geen enkele schuldeiser kwijtschelding verlenen, tenzij een rechter dit afdwingt. Inmiddels heeft de forse toename van de schuldenproblematiek door alle lagen van de bevolking heen tot nieuwe inzichten geleid. We weten dat niets doen leidt tot nog complexere problemen en niet zelden tot hoge maatschappelijke kosten.

Schulden vormen niet alleen een probleem voor de schuldenaar, maar ook voor zijn omgeving/gezin, de schuldeiser en de maatschappij.

 

Het hebben van 1 of meerdere fraudeschulden is geen uitsluitingsgrond meer en staat een schuldenregeling niet in de weg. Om te bepalen welk aanbod we wél doen, sluiten we aan bij het boeteregime van het betreffende bestuursorgaan. Daarbij is van belang om op te merken dat er binnen de Wgs pas sprake is van een fraudeschuld als bewezen is dat er opzet in het spel was. In het kader van schuldhulpverlening wordt onder fraude verstaan:

… een opzettelijk handelen of nalaten waarbij misleiding wordt gebruikt om een wederrechtelijk voordeel te behalen ten koste van een bestuursorgaan. De persoon die fraude heeft gepleegd moet in verband met die fraude onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld zijn of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt hem leed toe te voegen, opgelegd zijn.

 

Met andere woorden:

  • de schuldenaar moet fraude hebben gepleegd (opzet moet aangetoond zijn);

  • die fraude moet hebben geleid tot een financiële benadeling (een vordering c.q. schuld);

  • de schuldenaar moet hiervoor onherroepelijk gestraft zijn. Dat betekent dat hij strafrechtelijk is veroordeeld of een bestuursrechtelijke boete opgelegd heeft gekregen waartegen geen bezwaar- en/of beroepsmogelijkheden meer zijn.

 

Bestuursorganen (UWV, Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank én WIL) hebben een wettelijke basis om vast te kunnen stellen wanneer er sprake is van opzet en/of grove schuld. De meeste bestuursorganen hebben deze grondslag ook vertaald in eigen beleidsregels voor het opleggen van (de hoogte van) boetes en voor het kwijtschelden van vorderingen.

 

In de praktijk betekent dit het volgende:

1. Mensen met een fraudeschuld worden niet langer uitgesloten van schuldhulpverlening.

2. Is er een 100% boete opgelegd, dan bieden we een schuldenregeling aan, maar doen geen verzoek tot het verlenen van finale kwijting bij de betreffende schuldeiser. In die zin mag fraude niet lonen. Na afloop van een succesvolle schuldregeling kan verzoeker zelf een beroep doen op het kwijtscheldingsbeleid van het betreffende bestuursorgaan.

3. Is er een lagere boete opgelegd, dan bieden we een schuldregeling aan en doen bij de schuldeiser een verzoek tot finale kwijting. Zie voor verdere uitvoeringsafspraken de desbetreffende werkinstructie en de werkafspraken die gemaakt zijn met de afdeling Inkomen, team Terugvordering en Incasso.

 

Artikel 6 . Afwijzingsgronden: recidive

Artikel 6 is geformuleerd als een zogenaamde ‘kan’-bepaling. Het dagelijkse bestuur heeft de bevoegdheid tot afwijzing als een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening, maar niet de verplichting.

 

Bij het bepalen of een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening telt de verleende schuldhulpverlening en/of de contacten daaromtrent vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels ook mee.

 

Artikel 7 . Beëindigingsgronden

Artikel 7 is geformuleerd als een zogenaamde ‘kan’-bepaling. Het dagelijkse bestuur heeft de bevoegdheid tot beëindiging, maar niet de verplichting. Dit geeft het dagelijks bestuur de ruimte om van een beëindiging af te zien, als bijvoorbeeld elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of als daar dringende redenen voor zijn. Dit geeft ruimte voor maatwerk.

 

Er wordt bij sub j beoordeeld of het aan verzoeker zelf te wijten is dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Er wordt hierbij gekeken naar het soort schulden en de hoogte van de schulden.

 

Er wordt gekeken of er een mogelijkheid is om nieuw ontstane schulden op te lossen, zodat een schuldregeling niet in gevaar komt. Er wordt altijd geprobeerd de verzoeker binnen boord te houden en als dit niet langer mogelijk is de verzoeker door te verwijzen naar een organisatie die de (schuld)hulpverlening kan overnemen.

 

Artikel 8 . Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Artikel 7 is geformuleerd als een zogenaamde ‘kan’-bepaling. Het dagelijkse bestuur heeft de bevoegdheid tot beëindiging

 

Artikel 9 . Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 10 . Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

 

 

Naar boven