Tweede wijzigingsbesluit Leidraad invordering GBLT

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in drie verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Blad gemeenschappelijke regeling zullen de wijzigingen van artikel I onderdeel R en U verwerkt worden.]

 

Besluit van het dagelijks bestuur van GBLT tot wijziging van de Leidraad invordering GBLT.

 

Het dagelijks bestuur van GBLT;

 

besluit:

ARTIKEL I

De Leidraad invordering GBLT, vastgesteld bij besluit van 12 maart 2020, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 april 2021, wordt als volgt gewijzigd:

 

A

De Intitulé wijzigt als volgt:

De tekst wordt vervangen door:

Besluit van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent de Leidraad Invordering GBLT.

 

B

Artikel 1 wijzigt als volgt:

In de eerste zin wordt de tekst ‘Leidraad Invordering versie 2020’ vervangen door ‘Leidraad Invordering GBLT’.

 

C

Artikel 1.1 wijzigt als volgt:

  • a.

    In de eerste zin onder 1.1. Inleiding wordt de tekst ‘Leidraad Invordering versie 2020’ vervangen door ‘Leidraad Invordering GBLT’.

  • b.

    De tweede zin onder de kop ‘GBLT’ wordt vervangen door ‘GBLT heft en int gemeentelijke- en waterschapsbelastingen voor:’

  • c.

    De tabel na de tekst achter het tweede gedachtestreepje wordt verwijderd.

  • d.

    De tweede zin onder de kop ‘Vaststelling Leidraad Invordering’ wordt verwijderd.

D

Artikel 1.1.1 wijzigt als volgt: In de lijst wordt ‘WHOA Wet homologatie onderhands akkoord’ ingevoegd na UWV.

 

E

Artikel 1.1.5. wijzigt als volgt:

In de tweede zin achter het derde gedachtestreepje wordt de tekst ‘De beslistermijn is vier maanden’ vervangen door ‘De beslistermijn is dertien weken’.

 

F

Artikel 3 wijzigt als volgt:

In de eerste zin onder de kop ‘3.3.1 Juridische bijstand’ wordt de tekst ; artikel 3 lid 3’ vervangen door ‘artikel 3 lid 2’.

 

G

Artikel 4 wijzigt als volgt:

De onderdelen 4.2, 4.3 en 4.4 worden verwijderd.

 

H

Artikel 7.6 wijzigt als volgt:

De kop en tekst wordt vervangen door:

‘7.6. Afboeking betaling bestuurlijke boete waarvoor uitstel van betaling is verleend

Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde bestuurlijke boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep).

 

Als echter - ondanks dit uitstel - zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting nog een bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete. Als op de bestuurlijke boete is afgeboekt en de bestuurlijke boete wordt alsnog aangevochten, dan blijven de afboekingen gehandhaafd.’

 

I

Artikel 7.9 wijzigt als volgt:

De tekst van dit artikel wordt vervangen door:

‘De ontvanger stelt de belastingschuldige alleen van een afboeking van een betaling op de hoogte als bij de verwerking van de betaling invorderingsrente in rekening wordt gebracht.

 

Een kennisgeving blijft achterwege als betaling plaatsvindt op grond van een machtiging tot automatische afschrijving en daarbij geen vervolgingskosten worden afgeboekt.’

 

J

Artikel 7.10 wijzigt als volgt:

In de tekst wordt ‘ambtenaar belast met invordering’ vervangen door ‘ontvanger’.

 

K

Na de tekst onder onderdeel 7.10 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd met de volgende tekst:

‘7.11. Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement

Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van artikel 7.2 van deze leidraad.’

 

L

Artikel 7a wijzigt als volgt:

De eerste en tweede alinea onder de kop komen te vervallen.

 

De tekst onder de kop ‘7a.1 Aanwijzen bankrekeningnummer voor uitbetaling’ wordt vervangen door:

‘De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats door middel van de door de belastingschuldige verrichte betaling van een rekeningnummer. Dit betekent dat het teveel betaalde bedrag wordt gerestitueerd naar het in de belastingapplicatie bekende rekeningnummer van belastingschuldige. Als de belastingschuldige de uitbetaling op een ander rekeningnummer wil, dan moet dit (per uitbetaling) door belastingschuldige (schriftelijk) en op een zodanig tijdstip worden kenbaar gemaakt, dat daarmee redelijkerwijs bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden.’

 

M

Artikel 9.5 wijzigt als volgt:

De laatste zin beginnend met ‘Is de betalingstermijn zes weken’ komt te vervallen.

 

N

Artikel 9.6 wijzigt als volgt:

In de tweede zin wordt de tekst ‘verordeningen waterschapsbelastingen’ vervangen door ‘belastingverordeningen van de waterschappen en gemeenten’.

 

O

Artikel 9.7 wijzigt als volgt:

Na de tekst wordt de volgende tekst toegevoegd:

‘In aansluiting op artikel 9, tiende lid, van de wet wordt de Algemene Termijnenwet niet van toepassing verklaard.

 

Op elke belastingaanslag wordt (worden) de betalingstermijn(en) aangegeven. Uiterlijk op die datum moet de belastingschuldige de aanslag (of het evenredige deel ervan bij meerdere termijnen) hebben betaald.’

 

P

Artikel 11.2 wijzigt als volgt:

In de tweede alinea wordt het woord ‘fiscus’ vervangen door ‘GBLT’.

 

Q

Artikel 11.5 wijzigt als volgt:

Aan de eerste alinea wordt toegevoegd:

Hiervan is sprake als belastingschuldige in de voorliggende drie kalenderjaren niet aangemaand of herinnerd hoefde te worden om de opgelegde belastingaanslag tijdig te betalen.

 

R

Artikel 14.2.9. wijzigt als volgt:

 

Aan de derde alinea wordt toegevoegd:

‘Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.’

 

S

Artikel 14.2.15 wijzigt als volgt:

In de derde zin wordt ‘artikel 14.1.10’ vervangen door ‘artikel 14.1.12’.

 

 

T

Artikel 14.2.16 wijzigt als volgt:

Na de tekst van dit artikel wordt de volgende tekst toegevoegd:

‘Daarnaast kan de ontvanger de belastingdeurwaarde opdracht geven om de executie plaats te laten vinden via internetveiling. De regels hiervoor dienen openbaar gemaakt te worden.’

 

U

Na artikel 14.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

’14.2a. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens

  • 1.

    De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.

  • 2.

    Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.’

V

Artikel 14.4.5 wijzigt als volgt:

De laatste zin van dit artikel beginnend met ‘Artikel 19.3.4’ komt te vervallen.

 

W

Artikel 14.4.14 wijzigt als volgt:

De laatste zin van dit artikel beginnend met ‘In het laatste geval’ komt te vervallen.

 

X

De opsomming van artikel 17.1 komt te luiden:

  • -

    de gronden van het verzet naar het oordeel van de ontvanger kansloos zijn, en;

  • -

    de belangen van GBLT zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging.

Y

Artikel 19.1.7 wijzigt als volgt:

In de opsomming wordt bij onderdeel d. het woord ‘inning’ vervangen door ‘invordering’.

 

Z

In artikel 19.2.2 wijzigt als volgt:

In de tweede alinea wordt ‘artikel 19.1’ vervangen door ‘artikel 19.2.1’.

 

AA

In artikel 19.3.3 wijzigt als volgt:

De derde alinea beginnend met ‘Voor een alleenstaande, jonger dan 21 jaar’ komt te vervallen.

 

AB

Artikel 19.3.3a komt te vervallen.

 

AC

De titel van artikel 22.1 wordt gewijzigd in ‘Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht’.

 

AD

Artikel 22.8.2 wijzigt als volgt:

In de tweede alinea wordt het woord ‘huisadvocaat’ vervangen door ‘advocaat’.

 

AE

Artikel 22.8.9 wijzigt als volgt:

De tweede alinea beginnend met ‘Als de Ontvanger’ komt te vervallen.

 

AF

Artikel 24.6.4 komt te vervallen, waardoor de volgende vernummering plaatsvindt:

Artikel 24.6.5 wordt vernummerd naar ‘24.6.4’;

Artikel 24.6.6 wordt vernummerd naar ‘24.6.5’;

Artikel 24.6.7 wordt vernummerd naar ‘24.6.6’.

 

AG

Artikel 25.1.3 wijzigt als volgt:

In de opsomming komt letter o en de tekst hierachter te vervallen.

 

In de opsomming worden de onderdelen a tot en met n geletterd b tot en met o en wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • ‘a.

    het verzoek niet schriftelijk is ingediend, tenzij sprake is van een verzoek om uitstel als bedoeld in artikel 25.5.3 of 25.6.2d;’

AH

Artikel 25.1.5 wijzigt als volgt:

De tekst ‘tien dagen’ wordt vervangen door ‘veertien dagen’.

 

Aan dit artikel wordt de volgende tekst toegevoegd: ‘In afwijking van het voorgaande wordt bij het niet nakomen van de betalingsafspraken bij een betalingsregeling maar één keer een herinnering gestuurd door de Ontvanger. Als belastingschuldige een tweede maal de betalingsafspraak niet nakomt wordt de (dwang)invordering direct voortgezet waar deze voor het afsluiten van de betalingsregeling was stopgezet.’

 

AI

Artikel 25.1.6 wijzigt als volgt:

De derde alinea beginnend met ‘In afwijking van’ komt te vervallen.

 

AJ

Artikel 25.1.8 wijzigt als volgt:

De titel van dit artikel wordt gewijzigd in ‘Na (afwijzen) uitstel veertien dagen wachttijd’.

 

In de tekst van dit artikel worden de woorden ‘tien dagen’ iedere keer vervangen door ‘veertien dagen’.

 

AK

Artikel 25.1.12 wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-07-2016’ komen te vervallen.

 

AL

Artikel 25.1.15 wijzigt als volgt:

De tekst ‘Niet van toepassing voor GBLT.’ wordt vervangen door ‘De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij de raad, het college, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de Nationale ombudsman.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van GBLT worden geschaad, kan de ontvanger na het voorafgaand inlichten van het bestuur van GBLT toch invorderingsmaatregelen treffen.’

 

AM

Artikel 25.2.1 wijzigt als volgt:

De laatste alinea beginnend met ‘De ontvanger kan’ komt te vervallen.

 

AN

Na artikel 25.2.2 wordt een nieuw artikel toegevoegd luidende:

‘25.2.2.a. Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift’

 

De tekst onder dit artikel komt te luiden ‘Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de ontvanger in verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het verzoek het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag vermelden.’

 

AO

Artikel ‘25.2.2.1 Ontbrekende gegevens’ wordt vervangen door ’25.2.2.b. Nadere gegevens’.

De eerste alinea onder dit artikel beginnend met ‘Als in het uitstelverzoek’ komt te vervallen.

 

AP

Artikel 25.2.3. wijzigt als volgt:

De woorden ‘in het artikel 25.2.2.’ worden vervangen door ‘in de artikelen 25.2.2., 25.2.2.a en 25.2.2.b’.

 

AQ

In de titel van artikel 25.4.2 wordt het woord ‘autobelasting’ vervangen door ‘motorrijtuigenbelasting’.

 

AR

Artikel 25.5.1. wijzigt als volgt:

De derde alinea beginnend met ‘Indien uit het verzoek’ komt te vervallen.

 

AS

Artikel 25.5.4. wijzigt als volgt:

In de tweede alinea wordt de tekst ‘in artikel 25.5.5 tot en met 25.5.11’ vervangen door ‘in artikel 25.5.6 tot en met 25.5.9’.

 

AT

Artikel 25.5.8. wijzigt als volgt.

Aan het eind van de laatste zin wordt de punt vervangen door een komma en wordt de volgende tekst toegevoegd: ‘of waaraan een preferentie is verbonden.’

 

AU

Artikel 25.6.2a wijzigt als volgt:

De tekst ‘Dit artikel is niet van toepassing voor GBLT.’ Wordt vervangen door:

‘Als een ondernemer door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen, kan de ontvanger desgevraagd uitstel voor een langere periode verlenen of zonder dat voor het volledige bedrag zekerheid is gesteld. Daartoe moet de ondernemer aan de hand van een door een derde deskundige opgestelde verklaring (zie artikel 25.6.2B) het voor de ontvanger aannemelijk maken dat:

 

  • a.

    het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;

  • b.

    die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;

  • c.

    die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost; en

  • d.

    dat er sprake is van een levensvatbare onderneming.

De ontvanger kan bij het verlenen van dit uitstel nadere voorwaarden stellen. Om bij onvoorziene tegenslagen de mogelijke verliezen voor GBLT te beperken, wordt zoveel als mogelijk is door de ontvanger zekerheid verlangd. De zekerheid kan ook omvatten een beslag.’

 

AV

Na artikel 25.6.2a worden de volgende artikelen toegevoegd:

‘25.6.2b. Verklaring derde deskundige

 

De verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard van de betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming, de haalbaarheid van het in de toekomst inlopen van de betalingsachterstand en geeft blijk van de waarneming van de aan dat oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden door de deskundige.

 

Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan bijvoorbeeld gaan om een externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie of de (huis)accountant. De ontvanger kan aan de verklaring van de derde deskundige ook eisen stellen.

 

25.6.2c. Geen uitstel voor ondernemers in verband met betalingsproblemen als al kort uitstel is verleend

 

De ontvanger verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel is gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.6.2d. is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.

 

25.6.2d. Kort uitstel van betaling voor ondernemers

 

Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek op schriftelijk of telefonisch verzoek kort uitstel van betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag.

 

De voorwaarden die aan de ontvanger stelt aan dit uitstel zijn:

 

  • a.

    De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend.

  • b.

    Er staan ten name van de belastingschuldige geen belastingaanslagen open waarvoor dwangbevelen zijn betekend.

  • c.

    Er staat geen vergrijpboete open.

  • d.

    Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere aanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend.

  • e.

    Niet van toepassing voor GBLT.

  • f.

    Er is geen sprake van een aangifteverzuim.

Als de ondernemer op grond van de hiervoor genoemde voorwaarden in aanmerking komt voor kort uitstel van betaling ter zake van belasting die op aangifte moet worden betaald, komt een eventueel in verband met die aangifte opgelegde betalingsverzuimboete te vervallen.

 

AW

Artikel 25.7.5 komt te luiden:

 

25.7.5. Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger

  • 1.

    De ontvanger merkt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift. Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor dezelfde belastingschuld als waarvoor de ontvanger eerder een verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

  • 2.

    In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de ontvanger een nieuwe beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het dagelijks bestuur van GBLT.

  • 3.

    Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de ontvanger zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het dagelijks bestuur van GBLT.

  • 4.

    Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een belastingschuld waarvoor het dagelijks bestuur van GBLT reeds op een administratief beroep afwijzend heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, wijst de ontvanger dit verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak van het dagelijks bestuur van GBLT. Als de belastingschuldige het met deze beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het dagelijks bestuur van GBLT.

AX

De tekst onder ‘Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen’ wordt vervangen door:

‘Artikel 26, eerste lid, van de wet bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De ontvanger verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd worden verwacht.

 

De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling. In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.

 

Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan binnen een bepaalde bandbreedte gesteld op 90% van het inkomen van de belastingschuldige. Gemeenten en waterschappen mogen een ruimer kwijtscheldingsbeleid voeren door dit percentage te verhogen tot maximaal 100% (artikel 255, vierde lid, van de Gemeentewet en artikel 144, lid 4 van de Waterschapswet).

 

Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de ontvanger de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.

 

De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van de betalingsverplichting.

 

In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • -

    kwijtschelding van (rijks)belastingen voor particulieren;

  • -

    kwijtschelding van (rijks)belastingen voor ondernemers;

  • -

    administratief beroep;

  • -

    voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding;

  • -

    geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing van het verzoek om kwijtschelding;

  • -

    geautomatiseerde kwijtschelding.’

AY

Artikel 26.1.7. wijzigt als volgt:

In de titel en in de tekst van dit artikel wordt ‘tien dagen’ iedere keer vervangen door ‘veertien dagen’.

 

AZ

Artikel 26.1.9. wijzigt als volgt:

In de eerste alinea worde de opsomming ‘van de gemeente Zwolle, Leusden, Nijkerk, Bunschoten en Dalfsen’ vervangen door ‘van de gemeente Zwolle, Leusden, Nijkerk, Bunschoten, Dronten en Dalfsen’.

 

In de laatste zin van het elfde gedachtestreepje wordt ‘eventueel ook’ vervangen door ‘naast de voorlopige aanslag’.

 

BA

In artikel 26.2.2 vervalt de laatste zin.

 

BB

Artikel 26.2.3. wijzigt als volgt:

Aan de vierde alinea wordt toegevoegd:

Als deze onmisbaarheid niet kan worden aangetoond maar er sprake is van de volgende situatie, wordt een auto ook niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen:

  • -

    De auto heeft een waarde van € 4.538,- of minder; en

    • de belastingschuldige of één van zijn gezinsleden beschikt over een geldige invalidenparkeerkaart; of

    • de belastingschuldige beschikt over een verklaring van een arts dat een auto om medische redenen onmisbaar is; of

    • de belastingschuldige beschikt over een geldige verklaring van zijn werkgever dat een auto onmisbaar is voor het uitoefenen van zijn beroep.

BC

Artikel 26.2.4. wijzigt als volgt:

Na de tweede alinea wordt de volgende alinea toegevoegd:

Smartengeld wordt niet per definitie vrijgesteld. Alleen smartengeld ter dekking van nog te maken kosten (doeluitkering voor materiële schade) wordt vrijgesteld. Smartengeld ter dekking van gederfde inkomsten (algehele of tijdelijke inkomensterugval) wordt niet vrijgesteld. Ook smartengeld waar geen aanwijsbare nog te maken kosten uit gedekt moet worden, zoals immateriële schade, wordt niet vrijgesteld.

 

BD

Artikel 26.2.5. wijzigt als volgt:

In de tweede alinea wordt de tekst ‘gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning.’ Vervangen door ‘gedekt door het leggen van beslag op de woning.’

 

BE

In artikel 26.2.7 wordt 'mee in aanmerking genomen' vervangen door 'mede in aanmerking genomen'.

 

BF

Artikel 26.2.8. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 27-2-2009’ komen te vervallen.

 

BG

Artikel 26.2.9. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 1-7-2012’ komen te vervallen.

 

BH

Artikel 26.2.12. wijzigt als volgt:

In sub A van de derde alinea wordt ‘65’ vervangen door: ‘66’.

 

BI

Artikel 26.2.18. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 1-7-2012’ komen te vervallen.

 

BJ

Artikel 26.2.19. wijzigt als volgt:

In de titel wordt het woord ‘ziektekostenverzekering’ vervangen door ‘zorgverzekering’.

 

De tekst van dit artikel wordt vervangen door ‘De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor

  • -

    een alleenstaande of een alleenstaande ouder: het bedrag zoals vermeld in artikel 23, lid 2, onderdeel a Pw;

  • -

    echtgenoten: het bedrag zoals vermeld in artikel 23, lid 2, onderdeel b Pw.’

BK

Artikel 26.3.0. wijzigt als volgt:

In de eerste zin wordt de opsomming ‘van de gemeenten Zwolle, Leusden, Nijkerk, Bunschoten en Dalfsen’ vervangen door ‘van de gemeenten Zwolle, Leusden, Nijkerk, Bunschoten, Dronten en Dalfsen’.

 

BL

Artikel 26.5 wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 1-1-2020’ komen te vervallen.

 

BM

Artikel 27 wijzigt als volgt:

De tekst onder dit artikel wordt vervangen door: ‘In aansluiting op afdeling 4.4.3.van de Awb en artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

 

  • -

    versnelde invordering en verjaring;

  • -

    aansprakelijkgestelden en verjaring;

  • -

    stuiting van de verjaring;

  • -

    schorsing van de verjaring;

  • -

    afstand van verjaring;

  • -

    rente en kosten en verjaring;

  • -

    verjaring van belastingteruggaven.’

BN

Na artikel 27.7 wordt een nieuw artikel toegevoegd luidende:

‘27.8. Verjaring van belastingteruggaven

 

Voor de verjaring van belastingteruggaven geldt eenzelfde verjaringstermijn als voor belastingschulden. Na verjaring ontstaat een natuurlijke verbintenis. De ontvanger zal een beroep op de verjaring doen, tenzij hij gerede twijfel heeft of de belastingaanslag aan de belastingschuldige is bekendgemaakt.’

 

BO

Artikel 28.1 wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 1-1-2010’ komen te vervallen.

 

BP

Aan artikel 28.2 wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

‘Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:

  • -

    Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:

    • -

      bij vermindering van belastingaanslagen, en;

    • -

      als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

BQ

Artikel 28.4 wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-01-2013’ komen te vervallen.

 

BR

Artikel 28.5 wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-01-2013’ komen te vervallen.

 

BS

Artikel 28a. en artikel 28b wordt vervangen door ‘Artikel 28a, artikel 28b en artikel 28c’

 

De tekst hieronder wordt vervangen door ‘Er zijn in deze leidraad op artikel 28a en artikel 28b van de wet geen beleidsregels gemaakt.’

 

BT

Artikel 30 wijzigt als volgt:

Na de zin ‘Op deze beschikking is hoofdstuk V van de AWR van toepassing.’ Wordt de volgende zin toegevoegd: ‘De ontvanger kan geen betalingskorting verlenen van belastingen.’

 

BU

Artikel 30.3 komt te luiden:

‘30.3 Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie

Deze bepaling is niet van toepassing voor GBLT.’

 

BV

Artikel 32.3 wijzigt als volgt:

De tekst ‘Niet van toepassing voor GBLT.’ wordt vervangen door ‘Vervallen.’

 

BW

Artikel 33 wijzigt als volgt:

In de titel en de eerste zin wordt ‘rijksbelastingen’ vervangen door ‘belastingen’.

 

BX

Artikel 33.5 wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-01-2019’ komen te vervallen.

 

BY

Artikel 49.8.1 komt te luiden:

‘49.8.1. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling

Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:

  • a.

    als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling;

  • b.

    als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, en;

  • c.

    als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.’

BZ

Artikel 49.8.2 wijzigt als volgt:

De tekst onder dit artikel wordt vervangen door het woord ‘Vervallen.’

 

CA

Artikel 49.9.1. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-01-2019’ komen te vervallen.

 

CB

Artikel 49.9.2. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-01-2019’ komen te vervallen.

 

CC

Artikel 58.3 wijzigt als volgt:

De tekst onder dit artikel wordt vervangen door de tekst: ‘Niet van toepassing voor GBLT.’

 

CD

Artikel 73 wijzigt als volgt:

Aan de opsomming wordt de punt na ‘insolventieprocedures en akkoorden’ vervangen door ‘;’ en wordt de volgende tekst toegevoegd: - wettelijk breed moratorium.’

 

CE

Artikel 73.1.1. wijzigt als volgt:

De laatste zin ‘De Ontvanger maakt ook voor rechten bij invoer gebruik van deze vordering.’ komt te vervallen.

 

CF

Artikel 73.1.8. wijzigt als volgt:

De woorden ‘artikel 25 van deze leidraad’ wordt vervangen door ‘artikel 25.1.4 en 25.4.4 van deze leidraad’.

 

CG

Artikel 73.1.9. wijzigt als volgt:

De woorden ‘artikel 26 van deze leidraad’ wordt vervangen door ‘artikel 26.1.9 van deze leidraad’.

 

CH

Artikel 73.1.11. wijzigt als volgt:

De tekst onder dit artikel wordt vervangen door de tekst: ‘Niet van toepassing voor GBLT.’

 

CI

Artikel 73.1.12. wijzigt als volgt:

De tekst onder dit artikel wordt vervangen door de tekst: ‘Niet van toepassing voor GBLT.’

 

CJ

Artikel 73.2.1. wijzigt als volgt:

De tekst ‘artikel 26.3.17’ wordt vervangen door ‘artikel 26.2.17’.

 

CK

De tweede alinea van artikel 73.2.2, beginnend met ‘Belastingteruggaven die zijn vastgesteld nadat’ wordt geheel vervangen door: ‘Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.’

 

CL

Artikel 73.3.1. wijzigt als volgt:

Aan de tekst bij dit artikel wordt de volgende tekst toegevoegd: ‘Voor kwijtschelding in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel 26.1.9 van deze leidraad.’

 

CM

Na artikel 73.3 worden de volgende nieuwe artikelen ingevoegd:

73.3a. WHOA-akkoord

 

73.3a.1. Geldend beleid bij aangeboden WHOA-akkoord

Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.

 

73.3a.2. Voorwaarden WHOA-akkoord

  • 1.

    De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • -

      het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen;

    • -

      de ontvanger is in de juiste klasse ingedeeld;

    • -

      het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.

  • 2.

    De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW.

  • 3.

    De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.

  • 4.

    De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.

  • 5.

    Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend.

73.3a.3. Gevolgen toetreding WHOA-akkoord

Als de ontvanger toetreedt tot een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

 

De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen

worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.

 

73.3a.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord

Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.

De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen.

 

Belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, zal de ontvanger verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

 

CN

Artikel 73.4.7. wijzigt als volgt:

De tekst onder dit artikel wordt vervangen door de tekst: ‘Vervallen’.

 

CO

Artikel 73.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In de alinea onder het kopje Schuldregelingsovereenkomst wordt in de aanhef 'voor een periode van maximaal 36 maanden' vervangen door 'voor een periode van, in beginsel, maximaal 36 maanden'.

  • 2.

    Na 'Artikel 26.3.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.' wordt een nieuwe alinea ingevoegd, luidende:

  •  

  • De ontvanger kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor uitstel van betaling toekennen dan 36 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan de termijn van 36 maanden.

CP

Artikel 73.5.2. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 01-01-2017’ komen te vervallen.

 

CQ

Artikel 73.5.5. wijzigt als volgt:

De volgorde van de laatste twee alinea’s wordt omgewisseld, waarmee de tekst komt te luiden: ‘Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De ontvanger trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.

 

De ontvanger trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en vierde gedachtestreepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt.’

 

CR

Artikel 73.6.2. wijzigt als volgt:

De woorden ‘per 1-7-2018’ komen te vervallen.

 

CS

Artikel 73.6.3. wijzigt als volgt:

Na de eerste alinea wordt de volgende alinea toegevoegd:

De ontvanger heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd op grond van het buitengerechtelijk akkoord.

 

CT

Na de tweede zin van de tweede alinea van artikel 73.6.8 wordt het volgende onderdeel ingevoegd: ‘Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.’

 

CU

Artikel 75.6. wijzigt als volgt:

De tekst achter het tweede gedachtestreepje wordt vervangen door

‘Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen:

  • -

    bij vermindering van belastingaanslagen;

  • -

    als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak;’

Na het derde gedachtestreepje en het tweede sub-gedachtestreepje wordt een derde sub-gedachtestreepje toegevoegd met de tekst: ‘een ingediend verzoekschrift bij een ander bestuursorgaan’.

ARTIKEL II

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2022, met dien verstand dat:

    • a.

      artikel I, onderdelen R en U terug werkt tot en met 1 april 2021;

    • b.

      artikel I, onderdelen AG, AW, AZ, BA, BE, BP, BU, BY, CM, CO en CU terugwerkt tot en met 1 juli 2021.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Tweede wijzigingsbesluit Leidraad Invordering GBLT.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 16 maart 2022

Het dagelijks bestuur van GBLT

R. de Haan

Directeur

B.J. Bussink

Voorzitter

TOELICHTING

Veel onderdelen van de Leidraad Invordering van GBLT kwamen tekstueel niet geheel overeen met de Leidraad Invordering 2008 van het Rijk en/of de model-Leidraad Invordering van de VNG. Hierdoor zijn wijzigingsbesluiten op deze documenten niet goed over te nemen. Om deze wijzigingsbesluiten voortaan eenvoudiger over te kunnen nemen zijn de betreffende onderdelen van de Leidraad Invordering van GBLT tekstueel aangepast en zijn vervallen artikelen verwijderd. Deze onderdelen behoeven geen nadere (inhoudelijke) toelichting en hebben geen beleidsmatige gevolgen.

 

De overige wijzigingen hebben betrekking op wijzigingen in wet- en regelgeving of verduidelijking van beleidsbepalingen en worden hieronder nader toegelicht:

 

Artikel I, onderdeel D, betreft een aanvulling op de afkortingenlijst in verband met de eerdere introductie van artikel 73.3a.

 

Artikel I, onderdeel Q, betreft een verduidelijking van de voorwaarden wanneer een kosteloze betalingsherinnering wordt verzonden. Alleen goede betalers, belastingschuldigen die in de voorliggende drie kalenderjaren niet aangemaand of herinnerd hoefden te worden om de opgelegde belastingaanslag tijdig te betalen, komen in aanmerking voor een kosteloze betalingsherinnering.

 

Artikel I, onderdelen R en U, houden verband met de inwerkingtreding van artikel 442 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op 1 april 2021. Dit betreft de invoering van het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, als sluitstuk van de Wet herziening beslag- en executierecht.

 

Artikel I, onderdeel R, betreft een wijziging van artikel 14.2.9. Met deze wijziging wordt duidelijk gemaakt dat de belastingdeurwaarder een motorrijtuig of aanhangwagen welke op de voet van artikel 442 Rv, eerste lid, Rv, in beslag is genomen, in beginsel weg mag voeren (artikel 446 Rv) als de geëxecuteerde dat motorrijtuig of die aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat hij daar twee keer toe in de gelegenheid is gesteld. Er is immers al sprake van onttrekking van een goed aan het beslag als het goed bij de eerste gelegenheid daartoe niet is ingeleverd.

 

Artikel I, onderdeel U, introduceert een nieuw artikel, 14.2a, in de Leidraad. Omdat het nieuwe artikel ziet op de toepassing van een nieuwe vorm van beslag, het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, is ervoor gekozen dit artikel afzonderlijk te positioneren in de Leidraad, zodat het artikel duidelijk is te onderscheiden. Het nieuwe artikel 14.2a, houdt in het bijzonder verband met het bepaalde in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin is opgenomen dat in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, zo nodig instructies kunnen worden opgenomen voor het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen aan de deurwaarder ten behoeve van de executie. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat het motorrijtuig of de aanhangwagen daadwerkelijk aanwezig zal zijn bij de verkoop.

 

Het eerste lid van het nieuwe artikel 14.2a bepaalt in lijn met de wettekst van artikel 442, eerste lid, onderdeel e, Rv, dat de belastingdeurwaarder dergelijke instructies zo nodig opneemt in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen. Een instructie is bijvoorbeeld nodig als een motorrijtuig of aanhangwagen op een door de belastingdeurwaarder te bepalen locatie executoriaal zal worden verkocht.

 

Verder regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder de geëxecuteerde, voorafgaande aan de executoriale verkoop eenmalig opnieuw de gelegenheid biedt om het motorrijtuig of de aanhangwagen in te leveren, in het geval de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet op het eerste inlevermoment heeft ingeleverd. Daarnaast regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder het tweede inlevermoment schriftelijk kenbaar maakt aan de geëxecuteerde. De belastingdeurwaarder vermeldt in die kennisgeving wederom de inleverinstructies. Hiermee wordt beoogd contact tussen de Belastingdienst en geëxecuteerden te bevorderen en geëxecuteerden voldoende in de gelegenheid te stellen om te voldoen aan hun verplichting om een, op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, in beslag genomen motorrijtuig of aanhangwagen in te leveren ten behoeve van een executoriale verkoop.

 

Artikel I, onderdeel X, betreft de op 29 september 2021 aangekondigde wijziging van artikel 17.1. Uit de evaluatie van de afschaffing van de schorsende werking bij verzet is gebleken dat de tekst van dit artikel nog niet in overeenstemming was met een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer. Met deze wijziging wordt alsnog gevolg gegeven aan die toezegging en wordt beleidsmatig vastgelegd dat de ontvanger bij een verzet op grond van artikel 17 van de wet, de dwanginvordering alleen zal voortzetten als de gronden van het verzet naar zijn oordeel kansloos zijn én de belangen van GBLT zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging. Daarbij wordt opgemerkt dat de ontvanger al voor deze wijziging een zeer terughoudend beleid voerde als een belastingschuldige rechtens in verzet kwam.

 

Artikel I, onderdeel AG, betreft een wijziging van artikel 25.1.3. Met deze wijziging wordt de eis dat een verzoek om uitstel van betaling schriftelijk moet worden ingediend beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Hoewel deze eis staande praktijk is, bleken in de praktijk onduidelijkheden hierover te bestaan. Om deze onduidelijkheden weg te nemen, wordt deze eis nu tevens vastgelegd in artikel 25.1.3. Deze eis geldt niet voor een verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 25.5.3, respectievelijk, 25.6.2D.

 

Artikel I, onderdeel AW, wijzigt artikel 25.7.5. Hiermee wordt beoogd de werkwijze duidelijker te maken in het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling voor dezelfde belastingschuld als waar hij eerder om heeft verzocht en welk verzoek door de ontvanger is afgewezen. Uitgangspunt daarbij is dat de ontvanger toetst of de belastingschuldige in het herhaalde verzoek om uitstel andere feiten of veranderde omstandigheden aanvoert (artikel 4:6, eerste lid, Awb). In die situatie beoordeelt de ontvanger het verzoek inhoudelijk en neemt hij een nieuwe voor administratief beroep vatbare beschikking. Het gaat hierbij om nieuw aangemelde feiten of omstandigheden die bij de ontvanger niet bekend waren bij het nemen van de eerdere beschikking. Het kan dus ook gaan om feiten of omstandigheden die reeds ten tijde van de eerste beschikking hebben plaatsgevonden, maar niet door de ontvanger zijn meegewogen.

 

Als de belastingschuldige zich niet beroept op andere feiten of veranderde omstandigheden, toetst de ontvanger eerst of hij alsnog een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing kan nemen. Als hij die mogelijkheid niet ziet, merkt hij het herhaalde verzoek om uitstel van betaling aan als een beroepschrift.

 

In het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel terwijl het dagelijks bestuur reeds op een beroepschrift tegen de beslissing van de ontvanger op een verzoek om uitstel heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, kan de ontvanger het verzoek afwijzen en daarbij verwijzen naar de beslissing van het dagelijks bestuur. De afwijzing is een voor administratief beroep vatbare beslissing. Dit houdt in dat het dagelijks bestuur enkel zal beoordelen of de ontvanger terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.

 

Artikel 1, onderdeel BB geeft een aanvulling op de wettelijke strenge vermogensvrijstelling voor auto’s. De wetgeving staat het in bezit hebben van een auto toe met een waarde tot maximaal € 2.269,-. Alleen als de betreffende auto die belastingschuldige in bezit heeft absoluut onmisbaar is vanwege invaliditeit of het uitoefenen van een beroep, wordt deze waarde-grens losgelaten. Bij de beoordeling van aanvragen kwijtschelding komt GBLT situaties tegen dat het in bezit hebben van een auto met een (wat) hogere waarde, ondanks dat onmisbaarheid van de specifieke auto niet kan worden aangetoond, wel verdedigbaar is. Bijvoorbeeld als een gezinslid (vaak een kind) niet met het openbaar vervoer kan reizen in verband met medische of psychische beperkingen. Of als belastingschuldige vanwege medische beperkingen slecht ter been is. De betreffende auto die belastingschuldige in bezit heeft valt dan niet onder de term “absoluut onmisbaar” zoals dit in de regelgeving is beschreven. Zo kan het gezinslid of de belastingschuldige ook vervoerd worden met een taxi. Een andere voorkomende situatie is dat belastingschuldige werkt, maar door de begin- en of eindtijden van het werk niet met het openbaar vervoer gereisd kan worden. Op het moment dat er geen sprake is van betalingscapaciteit of ander vermogen en alleen deze auto het verlenen van kwijtschelding in de weg staat, wil GBLT bij dergelijke schrijnende situaties belastingschuldige tegemoet komen. Bij deze situaties laat GBLT een auto met een waarde tot maximaal € 4.538,- (2 x de normale drempel) buiten beschouwing.

 

Artikel I, onderdeel BC verduidelijkt wanneer een ontvangen bedrag aan smartengeld wordt vrijgesteld. De Nationale ombudsman heeft in het recente verleden aan de overheid gevraagd om in de beleidsdocumenten mogelijke onduidelijkheden goed toe te lichten. De Participatiewet geeft het college van burgemeester en wethouders de vrijheid om uitgekeerd smartengeld bij de boordeling van het vermogen (deels) buiten beschouwing te laten. Artikel 12 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 biedt deze mogelijkheid niet. Voor de beoordeling van een aanvraag kwijtschelding moet daarom beoordeeld worden of er van het uitgekeerde smartengeld nog materiële kosten betaald moeten worden. Uit verschenen rapportages van de Nationale ombudsman blijkt dat belastingschuldige behoefte heeft aan een verduidelijking over dit onderwerp. Er is geen beleidswijziging beoogd met deze wijziging, deze geeft slechts een verduidelijking van de beoordeling in de praktijk aan.

 

Artikel I, onderdeel BH, wijzigt de in artikel 26.2.12 opgenomen forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen naar de per 1 januari 2022 geldende bedragen.

 

Artikel I, onderdeel BJ, subonderdeel 1 betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.19 om de titel van het artikel beter aan te laten sluiten bij de wettekst van artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag. Subonderdeel 2 wijzigt de voorheen in artikel 26.2.19 genoemde bedragen die zien op de normpremie zorgverzekering voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, en de normpremie ziektekostenverzekering voor echtgenoten, zodat een dynamische verwijzing ontstaat naar de Participatiewet waar deze bedragen tevens overeenkomstig worden gewijzigd. Met deze tekstuele wijziging hoeven niet jaarlijks de bedragen in de Leidraad Invordering te worden aangepast, maar volgen de te hanteren bedragen uit de opgenomen verwijzing naar de Participatiewet. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel BP, betreft maatregelen ter verbetering van de toepassing van de regeling rondom invorderingsrente. Dit zijn maatregelen zoals aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de kamer van 19 februari 2021, waarin onder meer is gemeld dat sprake was van een onjuiste toepassing van de regeling rondom invorderingsrente. Een van de twee onderkende situaties was het niet herrekenen van invorderingsrente na vermindering van een belastingaanslag bij een betaling na het verstrijken van de betalingstermijn. Als een belastingschuldige na de geldende betalingstermijn betaalt, wordt invorderingsrente in rekening gebracht over het op dat moment openstaande bedrag van de belastingaanslag. Als de belastingaanslag daarna wordt verminderd moet de invorderingsrente worden herrekend naar de nieuwe, verlaagde hoofdsom. Gebleken is dat deze herrekeningen in het verleden ten onrechte niet altijd direct hebben plaatsgevonden, waardoor in eerste instantie te veel invorderingsrente in rekening is gebracht. Om deze problematiek te voorkomen, wordt artikel 28.2 gewijzigd, zodat het voor de ontvanger en belastingschuldigen duidelijk is in welke gevallen invorderingsrente wordt herrekend. Dat zal gebeuren, indien en voor zover na het in rekening brengen van invorderingsrente het bedrag, waarover de invorderingsrente wordt berekend, wordt verlaagd, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening en voor zover geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet.

 

Artikel I, onderdeel BY, wijzigt artikel 49.8.1, zodat een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling op gelijke wijze wordt behandeld als een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag. Hiermee wordt beoogd een meer eenduidig beleid te voeren ten aanzien van het verlenen van uitstel van betaling in verband met bezwaar. Daarnaast wordt de regel van paragraaf 50.2.6 van de instructie invordering en belastingdeurwaarders beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Op grond van die regel was voor uitstel van betaling reeds een afzonderlijk verzoek nodig als een aansprakelijkgestelde in beroep ging tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, of hoger beroep of beroep in cassatie instelde tegen een rechterlijke uitspraak.

 

Artikel I, onderdeel CK, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.2.2 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei. Deze wijziging is bedoeld om het beleid beter aan te laten sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in civiele zaken volgt namelijk dat de schuldeiser van een natuurlijke verbintenis die na toekenning van de schone lei resteert, alleen tot verrekening bevoegd is als een beroep op niet-verrekenbaarheid wegens de bijzondere omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met deze wijziging wordt artikel 73.2.2 daarmee in overeenstemming gebracht. Door deze wijziging zal de ontvanger, als de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn vastgesteld maar materieel zien op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te verrekenen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake als de te verrekenen vordering en belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak aangezien beide vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding. Ook kunnen zich andere omstandigheden voordoen waarbij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een belastingteruggaaf die materieel ziet op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, door het verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingschuldige, pas nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei wordt vastgesteld. Het zou dan onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

 

Artikel I, onderdeel CM, introduceert vier nieuwe artikelen, respectievelijk 73.3a.1, 73.3a.2, 73.3a.3 en 73.3a.4, in de Leidraad. De nieuwe artikelen houden verband met de inwerkingtreding van de Wet homologatie onderhands akkoord (hierna: WHOA) op 1 januari 2021. Deze artikelen geven richtlijnen voor de beoordeling van een aan de ontvanger aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord).

 

Daarbij geldt ten eerste als uitgangspunt dat de relevante bepalingen uit de leidraad en de regeling onverkort van toepassing zijn, tenzij daarvan in de Leidraad wordt afgeweken. Met de introductie van artikel 73.3a.2 wordt daarnaast verduidelijkt wanneer de ontvanger akkoord kan gaan met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord.

 

In de eerste plaats zal een WHOA-akkoord schriftelijk moeten worden aangeboden en voldoen aan de eisen van artikel 375 FW. Daarnaast is het van belang dat in het aangeboden WHOA-akkoord, bij de klassenindeling, rekening wordt gehouden met de juiste positie van de ontvanger. De ontvanger houdt rekening met de zogenoemde 20% regeling, bedoeld om kleine schuldeisers te ontzien. Dit kan er onder omstandigheden toe leiden dat bij de verdeling van het akkoordbedrag concurrente ‘kleinere’ MKB-schuldeisers minimaal 20% van het bedrag van hun vordering aangeboden krijgen, tenzij daartegen zwaarwegende gronden zijn. Dit betekent dat de ontvanger slechts voor het resterende deel van de uitkering (na aftrek van de uitkering op grond van de 20%-regel) de gebruikelijke voorwaarden stelt.

 

Verder zal het aannemelijk moeten zijn dat de ontvanger met het akkoord beter af is dan met een faillissement en dat het aangeboden akkoord naar verwachting door de rechtbank zou worden gehomologeerd. De ontvanger zal met een WHOA-akkoord in beginsel beter af zijn als het daarin aangeboden akkoordbedrag meer is dan wat de ontvanger naar verwachting uitgekeerd zal krijgen in een faillissement van de betreffende belastingschuldige. Of een aangeboden akkoord naar verwachting door de rechter zou worden gehomologeerd zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Daarvoor is het nodig dat het akkoord in ieder geval voldoet aan alle daaraan te stellen formele eisen, het in lijn is met het doel en strekking van de WHOA en zich geen van de afwijsgronden voordoet, genoemd in artikel 384, tweede lid, FW.

 

Anders dan bij een reguliere sanering, zal de ontvanger ook kunnen instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord, dat niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige of waarbij de ontvanger nog een redelijke mogelijkheid heeft om een derde aansprakelijk te stellen. Daarnaast kan een WHOA-akkoord ook worden toegepast op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend. Tot slot kan de ontvanger ook instemmen met een WHOA-akkoord waarin een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden, maar omzetten in aandelen. Zo wordt de kans om tot een WHOA-akkoord te komen vergroot.

 

De ontvanger zal overigens niet instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord als de betaling van het aan hem aangeboden akkoordbedrag plaatsvindt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking. Dit past namelijk niet bij de rol van de ontvanger en de ontvanger is niet bevoegd hiertoe.

 

Verder regelt het nieuwe artikel 73.3a.3 de gevolgen van toetreding tot een WHOA-akkoord door de ontvanger. In beginsel zal de ontvanger kwijtschelding verlenen voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft na ontvangst van het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt en is voldaan aan eventuele andere door de ontvanger gestelde voorwaarden.

 

Gelet op het bepaalde in artikel 370, tweede lid, FW, kan de ontvanger ervoor kiezen om voor belastingaanslagen waarvoor hij derden in redelijkheid aansprakelijk kan stellen, in plaats van kwijtschelding te verlenen, toe te zeggen geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen. In deze gevallen zal de ontvanger in de beschikking vermelden dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de belastingschuld in kwestie, maar zal hij in beginsel niet verrekenen met belastingteruggaven. Voor de belastingschuldige heeft een dergelijke beslissing materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding en de ontvanger kan zo trachten meer van de onbetaald gebleven belastingschuld te innen.

 

Daarnaast kan het voorkomen dat de ontvanger niet wenst mee te werken aan een WHOA-akkoord, dat later door de rechtbank wordt gehomologeerd. De ontvanger verleent in zulke gevallen geen kwijtschelding voor het resterende deel van de belastingschuld, maar zal daar geen verdere invorderingsmaatregelen voor nemen. Dit heeft als gevolg dat de belastingvorderingen die resteren na het gehomologeerde akkoord, natuurlijke verbintenissen worden. De ontvanger zal in deze gevallen belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, verrekenen met vorderingen die een natuurlijke verbintenis zijn geworden. Dit wordt geregeld door de introductie van artikel 73.3a.4.

 

In deze wijziging zijn direct redactionele wijzigingen van artikel 73.3a.3, respectievelijk 73.3a.4 verwerkt, om het onderscheid tussen de situaties waarop de artikelen zien beter tot uitdrukking te brengen. Onafhankelijk of de ontvanger instemt met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord), kan een WHOA-akkoord namelijk worden gehomologeerd door de rechtbank. Artikel 73.3a.3 ziet op de situatie waarin de ontvanger wel heeft ingestemd met een aangeboden WHOA-akkoord, terwijl artikel 73.3a.4 ziet op de situatie waarin de ontvanger daar niet mee heeft ingestemd. Er is hiermee geen beleidswijziging beoogd.

 

Tenslotte is ook direct een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.3a.4 opgenomen, dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven na homologatie van een WHOA-akkoord. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijziging van artikel 73.2.2, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een WHOA-akkoord is gehomologeerd waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.3a.4 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad, zodat de ontvanger die lijn analoog zal toepassen in de situatie dat een WHOA-akkoord is gehomologeerd zonder instemming door de ontvanger. De ontvanger zal na homologatie van een WHOA-akkoord waarmee hij niet heeft ingestemd in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die daarna worden vastgesteld en materieel zien op de periode voor homologatie van het WHOA-akkoord. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te kunnen verrekenen. In het bijzonder is het bij een WHOA akkoord denkbaar dat de verrekening onderdeel uitmaakt of geacht wordt onderdeel uit te maken van het door de belastingschuldige aan de ontvanger aangeboden akkoord. Ook dan zou het onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

 

Artikel I, onderdeel CO, betreft een technische wijziging van artikel 73.5.1. Daarmee wordt het voor de ontvanger expliciet mogelijk om een langere periode toe te staan voor een schuldregeling in de Minnelijke Schuldsanering voor natuurlijke personen (hierna: MSNP). In de praktijk is namelijk gebleken dat de in het beleid genoemde maximale termijn van 36 maanden als een knelpunt kon worden ervaren in bepaalde situaties. Hierdoor kon het voorkomen dat een voor het overige kansrijk voorstel voor een MSNP-schuldregeling werd afgewezen waardoor het kon voorkomen dat belastingschuldigen langer problematische schulden bleven houden. Dat is niet wenselijk.

 

Met deze wijziging heeft de ontvanger expliciet meer ruimte om in bijzondere omstandigheden een langere schuldregeling toe te staan dan 36 maanden. Wat onder bijzondere omstandigheden wordt verstaan zal van geval tot geval worden beoordeeld. In zijn algemeenheid zal daar sprake van zijn als het strikt vasthouden aan de periode van 36 maanden, vanwege hoofdzakelijk factoren waar de belastingschuldige geen invloed op heeft, voor de belastingschuldige leidt tot onevenredige gevolgen die niet in verhouding staan tot het belang van de ontvanger bij het vasthouden aan de termijn van 36 maanden.

 

Artikel I, onderdeel CT, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.6.8. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van de artikelen 73.2.2 en 73.3a.4, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een dwangakkoord wordt opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers in het kader van een wettelijke schuldsanering, waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.6.8 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad. Als een dwangakkoord is opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, zal hij belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in beginsel niet verrekenen. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen.

 

Artikel I, onderdeel CU, wijzigt artikel 75.6, mede als gevolg van het lopende ‘project vervolgingskosten’ waarover de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer in zijn brief van 19 februari 2021 informeerde. Tijdens dat project is gebleken dat in de praktijk onduidelijkheid was over wanneer reeds in rekening gebrachte vervolgingskosten opnieuw berekend moeten worden. Dat had onder meer als gevolg dat de ontvanger in bepaalde gevallen vervolgingskosten niet opnieuw berekende, terwijl dit wel redelijk is. Door deze wijziging zal de ontvanger in meer situaties vervolgingskosten herrekenen dan voorheen. Deze wijziging is bedoeld om onduidelijkheden weg te nemen en misverstanden in de toekomst te voorkomen.

Naar boven