Wijziging Leidraad Invordering BSGR 2022 (januari 2022)

Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland

 

gelet op het bepaalde in de Invorderingswet 1990 en artikel 27, derde lid van de

Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland;

 

b e s l u i t :

 

  • 1.

    de op 14 oktober 2021  vastgestelde Leidraad invordering  BSGR 2021  (juli 2021) in te trekken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de feiten die zich voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit hebben voorgedaan;

     

  • 2.

    deLeidraad  Invordering  BSGR 2022 (januari 2022), opgenomen als bijlage bij dit besluit, vast te stellen.

 

  • 1.

    In artikel 1.1.1 wordt in de lijst na Sv ‘WHOA Wet homologatie onderhands akkoord’ ingevoegd. Dit betreft een aanvulling op de afkortingenlijst in verband met de eerdere introductie van 73.3a .

  • 2.

    In artikel 17.1 komt de opsomming als volgt te luiden:

    • -

      “- de gronden van het verzet naar het oordeel van de ontvanger kansloos zijn, en

    • -

      de belangen van de Staat zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging.”

  • Dit betreft de op 29 september 2021 door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde wijziging van artikel 17.1. Uit de evaluatie van de afschaffing van de schorsende werking bij verzet is gebleken dat de tekst van dit artikel nog niet in overeenstemming was met een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer. Met deze wijziging wordt beleidsmatig vastgelegd dat de ontvanger bij een verzet op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990, de dwanginvordering alleen zal voortzetten als de gronden van het verzet naar zijn oordeel kansloos zijn én de belangen van de gemeente in casu de BSGR zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging. Opgemerkt wordt wel dat verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel bij de lokale overheden zelden tot nooit voorkomt.

     

  • 3.

    In artikel 26.2.12 wordt het opgenomen forfaitaire bedrag voor boeken en leermiddelen gewijzigd naar het per 1 januari 2022 geldende bedrag:‘ € 65’ wordt vervangen door ‘€ 66’.

     

  • 4.

    De titel van artikel 26.2.19 komt als volgt te luiden:

     

    26.2.19 Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

     

    Daarnaast wordt het bedrag van ‘€ 76’ vervangen door ‘€ 79’.

     

    Dit betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.19 om de titel van het artikel beter aan te laten sluiten bij de wettekst van artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag. De wijziging van de genoemde bedragen zien op de normpremie zorgverzekering voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, en de normpremie ziektekostenverzekering voor echtgenoten, naar de per 1 januari 2022 geldende bedragen.

     

  • 5.

    In artikel 73.2.2 komt de derde alinea als volgt te luiden:

     

    “Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.”

     

    Dit betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.2.2 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei. Deze wijziging is bedoeld om het beleid beter aan te laten sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad (arrest van 15 maart 2019, nr. 18/02838, ECLI:NL:HR:2019:377). Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in civiele zaken volgt namelijk dat de schuldeiser van een natuurlijke verbintenis die na toekenning van de schone lei resteert, alleen tot verrekening bevoegd is als een beroep op niet-verrekenbaarheid wegens de bijzondere omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is ( Zie arrest van de Hoge Raad 15 maart 2019, nr. 18/02838, ECLI:NL:HR:2019:377, rechtsoverweging 3.5). Met deze wijziging wordt artikel 73.2.2 daarmee in overeenstemming gebracht. Door deze wijziging zal de ontvanger, als de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn vastgesteld maar materieel zien op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te verrekenen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake als de te verrekenen vordering en belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak aangezien beide vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding ( Vgl. het arrest van de Hoge Raad 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0492, rechts-overweging 3.5). Ook kunnen zich andere omstandigheden voordoen waarbij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een belastingteruggaaf die materieel ziet op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, door het verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingschuldige, pas nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei wordt vastgesteld. Het zou dan onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

     

  • 6.

    De titel van artikel 73.3a.3 wijzigt en komt als volgt te luiden:

     

    73.3a.3. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord bij instemming

     

    De eerste zin van dit artikel luidt daarna:

     

    “Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.”

     

    Ook de titel van artikel 73.3a.4 wijzigt en komt te luiden:

     

    73.3a.4 Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming

     

    Het betreffen redactionele wijzigingen van artikel 73.3a.3, respectievelijk 73.3a.4, om het onderscheid tussen de situaties waarop de artikelen zien beter tot uitdrukking te brengen. Onafhankelijk of de ontvanger instemt met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord), kan een WHOA-akkoord namelijk worden gehomologeerd door de rechtbank. Artikel 73.3a.3 ziet op de situatie waarin de ontvanger wel heeft ingestemd met een aangeboden WHOA-akkoord, terwijl artikel 73.3a.4 ziet op de situatie waarin de ontvanger daar niet mee heeft ingestemd. Er is hiermee geen beleidswijziging beoogd.

     

  • 7.

    Daarnaast komt de laatste alinea van het artikel 73.3a.4 als volgt te luiden:

     

    “Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.”

     

    Dit betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.3a.4 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven na homologatie van een WHOA-akkoord. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijziging van artikel 73.2.2, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een WHOA-akkoord is gehomologeerd waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.3a.4 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad, zodat de ontvanger die lijn analoog zal toepassen in de situatie dat een WHOA-akkoord is gehomologeerd zonder instemming door de ontvanger. De ontvanger zal na homologatie van een WHOA-akkoord waarmee hij niet heeft ingestemd in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die daarna worden vastgesteld en materieel zien op de periode voor homologatie van het WHOA-akkoord. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te kunnen verrekenen. In het bijzonder is het bij een WHOA akkoord denkbaar dat de verrekening onderdeel uitmaakt of geacht wordt onderdeel uit te maken van het door de belastingschuldige aan de ontvanger aangeboden akkoord. Ook dan zou het onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

     

  • 8.

    Na de tweede zin van de tweede alinea van artikel 73.6.8 wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

     

    “Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.”

     

    Dit betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.6.8. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van de artikelen 73.2.2 en 73.3a.4, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een dwangakkoord wordt opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers in het kader van een wettelijke schuldsanering, waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.6.8 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad . Als een dwangakkoord is opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, zal hij belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in beginsel niet verrekenen. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen.

     

  • 9.

    Artikel 75.11 komt te luiden:

     

    “Als door de ontvanger of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor het betekenen van een dwangbevel.”

     

    Dit betreft een redactionele wijziging. Door deze wijziging is de tekst van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen gelijk aan de tekst van de Rijksleidraad, waar een dynamische verwijzing is opgenomen naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen. Hierdoor geldt altijd het meest recente maximumbedrag voor deze betekeningkosten in situaties waarin op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend. De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen kende al een dynamische verwijzing naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

 

Dit besluit kan aangehaald worden als "Leidraad Invordering BSGR 2022 Uanuari 2022)".

Aldus besloten in de vergadering van 31 januari 2022.

Het dagelijks bestuur voornoemd,

de directeur,

Mevrouw drs. E.T.M van Kesteren

de voorzitter,

De heer ir. C.L. Visser

Naar boven