Algemene toelichting Verordening re-integratie Participatiewet RDWI 2021
Er is gekozen voor een raamverordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die het Algemeen Bestuur heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de RDWI ten aanzien van zijn re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.
Artikelsgewijze toelichting Verordening re-integratie Participatiewet RDWI 2021
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Artikel 1. Begripsomschrijving.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet.
Artikel 2. Opdracht Dagelijks Bestuur
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad (en in het geval van de gemeenschappelijke regeling RDWI: het Algemeen bestuur) in de verordening regels stellen met betrekking tot de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen meteen handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep
De Participatiewet legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Uiteraard wordt er wel gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Hiertegenover staat dat iemand ook aanspraak kan maken op ondersteuning, overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.
Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonnodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Artikel 5a. Voorzieningen.
Voorzieningen worden alleen ingezet als deze de kortste weg naar werk bieden. Onder 'werk' zijn begrepen werkvormen als deeltijdbanen, flexwerk, detacheringsplaatsen en tijdelijke klussen.
Werken met behoud van uitkering in de vorm van proefplaatsing blijft mogelijk. Tot 1 januari 2017 was in de wet geregeld dat een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, eerste lid van de Participatiewet, maximaal gedurende 3 maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden mag verrichten met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde (proefplaatsing, zie: artikel 10d, derde lid, Participatiewet oud). Dit is vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk geregeld. Desondanks blijft de mogelijkheid van een proefplaatsing gewoon bestaan na 1 januari 2017. Deze mogelijkheid is bij uitstek geschikt om aan elkaar te wennen, werkervaring op te doen, maar ook om via jobcarving na te gaan wat het beste bij betrokkene past (zie TK 2015-2016, 34 514, nr. 3, p. 3).
Werken in een participatieplaats, dus met behoud van uitkering, vindt conform de wet slechts plaats door bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 Participatiewet).
Het gaat bij participatieplaatsen dus om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en het doel is om belanghebbende dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. De te verrichten werkzaamheden moeten dan ook nuttig zijn voor de ontwikkeling van betrokkene richting arbeidsmarkt. De werkzaamheden op een participatieplaats zijn altijd additioneel, dat wil zeggen dat de werkzaamheden normaal gesproken niet in de gemeente worden verricht. Van belang is dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed.
De duur van een participatieplaats is (in beginsel) 2 jaar overeenkomstig artikel 10a, eerste lid van de Participatiewet. Andere voorzieningen waarbij wordt gewerkt met behoud van de uitkering zoals een werkervaringsplaats of proefplaatsing tellen ook mee voor deze periode. Dit is om te voorkomen dat de duur van een participatieplaats op een oneigenlijke manier wordt opgerekt. Uitzonderingen op deze regel staan in artikel 10a lid 3 Participatiewet. De duur van 2 jaar kan wel tot 2 keer toe met 1 jaar verlengd worden, op de voorwaarde dat voortzetting van de voorziening de kans van de belanghebbende op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Als voorwaarde geldt dat in het derde jaar andere additionele werkzaamheden in een andere omgeving moeten worden verricht dan die van de eerste 2 jaar (artikel 10a lid 9 Participatiewet). Deze voorwaarden gelden ook voor de tweede verlening met 1 jaar (artikel 10a lid 10 Participatiewet).
Na 9 maanden moet het Dagelijks Bestuur nagaan of de participatieplaats nog wel de meest geschikte voorziening is of dat er een andere meer geschikte voorziening is. Als het Dagelijks Bestuur tot het oordeel komt dat een andere voorziening meer geschikt is, moet het college de participatieplaats 12 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden beëindigen en in plaats daarvan die andere voorziening aanbieden (artikel 10a lid 8 Participatiewet).
Daarnaast kunnen voorzieningen worden ingezet om belanghebbenden aan het werk te houden, zoals begeleiding op de werkplek of scholing. Alleen als uitstroom naar werk niet tot de mogelijkheden behoort, kan maatschappelijke participatie een doel van de inzet van een voorziening zijn. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud ende inzet van een voorziening bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur kan in beleidsregels vastleggen op welke wijze een specifieke voorziening wordt ingezet.
Het Dagelijks Bestuur moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.
Artikel 6. Beschut werken
Het Dagelijks Bestuur biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep. Het Dagelijks Bestuur biedt beschut werk conform de raming van het aantal beschut werkplekken dat jaarlijks bij ministeriële regeling voor de deelnemende gemeenten wordt bepaald.
Artikel 7. Loonkostensubsidie
Het doel van het verstrekken van een subsidie aan een werkgever is extra uitstroom naar werk te realiseren voor bijstandsgerechtigden. Door het verstrekken van subsidies worden de financiële risico's en/of de extra inzet van een werkgever om iemand uit de doelgroep in dienst te nemen gecompenseerd en wordt de kans op uitstroom naar werk groter.
Artikel 8. Vaststellen doelgroep loonkostensubsidie
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon wordt betaald, terwijl de werkgever iemand (nog) niet ten volle kan inzetten. In dit artikel staat omschreven wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren.
De methode voor het bepalen van de loonwaarde is landelijk geüniformeerd. Dit is vastgelegd in het Besluit Loonkostensubsidie (2021).
Artikel 9. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Het gaat hier om werkvoorzieningen voor personen met arbeidsbeperkingen zoals hulpmiddelen en werkplekaanpassingen maar ook om persoonlijke ondersteuning door een jobcoach.
Artikel 11. Tegenprestatie
In het kader van een tegenprestatie en wederkerigheid klanten vragen/verleiden én activeren we bijstandsgerechtigden om een maatschappelijk nuttige bijdrage aan de samenleving te leveren. Het Dagelijks Bestuur wijst hen actief op de mogelijkheid en het belang hiervan.
Klanten die mantelzorg bieden of formeel (in organisatieverband) dan wel informeel vrijwilligerswerk doen, voldoen al aan het principe van wederkerigheid. Zij zijn daarom uitgezonderd. Uitstroom naar werk staat altijd voorop, het uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage mag dit niet in de weg staan. Daarom zijn klanten die al bezig zijn met een activeringstraject naar werk eveneens uitgezonderd.
Wel kan het verrichten van maatschappelijke activiteiten een onderdeel van een ontwikkelingstraject naar werk, wanneer dergelijke activiteiten de kansen op uitstroom vergroten. Daarbij sluiten we aan bij de eigen kracht, de zelfwerkzaamheid en demogelijkheden van betrokkene. Lokaal kan ondersteuning worden geboden. We geloven dat het verrichten van een bijdrage op basis van vrijwilligheid het beste resultaat oplevert voor de maatschappij en voor ontwikkeling naar een hogere trede op de Participatieladder. Vrijwilligheid betekent echter niet vrijblijvendheid.
De afspraken over het leveren van een tegenprestatie worden opgenomen in het Plan van aanpak. Als betrokkene onvoldoende meewerkt aan afspraken in het Plan van aanpak die te maken hebben met haar/zijn ontwikkeling naar werk en we vaststellen dat betrokkene verwijtbaar gedrag vertoont, dan kunnen we overgaan tot het opleggen van een sanctie. De basis hiervoor is geregeld in de afstemmingsverordening.