Beleidsregels verlagen norm woonkosten als gevolg van de woonsituatie en verlagen norm schoolverlaters Participatiewet 2019

Het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek,

besluit vast te stellen de ‘Beleidsregels verlagen norm woonkosten als gevolg van de woonsituatie en verlagen norm schoolverlaters Participatiewet 2019’.

De beleidsregels verlagen norm woonkosten als gevolg van de woonsituatie en verlagen norm schoolverlaters Participatiewet 2019 geven uitvoering aan de artikelen 27 en 28 van de Participatiewet.

 

Wettelijk kader verlagen norm woonsituatie

Het college kan de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 Participatiewet, op grond van artikel 27 van de Participatiewet, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Wettelijk kader verlagen norm schoolverlaters

Het college kan de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm van de bijstandsuitkering gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Participatiewet;

  • b.

    Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet;

  • d.

    norm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet;

  • e.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k van de Wet op de huurtoeslag, alsmede woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet;

  • f.

    woonkosten:

    • 1.

      als een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en een vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • 3.

      de verschuldigde bruikleenvergoeding voor het bewonen van een (anti) krakerswoning;

    • 4.

      de eigen bijdrage voor de huisvesting in het kader van maatschappelijke opvang op grond van de Wmo;

    • 5.

      de vergoeding voor het gebruikmaken van crisisopvang. Het moet hierbij gaan om een erkende instelling die de opvang biedt en de overnachting bij de crisisopvang moet geregistreerd worden.

  • g.

    woonsituatie: situatie waarin een woning wordt bewoond waaraan geen of beperkte woonkosten zijn verbonden, waarvan de woonkosten door een derde worden voldaan of de situatie waarin geen woning wordt bewoond. De uitkering dient hierop aangepast te worden ingevolge artikel 27 Participatiewet.

Artikel 2 Verlaging van de norm woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt:

  • 1.

    15% van de gehuwdennorm indien sprake is van lagere algemene noodzakelijke bestaanskosten als gevolg van het ontbreken van woonkosten voor de woning;

  • 2.

    15% van de gehuwdennorm indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van het ontbreken van woonkosten, omdat geen woning wordt bewoond;

  • 3.

    15% van de gehuwdennorm indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie, waaronder begrepen het hebben van beperkte woonkosten in verband met maatschappelijke opvang in het kader van de Wmo;

  • 4.

    15% van de gehuwdennorm indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie, waaronder begrepen het hebben van beperkte woonkosten in het kader van een verblijf bij een erkende instelling.

Artikel 3 Verlaging van de norm schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 Participatiewet bedraagt 20% van de gezinsnorm gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage van de schoolkosten.

Artikel 4 Toepasselijkheid

  • 1.

    De verlaging van de norm, zoals bedoeld in artikel 2, is alleen van toepassing op de persoon van 21 jaar en ouder tot de pensioengerechtigde leeftijd. In het geval van gehuwden, dienen beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd te zijn.

  • 2.

    De verlaging van de norm, zoals bedoeld in artikel 3, is van toepassing op de persoon van 21 jaar tot en met 27 jaar. In het geval van gehuwden, hoeft slechts één echtgenoot aangemerkt te worden als schoolverlater om de verlaging toe te passen.

Artikel 5 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels verlagen norm woonkosten en schoolverlaters Participatiewet 2019.

Aldus besloten in de vergadering van de het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek van 30 januari 2020

De secretaris,

T.A. Beijer,

De voorzitter,

J.B.M. Hoenderboom

Toelichting op de Beleidsregels verlagen norm woonkosten en schoolverlaters Participatiewet 2019

Artikel 1

Nadere toelichting woonkosten

Er wordt bij woonkosten onderscheid gemaakt in vijf verschillende woonvormen. Bij deze woonvormen zullen de volgende kosten als woonkosten in aanmerking worden genomen:

Huurwoning:

Kale huurprijs: de kosten die uitsluitend betaald worden voor het gebruik van de woonruimte. Dit is dus de huur minus servicekosten (kosten benoemd in artikel 5 lid 3 Wet op de huurtoeslag) en nutskosten (gas, water, elektra). Dit bedrag brengt de verhuurder in rekening bij de huurder en is veelal gespecificeerd in het huurcontract. In de gevallen waar dit niet duidelijk is (bijvoorbeeld een all-in huur) kan de inkomensconsulent zelf een afweging maken welk deel redelijkerwijs de kale huur is (vuistregel huurcommissie is 55% van de huurprijs, voor specifieke bedragen heeft het NIBUD een lijst samengesteld). Mocht dit niet lukken, dan kan de verhuurder verzocht worden om dit uit te splitsen.

N.B.: er moet hierbij wel sprake zijn van een commerciële huurprijs. Op grond van gemeentelijk beleid is de minimale commerciële huurprijs vastgesteld op tenminste 20% van de gezinsnorm (let wel: dit is inclusief servicekosten en nutskosten).

Eigen woning:

Maandelijkse hypotheekbetaling(en): de verschuldigde hypotheekrente en eventuele aflossing.

Zakelijke lasten: kosten die verbonden zijn aan het in eigendom hebben van de woning, zoals rioolrecht, het eigenaarsdeel van de OZB, het eigenaarsdeel van de waterschapsbelasting, opstalverzekering, eventueel erfpachtcanon, etc.

Onderhoud: maandelijkse reservering en/of uitgaven voor noodzakelijk onderhoud aan de woning. De kosten hiervan variëren per woning en het is aan de inkomensconsulent om deze kosten te beoordelen.

(anti) Krakerswoning:

De vergoeding voor het gebruikmaken van de antikrakerswoning (zoals de bruikleenvergoeding van Camelot Borculo): hierbij moet er sprake zijn van een erkende instantie die de woning aan de huurder ter beschikking stelt alsmede een huurcontract.

N.B.: indien het een krakerswoning betreft waar de bewoner enkel een vergoeding betaald voor het gebruikmaken van de nutsvoorzieningen, is er geen sprake van woonkosten.

Opvang in het kader van de WMO:

Eigen bijdrage: hierbij gaat het om een belanghebbende die een woning heeft in het kader van de maatschappelijke opvang o.g.v. de WMO (bijvoorbeeld via Iriszorg). Voor deze huisvesting is een belanghebbende maandelijks een eigen bijdrage verschuldigd. Deze vergoeding zal als woonkosten worden aangemerkt.

Crisisopvang:

De vergoeding voor het gebruikmaken van de opvang. Het moet hierbij gaan om een erkende instelling die de opvang biedt en de overnachting bij de crisisopvang moeten geregistreerd worden.

Artikel 2

Verlaging van de norm woonsituatie

Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken of lager zijn. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden.

Mochten de in artikel 1 genoemde kosten ontbreken, dan is het mogelijk om de uitkering o.g.v. artikel 27 Participatiewet te verlagen met de eerdergenoemde percentages. Het is niet noodzakelijk dat een belanghebbende de woonkosten direct aan de woning of hypotheek ter beschikking stellende partij (bijvoorbeeld: verhuurder, bank, opvang) overmaakt. Belanghebbende mag de woonkosten ook aan een derde partij betalen (bijvoorbeeld: tussenpersoon, familielid).

Indien de hierboven genoemde kosten gedeeltelijk ontbreken, in het geval waarin de huur onder de commerciële huurprijs ligt, zal het verschil tussen de werkelijke kosten en de minimale commerciële huurprijs in mindering worden gebracht op de uitkering.

In alle overige gevallen, zal er uitsluitend gekeken worden naar de woonkosten. Overige kosten die indirect samenhangen met het bewonen (bijvoorbeeld nuts- en servicekosten) tellen niet mee als woonkosten. In het geval waarin een belanghebbende geen woonkosten heeft, maar wel kosten voor gas, water en elektra, zal de verlaging o.g.v. artikel 27 Participatiewet dus toegepast worden. Hiermee is namelijk rekening gehouden in de percentages van de verlaging (15%).

In eventuele overige gevallen kan per individueel geval de uitkering verlaagd worden op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

Artikel 3

Verlaging van de norm schoolverlaters

Op grond van dit artikel heeft het college gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de landelijke norm of toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op de bijstand aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van de belanghebbende tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De verlaging van de bijstandsuitkering kan slechts plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de school of beroepsopleiding.

Naar boven