Blad gemeenschappelijke regeling van Noordelijk Belastingkantoor
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noordelijk Belastingkantoor | Blad gemeenschappelijke regeling 2021, 133 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noordelijk Belastingkantoor | Blad gemeenschappelijke regeling 2021, 133 | Beleidsregels |
Besluit van het dagelijks bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie Noordelijk Belastingkantoor houdende regels omtrent invordering
Artikel 1 – Inleiding en toepassingsgebied
Dit artikel bevat de inleiding van de Leidraad Invordering 2008 versie januari 2021 en het beleid over het toepassingsgebied zoals opgenomen in artikel 1 van de wet.
Voor u ligt de Leidraad Invordering 2021. Bij de opmaak van deze Leidraad heeft het Noordelijk Belastingkantoor aansluiting gezocht bij de Rijksleidraad. Het betreft echter geen kopie. Daar waar noodzakelijk heeft de ontvanger bepalingen opgenomen die afwijken van de Rijksleidraad.
Bij het Noordelijke Belastingkantoor zijn aangesloten:
Het Noordelijk Belastingkantoor werkt in opdracht van:
Qua indeling in afdelingen, artikelen en paragrafen is aansluiting gezocht bij de Rijksleidraad. Een aantal artikelen uit de Invorderingswet 1990 en onderdelen van de Rijksleidraad treft u niet aan. Reden hiervoor is dat deze niet van toepassing zijn voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Bij diverse paragrafen treft u de opmerking aan: ‘deze paragraaf is niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor’. Reden hiervoor is om de nummering van de originele Leidraad niet te veranderen, de halfjaarlijkse wijzigingen van het Ministerie van Financiën kunnen dan sneller gevonden en veranderd worden.
In de tekst is de benaming ‘ontvanger’ gebleven, vanwege de leesbaarheid. In de Waterschaps- en Gemeentewet is gekozen om de term ontvanger te vertalen door: ambtenaar belast met de invordering. Hierbij wordt dan ook verwezen naar dit vertaalartikel. In de andere gevallen is wel gekozen voor de directe vertaling van (Rijks)belastingfunctionarissen naar de lokale benamingen.
Vaststelling Leidraad Invordering per 1 januari 2021
Vaststelling van deze Leidraad Invordering gebeurt door het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor.
Ieder half jaar wordt naar aanleiding van de aanpassingen voor de Rijksleidraad zo nodig ook deze Leidraad herzien.
1.1.1. Lijst met gebruikte afkortingen
..................... ......................................
Awir Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Awb Algemene wet bestuursrecht
AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen
MSNP minnelijke schuldsanering natuurlijke personen
Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Wfsv Wet financiering sociale verzekering
WSF Wet Studiefinanciering 2000
WSNP wettelijke schuldsanering natuurlijke personen
inspecteur: de krachtens de Gemeenschappelijke regeling Noordelijk Belastingkantoor aangewezen ambtenaar belast met de heffing, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet en in artikel 232, vierde lid, onder a van de Gemeentewet; met inbegrip van de ambtenaren aan wie ter zake mandaat is verleend door de inspecteur;
Onder de overige in deze leidraad gebruikte begrippen wordt hetzelfde verstaan als de wet daaronder verstaat.
1.1.3. Reikwijdte beleidsvoorschriften
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
1.1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden
De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden vindt voor een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als de invordering met betrekking tot belastingschuldigen. Omwille van de leesbaarheid is vermeden steeds de aansprakelijkgestelden en andere derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van die voorschriften te beperken.
1.1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De ontvanger handelt bij de invordering zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.
Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling of deze leidraad anders bepaalt.
Voor beslissingen op beroepschriften bij administratief beroep wordt uitdrukkelijk afgeweken van art. 7:24 Awb. De beslistermijn is vier maanden, gerekend vanaf het moment waarop het beroepschrift is ingediend. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in art. 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Het beroepsorgaan kan de beslissing zes weken verdagen, met de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:24 Awb).
Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (paragraaf 4.1.3.2 Awb). Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen:
Een andere bepaling uit de Awb die van toepassing is bij invordering is artikel 4.84 Awb. Op grond van die bepaling is het mogelijk af te wijken van de beleidsregels zoals die zijn opgenomen in deze leidraad. Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de leidraad dient.
Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke).
Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan het Noordelijk Belastingkantoor aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger desgevraagd de belastingaanslag marginaal toetst.
1.1.6. Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen
Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de minst kostbare wijze, eenvoudigste en snelste voor het Noordelijk Belastingkantoor de voorkeur.
1.1.7. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven
Als de ontvanger invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan vijftig werknemers, dan vraagt hij daartoe toestemming van het dagelijks bestuur. Onder een bedrijf wordt in dit verband ook verstaan een geheel van bij elkaar behorende bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend beroep.
Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de ontvanger op een zodanige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel onwetend blijven.
De ontvanger vraagt altijd toestemming als:
1.1.8. Voor de invordering minder geschikte dagen
De ontvanger zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven.
Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer kunnen worden gerekend. De terughoudendheid geldt niet als de ontvanger een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid van de wet terstond invordert.
Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:
1.1.9. Binnenkomst van bescheiden
Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij het Noordelijk Belastingkantoor.
Als de ontvanger in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, dan blijven deze gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg, en het aansprakelijk stellen van derden.
1.1.10. Positie belastingdeurwaarder
Belastingdeurwaarder is een door of namens het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, dan wel een als belastingdeurwaarder van het Noordelijk Belastingkantoor aangewezen deurwaarder. In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de ontvanger).
Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid. Hij gebruikt zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Hij waakt ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hij met die handelingen dient.
Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd. Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem over de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld - in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee - verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.
De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de ontvanger heeft verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen.
Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft gedragen. Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.
De Ontvanger legt deze klacht voor aan de klachtencoördinator van het Noordelijk Belastingkantoor.
Op de klacht volgt een uitspraak door de Directeur van het Noordelijk Belastingkantoor.
1.1.11. Bewaren invorderingsbescheiden
De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt nog niet is verjaard.
De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.
Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.
1.1.12. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen
Op verzoek van de belanghebbende of zijn gemachtigde geeft de ontvanger een verklaring af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen op zijn naam openstaan waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen. Tevens verklaart de ontvanger desgevraagd dat zich in het verleden - voor wat betreft de invordering - geen moeilijkheden hebben voorgedaan. In de verklaring kan de ontvanger nadere bijzonderheden vermelden.
De ontvanger zendt de verklaring aan het adres van de belanghebbende of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de belanghebbende blijft achterwege, tenzij de ontvanger zich ervan heeft overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.
De ontvanger maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald binnen de betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De informatieplicht vervalt zodra volledige betaling plaatsvindt.
De ontvanger kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen.
De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke status gebeurt door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken. De ontvanger richt een verzoek om bemiddeling rechtstreeks tot:
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de wet. Het tweede lid bepaalt dat een deel van de Awb niet van toepassing is op de wet.
De ontvanger handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en het Besluit fiscaal bestuursrecht (zie ook artikel 1.1.5 van deze leidraad).
In aansluiting op artikel 2 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het begrip 'woonplaats' en de vertaalbepaling van de Waterschaps- en Gemeentewet.
De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering van de wet niet steeds dezelfde inhoud.
Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, sluit de ontvanger aan bij het begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en volgende van het BW.
Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk VI van de wet ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' die gelden voor de heffingswet op grond waarvan de belastingschuld - waarvoor de aansprakelijkheid bestaat - is ontstaan.
2.2. Vertaalbepaling Waterschaps- en Gemeentewet
In artikel 123, tweede lid, van de Waterschapswet en in artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet is de Invorderingswet 1990 van toepassing verklaard op de invordering van waterschaps- en gemeentelijke belastingen. Tegelijkertijd zijn in artikel 138 Waterschapswet en in artikel 249 van de Gemeentewet enkele artikelen uit Invorderingswet 1990 genoemd die buiten toepassing blijven.
In artikelen 123 en 124 Waterschapswet en de artikelen 231 en 232 Gemeentewet is tevens bepaald aan welke colleges of functionarissen van het Noordelijk Belastingkantoor de in de Invorderingswet 1990 genoemde bevoegdheden toekomen. Het gaat daarbij om een vertaling van de functionarissen die in artikel 2 van de Invorderingswet 1990 worden genoemd naar colleges en functionarissen van het Noordelijk Belastingkantoor.
Artikel 3 – Bevoegdheden ontvanger
Artikel 3 van de wet geeft een afbakening van de bevoegdheden van de ontvanger. Hij kan daarbij gebruik maken van de bijzondere bevoegdheden die de wet hem geeft. Hij kan bovendien alle bevoegdheden uitoefenen die iedere andere schuldeiser ook heeft.
De bepalingen van deze leidraad zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de invordering op civielrechtelijke wijze.
De ontvanger treedt in alle rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak als zodanig in rechte op.
In aansluiting op artikel 3 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
3.1. Fiscale en civiele bevoegdheden
De ontvanger beschikt op grond van de wet over diverse specifieke bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen. Daarnaast heeft hij alle bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een schuldeiser toekomen. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de ontvanger zowel gebruik kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken.
De ontvanger is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Als de ontvanger het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit alleen als het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden.
Om de rechten van het Noordelijk Belastingkantoor veilig te stellen heeft de ontvanger naast de versnelde invordering de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen. Feiten en omstandigheden bepalen de keuze van de ontvanger.
3.2.1. Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering
Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent tot het leggen van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor verduistering van de goederen niet aanwezig acht, dan legt de ontvanger niet alsnog om dezelfde reden executoriaal beslag op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet.
3.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag
Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de ontvanger slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd geacht mag worden. Het opleggen van de belastingaanslag wordt beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700, derde lid Rv.
3.3. Gerechtelijke procedures: toestemming
Op grond van artikel 3 lid 2 van de Invorderingswet 1990 treedt de ontvanger zelfstandig in rechte op bij rechtsgedingen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak.
In gerechtelijke procedures waarin de ontvanger als eiser optreedt, moet hij toestemming hebben van het dagelijks bestuur. Behalve voor in hoger beroep te voeren zaken geldt het voorgaande niet voor:
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Als een belastingschuldige verkeert in de toestand dat hij ophoudt met betalen (art. 1 FW) kan de ontvanger het faillissement aanvragen.
Bij een faillissementsaanvraag wordt vooraf toestemming gevraagd aan het dagelijks bestuur. Dit geldt ook bij een eventuele steunvordering voor het aanvragen van een faillissement.
Artikel 4 – Bevoegdheid belastingdeurwaarder
In artikel 4 van de wet is bepaald dat voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden in opdracht van een ontvanger voor de invordering van rijksbelastingen, uitsluitend een belastingdeurwaarder bevoegd is. In aansluiting op artikel 4 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte van die bevoegdheid.
4.1. Reikwijdte bevoegdheid belastingdeurwaarder
De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en het treffen van alle invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met de invorderingstaak en de hieruit voortvloeiende bevoegdheden van de ontvanger.
Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke weg, waartoe de ontvanger op grond van artikel 4:124 van de Awb gerechtigd is en tot die werkzaamheden die verricht moeten worden, wanneer de ontvanger zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.
Belastingdeurwaarders zijn ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180 Sr. Daardoor genieten zij strafrechtelijke bescherming, voor zover zij hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen.
Als sprake is van geweld of bedreiging met geweld tegenover de belastingdeurwaarder, dan wel de verwachting bestaat dat deze situatie zich zal voordoen, kan de belastingdeurwaarder zich tot de politie wenden om zich te verzekeren van de nodige bescherming bij de door hem te verrichten handelingen.
Belastingdeurwaarders worden aangesteld door het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor.
Indien de ontvanger gebruik wil maken van belastingdeurwaarders die niet in loondienst zijn van het Noordelijk Belastingkantoor, dient aanstelling plaats te vinden door het dagelijks bestuur. Deze laatstgenoemde bevoegdheid tot aanstelling kan het dagelijks bestuur mandateren aan de ontvanger.
Voor de uitoefening van de aan hem opgedragen invorderingstaken kan de belastingdeurwaarder op verzoek zich legitimeren aan de belastingschuldige en/of zijn/haar gemachtigden.
Artikel 6 – Reikwijdte van de wet
Artikel 6 van de wet bepaalt dat de wet ook van toepassing is op:
In aansluiting op artikel 6 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over rente en kosten.
6.1. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet
Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.
Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.
Artikel 7 – Betaling en afboeking
Artikel 7 van de wet schrijft voor hoe de toerekening van betalingen plaats moet vinden:
In aansluiting op artikel 7 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
7.2. De afboeking van de betaling
Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:
Wanneer de ontvanger tevens de invordering van waterschaps- en gemeentelijke belastingen ten behoeve van een andere gemeenschappelijke regeling uitvoert is het bovenstaande van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat verdeling van de gelden naar rato van de grootte van de belastingschuld plaatsvindt.
Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld. Dit betreft nooit een onverschuldigde betaling.
7.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen
Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering langs civielrechtelijke weg.
Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de invorderingsrente.
7.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen
Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag, worden toegerekend aan een van de belastingaanslagen waarvoor de kosten zijn gemaakt. Bij vermindering van deze aanslag gaan deze kosten naar een andere aanslag waarvoor de kosten zijn gemaakt.
7.6. Afboeking betaling op bestuurlijke boeten waarvoor uitstel van betaling is verleend
Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag vastgestelde bestuurlijke boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep).
Als echter - ondanks dit uitstel - zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de belasting nog een bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de bestuurlijke boete. Als op de bestuurlijke boete is afgeboekt en de bestuurlijke boete wordt alsnog aangevochten, dan blijven de afboekingen gehandhaafd.
7.7. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden
Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden eerst de vervolgingskosten afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf in rekening zijn gebracht.
Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende belastingaanslag - waarbij artikel 7 van de wet wel van toepassing is - echter met dien verstande dat de invorderingsrente en kosten die op die aanslag zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.
Als na afboeking van genoemd resterend bedrag nog een bedrag overblijft, dan wordt dit op de belastingaanslag afgeboekt, met inachtneming van de toerekeningsbepaling van artikel 7, tweede lid, van de wet. Zowel de belastingschuldige als de aansprakelijkgestelde worden schriftelijk in kennis gesteld over de wijze van afboeking van de betaling door de ontvanger.
Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht.
Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgehad, zodat de schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet zonder meer opnieuw kan plaatshebben.
In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de ontvanger wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te gelegener tijd op juiste wijze zal worden voldaan.
Indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt dan niet plaats.
7.9. Mededeling afboeking betaling
De ontvanger doet geen mededeling aan de belastingschuldige van de afboeking van een betaling waarbij invorderingsrente of invorderingskosten in rekening is gebracht, tenzij het een slotbetaling betreft.
7.10. Betaling van kleine bedragen
Betalingen van belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de termijnen worden niet geweigerd, tenzij dit door de ontvanger aangemerkt wordt als nodeloos overlast. In dat geval treedt hij in contact met de belastingschuldige om de betalingswijze aan te passen.
7.11. Ontvangen bedragen uit de wettelijke saneringsregeling en faillissement
Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van 7.2 van deze leidraad.
Indien de belastingschuldige kosten maakt bij het overboeken van een betaling of het storten van een bedrag op de rekening van het Noordelijk Belastingkantoor, dan komen deze kosten altijd voor rekening van de belastingschuldige.
7.13. (Proces)kostenvergoeding
Het Noordelijk Belastingkantoor kan bevrijdend betalen aan gemachtigde, maar kan er ook voor kiezen om te betalen aan belanghebbende. Het Noordelijk Belastingkantoor heeft immers een rechtsbetrekking met belanghebbende en een schuld aan belanghebbende. Die schuld is bovendien op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, Invorderingswet 1990 te verrekenen met nog openstaande belastingschulden.
De ontvanger mag de (proces)kostenvergoeding verrekenen met openstaande belastingschulden van belanghebbende.
Artikel 7a – Uitbetaling van belastingteruggaven
Artikel 7a van de wet regelt de wijze waarop de ontvanger bedragen uitbetaalt.
Op grond van artikel 4:89, lid 1, Awb dient een schuldenaar te betalen op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Het komt in de praktijk echter regelmatig voor dat een belastingschuldige aan wie de ontvanger een bedrag moet betalen, geen rekeningnummer heeft aangewezen waarop de betaling moet plaatsvinden. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet, regelt artikel 7a van de wet dat de ontvanger betaalt op een bankrekening die op naam van de belastingschuldige staat.
In afwijking van bovengenoemde artikel vindt uitbetaling in beginsel plaats door bijschrijving op een daartoe door de belastingschuldige aangewezen rekeningnummer. Het maakt daarbij niet uit of de bedoelde rekening op naam staat van de belastingschuldige of van een andere persoon.
In gevallen waarbij deze aanwijzing door de belastingschuldige niet heeft plaatsgevonden, kan uitbetaling van het uit te betalen bedrag plaatsvinden door middel van bijschrijving op het rekeningnummer waarvan de eerdere betaling heeft plaatsgevonden. Het maakt daarbij niet uit of de bedoelde rekening op naam staat van de belastingschuldige of van een andere persoon.
In aansluiting op artikel 4:89 van de Awb en artikel 7a van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
7a.1. Aanwijzen bankrekeningnummer voor uitbetaling
De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats bij de aangifte of het verzoek in verband waarmee het desbetreffende uit te betalen bedrag wordt vastgesteld. Als de belastingschuldige niet reageert op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij het Noordelijk Belastingkantoor bekende bankrekeningnummer door het Noordelijk Belastingkantoor, geldt dit ook als aanwijzing.
Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde belastingmiddel en hetzelfde soort uit te betalen bedrag een ander bankrekeningnummer aanwijst, dan wordt laatstbedoeld bankrekeningnummer geacht ook te zijn aangewezen voor het doen van uitbetalingen voortvloeiend uit eerdere aangiften of verzoeken.
Aanwijzing moet voor het overige per uitbetaling schriftelijk plaatsvinden en wel op een zodanig tijdstip, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden.
7a.2 Controle van een aangewezen bankrekening op de tenaamstelling
Deze bepaling is niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die daarvoor door hem is aangewezen, dan moet de ontvanger in beginsel opnieuw uitbetalen. De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd.
In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als de belastingschuldige aantoont dat:
Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.
Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (artikel 6:34 BW). Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld omtrent de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.
7a.4 Uitbetalingen onder de €1,-
Indien er na teveelbetaling, zoals genoemd in artikel 7.3, een bedrag overblijft, vindt er geen uitbetaling plaats wanneer het bedrag lager is dan €1,-.
Ontstane bedragen onder de €1,- als gevolg van vermindering, vernietiging, ontheffing, kwijtschelding worden, na verrekening van eventuele andere openstaande aanslagen, niet uitbetaald.
Artikel 8 – Bekendmaking aanslag
Artikel 8 van de wet regelt dat de ontvanger de belastingaanslag bekend maakt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige. De belastingschuldige is de belastingaanslag in zijn geheel verschuldigd.
In aansluiting op artikel 8 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
8.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties
De toezending of uitreiking van het aanslagbiljet gebeurt aan de belastingschuldige of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, met dien verstande dat:
8.2. Verzending aanslagbiljetten
Voor de verzending van belastingaanslagen maakt het Noordelijk Belastingkantoor gebruik van een postbedrijf die landelijke dekking heeft.
8.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet
De gehoudenheid tot betalen wordt niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid dat de schuld vermeld op de belastingaanslag afwijkt van hetgeen materieel is verschuldigd, noch door de omstandigheid dat de belastingaanslag ten name staat van een ander dan degene die de belasting materieel is verschuldigd.
8.4. Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag
Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene tegen de erfgenamen afzonderlijk moet worden opgetreden, worden zij zoveel mogelijk vooraf schriftelijk uitgenodigd het verschuldigde binnen een redelijk termijn te voldoen.
8.5. Digitale verzending in de Berichtenbox op MijnOverheid
Belastingplichtige kan verzoeken om de aanslag digitaal te ontvangen, door zich aan te melden bij Berichtenbox op MijnOverheid.
Artikel 9 – Betalingstermijnen
Artikel 9 van de wet regelt binnen welke betalingstermijnen belastingaanslagen moeten worden betaald.
In aansluiting op artikel 9 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
9.1. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige aanslagen
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
9.2. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige teruggaven
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
9.3. Uitbetaling voorlopige teruggave in één termijn
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
9.4. Dagtekening aanslagbiljet
De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat de belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening ontvangt. Hiervan kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de wet versnelde invordering wordt toegepast.
9.5. Begrippen bij betalingstermijnen
Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op drie maanden, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 30 september, de betalingstermijn van drie maanden vervalt op 31 december.
Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op drie maanden, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een aanslagbiljet valt op 30 november, de betalingstermijn van drie maanden vervalt op 28 februari en bij een schrikkeljaar 29 februari.
Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de laatste dag van de kalendermaand, vervalt de termijn drie maanden later (bij een betalingstermijn van drie maanden) op de dag die hetzelfde nummer heeft als dat van de dagtekening. Als de dagtekening bijvoorbeeld 15 maart is, vervalt de termijn dus op 15 juni.
9.6. Verzuim ontvanger bij uitbetaling
Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de wet wordt onder het begrip ‘invorderen van rijksbelasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan belastingen. Op grond van deze definitie is de betalingstermijn voor een belastingaanslag zoals vastgelegd in de belastingverordeningen van de waterschappen of gemeenten, of bij ontbreken daarvan in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook van toepassing op de uitbetaling van een belastingteruggaaf. Hieruit volgt dat de ontvanger niet in verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze betalingstermijn plaatsvindt.
9.7. Regeling betalingstermijnen
Op grond van artikel 139 lid 1 van de Waterschapswet en artikel 250 lid 1 van de Gemeentewet kan de belastingverordening van een waterschap of gemeente van artikel 9 van de wet afwijkende voorschriften inhouden. Is in de belastingverordening niets geregeld, dan zijn dus automatisch de betalingstermijnen uit de wet van toepassing
In aansluiting op artikel 9, tiende lid, van de wet wordt de Algemene Termijnenwet in beide gevallen niet van toepassing verklaard.
Onder bepaalde voorwaarden en voor bepaalde belastingaanslagen is het mogelijk de aanslag(en) te voldoen via automatische incasso. Hiervoor heeft het Noordelijk Belastingkantoor een incassoreglement vastgesteld. Bij automatische incasso wordt de belastingschuldige (een) afwijkende, ruimere, betalingstermijn(en) toegestaan.
In de belastingverordeningen is geregeld dat, in afwijking van de daarin bepaalde betalingstermijn(en), betaald kan worden via automatische incasso.
Indien er twee termijnen worden gestorneerd, dan wordt de automatische incasso beëindigd.
Artikel 10 – Versnelde invordering
Artikel 10, eerste lid van de wet geeft een limitatieve opsomming van bijzondere situaties waarin de ontvanger met doorbreking van de in artikel 9 van de wet voorgeschreven betalingstermijnen een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag kan invorderen.
Artikel 10, tweede en derde lid van de wet bevatten uitzonderingsbepalingen met betrekking tot de toepassing van deze versnelde invordering.
In aansluiting op artikel 10 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
10.1. Reikwijdte versnelde invordering
Als de ontvanger het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk tot versnelde invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan, dan vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. Voorts vermeldt de ontvanger op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.
Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt of verzonden - maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is - deelt de ontvanger de belastingschuldige schriftelijk mee dat hij de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en dat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijnen niet meer gelden. Hij doet dit eveneens onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering overgaat.
Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling behoort. In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel overigens niet per post kunnen plaatsvinden. De belastingdeurwaarder zal voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt overgegaan - als sprake is van direct contact met de belastingschuldige - deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te betalen.
Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend - maar voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is verstreken (bij een per post betekend dwangbevel in feite vier dagen) - vermeldt de ontvanger op het beslagexploot of op een aparte schriftelijke kennisgeving: artikel 15 in combinatie met artikel 10, eerste lid, van de wet, gevolgd door het desbetreffende onderdeel.
Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na het betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn die daarbij geldt nog niet is verstreken. Er hoeft geen nieuw dwangbevel te worden betekend. De belastingschuldige wordt - als sprake is van direct contact met laatstgenoemde - eerst in de gelegenheid gesteld om onmiddellijk te betalen.
Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet terecht geheel opeisbaar is geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich niet langer voordoen. Op verzoek van de belastingschuldige verleent de ontvanger in zo'n situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt met de betalingstermijn(en) die normaal zou(den) gelden.
10.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering
Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de belastingschuldige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet is sprake, als de ontvanger aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.
De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door gedragingen van derden (bijvoorbeeld crediteuren), die aanleiding geven voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet worden gevreesd.
Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde beslaglegging blijkt dat deze uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet en is het beslag niet rechtsgeldig. Het beslag hoeft dan niet formeel te worden opgeheven maar de ontvanger moet de betrokkenen wel informeren over het feit dat er geen beslag ligt.
10.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering
Naast het redelijke vermoeden van de ontvanger dat de belastingschuldige van plan is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van vestiging naar een plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de ontvanger - alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de wet dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te verklaren - er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer verhaald kan worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland bevinden.
10.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering
Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd, is op zich geen reden voor de ontvanger om de belastingaanslag dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen. Er moet een situatie bestaan waarin de ontvanger er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in Nederland kan worden verhaald.
10.5. Beslag en versnelde invordering
Nadat de ontvanger verhaalbeslag heeft doen leggen op bepaalde goederen, zijn andere belastingschulden van de belastingschuldige - waaronder hier wordt verstaan alle schulden waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - dadelijk en ineens invorderbaar.
10.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering
Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke invorderbaarheid pas ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale verkoop, zodat de ontvanger op deze grond niet eerder maatregelen kan treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal plaatshebben.
10.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering
De ontvanger mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet doen, enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar wordt.
Als de ontvanger met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien worden andere belastingaanslagen opgelegd, dan kunnen ook die aanslagen tot het volle bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe aanslagen nog niet zijn verstreken.
In artikel 11 van de wet is opgenomen dat als een belastingaanslag niet binnen de daartoe gestelde termijnen wordt betaald, de ontvanger overgaat tot vervolging van de belastingschuldige door de verzending van een aanmaning.
In aansluiting op artikel 11 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
11.1. De geadresseerde van de aanmaning
De ontvanger zendt de aanmaning aan degene aan wie het aanslagbiljet is verzonden of uitgereikt.
Als naderhand blijkt dat de ontvanger de vervolging voort moet zetten voor een belastingschuldige die minderjarig is of onder curatele staat, dan zendt de ontvanger alsnog een aanmaning naar het adres van de wettelijke vertegenwoordiger.
Als de belastingschuldige is overleden, dan zendt de ontvanger de aanmaning naar de gezamenlijke erfgenamen. Als de ontvanger weet dat de nalatenschap al is verdeeld, dan zendt hij een aanmaning aan iedere erfgenaam afzonderlijk.
11.2. Aanmaning ten onrechte verzonden
Als een belanghebbende zich tot de ontvanger wendt met de mededeling dat hem ten onrechte een aanmaning is toegezonden, dan wordt de vervolging niet voortgezet voordat dit is opgehelderd.
Als de ontvanger concrete aanwijzingen heeft dat moet worden gevreesd voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslagen, of dat de mededeling is gedaan om de invordering te traineren, dan kan hij maatregelen nemen die de rechten van het Noordelijk Belastingkantoor veilig stellen.
11.3. Achterwege laten van tussentijdse vervolging en aanmaning
Vervolging - niet zijnde de eindvervolging - blijft in het algemeen achterwege.
Een tussentijdse vervolging die terecht is aangevangen, wordt ook na de verzending van de aanmaning voortgezet.
11.4. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning
Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.
Als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de belastingschuldige daartoe aanleiding geven, kan de ontvanger de belastingschuldige eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden.
Als er geen betalingsherinnering wordt verzonden of als deze niet of niet tijdig tot algehele voldoening van de belastingschuld leidt, verzendt de ontvanger een aanmaning.
11.6. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg
Als de ontvanger invordert langs civielrechtelijke weg, dan gaat de ontvanger over tot het uitbrengen van een dagvaarding. De dagvaarding hoeft niet vooraf te worden gegaan door een ingebrekestelling. Wel verzendt de ontvanger eerst een aanmaning.
De ontvanger verzendt echter geen aanmaning als reeds conservatoir beslag is gelegd.
Artikel 12 van de wet bepaalt dat de ontvanger een dwangbevel kan uitvaardigen als de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft de belastingaanslag te betalen.
Op grond van dit dwangbevel kan de ontvanger overgaan tot invordering van de belastingaanslag.
In aansluiting op artikel 12 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
12.1. Onderwerp van het dwangbevel
De ontvanger vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag vermeld op een aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen en beschikkingen.
Als een bedrag in termijnen mag worden voldaan, vaardigt de ontvanger een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde bedrag van de termijnen waarvoor een aanmaning is verzonden.
De ontvanger vermindert het bedrag van een dwangbevel met:
12.2. Tegen wie verleent de ontvanger een dwangbevel
De ontvanger verleent een dwangbevel tegen de belastingschuldige of diens rechtsopvolgers. Als de ontvanger het dwangbevel verleent tegen een ander dan de belastingschuldige, moet duidelijk blijken op welke gronden dit gebeurt.
Als de ontvanger bekend is met de minderjarigheid of curatele van een belastingschuldige, dan brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als de ontvanger hiermee niet bekend is, hoeft hij niet vooraf een daarop gericht onderzoek in te stellen.
Als de ontvanger een belastingschuld van een overledene moet verhalen op diens onverdeelde nalatenschap, verleent hij één dwangbevel tegen de gezamenlijke erfgenamen.
Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene op de voet van artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is, dan vermeldt de ontvanger alle erfgenamen met naam en adres alsmede met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het dwangbevel. De ontvanger brengt daarbij evenwel niet het deel van ieders aansprakelijkheid tot uitdrukking.
Artikel 13 – Betekening van het dwangbevel
In artikel 13 van de wet is de wijze van betekening van het dwangbevel beschreven. Het dwangbevel vermeldt expliciet dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen.
Het dwangbevel wordt bekendgemaakt door middel van betekening. De betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling kan plaatsvinden:
De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen.
In aansluiting op artikel 13 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
13.1. Betekening dwangbevel per post
De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt plaats door het ter post bezorgen door de ontvanger van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling.
Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de ontvanger ter verzending aanbieden van het afschrift aan een postbedrijf met landelijke dekking. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.
De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen.
13.1.1. Adressering van per post betekende dwangbevelen
Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van het Noordelijk Belastingkantoor bekende adres van de belastingschuldige.
Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de belastingschuldige zijn, dat in de basisregistratie personen is geregistreerd. Als de belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de basisregistratie personen - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.
Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de belastingschuldige niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.
Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de belastingschuldige is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend. Dit is niet het geval als de belastingschuldige bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.
13.2. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder
Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47, eerste lid, Rv.
Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal bereiken.
Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres van het Noordelijk Belastingkantoor waar de belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft.
Voor het Noordelijk Belastingkantoor is dit het Raadhuisplein 10 te Haren.
Dit geldt ook voor de situaties waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de ontvanger van een ander Waterschap of gemeente.
13.3. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel
Een dwangbevel dat - hetzij door terpostbezorging, hetzij door de belastingdeurwaarder - is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.
Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.
Artikel 14 – Tenuitvoerlegging van het dwangbevel
Artikel 14 van de wet gaat over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
In aansluiting op artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
14.1. Tenuitvoerlegging algemeen
Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie artikel 14, eerste lid van de wet).
Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een hernieuwd bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaat (artikel 14, eerste lid van de wet).
Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform artikel 47 Rv - dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een gesloten envelop of door terpostbezorging van het bevel - gaat de belastingdeurwaarder pas na twee dagen na betekening van het hernieuwde betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging.
In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaan. Betekening van een hernieuwd bevel tot betaling hoeft overigens niet plaats te vinden als het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de wet, terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 14, tweede lid van de wet).
14.1.1. Keuze van invorderingsmaatregelen
14.1.2. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen.
In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de ontvanger de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als alle omstandigheden bekend waren geweest.
Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1 of 26.1 van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist.
Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan wel dat met de afdoening - gelet op de omstandigheden - naar het oordeel van de ontvanger akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het in deze leidraad geformuleerde beleid.
14.1.3. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden
Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken, tenzij hiermee de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad. Hierbij is het niet van belang of de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
14.1.4. Volgorde van uitwinning bij beslag
Als de ontvanger naast zaken van de belastingschuldige, ook zaken in beslag heeft genomen waar derden rechten op hebben, dan wint hij die zaken uit in de volgorde:
De ontvanger hoeft deze volgorde niet in acht te nemen als op voorhand duidelijk is dat:
14.1.5. Verhaal op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken
Voordat verhaal wordt gezocht op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken, of op goederen verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, licht de ontvanger andere belanghebbenden dan de erfgenamen van de belastingschuldige zoveel mogelijk in over zijn voornemen.
14.1.6. Beslaglegging voor vordering van derden
Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag heeft gelegd, gaat hij ook over tot beslaglegging voor vorderingen van derden met gelijke preferentie, waarvan de invordering aan hem is opgedragen, ongeacht de executiewaarde van de inbeslaggenomen zaken.
14.1.7. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden
De ontvanger kan een beschikking afgeven, die inhoudt dat voor een openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan.
De ontvanger heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of aan die voorwaarden is voldaan.
14.1.8. Opheffing beslag tegen betaling door een derde
Als de ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag, dan kan de ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:
De ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.
14.1.9. Opschorten van de executie
De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval kan de ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.
Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de ontvanger en de belastingschuldige is verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet.
14.1.11. Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop
14.1.12. Strafrechtelijk beslag
Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust - dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven.
Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale beslag blijven liggen.
14.1.13. Invordering en ontnemingswetgeving
Het Noordelijk Belastingkantoor belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen.
In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot verhaal van een belastingschuld, treedt de ontvanger terughoudend op. Dit houdt in dat de ontvanger in beginsel niet direct overgaat tot uitwinning van een reeds gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad.
14.2. Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn
14.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken
Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.
De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen.
Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet.
14.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken
Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een ander waterschap of gemeente dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan wordt in het beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van het Noordelijk Belastingkantoor waar de belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.
14.2.3. Aanbod van betaling en beslag roerende zaken
Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de deurwaarder deze betaling.
Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de belastingschuldige wordt gelaten.
14.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken
Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat belastingschulden verder oplopen.
14.2.5. Beslag op roerende zaken van derden
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
14.2.6. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken
Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het dagelijks bestuur op grond van artikel 22, eerste lid van de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv.
Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de ontvanger zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname achterwege.
14.2.7. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag roerende zaken
De ontvanger kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft:
De ontvanger maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de schuld. Dit geldt ook als het gaat om zaken van de belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze derde een retentierecht heeft.
14.2.8. Beslag roerende zaken bij derden
Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op roerende zaken.
De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:
Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv, binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden.
Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel 461d Rv.
14.2.9. Wegvoeren van beslagen zaken
Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.
Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken wegvoeren. Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in Rv. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de ontvanger niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen zaken.
Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd.
Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt:
Het wegvoeren van zaken, waaronder motorrijtuigen naar aanleiding van een actie op grond van artikel 18 van de wet, gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger van het Noordelijk Belastingkantoor of zijn plaatsvervanger. De deurwaarder vermeld dit in het proces-verbaal.
Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de belastingdeurwaarder ter keuze om een wielklem, of een ander middel, aan te brengen ter zekerheid tegen verduistering.
14.2.10. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en belasting zware motorrijtuigen en beslag roerende zaken
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
14.2.11. Afsluiting en beslag roerende zaken
De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als:
Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan.
Voor afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de Ontvanger van het Noordelijk Belastingkantoor of zijn plaatsvervanger. De deurwaarder vermeld dit in het proces-verbaal.
14.2.12. Bewaarder en beslag roerende zaken
Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden weggevoerd of op grond van artikel 14.2.11 van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal als genoemd in artikel 14.2.9 respectievelijk artikel 14.2.11 van deze leidraad.
Als een ambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven.
De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.
Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:
Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij deurwaardersexploot.
14.2.13. Executoriale verkoop computerapparatuur
Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de zogenoemde 'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder moet - voordat tot executoriale verkoop wordt overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog zogenoemde 'software' bevat (bestanden, programma's en dergelijke). Als dat het geval is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die software te verwijderen en een back-up te maken.
14.2.14. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken
De ontvanger moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 1986 vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld.
Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen - al dan niet met het vereiste stempelteken - moet de ontvanger aangifte doen zoals artikel 46 van de Waarborgwet 1986 dat voorschrijft.
14.2.15. Beslag op illegale zaken
Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14.1.12 van deze leidraad.
Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de ontvanger contact opnemen met het dagelijks bestuur voordat maatregelen worden getroffen om tot executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken over te gaan.
14.2.16. Bieden voor rekening Noordelijk Belastingkantoor en beslag roerende zaken
Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is, opdragen voor rekening van het Noordelijk Belastingkantoor te bieden.
Daarnaast kan de ontvanger de belastingdeurwaarder opdracht geven om de executie plaats te laten vinden via een internetveiling. De regels hiervoor dienen openbaar gemaakt te worden.
14.2.17. Opheffing van het beslag op roerende zaken
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt.
Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv, wordt altijd kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot.
14.2.18. Afboeking executie-opbrengst verkoop roerende zaken
De ontvanger verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag roerende zaken is gelegd op de executieopbrengst, inclusief de daarin begrepen omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld wordt afgeboekt, worden eerst de kosten van de executie verrekend. De ontvanger boekt de opbrengst vervolgens af met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7 van deze leidraad.
Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executieopbrengst. Als dat niet mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing.
14.2.19. Proces-verbaal van verkoop roerende zaken
Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden, met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt.
14.2.20. Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken
Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de ontvanger vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de ontvanger deze informatie tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.
14.2.21. Relaas van onttrekking
Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (art. 198 Sr) kan van dat feit op grond van art. 162 Sv aangifte worden gedaan. De ontvanger beslist over de inzending van een relaas van onttrekking aan de Officier van Justitie.
14.3. Beslag op onroerende zaken
14.3.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken
Indien het beslag op een onroerende zaak mede omvat de in of op die zaak aanwezige bestanddelen of natuurlijke vruchten, geldt het volgende. De belastingdeurwaarder kan die bestanddelen of die vruchten wegvoeren om in bewaring te geven indien dit voor het behoud van die bestanddelen of vruchten noodzakelijk is. Het wegvoeren vindt niet plaats dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger (zie ook artikel 14.2.9 van deze leidraad).
14.3.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken
Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan.
In gevallen waarin de ontvanger zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen.
14.3.3. Verhuurde of verpachte onroerende zaken
De ontvanger die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in zo’n geval dus niet gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid Rv.
14.3.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken
De ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van deze voorwaarden.
In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn - door de executant zal worden aangezuiverd.
14.3.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken
Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Als het beslag aan de huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke mededeling.
Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van toepassing - aan de bewaarder.
14.4.1. Beslag op vordering van een derde
In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat - na het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring - de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.
Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander - bijvoorbeeld door een bank - wordt geadministreerd.
In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de derde-beslagene) dat zowel aan de belastingschuldige als aan degene aan wie de vordering formeel toebehoort binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend, moet de ontvanger zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de vordering die op naam van die ander is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige.
14.4.1a. Geen beslag op coronabonus zorgprofessional
De ontvanger laat geen derdenbeslag leggen onder een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor een bonus die door de zorgaanbieder wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds beslag is gelegd onder de zorgaanbieder, verzoekt de ontvanger niet om afdracht van de bonus of betaalt de ontvanger de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de ontvanger heeft afgedragen.
14.4.2. Derdenbeslag of vordering ex artikel 19
Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet mogelijk is, kiest de ontvanger voor het doen van een vordering.
14.4.3. Roerende zaken bij derden
Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden, wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 14.2.8 van deze leidraad.
14.4.4. Plaats beslaglegging en derdenbeslag
Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. De situatie kan zich voordoen dat de derde een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat geval legt de belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht.
In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of bijkantoor. De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder.
Als er aanleiding toe bestaat, kan de ontvanger de omvang van het beslag bij de beslaglegging beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.
14.4.5. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt
Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel artikel 475f Rv en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de beslagen betalingen, dan past de ontvanger zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.
14.4.5a. Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud
Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling.
14.4.5b. Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland
Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, stelt de ontvanger bij het leggen van derdenbeslag geen vrij te laten bedrag vast als bedoeld in artikel 475a, vijfde lid, Rv. Als de belastingschuldige inzicht geeft in zijn leefsituatie en aannemelijk maakt dat hij door het beslag onvoldoende middelen van bestaan overhoudt, kan hij de ontvanger verzoeken alsnog rekening te houden met het voor hem geldende vrij te laten bedrag. De ontvanger stelt in dat geval het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast. De ontvanger betaalt dat bedrag aan de belastingschuldige, nadat op het derdenbeslag is afgedragen.
14.4.5c. Toepassing 5%-regeling
De ontvanger past de zogeheten 5% regeling, bedoeld in artikel 475dc Rv, in beginsel niet toe bij het leggen van derdenbeslag. De ontvanger past die regeling alleen toe als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, tweede lid, van de wet en artikel 19.1.7 of als de ontvanger van mening is dat de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad als hij de 5%-regeling niet toepast.
14.4.6. Bij derdenbeslag in gebreke blijven tot het doen van verklaring
14.4.7. Bij derdenbeslag niet afdragen na het doen van verklaring
14.4.8. Afdracht binnen de vierwekentermijn bij derdenbeslag
14.4.9. Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente
Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt - naast de voorschriften in artikel 479l en volgende Rv het volgende:
De ontvanger betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de ontvanger rekening met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;
Als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 1.000,00 bedraagt, de polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wint de ontvanger het derdenbeslag niet uit en gaat hij niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de ontvanger - in overleg met belastingschuldige - het beslag liggen tot de expiratiedatum;
14.4.10. Retentierecht en derdenbeslag
Als de derde-beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de ontvanger zijn getroffen, dan kan de ontvanger op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak.
14.4.11. Opheffing van het derdenbeslag
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde.
In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derde-beslagene. De ontvanger zendt aan de belastingschuldige een afschrift van deze kennisgeving.
14.4.12. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag
Als een derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instelt en de ontvanger aan deze vordering voldoet, wordt de belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre niet te zijn voldaan.
De ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag is gelegd.
14.4.13. Derdenbeslag onder de Staat of de ontvanger en het doen van verklaring
Als derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat of de ontvanger, dan is specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.
De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de Staat of de ontvanger te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat of de ontvanger en wat bij de Staat of de ontvanger bekend was op het moment van beslaglegging.
14.4.14. Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf
Als derdenbeslag onder de ontvanger van de belastingdienst wordt gelegd op een voorlopige teruggaaf, dan wordt rekening gehouden met de regeling van de beslagvrije voet.
14.5.1. Beletten van het vertrek van het schip
De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na daartoe overleg te hebben gepleegd met de ontvanger - van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de belastingschuldige.
In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de ontvanger - gelet op de omstandigheden - aanvaardbaar is.
In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 van deze leidraad geformuleerde uitstelbeleid.
14.5.2. De executie van schepen
Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris.
De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik moeten worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent.
De executie van niet-teboekgestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de verkoop is belast, opdragen voor rekening van het Noordelijk Belastingkantoor te bieden. De ontvanger geeft deze belastingdeurwaarder zo nodig nadere aanwijzingen.
14.5.3. Afgelasting van de verkoop van een schip
Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan vinden, dan draagt de ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook voor op andere wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.
Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht mag worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de ontvanger hem zo mogelijk op een andere wijze in kennis.
14.5.4. Deskundige hulp en beslag op schepen
Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de ontvanger een makelaar of een andere terzake kundige inschakelen.
14.5.5. Opheffing van het beslag op schepen
Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Ook wordt - ingeval van teboekgestelde schepen - van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers.
Er zijn in deze leidraad op artikel 15 van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Let op dat als de invordering wordt toegepast met artikel 15 1e lid aanhef, of onderdeel a of b, van de wet betekening van een dwangbevel door terpostbezorging niet mogelijk is.
Artikel 16 – Doorlopend beslag
Er zijn in deze leidraad op artikel 16 van de wet geen beleidsregels gemaakt. Voor de uitvoering: zie Leidraad Invordering 2008 versie 2012 van de (rijks)Belastingdienst.
Artikel 17 – Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel
Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Naast de belastingschuldige kan een ieder tegen wie de dwanginvordering is gericht in verzet komen.
Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft plaatsgevonden. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, voor zover dit door het verzet wordt bestreden. Ook kan verzet worden gedaan tegen een vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet.
Er kan geen verzet worden ingesteld tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en de betekeningskosten van het dwangbevel.
In aansluiting op artikel 17 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
17.1. Aanhouden tenuitvoerlegging bij verzet
Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, houdt de ontvanger de (verdere) tenuitvoerlegging van het dwangbevel aan, tenzij:
17.2. Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering
Als het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post betekende dwangbevel aan een onjuist adres is verzonden en daarom de belastingschuldige niet heeft bereikt, is verzet mogelijk.
Artikel 19 – Doen van een vordering
De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de ontvanger de mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen op hetgeen een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen.
In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag.
Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag de voorkeur verdient.
19.1.1. Bekendmaking vordering
De ontvanger maakt de vordering bekend door toezending van de beschikking aan degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.
Als de ontvanger dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening.
19.1.2. Voldoen aan de vordering
Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke belastingaanslag de betaling strekt.
19.1.3. Niet voldoen aan de vordering
Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd. Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.
Als de ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken.
Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is gedaan.
19.1.4. Intrekken van een vordering
Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, trekt de ontvanger deze bij beschikking in.
De ontvanger maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de vordering is gedaan.
19.1.5. Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering
Als een derde op vordering van de ontvanger betaalt en naderhand vermindert of vernietigt de inspecteur de belastingaanslag, dan wordt de hieruit voortvloeiende teruggaaf uitbetaald aan de derde waarop de vordering gedaan is.
19.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering
Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid van de wet (het vereenvoudigd beslag op vorderingen tot bepaalde periodieke uitkeringen) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren. Van deze mogelijkheid maakt de ontvanger alleen gebruik als de belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19, tweede lid van de wet.
De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.
De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag. De ontvanger zal de zogeheten 5% regeling niet gelijktijdig toepassen met de regeling, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet.
19.1.6a. Toepassing 5%-regeling
De ontvanger past de zogeheten 5%-regeling, bedoeld in artikel 475dc Rv, in beginsel niet toe bij het doen van een vordering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet. De ontvanger past die regeling alleen toe als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19, tweede lid, van de wet en artikel 19.1.7 of als hij van mening is dat de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad als hij de 5%-regeling niet toepast.
19.1.6b. Geen vordering voor coronabonus zorgprofessional
De ontvanger doet geen vordering op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet, voor een bonus die door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder voor de bonus een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds een vordering is gedaan, is de zorgaanbieder niet verplicht die bonus aan de ontvanger af te dragen, of betaalt de ontvanger de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de ontvanger heeft afgedragen.
19.1.7. Notoire wanbetaler en vordering
In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid van de wet vindt de vordering waarbij de doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt ingeroepen slechts plaats indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
De belastingschuldige kan op de voet van artikel 17 van de wet in verzet komen tegen de vordering als ware deze de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Verzet brengt niet met zich mee dat de derde jegens wie de vordering is gedaan aan de belastingschuldige mag betalen.
19.1.8. Vordering ten laste van de echtgenoot
Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of een vordering heeft op een derde die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot doen. Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de vordering op de derde. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is.
Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.
19.2. De faillissementsvordering
19.2.1. Aan te melden schulden in faillissement
In een faillissement vallen de belastingschulden - en ook de invorderingsrente - voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag van de faillietverklaring.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt:
De ontvanger meldt de belastingaanslag aan ter verificatie.
Voorlopige aanslagen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet kan de ontvanger niet eerder aanmelden dan nadat de termijnen die aan die aanslagen verbonden zijn, zijn vervallen.
Bij het bepalen of een bestuurlijke boete in een faillissement valt, is uitsluitend van belang de dagtekening van de desbetreffende beschikking. Als die beschikking is gedagtekend voor het faillissement, kan de ontvanger de boete in het faillissement aanmelden. Als de dagtekening ligt na uitspraak van het faillissement, dan kan de ontvanger de boete niet meer in het faillissement aanmelden, ook al heeft de boete betrekking op een situatie vóór het faillissement.
19.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in faillissement
Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surseance van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 Fw worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement.
Het bepaalde in artikel 19.2.1. van de leidraad is op deze schulden en de belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing.
19.2.3. Opkomen in faillissement
Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen maakt de ontvanger geen gebruik, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken.
In alle gevallen waarin de ontvanger in het faillissement opkomt, vermeldt hij in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de curator tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen.
Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger zich rechtstreeks verhalen op de boedel.
19.3. Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen
19.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen
Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd.
Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag. Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken.
19.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen
Als de ontvanger het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering vervolgt door middel van een vordering onder de werkgever of door een andere vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een vordering te doen.
De ontvanger doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post heeft bezorgd.
De ontvanger doet de betreffende vordering niet eerder dan zeven dagen na de dagtekening van de vooraankondiging. De vooraankondiging blijft achterwege als de ontvanger de vordering doet bij een werkgever of uitkeringsinstantie die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.
19.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen
Als een vordering wordt gedaan op periodieke uitkeringen waarvoor geen beslagvrije voet geldt en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past de ontvanger de artikelen 475b en 475d tot en met 475e Rv toe.
In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke uitkering de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft.
19.3.3a Beslagvrije voet en vakantiegeld
De ontvanger stelt de beslagvrije voet vast op basis van het periodieke inkomen of de bijstandsnorm met inbegrip van de aanspraak op vakantiegeld over de desbetreffende maand. In de maand dat het vakantiegeld wordt uitbetaald, wordt de beslagvrije voet daarom niet verhoogd. Dat laatste geldt ook als het beslag niet gedurende de gehele periode waarover het vakantiegeld is opgebouwd, heeft gelegen.
19.3.4. Beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland
Als de ontvanger een vordering doet op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, ten laste van een belastingschuldige van wie geen woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv. Zodra de ontvanger bekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem te wijten is.
19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslagvrije voet
Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv de beslagvrije voet vast bij het doen van een vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Na de vooraankondiging van de vordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie de ontvanger op de hoogte stellen over zijn leefsituatie en bronnen van inkomsten. Als de belastingschuldige aantoont wat zijn leefsituatie en inkomen is, stelt de ontvanger op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast. Als de belastingschuldige geen inzicht verschaft of onduidelijkheid blijft bestaan over zijn leefsituatie en inkomstenbronnen blijft de ontvanger uitgaan van de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv.
Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.
Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is. De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt.
19.3.6. Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet
19.3.7. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm
Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm geacht wordt te betalen.
In een dergelijk geval vermindert de ontvanger de beslagvrije voet met het bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.
19.3.8. Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
19.4. Beslagvrije voet en overheidsvordering
Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de
overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken.
Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.
19.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland
Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, regeling, vast. Als de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet een verzoek indient als bedoeld in het tweede lid, geldt het volgende.
Als de belastingschuldige in zijn verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige, nadat op de vordering is afgedragen.
Artikel 22 van de wet gaat over het bodemrecht.
In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
22.1. Werkingssfeer bodemrecht
Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv - geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.
Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor.
Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid van de wet schort de executie van rechtswege op.
Artikel 22, derde lid van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Dit voorrecht is niet toepasbaar door de ontvanger van het Noordelijk Belastingkantoor.
22.2. Bodemrecht en bestuurlijke boeten
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
22.3. Overbetekening bodembeslag
Als de ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken in eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder.
Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor.
De ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip - maar vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de ontvanger over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.
22.4. Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
22.5. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
22.6. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
22.8.1. Verzet artikel 435, derde lid Rv tegen bodembeslag
Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de ontvanger anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang.
22.8.2. Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv inzake bodembeslag
Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid Rv heeft gedaan, heft de ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de ontvanger geen verhaal kan nemen.
In de overige gevallen zendt de ontvanger de schriftelijke mededeling door naar het dagelijks bestuur. Als ook het dagelijks bestuur geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de ontvanger de stukken door naar de huisadvocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen.
22.8.3. Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag
Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op.
Niettemin schort de ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de ontvanger het opschorten van de invordering de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor schaadt.
22.8.4. Beroepschrift ex artikel 22 van de wet
Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de ontvanger, waaronder de belastingschuldige ressorteert.
Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.
Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het dagelijks bestuur dit beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.
22.8.5. Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet
Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de ontvanger de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.
22.8.6. Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet
Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt - zal het dagelijks bestuur niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest.
Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal het dagelijks bestuur ambtshalve in behandeling nemen. De ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op - ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe - als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft.
Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot het dagelijks bestuur te richten. Als de ontvanger in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de ontvanger een beslag niet opheft dan na overleg met het dagelijks bestuur.
22.8.7. Beslissing dagelijks bestuur op het beroepschrift tegen een bodembeslag
Het dagelijks bestuur motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift. Het dagelijks bestuur zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger. De ontvanger draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Voor de betekening van de beslissing van het dagelijks bestuur worden geen kosten in rekening gebracht.
Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het dagelijks bestuur rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het dagelijks bestuur betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.
Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift - spoedig worden verkocht, dan kan de ontvanger na overleg met het dagelijks bestuur erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de plaats van de zaken treedt - in afwachting van de beslissing bij de ontvanger wordt gedeponeerd.
22.8.8. Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag
De situatie kan zich voordoen dat de ontvanger uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22 eerste lid van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid Rv.
Als dat het geval is, nodigt de ontvanger de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet.
22.8.9. Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag
Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid Rv, dan behandelt de ontvanger eerst het verzet ex artikel 435, derde lid Rv, voordat hij het beroepschrift doorzendt aan het dagelijks bestuur.
Als de ontvanger daarbij van oordeel is dat het beslag kan worden opgeheven, dan bevordert hij de intrekking van het beroepschrift ex artikel 22 van de wet. Bij een verzetprocedure beslist het dagelijks bestuur op het beroepschrift, in die zin dat hij zich zal houden aan de uitspraak gewezen in de verzetprocedure.
22.8.10. Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet
22.8.11. Beëindiging operationele lease-overeenkomst
22.8.12. Executie en bodemrecht
22.9. Terughoudendheid beleid bij reëel eigendom derde
Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de ontvanger van in te vorderen en uit te betalen bedragen. Bij de verrekening mag de ontvanger geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens faillissement, surseance en wettelijke schuldsanering geldt artikel 24 van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van toepassing.
In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan.
Als de belastingschuldige de ontvanger verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de ontvanger dit verzoek altijd in.
Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de ontvanger de invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel 25.3 van deze leidraad).
24.1.1. Verrekening voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en beslagvrije voet
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
24.2. Betwiste schuld en verrekening
In het algemeen gaat de ontvanger niet tot verrekening over met een te betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend op grond van artikel 25.2 van deze leidraad.
De ontvanger kan wel verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat.
24.3. Reikwijdte van de verrekening
Uit te betalen bedragen worden automatisch verrekend met aanslagen die (nog niet) invorderbaar zijn.
24.3A. Verrekening teruggaaf artikel 29, eerste lid, Wet op de omzetbelasting
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
24.4. Bekendmaking verrekening
Verrekening van een uit te betalen bedrag door de ontvanger gebeurt bij beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een kennisgeving.
24.5. Verrekening en fiscale eenheid vennootschapsbelasting
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
24.5A. Verrekeningsbevoegdheid fiscale eenheid vennootschapsbelasting tijdens faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
24.6. Instemmingsregeling bij cessie en verpanding
24.6.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding
In artikel 24, vierde lid van de wet is een instemmingsregeling opgenomen die verrekening uitsluit als de ontvanger instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag.
Als de ontvanger niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem meegedeeld. De ontvanger verrekent het uit te betalen bedrag met de belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag.
Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling.
24.6.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen
Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag voldoende bepaald is omschreven.
Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van positieve en negatieve elementen van de belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft.
24.6.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding
De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De ontvanger moet dan bij iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.
Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de ontvanger gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.
Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is.
De ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde - in dit geval de pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het dagelijks bestuur beroep in te stellen.
24.6.4. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb
Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de ontvanger de indiener verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
24.6.5. Bekendmaking beschikking dagelijks bestuur bij cessie of verpanding
De beschikking van het dagelijks bestuur op het beroepschrift wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de belastingschuldige als de derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris.
24.6.6. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming cessie/verpanding
De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de ontvanger te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de ontvanger niet tot verrekening over.
Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld.
Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de ontvanger niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat.
Artikel 25 – Uitstel van betaling
Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger - onder door hem te stellen voorwaarden - uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) een opgelegde belastingaanslag.
Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de ontvanger ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen.
De ontvanger kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking tussentijds beëindigen.
In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
25.1. Algemene uitgangspunten uitstelbeleid
25.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel
Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.
Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.
25.1.2. Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling
Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de ontvanger de voorwaarden waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking.
25.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel
Een verzoek om uitstel van betaling kan worden afgewezen als:
sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld kon worden betaald.
De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij moeten alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan niet worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond.
25.1.4. Redenen beëindigen uitstel
Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:
25.1.5. Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn
Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn niet nakomt, kan de ontvanger de regeling beëindigen. Hiermee vervalt de regeling en gelden de oorspronkelijke termijnen van de aanslag(en).
25.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel
Als de ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.
Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.
In afwijking van het voorgaande wordt bij het niet nakomen van de betalingsafspraken bij een betalingsregeling maar één keer een kennisgeving hiervan gestuurd door de Ontvanger. Als belastingschuldige een tweede maal de betalingsafspraak niet nakomt wordt de (dwang)invordering direct voortgezet waar deze voor het afsluiten van de betalingsregeling was stopgezet.
25.1.7. Geen invordering tijdens verleend uitstel
Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de ontvanger voor een belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen invorderingsmaatregelen nemen.
25.1.8. Na (afwijzen) uitstel 14 dagen wachttijd
Als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt, of als het dagelijks bestuur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van 14 dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan.
Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van 14 dagen niet.
Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met een prolongatieovereenkomst.
25.1.9. Uitstel voor een ambtshalve belastingaanslag
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
25.1.10. Uitstel voor een aanslag ter behoud van rechten
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
25.1.11. Uitstel voor een bestuurlijke boete
De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.
De ontvanger verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die belastingaanslag en die van de boetebeschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld. De ontvanger verleent dit uitstel niet als uit het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete.
Aan het uitstel kan de ontvanger voorwaarden verbinden die ertoe strekken de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor veilig te stellen. De ontvanger verleent het uitstel tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist.
25.1.12. Tijdens uitstel nieuwe aanslagen voldoen
25.1.13. Zekerheid bij uitstel
De ontvanger kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen.
De ontvanger vraagt bij rechtspersonen dat de bestuurder zich persoonlijk garant stelt indien er om uitstel wordt verzocht.
Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid. De ontvanger aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere zekerheidsvormen niet voorhanden zijn.
25.1.14. Tijdstip indiening verzoek om uitstel
De ontvanger neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering.
De ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van de belastingschuldige te houden executoriale verkoop in een dagblad heeft plaatsgevonden, of als publicatie daarvan niet meer is te voorkomen.
Om de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.
De ontvanger willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop.
25.1.15. Verzoekschriften aan andere instellingen
De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij de Nationale Ombudsman en het Noordelijk Belastingkantoor een bevestiging heeft ontvangen dat het verzoekschrift in behandeling is genomen.
Onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen in dat geval alleen worden genomen na voorafgaande toestemming van het Dagelijks Bestuur.
25.2. Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag
25.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag
De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de ontvanger verlenen tot het moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet. Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.
Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend.
De ontvanger kan - als er om wordt verzocht - ook uitstel van betaling verlenen voor de aanslag watersysteemheffing gebouwd/ongebouwd als bij de gemeente bezwaar is gemaakt tegen de WOZ-beschikking in het geval dat een belastingaanslag is geregeld met inachtneming van de bestreden WOZ-taxatiewaarde. Om te kunnen beoordelen in hoeverre de WOZ-taxatie wordt bestreden, moet de belastingschuldige een kopie van het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking overleggen. De belastingschuldige hoeft geen bezwaar te maken tegen de aanslag omdat de inspecteur de aanslag automatisch herziet als de taxatiewaarde wijzigt.
25.2.2. Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel
Als de belastingschuldige een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de ontvanger het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling.
25.2.2a Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
De ontvanger kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst. Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.
Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.
Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro-forma bezwaarschrift.
Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.
25.2.3. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling
In het algemeen wijst de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2. gestelde eisen is voldaan.
De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.
25.2.4. Uitstel in verband met een onderlinge overlegprocedure
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
25.2.5. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar
Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige.
25.2.6. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld
Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk vaststaat, treft de ontvanger voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen.
Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor of de belangen van de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de ontvanger die maatregelen wel treffen.
Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel.
25.2.7. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar
Als de ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift.
Hiervan kan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is - bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de hoogte van de (bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet voldoende zekerheid is gesteld.
Als de ontvanger overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in bij de bekendmaking van de beschikking omtrent zijn beweegredenen.
25.2.7a. Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel
Als de ontvanger bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het uitstel is verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de belastingschuldige nadere voorwaarden stellen. Hierbij kijkt de ontvanger of de looptijd voor het afdoen van het bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de aanslag daartoe aanleiding geeft. Voor de beoordeling of hij zekerheid verlangt voor de bestreden belastingschuld, past de ontvanger de in artikel 25.2.5 van deze leidraad opgenomen voorwaarden toe. Indien de belastingschuldige tijdig voldoet aan deze voorwaarden, continueert de ontvanger het uitstel. De ontvanger trekt het uitstel in als de belastingschuldige niet aan deze voorwaarden voldoet.
25.2.8. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag
Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan verleent de ontvanger uitstel onder de opschortende voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald.
Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag aangevangen dan wel voortgezet.
Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar neemt de ontvanger pas in behandeling als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.
25.2.9. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag
De ontvanger trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag.
De ontvanger deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is voldaan.
25.3. Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag
25.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen
Als binnen afzienbare tijd een door de ontvanger uit te betalen bedrag wordt verwacht, kan de ontvanger uitstel van betaling verlenen tot het moment waarop hij dit uit te betalen bedrag kan verrekenen met de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd.
Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als:
25.3.2. Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel
Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag zijn gevoegd. Als dit ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, geeft de ontvanger de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand om alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de kennisgeving van de ontvanger dat de belastingschuldige zijn verzoek (nader) moet motiveren. De invordering wordt voor die termijn geschorst.
Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.
25.3.3. Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag
De ontvanger beslist - onder door hem te stellen voorwaarden - in het algemeen positief op een volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te verrekenen bedrag.
Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag moet de belastingschuldige tijdig betalen. De ontvanger kan echter een betalingsregeling toestaan als daartoe aanleiding bestaat.
25.3.4. Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag
Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent de ontvanger met de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag.
Als volgens de ontvanger de continuïteit van de bedrijfsvoering direct gevaar loopt als gevolg van een eventuele verrekening van teruggaven en niet hoeft te worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld, dan kan hij deze teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen.
25.4. Uitstel in verband met betalingsproblemen
25.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen
Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke betalingstermijnen kan voldoen, kan de ontvanger aan de belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan. De ontvanger kan daarbij voorwaarden stellen.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling.
De ontvanger zal een betalingsregeling in ieder geval niet toestaan als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of activiteiten die geen perspectief bieden.
25.4.2. Uitstel en autobelasting
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
25.4.3. Verrekening tijdens een betalingsregeling
Tijdens een betalingsregeling verrekent de ontvanger belastingteruggaven en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld. Als daar aanleiding toe is, kan de ontvanger afzien van het verrekenen van bepaalde teruggaven.
25.4.4. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance
Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de ontvanger op de gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden. Voor deze schulden treft de ontvanger geen betalingsregeling.
De ontvanger verleent tijdens een surseance van betaling uitstel van betaling voor de belastingschuld die voor de aanvang van de surseance materieel verschuldigd is geworden. De ontvanger stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende verplichtingen stipt nakomt.
Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de ontvanger voor de betaling daarvan uitstel verlenen.
Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de ontvanger deze uit. Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de hoogte van de belastingschuld.
25.5. Betalingsregeling voor particulieren
25.5.1. Duur betalingsregeling particulieren
De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste tien maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat.
Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan tien maanden.
25.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren
De Ontvanger kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden verbinden. In principe stelt de Ontvanger aan het verlenen van een betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de Ontvanger is opgedragen - tijdig worden nagekomen. De ontvanger kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling.
De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen, zekerheid eisen als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Ook het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het eisen van zekerheid.
25.5.3. Kort uitstel particulieren
Op verzoek kan zonder nader onderzoek een betalingsregeling worden getroffen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
Daarbij geldt dat het voor belastingschuldigen verplicht is om mee te doen via de automatische incassoregeling.
Indien niet aan de automatische incasso meegedaan kan worden, dan geldt een maximale uitsteltermijn van vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag.
25.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren
In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, kan de ontvanger aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte gegevens overgaan tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie. De ontvanger verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.5.3 van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.
Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de ontvanger zo nodig nadere gegevens bij de verzoeker op. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger uit van de begrippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de artikelen 25.5.6 tot en met 25.5.9 van deze leidraad wordt afgeweken. Ook met betrekking tot het vermogen gaat de ontvanger uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling.
25.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren
De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt met name indien het vermogen zonder bezwaar liquide is te maken.
Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat een betalingsregeling echter niet in de weg. Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot (zoals bedoeld in artikel 3 Pw), verminderd met de schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld.
Met toepassing van artikel 3 Pw wordt als echtgenoot ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft.
25.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren
Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de ontvanger wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.
Uitgangspunt voor de berekening van de betalingscapaciteit bij een verzoek om een betalingsregeling is het inkomen van de belastingschuldige en diens echtgenoot. Net als artikel 3 Pw merkt deze leidraad hier als echtgenoot ook aan de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft. Het inkomen en de uitgaven ten behoeve van bij de belastingschuldige inwonende kinderen zal bij de berekening van de betalingscapaciteit niet in aanmerking worden genomen. Een uitzondering daarop vormt de ontvangen alimentatie ten behoeve van minderjarige kinderen.
Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger met betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.
De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de ontvanger 80% van de betalingscapaciteit op.
Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op het normbedrag voor levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.
25.5.7. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven
De ontvanger kan - afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin - bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Het moet dan gaan om uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de belastingschuldige, en die naar het oordeel van de ontvanger niet in redelijkheid kunnen worden betaald uit het normbedrag voor levensonderhoud en de zogenoemde uitvoeringstolerantie van 20%.
25.5.8. Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden
In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. De ontvanger kan een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden.
25.5.9. Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten
Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de ontvanger slechts rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke, voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden in de periode waarvoor de betalingsregeling geldt.
25.5.10. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor
Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen tien maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de ontvanger heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.
Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de ontvanger niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, dan deelt de ontvanger onder afwijzing van het verzoek de belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.
25.5.11. Betalingsregeling langer dan tien maanden
Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met tien maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan tien maanden duurt. Hierbij moet in acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur of de hypotheeklasten - in de eerste tien maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de tiende maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De Ontvanger sluit met de betalingsregeling hier op aan.
25.6. Betalingsregeling voor ondernemers
25.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers
Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de ontvanger rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.
De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van tien maanden niet te boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.
De Ontvanger stelt als voorwaarde dat de belastingschuldige verplicht meedoet aan de automatische incassoregeling.
25.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers
Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen - bijhoudt.
Bovendien stelt de ontvanger de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld (zie artikel 25.1.13 van deze leidraad). De hoogte van de zekerheid moet gelijk zijn aan de schuld waarvoor uitstel wordt verzocht.
25.6.2a-d Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
25.6.3. Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers
Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode.
25.6.4. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie
Als het de ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de ontvanger uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet dan wel aan de lopende verplichtingen voldoen.
25.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het dagelijks bestuur
Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.
Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen.
Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks de behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt tien dagen na dagtekening van de bestreden beschikking. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
25.7.3. Beslissing dagelijks bestuur op beroepschrift bij uitstel
In alle gevallen waarin het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.
25.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel
De belastingschuldige kan beroep instellen bij het dagelijks bestuur tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden.
Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger uitstel van betaling had moeten verlenen, dan hoeft het dagelijks bestuur niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.
25.7.5. Beroep of herhaald verzoek om uitstel bij de ontvanger
Als de belastingschuldige bij de ontvanger bezwaar maakt tegen de beslissing op het verzoek om uitstel of voor dezelfde belastingschuld een herhaald verzoek om uitstel indient, dan merkt de ontvanger dit aan als een beroepschrift.
Als de ontvanger op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen, geeft hij echter een nieuwe beschikking. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor.
Artikel 25a – Uitstel van betaling exitheffingen
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
25a.1. Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen
Artikel 26 – Kwijtschelding van belastingen
In artikel 26, eerste lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De ontvanger verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen, ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd worden verwacht.
De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling. In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.
Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de ontvanger de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.
De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van de betalingsverplichting.
In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
26.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid
26.1.1. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden
De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Als de ontvanger het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het bedrag terug waarvoor kwijtschelding is verleend.
26.1.2. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding
Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de ontvanger op een daartoe ingesteld verzoekformulier.
Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen.
In afwachting hiervan wordt de invordering niet opgeschort. Dit gebeurt pas nadat het daarvoor bestemde kwijtscheldingformulier door de ontvanger is ontvangen.
26.1.3. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding
Als de ontvanger een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige éénmaal in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan schort de ontvanger de invordering in beginsel op.
Als de belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af.
26.1.4. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding
Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is aangegeven.
26.1.5. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden
Als de ontvanger besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan één of meer voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking op.
Als de ontvanger in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast waarin verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt.
Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort, dan moet de ontvanger de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van 14 dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling van dat deel. Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad) van toepassing. Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de verrekening van teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de verrekende teruggaven.
26.1.6. Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding
Als de ontvanger het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten.
26.1.7. Na afwijzen kwijtschelding 14 dagen wachttijd bij voortzetting invordering
Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of de directeur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de ontvanger, voldoet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing.
De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad.
26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding
Om de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor niet te schaden, kan de ontvanger de beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van 14 dagen waarbinnen de ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.
Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de ontvanger de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.1.2 en 26.1.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.
26.1.9. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend
Er wordt geen kwijtschelding verleend als:
uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat verband door de ontvanger gevraagde opheldering niet - of naar het oordeel van de ontvanger - in onvoldoende mate verschaft;
de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. In dat geval wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend, dan nadat de inspecteur op grond van de alsnog verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek;
een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de inspecteur, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;
ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;
het verzoek is ingediend voor een voorlopige aanslag én die aanslag nog niet is gevolgd door een (definitieve) aanslag. In gevallen dat het verzoek overigens zou moeten worden toegewezen, verleent de ontvanger tegelijkertijd (ambtshalve) uitstel van betaling totdat de definitieve aanslag is opgelegd. In de eventuele uitstelbeschikking deelt de ontvanger de belastingschuldige mee dat na oplegging van de definitieve aanslag desgewenst een nieuw kwijtscheldingsverzoek kan worden ingediend waarin eventueel ook de definitieve aanslag kan worden betrokken;
Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:
binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. De vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts betrekking hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit houdt in dat geen kwijtschelding kan worden verleend als de belastingaanslag binnen een jaar door middel van verrekening kan worden aangezuiverd.
26.1.10. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding
Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de ontvanger het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.
Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is. In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 26.3 van deze leidraad. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen.
26.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen
De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij het dagelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor.
Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van het Noordelijk Belastingkantoor worden geschaad, kan de ontvanger na voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur toch invorderingsmaatregelen treffen.
26.2. Kwijtschelding van (rijks)belastingen voor particulieren
26.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren
Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.
26.2.2. De inboedel en kwijtschelding particulieren
De waarde van de inboedel wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze bij gedwongen verkoop niet meer dan € 2.269,00 bedraagt. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen.
26.2.3. Het motorvoertuig en kwijtschelding particulieren
De waarde van het motorvoertuig wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 2269,00 of minder. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op het motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.
Indien het motorvoertuig is aangeschaft nadat het aanslagbiljet is verzonden dan wordt verwijtbaar gedrag ingeroepen. Dit resulteert er in dat de uitgaven voor de aanschaf van het motorvoertuig wordt opgeteld bij het banksaldo.
Als er meer dan één motorvoertuig in eigendom is, dan wordt de vrijstelling toegepast op de waarde van het (duurste) motorvoertuig. Alle andere motorvoertuigen worden volledig als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen. Deze waarde wordt alsdan gesteld op de huidige waarde van het economisch verkeer.
Een motorvoertuig wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de ontvanger - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken dat dat motorvoertuig absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit het motorvoertuig in beginsel zou kunnen worden betaald.
26.2.4. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren
Incidentele ontvangsten op een bank- of girorekening worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.
De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
26.2.5. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren
De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, verminderd met de op de onroerende zaak rustende hypotheek, is de zogenaamde overwaarde. Deze overwaarde wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel.
Het saldo van de waarde bij verkoop vrij te aanvaarden verminderd met de op de onroerende zaak rustende hypotheek, is de zogenaamde overwaarde en wordt als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.
Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen. In die gevallen kan de ontvanger in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning.
Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.
26.2.6. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren
Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.
26.2.7. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren
Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.
Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mee in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken.
Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient.
26.2.8. Levensloopregeling en kwijtschelding voor particulieren
26.2.9. Beroepsvermogen wikker en kwijtschelding voor particulieren
26.2.10. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren
Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.
De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.
Bij sterk wisselende inkomsten worden de gemiddelde maandinkomsten getoetst over een periode van drie maanden voorafgaand aan het verzoek om kwijtschelding. Indien dit leidt tot afwijzing kan de belastingschuldige in administratief beroep aangeven om de gemiddelde inkomsten te laten toetsen over een periode van 12 maanden voorafgaand aan het verzoek om kwijtschelding.
Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.
De verantwoordelijkheid van de echtgenoot, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die stammen uit de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan vóór de aanvang van de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval - afhankelijk van de omstandigheden - het normbedrag voor een alleenstaande dan wel het normbedrag voor een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).
26.2.11. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren
Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.
Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de ontvanger uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.
26.2.12. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren
Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF 2000 en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+ ).
Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de partnertoeslag of de één-oudertoeslag.
De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.
De actuele forfaitaire bedragen kunt u vinden op onze website. Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B.
Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:
Formule 1: (P + Q) – R – S = X
In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.
In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.
In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.
26.2.13. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren
Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.
De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
26.2.13a. Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren
Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.
26.2.14. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd.
Tot betalingen op belastingschulden worden ook de betalingen gerekend die worden verricht op andere belastingen.
26.2.15. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden
Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Pw (zie artikel 26.2.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b van de regeling.
26.2.15.a. Woonlasten van meerpersoonshuishoudens
26.2.15.b. Woonlasten kostendelende medebewoners
Indien de belastingplichtige zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoelt in artikel 22a van de participatiewet, van toepassing is, worden de netto woonlasten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht gelijkelijk over ieder van deze personen te zijn verdeeld.
26.2.16. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren
Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente op grond van de Pw van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering gebracht.
26.2.17. Kwijtschelding tijdens WSNP
Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.
Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.
26.2.19. Normpremie ziektekostenverzekering begrepen in de bijstandsuitkering
De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt per 1 januari 2018 voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 33,00 per maand en voor echtgenoten € 74,00 per maand. Deze bedragen worden elk jaar aangepast. De actuele bedragen zijn te vinden op onze website.
26.2.20. Onderhoud gezinsleden in het buitenland
De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw. Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden.
26.3. Kwijtschelding van waterschaps- en gemeentelijke belastingen voor ondernemers
26.3.1. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord
Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.
Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen.
Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8 van deze leidraad kan de ontvanger kwijtschelding verlenen. De ontvanger zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten meewegen in de beoordeling van het verzoek:
De voorwaarden van artikel 22 van de regeling voor medewerking van de ontvanger aan een saneringsakkoord zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
26.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers
Voordat de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld. Als de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een saneringsakkoord voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de ontvanger niet toe tot het akkoord.
Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de ontvanger er van afzien derden alsnog aansprakelijk te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden voldaan rekening worden gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden.
Als de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing. In de situatie dat de aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming uitoefent en het bedrijf daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de ontvanger niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog aanvult. Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de ontvanger evenmin het ontstane tekort op.
26.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord
De ontvanger verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal.
26.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord
Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de ontvanger welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek.
Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.
Ook het Noordelijk Belastingkantoor heeft de inspanningsverplichting om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.
26.3.5. Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
26.3.6. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord
Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna past de ontvanger het akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete.
26.3.7. Rente en kosten en saneringsakkoord
De ontvanger betrekt rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van de wet op de hoofdsom afgeboekt. De ontvanger vermeldt dit in de beschikking.
26.3.8. Speciale crediteuren en saneringsakkoord
Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren onder meer:
Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de pandhouder afhankelijk is van - en dus qua belang beperkt is tot - de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin van de wet is voor die zaak lager bevoorrecht dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet;
Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud. Het voorgaande is niet van toepassing als de ontvanger met toepassing van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze zaak. In dat geval moet integrale voldoening van de waarde van de bodemzaak worden geëist en voor het restant van de fiscale vordering (ten minste) het dubbele percentage;
Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en de ontvanger heeft eveneens met de cessie ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van de ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen.
Dwangcrediteuren. Onder 'dwangcrediteuren' worden verstaan leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken omdat de onderneming zonder hen niet verder kan werken. Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.
26.3.9. Betaling bedrag saneringsakkoord
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
26.3.10. Kwijtschelding ondernemers privé aanslag
Voor de beoordeling van de verzoeken om kwijtschelding door ondernemers voor verschuldigde privé aanslagen wordt ten aanzien van het bepalen van het inkomen zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de methodiek zoals vastgelegd in het Bijstand Besluit Zelfstandigen.
26.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding
Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de ontvanger op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het dagelijks bestuur. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. Zo nodig zendt de ontvanger opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.
26.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding
De ontvanger merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een beroepschrift dat gericht is aan het dagelijks bestuur. Als de ontvanger aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.
De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout.
In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de ontvanger een beroepschrift indienen bij het dagelijks bestuur.
26.4.3. Beroepsfase kwijtschelding
Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
26.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding
Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van bestaan.
26.4.5. Beslissing dagelijks bestuur op beroep bij kwijtschelding
In alle gevallen waarin het dagelijks bestuur het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.
26.4.6. Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift
Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.
Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet - van het dagelijks bestuur mag worden verwacht dat hij alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.
Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.
26.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding
Als de ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het dagelijks bestuur. Hieraan is geen termijn gebonden.
Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger kwijtschelding had moeten verlenen, dan hoeft het dagelijks bestuur niet te volstaan met de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.
26.5. Voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding
26.5.1. Invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding
26.6. Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding
Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen. Tegen het besluit van de ontvanger om geen invorderingsmaatregelen meer te treffen staat geen administratief beroep open.
Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.
De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.
Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt de ontvanger een nieuwe beschikking, waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De ontvanger kan hiertoe pas overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de eerdere beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan.
26.7. Geautomatiseerde toetsing bij kwijtschelding
Als het Noordelijk Belastingkantoor gebruik maakt van de mogelijkheid van geautomatiseerde toetsing bij kwijtschelding, wordt er op twee manieren getoetst:
Beide toetsingen vinden plaats door het Inlichtingenbureau aan de hand van jaarlijks vastgestelde criteria. Deze criteria worden vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken. Als op grond van deze toetsing geen recht bestaat op geautomatiseerde kwijtschelding kan in een later stadium belastingschuldige alsnog een individueel verzoek indienen. Dit individuele verzoek dient dan te voldoen aan de criteria vermeld in art. 26.1.2 van deze leidraad.
De termijn van behandeling van het verzoek welke is gesteld in 1.1.5. van deze leidraad start vanaf het moment dat het volledige ingevulde verzoek om kwijtschelding door de ontvanger is ontvanger.
Tijdens de in de eerste alinea genoemde maandelijkse toetsing door het Inlichtingenbureau wordt de invordering door de ontvanger bij de aanvraag gestopt totdat de geautomatiseerde toets is genomen en de belastingschuldige schriftelijk bericht heeft ontvangen. De betalingen via automatische incasso wordt echter niet opgeschort en worden ook gedurende de periode van aanvraag tot en met uitspraak op het verzoek om kwijtschelding maandelijks geïnd.
Artikel 27 van de wet bepaalt dat het recht tot dwanginvordering en het recht tot verrekening verjaren door verloop van vijf jaren:
Het tweede lid van dit artikel bepaalt limitatief in welke gevallen er sprake is van verlenging van de verjaringstermijn (schorsing van de verjaring).
Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de mogelijkheid om in te vorderen door middel van een dagvaarding.
In aansluiting op afdeling 4.4.3 van de Awb en artikel 27 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
27.1. Versnelde invordering en verjaring
Als de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de belastingaanslagen onmiddellijk en tot het volle bedrag invorderbaar werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de verjaring geen belang meer.
27.2. Aansprakelijkgestelden en verjaring
Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag terzake waarvan aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.
27.3. Stuiting van de verjaring
Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de verjaring te stuiten, dan licht de ontvanger de belastingschuldige in over het doel van de betekening. Deze betekening is kosteloos.
Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan éénmaal worden betekend. Als de ontvanger de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuit door een schriftelijke mededeling, maakt hij die schriftelijke mededeling bekend aan de belastingschuldige.
27.4. Schorsing van de verjaring
Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de verjaringstermijn voor de gehele belastingaanslag.
Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De ontvanger beroept zich echter alleen op afstand van verjaring, als zonder meer duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk bedoelt afstand van de verjaring te doen.
27.6. Rente en kosten en verjaring
De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met de belastingaanslag verbonden. Als voor een belastingaanslag de verjaring is ingetreden, laat de ontvanger dus ook voor de rente en kosten invordering en verrekening achterwege.
27.7. Na verjaring geen civiele invordering
Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de mogelijkheid om in te vorderen door middel van een dagvaarding.
Artikel 28 – Invorderingsrente
Artikel 28 van de wet regelt het in rekening brengen en vergoeden van invorderingsrente.
In aansluiting op artikel 28 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
28.1. Cheque buitenland en invorderingsrente
28.2. Correctie berekende invorderingsrente
De ontvanger corrigeert de renteberekening als daarbij onjuiste gegevens zijn gebruikt. Dit geldt ook voor een belastingaanslag waaraan een nieuwe dagtekening wordt toegekend die leidt tot een ander aanvangstijdstip voor de renteberekening.
28.3. Vermindering terecht in rekening gebrachte invorderingsrente
Als de ontvanger als gevolg van een te late betaling terecht rente in rekening brengt, kan er slechts in uitzonderlijke situaties aanleiding bestaan die rente te verminderen. De ontvanger moet dan van mening zijn dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld niet kan worden verweten aan de belastingschuldige en bovendien dat de invordering van rente onredelijk en onbillijk is.
De ontvanger kan slechts naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift de verschuldigde rente verminderen.
28.4. Verzuim van het Noordelijk Belastingkantoor en rente
28.5. Rente- en schadevergoeding
28.6. Kwijtschelding invorderingsrente niet mogelijk
Kwijtschelding van uitsluitend invorderingsrente is niet mogelijk. De ontvanger doet ook geen toezegging dat de rente niet zal worden ingevorderd. Dit laat onverlet dat de ontvanger kwijtschelding verleent of rente buiten invordering laat, als hij de hoofdsom kwijtscheldt of buiten invordering laat op grond van het bepaalde in artikel 26 van deze leidraad.
28.7. Verminderingen en toepassing artikel 28, zesde lid, van de wet
Rentebedragen van € 23,- of minder worden bij alle betalingen op een belastingaanslag niet in rekening gebracht.
Artikel 30 – Beschikking betalingskorting en invorderingsrente
Artikel 30 van de wet bepaalt dat de ontvanger het bedrag van de betalingskorting en de invorderingsrente vaststelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op deze beschikking is hoofdstuk V van de AWR van toepassing.
In aansluiting op artikel 30 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
30.1. Beschikking terugnemen betalingskorting
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
30.2. Verzoek tot vermindering rente is bezwaar
Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening gebrachte rente merkt de ontvanger aan als een bezwaarschrift.
30.3. Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie
Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken 2005, met dien verstande dat de ontvanger in een procedure niet dezelfde stukken hoeft over te leggen als de inspecteur. De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de toepassing van de regeling betalingskorting dan wel invorderingsrente relevant zijn.
30.4. Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling
Het beleid omtrent teruggenomen betalingskorting is niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Indiening van een bezwaar- of beroepschrift (in hoger beroep) schort de verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op. Als om uitstel van betaling wordt verzocht is het beleid van artikel 25 van deze leidraad en artikel 34 van de regeling van overeenkomstige toepassing.
30.5. Geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting
Artikel 32 – Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen
Artikel 32 van de wet bepaalt dat naast de aansprakelijkheidsbepalingen die in hoofdstuk VI van de wet zijn opgenomen, de ontvanger ook een beroep kan doen op aansprakelijkheidsbepalingen in andere wettelijke regelingen. De ontvanger kan dus ook een beroep doen op aansprakelijkheidsbepalingen uit bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Koophandel.
In aansluiting op artikel 32 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
In situaties waarin de ontvanger feitelijk de keuze heeft tussen de toepassing van zowel een aansprakelijkheidsbepaling uit de wet als een aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt in beginsel hetgeen is vermeld in artikel 3.1 van deze leidraad.
In de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, wordt in beginsel doorslaggevend gewicht toegekend aan die aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen.
De ontvanger merkt een belastingschuld in principe aan als een gemeenschapsschuld.
Artikel 33 – Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle rijksbelastingen
Artikel 33 van de wet bevat hoofdelijke aansprakelijkheidsregels die gelden voor de invordering van alle rijksbelastingen.
Deze regels dienen ertoe om in geval dat op een in dit artikel genoemd lichaam geen verhaal meer kan worden uitgeoefend, die personen voor de nog verschuldigde belasting aan te spreken, die in een nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en invloed (hadden) kunnen uitoefenen op het betalen van de belastingschulden.
In aansluiting op artikel 33 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
33.1. Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid
De begrippen vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger zijn dezelfde als bij de heffing van de diverse belastingen.
33.2. Feitelijke vestiging bij aansprakelijkheid
Het begrip 'gevestigd' in artikel 33, eerste lid, onderdeel b van de wet, heeft een feitelijke betekenis. Waar een lichaam is gevestigd, moet worden beoordeeld naar de omstandigheden van het geval.
De ontvanger moet hierbij aansluiting zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid van de AWR.
33.3. Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid
De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c van de wet doelt, kan - behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen - onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen.
Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding - bedoeld in de vorige volzin - geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen.
Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde 'leeg' maken van het lichaam.
33.4. Vereffenaar bij aansprakelijkheid
Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op grond van artikel 33, eerste lid, onderdeel c van de wet, maar ook degene die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke lastgeving sprake is.
De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de vereffenaar. De betekenis van het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur in dit lid is dezelfde als in artikel 36 van de wet.
33.5. Bestuurder bij aansprakelijkheid
33.6. Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid
De ontvanger kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze periode materieel is ontstaan.
33.7. Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers
Bestuurders van lichamen zonder rechtspersoonlijkheid of van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is alsmede leiders van een vaste inrichting van een niet in Nederland gevestigd lichaam dan wel de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger van dat lichaam, zijn niet aansprakelijk voor zover zij bewijzen dat de niet-betaling niet aan hen is te wijten.
Niet-verwijtbaarheid wordt naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld, waarbij veel afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden. Zo kan van niet-verwijtbaarheid sprake zijn als een ondernemer, hoewel hij de nodige voorzieningen heeft getroffen om eventuele tegenslagen in zijn bedrijf het hoofd te bieden, toch wordt geconfronteerd met niet te voorziene calamiteiten. Daaronder is begrepen een sterk verslechterde economische situatie van zodanige omvang dat hij ondanks zijn voorzorgen niet meer in staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen.
Ook kan plotseling betalingsonmacht ontstaan door een bijzondere gebeurtenis, bijvoorbeeld een niet voorzienbare, omvangrijke miscalculatie of door het faillissement van een belangrijke debiteur. Bij dit laatste geldt echter dat een ondernemer die zijn bedrijf uitoefent op een te zwakke financiële basis zich niet gemakkelijk op niet-verwijtbaarheid zal kunnen beroepen.
Artikel 33a – Aansprakelijkheid van begunstigden
Er zijn in deze leidraad op artikel 33a van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Artikel 48 – Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen
Artikel 48 van de wet regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam, maar geeft aan dat de erfgenaam - als rechtsopvolger van de erflater - niet voor alle belastingaanslagen voor het volle bedrag zal worden aangesproken.
In aansluiting op artikel 48 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
48.1. Beneficiaire aanvaarding
Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, wordt de vereffening van de boedel afgewacht, met dien verstande dat de ontvanger maatregelen neemt ter beveiliging van zijn rechten (zie echter ook artikel 14.1.3 van deze leidraad).
Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard achterwege.
48.2. Invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege
Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene niet meer tegen de gezamenlijke erfgenamen kan worden opgetreden, blijft invordering ten laste van een erfgenaam van wie minder dan € 23,00 moet worden ingevorderd achterwege, tenzij het de hoofdsom van de aanslag betreft.
Er kan ook aanleiding bestaan een gering restbedrag op tactische gronden buiten invordering te laten.
Artikel 48a – Aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde bedragen inkomstenbelasting of omzetbelasting
Deze bepaling is niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Artikel 49 – Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling
Artikel 49 van de wet regelt de formele bepalingen voor aansprakelijkstellingen. Het geeft aan op welke wijze een materiële aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele aansprakelijkstelling. De bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen aansprakelijkheidsregels, maar gelden ook voor de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling, bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel.
De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking, en wel afzonderlijk voor ieder die aansprakelijk wordt gesteld.
In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
49.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete
De ontvanger kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete opnemen in dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld bekendmaakt. De ontvanger moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de aansprakelijkstelling voor de boete berust.
Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden, waarop het voornemen tot een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete berust, te betwisten of de ontvanger is van oordeel dat de betwisting van de aansprakelijke ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op de voet van artikel 49, eerste lid van de wet.
49.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente
Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden gebracht, dan wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.
Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag geen rente in rekening gebracht.
49.3. De aansprakelijkstelling - in gebreke zijn
De belastingschuldige is in gebreke als de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de betalingstermijn die voor de belastingaanslag geldt.
49.3.2. In gebreke zijn en versnelde invordering
De belastingschuldige wordt ook geacht in gebreke te zijn als de belastingaanslag op grond van artikel 10 van de wet terstond invorderbaar is.
49.3.3. In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’
Als de ontvanger aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd waarin hij toezegt geen verdere invorderingsmaatregelen tegen de belastingschuldige meer te nemen, kan een derde voor de desbetreffende belastingschuld niettemin aansprakelijk worden gesteld, mits die mogelijkheid uitdrukkelijk in de beschikking is vermeld.
49.4. Informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten- en inlenersaansprakelijkheid
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
49.5. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden
Op grond van het bepaalde in artikel 49, zesde lid van de wet moet de ontvanger de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte stellen van de gegevens over de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.
Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden verstrekt, behoren in elk geval de stukken die op de zaak betrekking hebben als bedoeld in de artikelen 7:4 en 8:42 Awb. Hieronder worden verstaan alle stukken die bij het nemen van het besluit een rol hebben gespeeld. Naast de gegevens die zijn vastgelegd in de genoemde stukken moeten desgevraagd ook andere gegevens worden verstrekt, mits die gegevens redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep.
De gegevens worden - na een daartoe strekkend verzoek van de aansprakelijk gestelde - vooruitlopend op het indienen van een bezwaarschrift of op het instellen van beroep verstrekt.
Hoewel artikel 49, zesde lid van de wet betrekking heeft op de gegevens over de belasting, is goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe niet beperkt, maar mede betrekking heeft op (alle) andere aspecten van de aansprakelijkheidsbeslissing. Voorwaarde is wel dat deze gegevens hetzij gerekend kunnen worden tot de stukken die op de zaak betrekking hebben als hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van bezwaar tegen de aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop volgende beslissingen.
49.6. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige
De ontvanger zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de vermogensbestanddelen van de aansprakelijkgestelde, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4 van de leidraad.
49.7. Volgorde van aansprakelijk stellen
Als de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de ontvanger verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.
Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is bepaald.
49.8. Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking aansprakelijkstelling
49.8.1. Bezwaar en uitstel van betaling
Een bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling wordt tevens aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.
49.8.2. Beslissing op het bezwaarschrift
De afdoening van bezwaarschriften tegen aansprakelijkstellingen wordt in beginsel binnen de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 7:10 Awb) afgehandeld. Artikel 49, derde lid van de wet geeft de Ontvanger formeel een beslistermijn van één jaar met de mogelijkheid deze termijn - met schriftelijke toestemming van het dagelijks bestuur - met maximaal één jaar te verlengen.
Van deze mogelijkheid maakt de Ontvanger alleen in uitzonderingsgevallen gebruik. Denk hierbij aan de situatie waarin de belanghebbende weigert mee te werken aan een voortvarende afhandeling van het bezwaarschrift.
Artikel 51 – Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid
De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is niet van toepassing op een aansprakelijkgestelde. Wel heeft de ontvanger de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op grond van artikel 51 van de wet met toepassing van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
In aansluiting op artikel 51 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar.
51.1. Conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar
Als er conservatoir beslag ligt en de aansprakelijkgestelde verzoekt om uitstel van betaling in verband met een bezwaar tegen de beschikking, dan verleent de ontvanger alleen uitstel van betaling als er zekerheid wordt gesteld.
Artikel 52 – Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling
Op grond van artikel 52, eerste lid van de wet heeft de aansprakelijkgestelde een betalingstermijn van twee maanden na dagtekening van de beschikking van de aansprakelijkstelling.
Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden en geen bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend, is het in de beschikking vermelde bedrag invorderbaar.
In aansluiting op artikel 52 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over vermindering van de belastingaanslag.
52.1. Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling
Als de inspecteur de aanslag vermindert, past de ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking aan voor zover dat voortvloeit uit de vermindering en deelt dat mee aan de aansprakelijkgestelde.
Artikel 53 – Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding
De ontvanger heeft op grond van het bepaalde in artikel 53 recht om ook de regels voor de verrekening (artikel 24 van de wet met uitzondering van het derde lid) toe te passen voor een aansprakelijkgestelde. Dit leidt ertoe dat een openstaande aansprakelijkheidsschuld kan worden verrekend met een aan de aansprakelijkgestelde uit te betalen bedrag.
Als de aansprakelijkgestelde niet in staat is - anders dan met buitengewoon bezwaar - de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen, dan kan aan hem op verzoek ontslag van betalingsverplichting worden verleend.
In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over
53.1. Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld
Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag waarvoor aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.
53.2. Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid
De ontvanger verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is van verwijtbaarheid van de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de regeling. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt de ontvanger op basis van gedragingen van de aansprakelijk gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is gebaseerd op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting.
Artikel 54 – Mededeling aan de aansprakelijkgestelde
Artikel 54 van de wet regelt de uitbetaling van een teruggaaf aan de aansprakelijkgestelde die het gevolg is van een vermindering van de belastingaanslag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.
In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld.
54.1. Betaling teruggaaf aanhouden bij aansprakelijkstelling
De ontvanger houdt de betaling van de teruggaaf - als bedoeld in artikel 54, eerste lid van de wet - aan gedurende vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige.
In deze periode kan de belastingschuldige - als de derde zich al voor de aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald - derdenbeslag leggen onder de ontvanger op het bedrag van de teruggaaf. In de derdenbeslagprocedure zal worden uitgemaakt aan wie de ontvanger het bedrag van de teruggaaf moet betalen.
Artikel 58 – Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijkgestelde
Artikel 58 van de wet regelt de verplichting voor de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen en het ter beschikking stellen van gegevensdragers die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van belang zijn.
Verder regelt artikel 58 van de wet de identificatieverplichting tegenover de ontvanger.
Onder de gegevens die voor de invordering van de 'eigen' belastingschulden van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de ontvanger nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk kan stellen.
In aansluiting op artikel 58 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
58.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure
Het is de ontvanger niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen instellen, nadat de rechter de ontvanger in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor in een procedure aangevoerde stellingen, indien en voor zover dat onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat bewijs te kunnen leveren.
58.2. Gegevens voor invordering van ‘eigen’ belastingschulden
Onder gegevens die voor de invordering van de ‘eigen’ belastingschulden van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de ontvanger nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk kan stellen.
58.3. Invorderingsonderzoek tijdens faillissement
In faillissement worden de belangen van de ontvanger – naast die van andere schuldeisers – feitelijk behartigd door de curator. Als de ontvanger een verzoek krijgt van de curator om een onderzoek in te stellen, moet het onderzoek in het teken van het invorderingsbelang staan. De ontvanger stelt geen onderzoek in als hij vermoedt dat de informatie er slechts toe strekt dat de curator de (niet fiscale) boedelschulden kan innen.
Artikel 60 – Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen
Artikel 60 van de wet regelt de formele bepalingen voor de informatieverplichtingen.
In aansluiting op artikel 60 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
60.1. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie
De ontvanger stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de gegevens en inlichtingen of het ter beschikking stellen van de gegevensdragers.
Als de ontvanger belang heeft bij een spoedige verstrekking of beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn.
60.2. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen
Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, herhaalt de ontvanger zijn verzoek en vordert hij op basis van artikel 60, eerste lid van de wet correcte en concrete gegevens.
Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde eisen, beoordeelt de ontvanger of hij een civiele procedure begint of de strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet toepast.
Aan de belastingschuldige die niet voldoet aan de verplichting van artikel 60, tweede lid, van de wet, kan de ontvanger een verzuimboete als bedoeld in artikel 63b, tweede lid, van de wet opleggen.
Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In uitzonderingssituaties kan de ontvanger toestaan dat de gegevens mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering zorgt de ontvanger voor een vastlegging van het gesprek.
Artikel 61 – Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen
Artikel 61 van de wet bepaalt voor de in de artikelen 58, 59 en 60 van de wet opgenomen verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan beroepen, zelfs niet als die geheimhoudingsverplichting bij wettelijk voorschrift zou zijn opgelegd.
In aansluiting op artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.
61.1. Niet van de administratie gescheiden (beroeps-) vertrouwelijke gegevens
De ontvanger heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en gegevensdragers die hem inzicht verschaffen in de financiële positie van de belastingschuldige.
Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële gegevens gescheiden. Als het onvermijdelijk is dat de ontvanger privacygegevens onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de verstrekking van gegevens of de beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren. De ontvanger is op grond van artikel 67, eerste lid van de wet gehouden tot geheimhouding van die gegevens.
Artikel 63b Bestuurlijke boeten
Tot nader order niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Artikel 65 – Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf
Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken van gegevens of het ter beschikking stellen van gegevensdragers, kan sprake zijn van opzet.
In artikel 65, eerste en tweede lid van de wet wordt de strafmaat voor dit strafbare feit gegeven. De beide straffen die in die leden zijn genoemd, kunnen cumulatief worden toegepast. Artikel 65a van de wet merkt dit strafbare feit aan als een misdrijf.
Het derde lid van artikel 65 van de wet bevat de zogenaamde 'inkeerregeling': het recht op strafvervolging vervalt als een persoon tijdig tot inkeer komt en alsnog zorgt voor een juiste en volledige verstrekking van informatie.
In aansluiting op artikel 65 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de reikwijdte opzetcriterium bij een misdrijf.
65.1. Reikwijdte opzetcriterium bij misdrijf
De vereiste opzet voor de toepassing van artikel 65, eerste en tweede lid van de wet behoeft zich niet uit te strekken tot het feit dat te weinig belasting wordt ingevorderd.
Artikel 67 – Geheimhoudingsplicht
Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als:
Daarnaast kan het degelijks bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor op grond van het derde lid ontheffing van de geheimhoudingsplicht verlenen.
In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
67.1. Bekendmaking aan de belastingschuldige
De geheimhoudingsplicht geldt niet voor de bekendmaking van gegevens aan degene op wie zij betrekking hebben (de belastingschuldige) voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt. Ook het verstrekken van informatie over belastingschulden aan de belastingschuldige zelf valt niet onder de geheimhoudingsplicht. Onder belastingschuldige moet hier mede worden verstaan: diens vertegenwoordiger, curator, bewindvoerder of erfgenaam.
67.2. Bekendmaking aan derden in het belang van de invordering
De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de bekendmaking van gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Invorderingswet 1990. Dat laatste moet ruim worden opgevat. Als bekendmaking van belang is voor de invordering van de verschuldigde belasting (aanslag) of een aansprakelijkheidsvordering (beschikking), kan de bekendmaking (aan derden) plaatsvinden zonder dat daarmee de geheimhoudingsplicht wordt geschonden.
67.3. Informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen
Er zijn in deze leidraad op de artikelen 67a tot en met 72 van de wet geen beleidsregels gemaakt.
Deze bepalingen zijn niet toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
Artikel 73 – Insolventieprocedures
In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:
73.1. Algemene uitgangspunten insolventieprocedures
73.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement
Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de ontvanger zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt er van uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag te ontstaan.
De ontvanger meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan bij de bewindvoerder.
Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2 van deze leidraad.
73.1.2. Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement
Het uitbrengen van aansprakelijkstellingen voor belastingaanslagen tijdens zowel het faillissement als tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk.
De ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan. Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen over de toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de ontvanger rechtstreeks verhaal zoeken op de boedel.
Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.
Bij de invordering van boedelschulden kan de ontvanger tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.
Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in het faillissement (zie artikel 19.2.2 van deze leidraad).
Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aanspannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de ontvanger een gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden voldaan.
Bij de beoordeling van het verzoek neemt de ontvanger als uitgangspunt dat:
Daarnaast stelt de ontvanger de eis dat de schuldeisers - die bij een verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van de procedure - bereid zijn om naar evenredigheid mee garant te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers. Als een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de ontvanger een verzoek om garantstelling doet, treedt de ontvanger in overleg met het dagelijks bestuur.
73.1.5. Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.1.6. Bodemvoorrecht in faillissement en in de WSNP
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.1.7. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.1.8. Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP
Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en artikel 25.4.4 en naar artikel 74 (uitstelfaciliteiten) van deze leidraad.
73.1.9. Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP
Zie voor kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP artikel 26.1.9 van deze leidraad.
73.1.10. Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot faillissement en WSNP
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.1.11. Toeslagenschuld in relatie tot WSNP en faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.1.12. Verplichtingensignaal in relatie tot WSNP en faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.2. Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering
73.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP
Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar artikel 26.2.17 van deze leidraad.
73.2.2. De WSNP is beëindigd met een schone lei
Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de Ontvanger bij de bewindvoerder zijn aangemeld. Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging (met schone lei) van die regeling, zal de Ontvanger in beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
Belastingteruggaven die zijn vastgesteld nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd en die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de Ontvanger verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd.
Met betrekking tot belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de beëindiging (met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en die worden vastgesteld na beëindiging van die regeling, kan het volgende gelden. Teruggaven (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) van minder dan € 500,00 worden uitbetaald aan de belastingschuldige zelf. Indien de belastingteruggave (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) € 500,00 of meer bedraagt, zal de Ontvanger contact opnemen met de gewezen bewindvoerder om met hem te overleggen of de vereffening moet worden heropend.
Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de Ontvanger derden nog aansprakelijk stellen voor niet-betaalde belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aangemerkt.
Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de Ontvanger voortzetten.
73.2.3. De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken
De WSNP kan ook eindigen zonder schone lei (artikel 358, tweede lid, FW) en de reeds verstrekte schone lei kan worden ingetrokken (artikel 358a, eerste lid, FW). In die situaties kan de ontvanger de invordering hervatten.
73.2.4. De WSNP is tussentijds beëindigd
Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van artikel 350, vijfde lid, Fw, blijft omzetting in faillissement achterwege als er geen baten beschikbaar zijn. In die situatie geldt het invorderingsbeleid voor natuurlijke personen bij opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten (artikel 73.4.14).
73.3. Insolventieprocedure en surseance
Voor uitstel van betaling in relatie tot surseance wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en 25.4.4 van deze leidraad.
Voor kwijtschelding in relatie tot surseance wordt verwezen naar artikel 26.1.9 van deze leidraad.
73.3.2. Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot surseance
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.4. Insolventieprocedure en faillissement
73.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen
De belastingaanslag(en) waarvoor de ontvanger het faillissement aanvraagt, moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht. Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.
Voor een voorlopige aanslag vraagt de ontvanger slechts een faillissement aan als:
73.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag
Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien bekend is dat geen baten aanwezig zijn noch te verwachten, dan wordt de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van die rechtspersoon conform artikel 2:19a BW boven het aanvragen van het faillissement van die rechtspersoon.
73.4.3. Particulieren en faillissement
Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt verwacht dat de ontvanger de eventuele vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan.
Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen.
Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren.
73.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag
Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen - een verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6 van deze leidraad), dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen.
Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het aanbod louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren. Er wordt ook van afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door het Noordelijk Belastingkantoor gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek dan wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.
73.4.5. Verzoek om uitstel vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter
Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen.
De ontvanger doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek onvoldoende past binnen het door het Noordelijk Belastingkantoor gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.
73.4.6. Toestemming voor faillissementsaanvraag
De ontvanger moet voor iedere faillissementsaanvraag schriftelijk toestemming van het dagelijks bestuur hebben.
73.4.7. Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag
73.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag
Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet hetgeen in artikel 73.4.1 tot en met 73.4.6 is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag door de ontvanger.
Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het dagelijks bestuur vereist, als het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of zelfstandig een beroep uitoefent waaraan in totaal meer dan twintig werknemers zijn verbonden. De gegevens worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.
Als de ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1, 73.4.3 en 73.4.6 van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van het dagelijks bestuur vereist.
73.4.9. Verzet tegen faillietverklaring
Als de ontvanger gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 FW heeft hij hiervoor toestemming van het dagelijks bestuur nodig.
73.4.10. Beroep op regresrecht in faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.4.11. Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement
Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement wordt verwezen naar artikel 8.1 van deze leidraad.
73.4.12. Opkomen in faillissement
Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar artikel 19.2.3 van deze leidraad.
73.4.13. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement
Niet van toepassing voor het Noordelijk Belastingkantoor.
73.4.14. Na de toepassing van het faillissement
De ontvanger maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van artikel 196 FW, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren. Als er wel aanleiding tot invordering bestaat, doet de ontvanger dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.
Bij natuurlijke personen hervat de ontvanger slechts in bijzondere omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement. Deze omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over vermogensbestanddelen van substantiële waarde.
Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald, treedt de ontvanger in verband met artikel 194 Fw in overleg met de curator.
73.4.15. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure
Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet Denemarken - en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of secundaire procedure worden geopend.
Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure, beoordeelt de ontvanger of hij baat heeft bij het openen van een secundaire of territoriale procedure in Nederland. Een secundaire procedure betreft alleen de liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling - en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht. De staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden aangetoond.
73.4.16. Omzetting faillissement in WSNP
Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de ontvanger - als de schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt - een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het beleid ingevolge artikel 19a en 22a van de regeling.
73.5. Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door leden van de NVVK of gemeenten
Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.
Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger gedurende een periode van maximaal 240 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De ontvanger informeert de schuldhulpverlener hierover.
Nadat de schuldhulpverlener de ontvanger schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de ontvanger uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden als:
een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;
een schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen conform de Module Schuldregeling in het kader van schuldhulpverlening voor ondernemers van de NVVK of een daarmee gelijk te stellen overeenkomst en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;
De voorwaarden onder d en e zijn niet van toepassing op een ex-ondernemer indien aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf zal uitoefenen of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen.
De ontvanger kan ervoor kiezen om aanslagen, waarvoor hij redelijkerwijs derden aansprakelijk kan stellen, niet te betrekken in de schuldregeling, voor zover deze ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer.
Artikel 26.3.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na
totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldregelingsovereenkomst voort; hij stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de schuldregelingsovereenkomst.
Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.
De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst en is definitief in die zin dat daarop van de zijde van de ontvanger in beginsel niet meer kan worden teruggekomen. In voorkomend geval wordt het bedrag van de verschuldigde belastingen door middel van schatting bepaald. In het geval de in de vorige volzin bedoelde schatting naar achteraf blijkt substantieel te laag mocht zijn, kan de ontvanger daarop alleen terugkomen indien terzake van die belasting ten tijde van de schatting ten onrechte geen aangifte was gedaan danwel indien de belastingschuldige of de schuldhulpverlener wisten of behoorden te weten dat de schatting te laag was.
Aanslagen waarvoor de Sociale Verzekeringsbank een onherroepelijk vaststaande beschikking van schuldige nalatigheid heeft afgegeven, blijven voor de toepassing van dit artikel buiten beschouwing. Eventuele buitenlandse belastingschulden waarvoor een verzoek om bijstand is gedaan door een andere staat, neemt de ontvanger ook niet mee in de uitstelregeling. In plaats daarvan stuurt de ontvanger het verzoek terug en informeert de andere staat over de voorgenomen minnelijke schuldsaneringsregeling onder toevoeging van de gegevens van de schuldhulpverlener bij wie de andere staat de schuldvordering kan aanmelden.
73.5.2. Opschorten invorderingsmaatregelen na verzoek MSNP
73.5.3. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen
Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de schuldenaar en diens schuldeisers tot stand is gekomen (en de schuldregelingsovereenkomst dus wordt voortgezet). Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.
73.5.4. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP
Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een schuldregelingsovereenkomst handelt de ontvanger gedurende de periode van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.
Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die materieel zijn ontstaan na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.
Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de in artikel 13 van de regeling bedoelde betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder het financieel beheer door de schuldhulpverlener valt. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder financieel beheer van de schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.
73.5.5. Intrekken uitstel gedurende MSNP
De ontvanger trekt het uitstel in als:
De ontvanger trekt in de situaties genoemd bij de eerste, tweede, derde en vierde bullet het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt.
Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De ontvanger trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.
73.5.6. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP
Als de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling.
In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad.
73.5.7. Na de toepassing van de MSNP
Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de minnelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging van die regeling, zal de ontvanger in beginsel, als de schuldenaar aan zijn verplichtingen uit die regeling heeft voldaan, afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
73.5a Insolventieprocedure - minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten
Verzoeken om een minnelijke schuldsaneringsregeling gedaan door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, niet zijnde een NVVK-lid of een gemeente, worden in behandeling genomen met inachtneming van het volgende. De ontvanger zal een belangenafweging moeten maken en zich daarbij moeten afvragen of hij al dan niet tot instemming met de schuldregeling kan komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen.
Bij die belangenafweging zullen de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:
Als uit de belangenafweging volgt dat kan worden ingestemd met een dergelijk verzoek dan verleent de ontvanger op het moment van het ingaan van de schuldregeling voor 36 maanden uitstel van betaling.
73.5b Elektronische portal voor de schuldhulpverlening
Het Noordelijk Belastingkantoor kan een convenant sluiten met de NVVK-leden of gemeenten waarbij de informatie-uitwisseling volledig digitaal plaatsvindt via een beveiligde internetverbinding. Het Noordelijk Belastingkantoor sluit andere dan NVVK-leden en gemeenten uit indien zij een, op grond van de art. 47 en 48 Wet op het Consumentenkrediet (WCK), verboden vergoeding van de schuldenaren ontvangen voor hun dienstverlening.
73.6. Insolventieprocedures en akkoorden
73.6.1. Buitengerechtelijk akkoord
In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen opgenomen die de doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een rechter - ook voor het Noordelijk Belastingkantoor laten gelden.
Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een aansprakelijk gestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is.
Een verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord kan een ieder indienen, ook de schuldenaar.
73.6.2. Voorwaarden voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord
73.6.2A Betaling bedrag saneringsakkoord’
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.
73.6.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord
Als de ontvanger toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. Zonodig stelt hij een derde-beslagene of houder van penningen op de hoogte van het verval van het beslag en zorgt hij voor doorhaling van een beslag op een registergoed.
73.6.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord
De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid.
Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.
73.6.5. Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord
Als de ontvanger vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.
73.6.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord
Bij de beoordeling van een akkoord stelt de ontvanger eerst vast op welke belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.
Er rust een inspanningsverplichting op het Noordelijk Belastingkantoor om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt geformaliseerd in een aanslag.
De ontvanger betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord.
73.6.7. Schuldig nalatig en (buiten)gerechtelijk akkoord
Voor het premiedeel AOW dat is begrepen in aanslagen waarvoor de Sociale Verzekeringsbank een onherroepelijk vaststaande beschikking van schuldige nalatigheid heeft afgegeven, mag de ontvanger geen enkele poging tot invordering meer ondernemen. Een gevolg hiervan is dat de ontvanger geen kwijtschelding verleent voor deze aanslagen. Daarnaast dient de ontvanger deze aanslagen niet ter verificatie in bij een faillissement of WSNP. Dit betekent dat deze aanslagen niet worden meegenomen in een (buiten)gerechtelijk akkoord.
Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de ontvanger het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar.
Aangezien de ontvanger niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij geen kwijtschelding. De belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over.
73.6.9. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord
Indien een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is, vindt kwijtschelding voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenaamd saneringsakkoord in de zin van artikel 22 van de regeling. Zie ook artikel 26.3 van deze leidraad.
73.7. Wettelijk breed moratorium
Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de ontvanger lopende invorderingsmaatregelen op. Aanmelding voor een verklaring van schuldige nalatigheid als bedoeld in artikel 61 Wet financiering sociale verzekeringen, vindt in deze periode niet plaats. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de afkoelingsperiode schort de ontvanger de uitbetaling aan een derde op in verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige.
Artikel 75 – Kosten van vervolging
Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van vervolging. Met 'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in rekening worden gebracht.
Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht voor de invordering op civiele wijze.
In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:
75.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten
De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan onderscheidenlijk sprake is in artikel 2 en artikel 3, eerste lid van de Kostenwet invordering rijksbelastingen) is te verstaan als het belastingbedrag waarvoor de aanmaning of het dwangbevel is uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele - pro memorie opgenomen - rente.
75.2. Aan derden toekomende bedragen
Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht, vallen:
Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten enkel in rekening gebracht als de verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige elders gebeurt dan wel als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend. Eventuele gemaakte reiskosten door het Noordelijk Belastingkantoor voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kunnen niet op de belastingschuldige worden verhaald, evenals mogelijke porti- en telefoonkosten.
75.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten
Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het bezwaar, handelt de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken 2005.
De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de toepassing van de Kostenwet relevant zijn.
Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op grond van artikel 6:16 Awb niet de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de akte van vervolging.
Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in artikel 25.1 en 25.2 van deze leidraad van overeenkomstige toepassing.
75.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar
Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in artikel 75.3 van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.
75.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten
In de volgende gevallen brengt de ontvanger voor het uitbrengen van exploten geen vervolgingskosten in rekening:
75.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten
Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:
Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen bij vermindering van belastingaanslagen, alsmede bij afboeking van definitieve negatieve aanslagen op voorlopige positieve aanslagen van hetzelfde jaar;
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering;
Als zaken - die in een onroerende zaak aanwezig zijn - zowel in een beslag op roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken roerend dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;
Als zaken - die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig zijn - zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken een bestanddeel vormen van het schip dan wel zelfstandige roerende zaken zijn, en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;
De beslissing om de kosten terug te brengen tot het juiste bedrag, dan wel de kosten terug te betalen, gebeurt ambtshalve of naar een daartoe ingediend verzoekschrift.
75.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten
In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten - hoezeer ook verschuldigd - te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.
Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten - gezien de omstandigheden van het specifieke geval - onredelijk en onbillijk is.
75.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten
Als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de artikelen 10 en 15 van de wet, vermeldt de belastingdeurwaarder in de akte van betekening bij het dwangbevel dat de in verband met die maatregelen berekende vervolgingskosten verschuldigd .De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de beslagkosten.
75.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten
Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg zijn van invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn genomen, is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.
75.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten
Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende betalingsonmacht. De ontvanger doet in dat geval ook geen toezegging dat deze kosten niet zullen worden ingevorderd.
Het voorgaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend dan wel kosten buiten invordering worden gelaten, wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden dan wel buiten invordering gelaten. Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van deze leidraad.
75.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel
Als op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend en de betekeningskosten in totaal meer zouden bedragen dan het maximumbedrag genoemd in artikel 3 lid 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, zijn niet meer betekeningskosten verschuldigd dan dit maximumbedrag.
Artikel 80 – Invordering, Awb en het moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen
In dit artikel is beleid opgenomen met betrekking tot artikel 4:121 van de Awb en het moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen.
80.1. Tenuitvoerlegging termijndwangbevel
Een eenmaal ingestelde vervolging voor één of meer van de vervallen termijnen van de belastingaanslag wordt met dezelfde voortvarendheid voltooid als de eindvervolging.
80.2. Moment van vaststelling van ( naheffings )aanslagen
Het overgangsrecht met betrekking tot Afdeling 4.4.1 van de Awb (Vaststelling en inhoud van de verplichting tot betaling) bepaalt kort gezegd het volgende. Op een betalingsverplichting die is vastgesteld of ontstaan voor 1 juli 2009 geldt het recht van voor die datum.
Voor betalingsverplichtingen van na 1 juli 2009 geldt de genoemde afdeling 4.4.1. Bij aanslagbelastingen geldt als moment van vaststelling de datum van dagtekening van de aanslag. Bij aangiftebelastingen wordt voor het moment van vaststelling aangesloten bij de dagtekening van de naheffingsaanslag.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2021-133.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.