Gemeenschappelijke Regeling Sociaal

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten

 

  • -

    Alblasserdam

  • -

    Dordrecht

  • -

    Hardinxveld-Giessendam

  • -

    Hendrik-Ido-Ambacht

  • -

    Papendrecht

  • -

    Sliedrecht

  • -

    Zwijndrecht,

ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft,

 

 

 

Overwegende,

 

  • Dat de gemeenten in het Drechtstedengebied een lange historie van diverse (geformaliseerde) samenwerkingen kennen en sinds 8 maart 2006 het samenwerkingsverband GR Drechtsteden GRD) hebben opgericht voor de behartiging van belangen op (boven)regionale dossiers;

  • Dat vanaf 2006 diverse uitvoerings- en beleidstaken zijn gemandateerd en gedelegeerd aan de GRD;

  • Dat de GRD daarnaast diensten op het gebied van de bedrijfsvoering levert aan andere GR-en;

  • Dat uit diverse onderzoeken en rapporten, zoals Zichtbaar Samen Maritiem (G. J. Jansen, december 2015) en Verstandig Versterken (Berenschot, 2018), blijkt dat het noodzakelijk is voor de toekomstbestendigheid van de samenwerking om het huidige bestuurlijke model en de uitvoeringstaken ervan te blijven herijken;

  • Dat in 2019 de zeven gemeentelijke eigenaren van de GRD hebben besloten de uitvoering van de taken op het ruimtelijk-economische domein c.q. de Groeiagenda (meervoudig) lokaal te beleggen bij de zeven deelnemende gemeenten;

  • Dat in 2020 aansluitend door de colleges van de deelnemende gemeenten het principebesluit is genomen dat de bedrijfsvoeringstaken van de GRD bij Dordrecht als servicegemeente worden belegd en dat in de GRD alleen de taken van de Sociale Dienst Drechtsteden (en eventueel bijbehorende taken) overblijven;

  • Dat dit principebesluit vervolgens door de raden van de deelnemende gemeenten is bekrachtigd;

  • Dat als gevolg daarvan de tekst van de GRD moet worden aangepast;

  • Dat daarbij de naam zal worden gewijzigd in GR Sociaal (GRS);

  • Dat de oorspronkelijke GRD is aangegaan door alle raden, burgemeesters en colleges van de Drechtstedengemeenten;

  • Dat alleen de colleges van burgemeester en wethouders van de Drechtstedengemeenten deelnemen aan de GR Sociaal;

 

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Kieswet en de Algemene wet bestuursrecht;

 

 

B E S L U I T E N;

 

  • 1.

    De Burgemeesters en de raden van Alblasserdam, Dordrecht, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht voor te stellen uit te treden uit de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, inwerking getreden op 8 maart 2006, laatstelijk gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, (veertiende wijziging);

  • 2.

    De raden van Alblasserdam, Dordrecht, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht voor te stellen aan de colleges en de burgemeesters toestemming te geven als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen om de GRD te wijzigen conform dit besluit;

  • 3.

    Onder de opschortende voorwaarde dat alle raden toestemming verlenen als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, zoals inwerking getreden op 8 maart 2006, laatstelijk gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, (veertiende wijziging), te wijzigen en de volgende integrale tekst (versie 16.0) vast te stellen;

 

 

 

“Gemeenschappelijke Regeling Sociaal”.

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten

 

  • -

    Alblasserdam

  • -

    Dordrecht

  • -

    Hardinxveld-Giessendam

  • -

    Hendrik-Ido-Ambacht

  • -

    Papendrecht

  • -

    Sliedrecht

  • -

    Zwijndrecht

 

 

Overwegende,

  • -

    Dat de colleges wensen samen te werken op het gebied van het sociaal domein en aanverwante regelgeving;

  • -

    Dat daartoe de in deze regeling omschreven taken en bevoegdheden aan het bestuur van de regeling worden opgedragen respectievelijk overgedragen;

  • -

    Dat het sociaal domein voortdurend in beweging is;

  • -

    Dat dit vraagt om een flexibele manier van samenwerken waarin maatwerk in de dienstverlening aan de deelnemers mogelijk is;

  • -

    Dat tegelijkertijd een robuust fundament noodzakelijk is om in deze regeling constructief en efficiënt te kunnen samenwerken;

 

Gelet op artikel 1 Wet gemeenschappelijke regelingen;

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    in deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Wgr: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • b.

      Regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • c.

      Gemeente(n): een/de aan de regeling deelnemende gemeente(n);

    • d.

      GRS: het openbaar lichaam Sociaal;

    • e.

      Het bestuur van de GRS: ieder bevoegd orgaan van de GRS;

    • f.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

    • g.

      Wsw: de Wet sociale werkvoorziening;

    • h.

      Wsw-werknemer: degene die ingevolge de Wsw een arbeidsovereenkomst heeft met de GRS;

    • i.

      Werkvoorziening: voorziening in aangepaste werkgelegenheid als bedoeld in de Wsw;

    • j.

      Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • k.

      Werknemer: degene die in een dienstbetrekking tot de GRS staat; hiertoe wordt tevens gerekend een arbeidscontractant naar burgerlijk recht;

  • 2.

    Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht of enige andere wet of wettelijke regeling van (overeenkomstige) toepassing worden verklaard, worden in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, het college, de burgemeester en de secretaris, onderscheidenlijk gelezen de Regeling, het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de secretaris van de Regeling.

 

Artikel 2. Openbaar Lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd: “ Sociaal”;

  • 2.

    Het openbaar lichaam is rechtspersoon en is gevestigd in Dordrecht.

 

Artikel 3. Doel en belangen

  • 1.

    De GRS heeft tot doel, binnen de kaders als genoemd in en voortvloeiend uit deze Regeling, bij te dragen aan de beleidsontwikkeling van de gemeenten op de gebieden van het sociaal domein en sociale werkvoorziening en uitvoering te geven aan het op deze gebieden vastgestelde beleid.

  • 2.

    Ter verwezenlijking van de in het eerste lid genoemde doelstelling behartigt de GRS de gemeenschappelijke regionale belangen op de terreinen van sociaaleconomische versterking, sociaal domein en sociale werkvoorziening.

 

Artikel 4. Grondslagen

  • 1.

    GRS vervult ten behoeve van de in artikel 3 genoemde doelstelling de taken:

    • a.

      die bij deze Regeling aan de GRS zijn gedelegeerd;

    • b.

      die bij deze Regeling aan de GRS zijn gemandateerd dan wel waarvoor volmacht of machtiging is verleend;

    • c.

      die worden uitgevoerd in opdracht van één of enkele gemeenten.

  • 2.

    De in het eerste lid onder c bedoelde taken worden niet uitgevoerd dan nadat de betreffende taken zijn vastgelegd in een tussen het Dagelijks Bestuur en het college van de betreffende gemeente(n) af te sluiten dienstverleningsovereenkomst en bij afzonderlijk besluit van het college of de colleges van de betreffende gemeente(n) de voor de uitvoering van die taken vereiste bevoegdheden zijn gedelegeerd of gemandateerd dan wel dan wanneer daarvoor volmacht of machtiging is verleend.

  • 3.

    Naast de in het eerste lid bedoelde taken kan de GRS ook de uitvoering van taken ten behoeve van andere dan de in de aanhef genoemde gemeenten of het rijk, de provincie en andere publiekrechtelijke lichamen op zich nemen.

  • 4.

    De uitvoering van de in het derde lid bedoelde taken kan plaatsvinden door middel van een daartoe tussen het betreffende overheids-/publiekrechtelijke lichaam en de GRS te sluiten overeenkomst en door middel van deelname door het betreffende overheids-/publiekrechtelijke lichaam aan de regeling voor die ta(a)k(en), onder door het Algemeen Bestuur te stellen voorwaarden.

 

Hoofdstuk 2: Taken

Artikel 5. Taken

  • 1.

    Aan het bestuur van de GRS worden de volgende taken gedelegeerd en gemandateerd als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder a en b:

Onderwerp

Bevoegdheden

Participatiewet

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur, met uitzondering van de nadere regels voor aanvullende inkomensondersteuning (paragraaf 4.1. van de Participatiewet).

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur;

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur;

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

De Wmo 2015, voor zover dit de maatwerkvoorzieningen betreft, zoals nader aangeduid in de desbetreffende begripsbepaling van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, met inbegrip van de bevoegdheden genoemd in artikel 6.1 Wmo 2015 en met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • a.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de in de eerste kolom genoemde artikelen, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur;

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet kinderopvang, voor zover betrekking hebbend op de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang (hoofdstuk 1).

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur;

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens het in de eerste kolom genoemde hoofdstuk, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

  • a.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur met uitzondering van de uitvoering van preventie, nazorg en vroegsignalering.

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden op het gebied van de taken preventie, nazorg en vroegsignalering, die bij of krachtens de wet, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gemandateerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet Sociale Werkvoorziening, voor zover betrekking hebbend op de in het vijfde lid genoemde taken

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur;

  • b.

    Alle uitvoerende taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de in de eerste kolom genoemde taken, alsmede de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen, aan de colleges zijn toegekend, worden gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur.

Algemene wet bestuursrecht

  • a.

    Het vaststellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan het Algemeen Bestuur;

  • b.

    De uitvoering van titel 4.2 Awb wordt gedelegeerd aan het Dagelijks Bestuur

Beschermd wonen en opvang

De uitvoeringstaken waartoe door de gemeente Dordrecht specifiek opdracht is gegeven worden gemandateerd aan het Dagelijks Bestuur.

Wet op de lijkbezorging

De uitvoering van de artikelen 21 en 22 en het verlenen van toestemming voor het verrichten van sectie op het lichaam van een overledene op grond van artikel 72, tweede lid van de Wet op de lijkbezorging worden gemandateerd aan het Dagelijks Bestuur.

Burgerlijk Wetboek

De bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot instelling van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden op grond van artikel 1:432 BW respectievelijk tot het verlengen of opheffen van een ingesteld bewind op grond van artikel 1:449 BW wordt gemandateerd aan het Dagelijks Bestuur.

 

  • 2.

    Conform artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen zowel het Algemeen Bestuur als het Dagelijks Bestuur van de regeling beleidsregels vaststellen met betrekking tot de aan hen gedelegeerde en gemandateerde bevoegdheden.

  • 3.

    De Gemeenten kunnen in de door hen vast te stellen verordeningen en andere algemeen verbindende voorschriften beleidsinhoudelijke verschillen opnemen die aansluiten op de lokale wensen en behoeften. De eventuele meer- of minderkosten in de uitvoering worden via een uitvoeringstoets door de GRS in beeld gebracht en verrekend met de betreffende gemeente(n).

  • 4.

    De Gemeenten kunnen aan het Algemeen Bestuur en aan het Dagelijks Bestuur opdragen om in de op grond van het eerste lid vast te stellen nadere regels en beleidsregels beleidsinhoudelijke verschillen op te nemen die aansluiten op de lokale wensen en behoeften. De eventuele meer- of minderkosten in de uitvoering worden via een uitvoeringstoets door de GRS in beeld gebracht en verrekend met de betreffende gemeente(n).

  • 5.

    Naast de in lid 1 en 2 genoemde gedelegeerde en gemandateerde taken heeft het bestuur van de GRS de volgende taken:

    • a.

      Sociaal

      • i.

        Het, in co-creatie met de Gemeenten, voorbereiden van een door de lokale raden vast te stellen regionale visie sociaal beleid;

      • ii.

        Het, in co-creatie met de Gemeenten, voorbereiden van door de lokale raden vast te stellen verordeningen en beleidsplannen;

      • iii.

        Het, in co-creatie met de Gemeenten, voorbereiden van door de colleges vast te stellen nadere regels,

  •  

    voor zover deze betrekking hebben op de in het eerste lid genoemde taken.

  •  

    • b.

      Sociale werkvoorziening (Wsw)

      Het in samenhang met de Participatiewet (doen) uitvoeren van de Wsw, aangepaste arbeid en daarmee verband houdende vraagstukken (artikel 1, tweede lid Wsw) op de volgende terreinen:

      • i.

        Het met de gemeenschappelijke regeling sociale werkvoorziening Drechtwerk ontwikkelen van beleid en het stellen van kaders op het gebied van het (doen) verschaffen van arbeid onder aangepaste omstandigheden aan mensen die op 1 januari 2015 een sw-indicatie en een dienstbetrekking bij de GR Drechtwerk hadden;

      • ii.

        Het in relatie tot het gestelde onder a overdragen van de daartoe verkregen Rijksmiddelen Wsw aan de gemeenschappelijke regeling sociale werkvoorziening Drechtwerk;

      • iii.

        Het organiseren van cliëntenparticipatie sociale werkvoorziening;

      • iv.

        Het uitvoeren van al die werkzaamheden en activiteiten die dienstbaar zijn aan en voortvloeien uit de onder a tot en met c genoemde taken.

  • 6.

    De gemeente Hardinxveld-Giessendam neemt niet deel aan de in het vijfde lid, onder het kopje "Sociale werkvoorziening (Wsw)" genoemde taken. Indien zij alsnog deel wil gaan nemen aan deze taken dient zij dit tijdig bij het algemeen bestuur kenbaar te maken. Aan de deelname kunnen door het algemeen bestuur voorwaarden worden verbonden.

 

Artikel 6. Arbitragecommissie

  • 1.

    Indien de Gemeente die de beleidsinhoudelijke verschillen als bedoeld in artikel 5, derde en vierde lid, wenst op te (laten) nemen niet instemt met de uitkomsten van de uitvoeringstoets, kan de betreffende Gemeente aan het Algemeen Bestuur vragen een onafhankelijke arbitragecommissie in te stellen.

  • 2.

    De commissie wordt ad hoc ingesteld per aanvraag.

  • 3.

    Zowel het Algemeen Bestuur als de Gemeente die om de instelling van een arbitragecommissie verzoekt, wijzen één onafhankelijk lid aan. Beide aldus aangewezen leden van de arbitragecommissie wijzen samen een derde lid aan.

  • 4.

    Het Algemeen Bestuur en de betreffende Gemeente formuleren gezamenlijk de opdracht voor de arbitragecommissie.

  • 5.

    De kosten van deze procedure zijn voor de partij die de arbitrage heeft aangevraagd.

  • 6.

    De uitspraak van de commissie is bindend.

 

Hoofdstuk 3: Algemeen Bestuur

Artikel 7. Samenstelling van het Algemeen Bestuur

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur bestaat uit 8 leden, met inbegrip van de voorzitter. De leden worden door de colleges van de Gemeenten uit hun midden aangewezen, waarbij elk college 1 lid aanwijst, met dien verstande dat het college van Dordrecht 2 leden aanwijst.

  • 2.

    De colleges kunnen een plaatsvervangend lid aanwijzen. Het plaatsvervangend lid neemt de plaats in van een lid bij diens incidentele afwezigheid en bij afwezigheid voor langere tijd, in het Algemeen Bestuur.

  • 3.

    De zittingsperiode van de leden van het Algemeen Bestuur is gelijk aan die van de collegeleden van de Gemeenten.

  • 4.

    De leden van het Algemeen Bestuur en hun plaatsvervangers ontvangen geen vergoeding en/of tegemoetkoming in de kosten voor hun werkzaamheden.

 

Artikel 8. Aanwijzing van collegeleden voor het Algemeen Bestuur

  • 1.

    De leden van het Algemeen Bestuur worden door hun college aangewezen in de eerste collegevergadering na de verkiezingen.

  • 2.

    Indien tussentijds een vacature ontstaat onder de leden van het Algemeen Bestuur, wordt diens plaats waargenomen door het plaatsvervangend lid en draagt het betreffende college zo snel mogelijk zorg voor de benoeming van een nieuw lid.

 

Artikel 9. Bevoegdheden van het Algemeen Bestuur

Het Algemeen Bestuur geeft invulling en uitvoering aan de in artikel 5 aan hem toegekende taken en maakt daartoe, naast de in de Wgr toegekende bevoegdheden, gebruik van de volgende bevoegdheden:

  • a.

    Het nemen van besluiten op grond van de gedelegeerde en gemandateerde taken;

  • b.

    Het vaststellen van nadere regels en beleidsregels, voor zover het de in artikel 5 aan het Algemeen Bestuur gedelegeerde en gemandateerde bevoegdheden betreft;

  • c.

    Het participeren in organisaties, allianties, regionale -, bovenregionale -, landelijke – en Europese netwerken;

  • d.

    Het maken van afspraken met het Rijk, Provincies, andere overheidsorganen en ketenpartners;

  • e.

    Het aangaan van overeenkomsten en convenanten;

  • f.

    Het verlenen van een uitsluitend recht in de zin van artikel 2.24 van de Aanbestedingswet 2012;

  • g.

    Het reageren op rijks- en provinciale nota’s en plannen die betrekking hebben op de belangen die de GRS behartigt en die voor de regio Drechtsteden van belang zijn;

  • h.

    Het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang,

een en ander voor zover de toepassing van de onder a tot en met h genoemde bevoegdheden bijdraagt aan het behartigen van de belangen als genoemd in artikel 3, tweede lid en past binnen de aan het bestuur van de GRS gedelegeerde en gemandateerde taken als genoemd in artikel 5.

 

Artikel 10. Reglement van orde

Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

 

Artikel 11. Beraadslaging en stemming

  • 1.

    De stemverhoudingen die voor de besluitvorming in het Algemeen Bestuur worden gehanteerd, worden vastgesteld op basis van het inwoneraantal van de Gemeenten volgens de CBS-gegevens van 1 januari van het jaar waarin gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden en gelden voor de volledige periode tussen twee gemeenteraadsverkiezingen.

  • 2.

    In afwijking op het eerste lid geldt voor de periode tot de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen na die van 2022 de stemverhouding zoals weergegeven in de onderstaande tabel:

Stemverhoudingen

  • 3.

    De qua inwoneraantal grootste Gemeente heeft nooit meer dan 49% van de stemmen in het Algemeen Bestuur. Indien de grootste Gemeente op basis van het inwoneraantal recht zou hebben op meer dan 49% van de stemmen, wordt het percentage bepaald op 49 en wordt het meerdere naar verhouding verdeeld over de overige Gemeenten.

  • 4.

    Aanvullend op de stemverhouding als bedoeld in het eerste en tweede lid geldt dat voor de besluitvorming over de begroting, begrotingswijzigingen en (wijzigingen van) de Bijdrageverordening een gekwalificeerde meerderheid nodig is, waarbij, aanvullend op een meerderheid van stemmen, minimaal 3 gemeenten voor een voorstel moeten stemmen voor het aannemen daarvan.

 

Hoofdstuk 4: Het Dagelijks Bestuur

Artikel 12. Samenstelling

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur bestaat uit drie leden, de voorzitter inbegrepen, die door het Algemeen Bestuur uit hun midden worden aangewezen. Per gemeente kan slechts één lid van het Algemeen Bestuur worden benoemd als lid van het Dagelijks Bestuur.

  • 2.

    Met betrekking tot de leden van het Dagelijks Bestuur zijn de artikelen 40, 41, 46 en 47 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De leden van het Dagelijks Bestuur treden als lid van het bestuur af in de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur waarin de leden van het Dagelijks Bestuur worden aangewezen. Zij zijn direct weer herkiesbaar.

  • 4.

    De portefeuille van aftredende leden van het Dagelijks Bestuur wordt overgenomen door hun plaatsvervanger of, bij gebreke aan een plaatsvervanger, verdeeld onder de overige leden van het Dagelijks Bestuur tot aan het moment dat hun opvolger is aangewezen.

  • 5.

    Degene die tussentijds ophoudt lid van het Algemeen Bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het Dagelijks Bestuur te zijn.

  • 6.

    Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur beschikbaar komt, wijst het Algemeen Bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 7.

    Een lid van het Dagelijks Bestuur wordt, in geval van langdurige afwezigheid, vervangen door zijn plaatsvervanger in het Algemeen Bestuur. Deze tijdelijke vervanging kan ook plaats hebben indien een lid van het Dagelijks Bestuur het voorzitterschap waarneemt.

 

Artikel 13. Werkwijze

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een van de andere leden dit nodig oordeelt.

  • 2.

    De artikelen 57 tot en met 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Elk lid van het Dagelijks Bestuur heeft in de vergadering één stem. Het Dagelijks Bestuur beslist bij meerderheid van stemmen. In afwijking van het gestelde in artikel 56 Gemeentewet worden besluiten waarover stemming moet plaatsvinden of waarvoor stemming wordt gevraagd, alleen genomen in vergaderingen waarin alle leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

  • 4.

    Het Dagelijks Bestuur verdeelt de portefeuilles binnen zijn bestuur.

 

Artikel 14. Bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Onverminderd het gestelde in artikel 5 is het Dagelijks Bestuur bevoegd:

    • a.

      Het dagelijks bestuur van de Regeling te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de Gemeentewet het Algemeen Bestuur of de voorzitter hiermee is belast;

    • b.

      Beslissingen van het Algemeen Bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur is voor alle aan de GRS gedelegeerde, gemandateerde en opgedragen taken bevoegd tot:

    • a.

      Het vaststellen van uitvoeringsregels, voor zover het de in artikel 5 aan het Dagelijks Bestuur gedelegeerde en gemandateerde bevoegdheden betreft;

    • b.

      Het nemen van besluiten als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht;

    • c.

      het verlenen en vaststellen van subsidies;

    • d.

      Het in behandeling nemen en afdoen van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en daarvoor in de plaats tredende wetgeving;

    • e.

      Het in behandeling nemen en afdoen van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      Het in behandeling nemen en afdoen van verzoeken van betrokkenen als bedoeld in Hoofdstuk III van de Algemene verordening gegevensbescherming;

    • g.

      Het vertegenwoordigen van de regio Drechtsteden in overlegsituaties;

    • h.

      Het organiseren van overleg en het uitbrengen van advies.

    • i.

      Het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, tenzij het Algemeen Bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen;

    • j.

      Indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de GRS of aan het bestuur van de GRS hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur is bevoegd tot het doen van aangifte van alle strafbare feiten waarvan het kennis heeft genomen.

 

Artikel 15. Reglement van orde

Het Dagelijks Bestuur stelt voor zijn vergadering een reglement van orde vast. Het reglement van orde wordt ter kennis van het Algemeen Bestuur gebracht.

 

Hoofdstuk 5: De voorzitter

Artikel 16. Benoeming en positie

  • 1.

    De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door het Algemeen Bestuur uit zijn midden aangewezen, waarbij de voorzitter wordt aangewezen uit een van beide leden die door het college van Dordrecht zijn benoemd.

  • 2.

    De voorzitter van het Algemeen Bestuur is tevens voorzitter van het Dagelijks Bestuur.

  • 3.

    Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden zij vervangen door een lid, door en uit het Algemeen Bestuur aan te wijzen.

 

Hoofdstuk 6: Betrekken van raden, ingezetenen en belanghebbenden

Artikel 17. Gemeenschappelijke raadscommissie

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt op voorstel van de raden van de Gemeenten een commissie in als bedoeld in artikel 24a van de Wgr.

  • 2.

    De commissie stelt voor haar vergaderingen een reglement van orde vast.

 

Artikel 18. Participatie

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt regels over de wijze waarop de ingezetenen van de Gemeenten en de belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid en bij de evaluatie daarvan worden betrokken.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur betrekt, ter voorbereiding van de besluitvorming in het Algemeen Bestuur, ingezetenen van de Gemeenten en belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid op de wijze zoals voorgeschreven in de door de regeling uit voeren wetten als bedoeld in artikel 5 en overeenkomstig de door het Algemeen Bestuur op grond van het eerste lid gestelde regels.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur betrekt, ter voorbereiding van de besluitvorming door het Algemeen Bestuur, ingezetenen van de Gemeenten en belanghebbenden bij de evaluatie van de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde onderwerpen overeenkomstig de door het Algemeen Bestuur op grond van het eerste lid gestelde regels.

 

Hoofdstuk 7: Verantwoording

Artikel 19. Verantwoording Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur geeft, samen dan wel ieder lid afzonderlijk, gevraagd en ongevraagd aan het Algemeen Bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Dagelijks Bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur is, samen en ieder lid afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 3.

    Een lid van het Dagelijks Bestuur kan door het Algemeen Bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer bezit. In dit geval zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.

 

Artikel 20. Verantwoording Algemeen Bestuur

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur geeft aan de raden van de deelnemende Gemeenten gevraagd dan wel ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Algemeen Bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

  • 3.

    Een lid van het Algemeen Bestuur geeft aan het college die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door het college, of één of meer leden daarvan, worden gevraagd,.

  • 4.

    Een lid van het Algemeen Bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen, verantwoording verschuldigd voor het door hem in het Algemeen Bestuur gevoerde beleid.

  • 5.

    De benoeming van een lid van het Algemeen Bestuur kan door het college dat hem heeft benoemd worden ingetrokken, indien dit lid het vertrouwen van dat college niet meer bezit.

 

Artikel 21. Gemeenschappelijke auditcommissie

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan een Auditcommissie instellen als bedoeld in artikel 84 Gemeentewet.

  • 2.

    De commissie stelt voor haar vergaderingen een reglement van orde vast.

 

 

Hoofdstuk 8: Secretaris en organisatie

Artikel 22. De taken van de secretaris/algemeen directeur

  • 1.

    De secretaris/algemeen directeur wordt benoemd door het Dagelijks Bestuur.

  • 2.

    De secretaris/algemeen directeur staat het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de door het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 3.

    De stukken die van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur uitgaan, worden door de secretaris/algemeen directeur meeondertekend.

  • 4.

    De secretaris/algemeen directeur is verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van de bestuurlijke besluitvorming van het Dagelijks Bestuur en het Algemeen Bestuur voor zover het zijn taken betreft.

  • 5.

    De secretaris/algemeen directeur geeft leiding aan de organisatie en is eindverantwoordelijk voor de organisatieontwikkeling, innovatie en de bedrijfsvoering van de regeling.

  • 6.

    De secretaris/algemeen directeur is de bestuurder als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden.

 

Artikel 23. Formatie, organisatie en rechtspositie

  • 1.

    De omvang van de organisatie van de GRS wordt vastgesteld door het Dagelijks Bestuur, binnen de door het Algemeen Bestuur goedgekeurde begroting.

  • 2.

    De rechtspositie en bezoldiging van de secretaris/algemeen directeur en de werknemers worden door of namens de Algemeen Bestuur vastgesteld.

 

Hoofdstuk 9: Financiën

Artikel 24. Algemeen

  • 1.

    De Gemeenten dragen er zorg voor dat GRS te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Onverminderd het gestelde in het eerste lid garanderen de Gemeenten jegens iedere geldgever de nakoming van de huidige en toekomstige verplichtingen die de publieke rechtspersoon te eniger tijd jegens die geldgever heeft.

  • 3.

    Indien een der Gemeenten op grond van een in het eerste of tweede lid bedoelde borgstelling en/of garantie wordt aangesproken door een geldgever zijn de Gemeenten jegens elkaar verplicht bij te dragen in de schuld waarvoor de eerstbedoelde Gemeente wordt aangesproken.

  • 4.

    De interne verhaals-afspraken hierop betrekking hebbend, regarderen de geldgever niet.

 

Artikel 25. Financiële administratie

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening regels vast over de uitgangspunten voor het financiële beleid.

  • 2.

    Op de in het eerste lid bedoelde verordening is artikel 212 van de Gemeentewet van toepassing.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie.

  • 4.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de concepttekst van de verordeningen als bedoeld in dit artikel door tussenkomst van de colleges aan de raden van de Gemeenten met het verzoek om binnen een periode van 3 maanden na de toezending het gevoelen van de Gemeente ten aanzien van de concepttekst ter kennis van het Dagelijks Bestuur te brengen. Het Dagelijks Bestuur voegt de reacties van de Gemeenten bij het voorstel aan het Algemeen Bestuur tot vaststelling van de regeling, vergezeld van een inhoudelijke reactie op de reacties van de Gemeenten.

 

Artikel 26. De rekenkamer(functie)

Het Algemeen Bestuur beraadslaagt en spreekt zich uit over onderzoeken die door de rekenkamers of rekenkamercommissies van de deelnemende Gemeenten over de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van facetten van het door hem en door het Dagelijks Bestuur in het kader van de samenwerking gevoerde bestuur, individueel en/of gezamenlijk, zijn verricht.

 

Artikel 27. De begroting

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting uiterlijk acht weken voor de voorgenomen datum van toezending aan het Algemeen Bestuur toe aan de raden van de Gemeenten. De ontwerpbegroting wordt gelijktijdig toegezonden aan de leden van het Algemeen Bestuur.

  • 2.

    De raden van de Gemeenten kunnen het Dagelijks Bestuur van hun gevoelen omtrent de ontwerpbegroting doen blijken. Het Dagelijks Bestuur voegt de ontvangen commentaren, waarin dit gevoelen is vervat, voor zover deze ten minste een week voor de voorgenomen datum van toezending aan het Algemeen Bestuur zijn ontvangen, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

  • 3.

    De vastgestelde begroting wordt vóór de in de Wgr genoemde datum met alle bijbehorende bescheiden aan Gedeputeerde Staten toegezonden. Van de vaststelling doet het Dagelijks Bestuur mededeling aan de raden van de Gemeenten.

 

Artikel 28. Bijdrageverordening

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het openbaar lichaam.

  • 2.

    De kosten die het openbaar lichaam aan de deelnemers toerekent zijn gebaseerd op een financieel verdeelprincipe en een verdeelsleutel. Bij het opstellen van het verdeelprincipe en de verdeelsleutel geldt als uitgangspunt dat de financiële gevolgen uitsluitend worden gedragen door de Gemeenten die de betreffende taken hebben overgedragen.

  • 3.

    De financiële verdeelprincipes- en sleutels als bedoeld in het tweede lid worden op voorstel van het Dagelijks Bestuur vastgesteld door het Algemeen Bestuur. Alvorens het Algemeen Bestuur overgaat tot het vaststellen van de principes, zendt het Dagelijks Bestuur, drie maanden voordat het ontwerp van de principes aan het Algemeen Bestuur ter vaststelling wordt aangeboden, het ontwerp toe aan de raden van de Gemeenten. De raden van de Gemeenten kunnen gedurende genoemde drie maanden hun zienswijze over het ontwerp van de financiële verdeelprincipes bij het Dagelijks Bestuur naar voren brengen. Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij het ontwerp van het financiële verdeelprincipes en sleutels, zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    De uitkomst van de financiële verdeelprincipes- en sleutels als bedoeld in het tweede lid worden op voorstel van het Dagelijks Bestuur vastgesteld door het Algemeen Bestuur, jaarlijks in de begroting.

  • 5.

    De Gemeenten betalen de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage bij wijze van voorschot. Het Dagelijks Bestuur stelt de frequentie van betaling vast, waarbij geldt dat de totale bijdrage in ten minste 2 halfjaarlijkse termijnen wordt betaald.

  • 6.

    Na vaststelling van de begroting zendt het Dagelijks Bestuur de begroting aan de raden van de Gemeenten, die ervoor zorgen dat het in deze begroting voor de betreffende Gemeente als bijdrage in de kosten van de GRS geraamde bedrag, in de gemeentebegroting wordt opgenomen.

  • 7.

    De relevante bepalingen uit dit hoofdstuk zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van de begroting.

 

Artikel 29. Weigering opname in begroting

Wanneer aan het Algemeen Bestuur blijkt, dat de raad van een Gemeente niet voldoet of zal voldoen aan het gestelde in artikel 28, zesde lid van deze regeling, verzoekt het Algemeen Bestuur aan Gedeputeerde Staten om over te gaan tot toepassing van artikel 194 van de Gemeentewet.

 

Artikel 30. De jaarrekening

  • 1.

    Van de inkomsten en uitgaven van de GRS over het afgelopen jaar wordt door het Dagelijks Bestuur verantwoording afgelegd aan het Algemeen Bestuur onder overlegging van de jaarrekening met de daarbij behorende bescheiden.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur biedt de in het eerste lid bedoelde jaarrekening, met toevoeging van een jaarverslag als bedoeld in artikel 213, tweede lid van de Gemeentewet alsmede met toevoeging van hetgeen het Dagelijks Bestuur voor zijn verantwoording dienstig acht, ter vaststelling aan het Algemeen Bestuur aan.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerp-jaarrekening uiterlijk op de in de Wgr genoemde datum toe aan de raden van de Gemeenten.

 

Artikel 31. Onderzoek en vaststelling

  • 1.

    De jaarrekening wordt vóór de in de Wgr genoemde datum met alle bijbehorende bescheiden aan Gedeputeerde Staten toegezonden. Van de vaststelling doet het Dagelijks Bestuur mededeling aan de raden van de Gemeenten.

  • 2.

    De vaststelling van de jaarrekening strekt het Dagelijks Bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ten aanzien van het daarin verwoorde financieel beheer.

 

Artikel 32. Bijdrage per gemeente

  • 1.

    In de jaarrekening worden de door elk van de Gemeenten over het betreffende kalenderjaar werkelijk verschuldigde bedragen opgenomen.

  • 2.

    Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 28, vijfde lid betaalde voorschot en de werkelijk verschuldigde bedragen vindt plaats onmiddellijk na kennisgeving aan de Gemeenten van de vaststelling van de jaarrekening.

 

Artikel 33. Weigering verrekening

Wanneer aan het Algemeen Bestuur blijkt, dat een gemeenteraad van een Gemeente niet voldoet of zal voldoen aan het gestelde in artikel 32, tweede lid, van deze regeling, verzoekt het Algemeen Bestuur aan Gedeputeerde Staten om over te gaan tot toepassing van artikel 195 van de Gemeentewet.

 

 

Hoofdstuk 10: Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 34. Toetreding

  • 1.

    Ten behoeve van de uitvoering van specifiek opgedragen taken als bedoeld in artikel 5, kunnen ook andere dan de in de aanhef genoemde gemeenten alsmede andere publiekrechtelijke lichamen toetreden tot deze regeling. Het Dagelijks Bestuur zendt in dat geval een verzoek tot toetreding van een andere gemeente of publiekrechtelijk lichaam tot deze regeling aan de colleges van de Gemeenten.

  • 2.

    Toetreding tot de regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van de Gemeenten, met inbegrip van het college van de toetredende gemeente, na verkregen toestemming van de raden conform artikel 1 Wgr.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan aan die toetreding voorwaarden verbinden.

  • 4.

    De toetreding gaat in op de in het toetredingsbesluit genoemde datum.

  • 5.

    Terstond na de toetreding worden door het college van de toetredende gemeente of door het algemeen bestuur van het publiekrechtelijk lichaam de leden van het Algemeen Bestuur aangewezen. Behoudens eerdere beëindiging van het lidmaatschap treden de benoemde leden af op het tijdstip waarop de dan zitting hebbende leden van het Algemeen Bestuur aftreden.

 

Artikel 35. Uittreding

  • 1.

    Een college kan uit de Regeling treden door een daartoe strekkend besluit van het betreffende college en na verkregen toestemming van de betreffende raad.

  • 2.

    Een college zendt het besluit tot uittreding aan het Algemeen Bestuur. De procedure vangt aan de dag nadat het Algemeen Bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 3.

    Tenzij het Algemeen Bestuur een kortere termijn bepaalt, kan de uittreding niet eerder plaatsvinden dan tegen 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum van de in het tweede lid bedoelde ontvangstdatum.

  • 4.

    Het Dagelijks Bestuur zendt een besluit tot uittreding van een college aan de colleges van de overige Gemeenten.

  • 5.

    De colleges van de overige Gemeenten kunnen gedurende een periode van 3 maanden na de toezending als bedoeld in het vorige lid een zienswijze toezenden aan het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur betrekt de zienswijzen bij het opstellen van het plan zoals bedoeld in artikel 37.

 

Artikel 36. Niet langer afnemen van een deel van de diensten, taken en bevoegdheden

  • 1.

    Een college kan besluiten vanaf een bepaalde datum niet langer een deel van de diensten, taken en bevoegdheden af te nemen c.q. bepaalde diensten, taken of bevoegdheden niet langer te delegeren of mandateren aan het openbaar lichaam.

  • 2.

    Op het besluit, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 37 tot en met 40 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de inzet van een onafhankelijk extern deskundige zoals omschreven in artikel 38 nader te bepalen is door het Algemeen Bestuur.

    • b.

      de termijnen in artikel 39, lid 1 en 2 nader te bepalen zijn door het Algemeen Bestuur.

  • 3.

    Een college zendt het besluit tot het niet langer afnemen van een deel van de diensten, taken en bevoegdheden of het intrekken van een delegatie c.q. mandatering aan het Algemeen Bestuur. De procedure vangt aan de dag nadat het Algemeen Bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 4.

    Tenzij het Algemeen Bestuur een kortere termijn bepaalt, kan het niet langer afnemen van een deel van de diensten, taken en bevoegdheden of het intrekken van een delegatie c.q. mandatering niet eerder plaatsvinden dan tegen 31 december van het eerste kalenderjaar volgend op de datum van de in het derde lid bedoelde ontvangstdatum.

  • 5.

    Het Dagelijks Bestuur zendt een besluit tot het niet langer afnemen van een deel van de diensten, taken en bevoegdheden of het intrekken van een delegatie c.q. mandatering van een college ter informatie aan de colleges van de overige Gemeenten.

  • 6.

    In het geval een deel van de diensten, taken en bevoegdheden door alle colleges die de betreffende diensten, taken en bevoegdheden afnemen respectievelijk hebben gedelegeerd of gemandateerd, met ingang van dezelfde datum niet langer worden afgenomen c.q. niet langer worden gedelegeerd of gemandateerd, stellen de colleges met elkaar een plan op waarin alle aspecten en gevolgen daarvan worden geregeld, zodat er geen sprake is van achterblijvende kosten en achterblijvend personeel. In dit plan wordt ook de ingangsdatum bepaald.

 

Artikel 37. Uittredingsplan

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3.

    Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 4.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende Gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 40, lid 1.

  • 5.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 6.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7.

    Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende Gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 40, lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 8.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 9.

    De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:

    • a.

      Relevante regelgeving;

    • b.

      Relevante jurisprudentie;

    • c.

      Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 10.

    Het openbaar lichaam alsmede de uittredende deelnemer is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 11.

    Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het vierde lid wordt een door de externe deskundige nader te bepalen risico-opslag toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen.

  • 12.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

 

Artikel 38. Externe deskundige

  • 1.

    Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het Algemeen Bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het Algemeen Bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het Algemeen Bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 2.

    De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in artikel 37, lid 5.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het Dagelijks Bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het Algemeen Bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van meerderheid van stemmen in het Algemeen Bestuur.

 

Artikel 39. Uittreedsom

  • 1.

    Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het Algemeen Bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het Algemeen Bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 37, derde lid en op de jaarrekening van het openbaar lichaam over het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 2.

    Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het Algemeen Bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het Algemeen Bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 37, derde lid en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 3.

    Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het Algemeen Bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het Algemeen Bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemers de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Als de uittredende deelnemer kiest voor betaling in termijnen kan het Algemeen Bestuur een rentevergoeding in rekening brengen.

 

Artikel 40. Verplichtingen uittreder

  • 1.

    De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

 

Artikel 41. Wijziging

  • 1.

    Wijziging van de Regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende eensluidende besluiten van de colleges van alle Gemeenten en dagelijks besturen van alle deelnemende publiekrechtelijke lichamen, na verkregen toestemming van de raden conform artikel 1 Wgr. Indien een of meerdere van de colleges van de Gemeenten of dagelijks besturen van de deelnemende publiekrechtelijke lichamen een of meer veranderingen aanbrengt in de in het wijzigingsbesluit geformuleerde wijzigingen, gelden uitsluitend de eensluidend vastgestelde wijzigingen.

  • 2.

    Zowel het Algemeen Bestuur, als de colleges van de deelnemers aan deze regeling kunnen voorstellen doen tot wijziging van de Regeling. Onverminderd het gestelde in de eerste volzin worden in beginsel voorstellen tot wijziging van de Regeling door het college van Burgemeester en Wethouders van Dordrecht aan de overige besturen voorgelegd, tenzij er in een specifiek geval een concrete aanleiding is om het voorstel door een ander bestuursorgaan aan de overige bestuursorganen te laten voorleggen.

  • 3.

    Een besluit tot wijziging dat conform het gestelde in het eerste lid tot stand is gekomen, treedt in werking op de in het wijzigingsbesluit genoemde datum.

 

Artikel 42. Opheffing

  • 1.

    De Regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende eensluidende besluiten van de colleges van alle Gemeenten en dagelijks besturen van de alle deelnemende publiekrechtelijke lichamen.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan niet worden genomen dan nadat het Algemeen Bestuur daarover is gehoord.

  • 3.

    De opheffing gaat in op de in het opheffingsbesluit genoemde datum.

  • 4.

    In geval van opheffing van de regeling stelt het Algemeen Bestuur ter regeling van de financiële en andere gevolgen van de opheffing een liquidatieplan vast, gehoord het Dagelijks Bestuur, de colleges van de Gemeenten en dagelijks besturen van de deelnemende publiekrechtelijke lichamen. Hierbij kan van bepalingen van deze Regeling worden afgeweken.

  • 5.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

  • 6.

    Het liquidatieplan voorziet in ieder geval ook in de financiële en overige gevolgen die de opheffing voor het personeel heeft. Het plan bevat een personeelsplan als bedoeld in artikel 108 van de Wgr.

  • 7.

    Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie conform het liquidatieplan.

  • 8.

    Zo nodig blijven de bestuursorganen en commissies van de GRS ook na het tijdstip van opheffen in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

  • 9.

    Alle rechten en verplichtingen van de Regeling die resteren na uitvoering van het liquidatieplan gaan bij vereffening over naar de deelnemers, naar evenredigheid van de grootte van hun bijdrage aan de Regeling in het jaar voorafgaande aan de opheffing.

 

Hoofdstuk 11: Slotbepalingen

Artikel 43. Geschillen

  • 1.

    Onverminderd het gestelde in artikel 28 van de Wgr worden geschillen over de toepassing van de Regeling, in de ruimste zin van het woord, daaronder begrepen de wijze waarop lokaal invulling wordt gegeven aan vastgesteld regionaal beleid, onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2.

    Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het Dagelijks Bestuur en een afvaardiging van het college van de Gemeente of het dagelijks bestuur van het publiekrechtelijk lichaam waarmee het geschil bestaat.

  • 3.

    Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt benoemen het Dagelijks Bestuur en het college van de betreffende Gemeente respectievelijk het dagelijks bestuur van het betreffende publiekrechtelijk lichaam elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het Dagelijks Bestuur treedt mede namens de betreffende Gemeente respectievelijk het publiekrechtelijk lichaam, op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt ten minste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het Dagelijks Bestuur en aan het college van de betreffende Gemeente respectievelijk het dagelijks bestuur van het betreffende publiekrechtelijk lichaam.

  • 5.

    Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wgr, voor te leggen aan Gedeputeerde Staten.

  • 6.

    De kosten van de adviescommissie worden door het Dagelijks Bestuur en de betreffende Gemeente respectievelijk het betreffende publiekrechtelijk lichaam, ieder voor de helft gedragen.

 

Artikel 44. Het archief

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de gemeenschappelijke regeling, overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling (Archiefverordening).

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd als gevolg van de aan de gemeenschappelijke regeling gedelegeerde taken.

  • 3.

    Voor de door Gemeenten of publiekrechtelijke lichamen gemandateerde taken berust de zorg voor de desbetreffende archiefbescheiden bij deze Gemeenten of publiekrechtelijke lichamen.

  • 4.

    Met het toezicht op de bewaring en beheer van de archiefbescheiden van de gemandateerde taken is belast de archivaris van de desbetreffende Gemeenten of publiekrechtelijke lichamen.

  • 5.

    Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4 lid 1 van de Archiefwet 1995.

 

Artikel 45. Beheerder

  • 1.

    De archivaris van de gemeente Dordrecht is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2.

    De secretaris/algemeen directeur van de GRS is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

 

Artikel 46. Evaluatie

Het Algemeen Bestuur draagt zorg voor een evaluatie van de Regeling als dat aan de orde is, doch in elk geval 3 jaar na de invoering van een fundamentele wijziging. Bij deze evaluatie worden de bestuursorganen van de GRS en de Gemeenten en publiekrechtelijk lichamen betrokken. De evaluatie wordt aan de Gemeenten en de publiekrechtelijke lichamen ter besluitvorming voorgelegd.

 

Artikel 47. Geldigheidsduur

Deze Regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

 

Artikel 48. Inwerkingtreding

De Regeling treedt in werking op 1 januari 2022, met dien verstande dat het gestelde in artikel 5, vijfde lid onder het kopje "sociale werkvoorziening (wsw) in werking treedt met terugwerkende kracht tot 1 april 2021.

 

Artikel 49. Citeertitel

De Regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Sociaal”.

 

 

 

Aldus besloten in de vergadering van 21 september 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Alblasserdam

S. van Heeren, J.G.A. Paans

secretaris, burgemeester

J.G.A. Paans

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 oktober 2021

de gemeenteraad van Alblasserdam

A.M. Bode-Huizer, plv., J.G.A. Paans

griffier, voorzitter

Aldus besloten in de vergadering van 7 september 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Dordrecht

C.H.W.M. Post, A.W. Kolff

secretaris, burgemeester

A.W. Kolff

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 oktober 2021

de gemeenteraad van Dordrecht

A.E.T. Wepster, A.W. Kolff

griffier, voorzitter

Aldus besloten in de vergadering van 26 oktober 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Hardinxveld-Giessendam

J.G. de Jager, D.A. Heijkoop

secretaris, burgemeester

D.A. Heijkoop

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 25 november 2021

de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam

A. van der Ploeg, D.A. Heijkoop

griffier, voorzitter

Aldus besloten in de vergadering van 26 oktober 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht

A. de Baat, J. Heijkoop

secretaris, burgemeester

J. Heijkoop

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 december 2021

de gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht

G.H. Logt, J. Heijkoop

griffier voorzitter

Aldus besloten in de vergadering van 26 oktober 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Papendrecht

J.M. Ansems, A.M.M. Jetten

secretaris, burgemeester

A.M.M. Jetten

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 2 december 2021

de gemeenteraad van Papendrecht

M. Muijzer-van der Meijden, A.M.M. Jetten

griffier, voorzitter

Aldus besloten in de vergadering van 21 september 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Sliedrecht

N.H. Kuiper, J.M. de Vries

secretaris, burgemeester

J.M. de Vries

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 oktober 2021

de gemeenteraad van Sliedrecht

R.P.A. van Aalst, J.M. de Vries

griffier, voorzitter

Aldus besloten in de vergadering van 23 november 2021.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Zwijndrecht

P.W. Croonenberg-Borst, W.H.J.M. van der Loo

secretaris, burgemeester

W.H.J.M. van der Loo

burgemeester

Aldus besloten in de openbare vergadering van 23 november 2021

de gemeenteraad van Zwijndrecht

I.M. Odinot, W.H.J.M. van der Loo

griffier, voorzitter

Naar boven