Beleidsregels invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

Voor sommige gedragingen als gevolg van een ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan verstrekte uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ geldt een terugvorderingsplicht. Terwijl voor andere gedragingen er een bevoegdheid tot terugvordering geldt.

Een zeker beleidsvrijheid heeft het dagelijks bestuur ook als het gaat om de inning van de vordering als gevolg van een terugvordering en een opgelegde boete.

Hoe het dagelijks bestuur aan deze beleidsvrijheid invulling heeft gegeven is opgenomen in deze beleidsregels.

 

Beleidsregels invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1: Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte

      werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

      zelfstandigen;

    • c.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;

    • d.

      Dienst: de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;

    • e.

      uitkering: de door het dagelijks bestuur betaalde kosten van bijstand, bedoeld in de Participatiewet en de uitkering, bedoeld in de IOAW en de IOAZ, verhoogd met de afgedragen loonbelasting, Premies volksverzekeringen, voor zover deze belasting en

      premies niet verrekend kunnen worden met de door het dagelijks bestuur af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • f.

      inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13 eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI.

    • g.

      boete: een verplichting tot betaling van een geldsom als gevolg van een bestraffende sanctie op grond van artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ.

       

Artikel 2. Gebruik maken van diverse bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van de Dienst maakt gebruik van:

    • a.

      de bevoegdheid tot alle vormen van invordering op grond van het bepaalde in paragraaf 6.4. van de Participatiewet;

    • b.

      de bevoegdheid tot invordering op grond van het bepaalde in paragraaf 5. van Hoofdstuk 2 van de IOAW;

    • c.

      de bevoegdheid tot invordering op grond van het bepaalde in paragraaf 5. van Hoofdstuk 2 van de IOAZ.

  • 2.

    De bevoegdheden zoals beschreven in het eerste lid gelden voor het dagelijks bestuur als algemene verplichtingen, behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen en behoudens de situatie waarin het bepaalde in het eerste lid in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

     

Hoofdstuk 2. Invordering van terug te vorderen uitkering en een opgelegde boete

Artikel 3. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

  • 1.

    In afwijking van de bevoegdheid tot terugvordering zoals bepaald in artikel 2 van deze beleidsregels, ziet het dagelijks bestuur af van invordering indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van netto € 150,00 niet te boven gaat.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de uitkering ten onrechte is verstrekt omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen en

    • b.

      een combinatie van verschillende terugvorderingsbesluiten boven een totaalbedrag van € 450,00 per kalenderjaar uitkomt.

       

Artikel 4. Invorderingsbesluit in een herzienings-, intrekkings- en/ of terugvorderingsbeschikking en een besluit tot het opleggen van een boete.

Het invorderingsbesluit wordt opgenomen in een herzienings-, intrekkings- en/ of terugvorderingsbeschikking of in een besluit tot het opleggen van een boete van een belanghebbende ten aanzien van wie het dagelijks bestuur een vordering stelt.

 

Artikel 5. Betalingsverplichting

Een vordering zoals is ontstaan uit het in artikel 3 genoemde besluit dient in één termijn binnen zes weken na verzending van het invorderingsbesluit betaald te worden.

 

Artikel 6. De betalingsregeling

  • 1.

    Indien de belanghebbende de vordering niet binnen de in artikel 4 vermelde termijn kan betalen dient hij/ zij binnen twee weken na verzending van het invorderingsbesluit het dagelijks bestuur om een betalingsregeling vragen.

  • 2.

    Uitgangspunt bij een betalingsregeling is dat de vordering binnen drie jaar afgelost moet zijn. De minimale betalingsverplichting hierbij is € 50,00 per maand.

  • 3.
    • a.

      Als belanghebbende niet aan het uitgangspunt zoals genoemd in het tweede lid kan voldoen ontvangt de belanghebbende van het dagelijks bestuur een inlichtingenformulier. Dit inlichtingenformulier dient volledig ingevuld en voorzien van de gevraagde bewijsstukken, binnen twee weken na verzending van het inlichtingenformulier te worden teruggezonden.

    • b.

      Op basis van de door belanghebbende verstrekte inlichtingen stelt het dagelijks bestuur een maandelijks aflossingsbedrag vast.

    • c.

      Bij de vaststelling van het aflossingsbedrag wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet zoals bepaald in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 4.

    Het door het dagelijks bestuur vastgestelde aflossingsbedrag geldt voor de belanghebbende als b betalingsverplichting.

  • 5.

    De terugbetaalverplichting gaat in per de eerste van de maand die volgt op de maand waarin het aflossingsbedrag door het dagelijks bestuur is vastgesteld.

  • 6.

    Als het recht op bijstand in verband met het aanvaarden van werk is ingetrokken of beëindigd en er sprake is van een betaalverplichting zoals genoemd in het vijfde lid dan kan deze nog een jaar na intrekking of beëindiging van kracht blijven.

    Na afloop van het jaar zal door het dagelijks bestuur nader onderzoek naar de hoogte van de betaalverplichting gedaan worden.

    Tijdens dat onderzoek wordt gehandeld conform het vierde lid van dit artikel.

     

Artikel 7. Dwanginvordering

Als de belanghebbende:

  • de gevraagde inlichtingen incl. bewijsstukken zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, niet binnen de daarvoor gestelde termijn, verstrekt of

  • de opgelegde of afgesproken betalingsverplichting, zoals bedoeld in artikel 4 en 5 niet of niet volledig nakomt,

     

    legt het dagelijks bestuur - nadat hiertoe aan de belanghebbende een herinnering, aanmaning en dwangbevel is gestuurd - beslag op het inkomen van belanghebbende.

Artikel 8. Rente en kosten

  • 1.

    Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 6 van deze beleidsregels en de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder dan wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 2.

    Bij de tenuitvoerlegging van een dwangbevel worden de buitengerechtelijke invorderingskosten berekend met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Deze kosten komen voor rekening van de belanghebbende.

     

Hoofdstuk 3 Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering of van verdere invordering

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering bij schuldregeling

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het dagelijks bestuur medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het aflossen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de Dienst tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vordering van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid om onder de voorwaarden zoals in artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ zijn gesteld, geheel of gedeeltelijk kwijtschelding van een opgelegde boete te verlenen in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de vordering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende inclusief het niet of niet naar behoren nakomen van de inlichtingenplicht of het terugvorderen van bijstand betreft die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 of 51 van de Participatiewet;

    • b.

      de terugvordering van bijstand die gebaseerd is op artikel 58, tweede lid onderdeel f van de Participatiewet;

    • c.

      het terugvorderen van bijstand betreft die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 50 tweede lid van de Participatiewet en/ of de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 4.

    Het besluit tot het meewerken aan een verzoek tot schuldregeling als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel treedt niet in werking voordat een schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 5.

    Het besluit tot het meewerken aan een schuldregeling of van verdere medewerking wordt ingetrokken of ten nadele van belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit tot medewerking bekend is gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid van dit artikel;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de Dienst niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

       

Artikel 10. Afzien van verdere invordering als de terugvordering niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur ziet af van verdere invordering als de belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en

    • b.

      de afgelopen drie jaar niet eerder is afgezien van invordering.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur ziet af van verdere invordering als belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag en eventueel bijkomende kosten en rente over die periode alsnog heeft betaald; of

    • b.

      gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • c.

      een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3.

    Tot toepassing van het eerste en tweede lid wordt op verzoek of ambtshalve besloten.

  • 4.

    Het eerste en tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 of 51 van de Participatiewet waarbij de voorwaarden verbonden aan de geldlening niet of onvoldoende zijn nagekomen;

    • b.

      de terugvordering van bijstand die gebaseerd is op artikel 58, tweede lid onderdeel f van de Participatiewet;

    • c.

      vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 50 tweede lid van de Participatiewet en/ of de vordering welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.

       

Artikel 11. Afzien van verdere invordering bij een terugvordering van uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht of wegens het niet nakomen van de voorwaarden verbonden aan een geldlening.

  • 1.

    Ten aanzien van de terugvordering van een uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht, het niet of onvoldoende nakomen van de voorwaarden verbonden aan een geldlening die op grond van artikel 48 of 51 van de Participatiewet is verleend of een vordering die is ontstaan als gevolg van artikel 58, tweede lid onder f. van de Participatiewet, besluit het dagelijks bestuur af te zien van verdere invordering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar per afzonderlijke vordering volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

    • b.

      gedurende twintig jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij/ zij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt ambtshalve of op verzoek door de belanghebbende genomen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing of de aanspraak op het bepaalde in het eerste lid komt te vervallen indien de terugvordering van de uitkering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht én er sprake is van recidive. Met recidive wordt bedoeld dat binnen een periode van vijf jaar opnieuw sprake is van terugvordering van een uitkering als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 50 tweede lid van de Participatiewet en/ of de vordering welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.

     

Hoofdstuk 4. Invordering van de boete

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse betaalverplichting

De betaalverplichting bij een vordering die is ontstaan als gevolg van het opleggen van een boete wordt vastgesteld op de volledige beslagruimte zoals bepaald in het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering.

 

Artikel 13. Volgorde invordering

  • 1.

    Als er sprake is van meerdere vorderingen dan is de volgorde van aflossing als volgt:

    • a.

      Indien sprake is van verrekening met de uitkering, wordt eerst de bestuurlijke boete ingevorderd, zolang de belanghebbende uitkering ontvangt.

    • b.

      Indien de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt en er geen andere schuldeisers zijn, wordt voorrang gegeven aan invordering op de bestuurlijke boete.

    • c.

      Indien de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt en er zich andere schuldeisers aandienen, wordt voorrang gegeven aan de terugvordering.

    • d.

      Is sprake van verschillende uitkeringsvorderingen, wordt - na invordering van de bestuurlijke boete - het eerst afgeboekt op de oudste vordering.

  • 2.

    Bedragen die door het dagelijks bestuur geïnd worden, worden eerst afgeboekt op de kosten die het dagelijks bestuur heeft moeten maken om te innen.

     

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 14. Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet is voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels beslist het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien strikte toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

     

Artikel 15. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020.

 

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 oktober 2020.

 

Artikel 17. Intrekking oude regels

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Dienst SoZaWe Noardwest Fryslân, zoals door het dagelijks bestuur op 7 december 2015 is vastgesteld, ingetrokken.

 

Naar boven