Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 juli 2020

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep;

 

 

B e s l u i t:

 

de Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 januari 2020, vastgesteld op 5 maart 2020, als volgt te wijzigen:

Artikel I

A

In artikel 7 wordt in de zin na het zesde gedachtestreepje ‘bestuurlijk’ vervangen door ‘bestuurlijke’.

 

B

Na artikel 19.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

19.5. Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland

Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, vast. Als de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet een verzoek indient als bedoeld in het tweede lid, geldt het volgende.

 

Als de belastingschuldige in zijn verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige, nadat op de vordering is afgedragen.

 

C

Na 25.5.10 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

 

25.5.11 Betalingsregeling langer dan tien maanden

Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met tien maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan tien maanden duurt. Hierbij moet in acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven – waaronder ook de huur of de hypotheeklasten – in de eerste tien maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de tiende maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De ontvanger sluit met de betalingsregeling hier op aan.

 

D

Artikel 25.7.1 wijzigt als volgt:

 

De eerste volzin van de eerste alinea wordt vervangen door:

‘Als de belastingschuldige het niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep’.

 

E

Artikel 26.1.2 wijzigt als volgt:

 

De tweede volzin van de tweede alinea wordt vervangen door:

‘De ontvanger stelt de belastingschuldige in dat geval in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken op het daartoe bestemde formulier in te dienen.’

 

F

Artikel 73.5.1 wijzigt als volgt:

  • 1.

    In de eerste volzin van de tweede alinea wordt ‘120 dagen’ vervangen door ‘een periode van maximaal 240 dagen’.

  • 2.

    De vierde zin van de tweede alinea vervalt.

  • 3.

    De eerste zin onder de aanhef ‘Schuldregelingsovereenkomst’ komt als volgt te luiden:

    ‘Nadat de schuldhulpverlener de ontvanger schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen, verleent de ontvanger uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden als:’

  • 4.

    De tweede alinea onder de opsomming komt te luiden:

    ‘Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener streeft ernaar dit onderzoek af te ronden binnen 120 dagen, maar uiterlijk binnen 240 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, zet de schuldhulpverlener de schuldregelingsovereenkomst voort; hij stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet tijdig in het tot stand brengen van de schuldregeling, dan beëindigt hij de schuldregelingsovereenkomst.’

G

Artikel 73.5.5 wijzigt als volgt:

  • 1.

    In de zin achter het eerste gedachtestreepje wordt ‘120 dagen’ door ‘240 dagen’ vervangen.

  • 2.

    Na de opsomming wordt een nieuwe, tweede alinea toegevoegd, luidende:

    ‘Het uitstel wordt in de situatie genoemd bij het eerste gedachtestreepje niet ingetrokken als blijkt dat een verzoek om een schuldregeling, als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet, is ingediend bij de rechter. De ontvanger trekt het uitstel in deze situatie niet eerder in, dan nadat de rechter heeft beslist op het verzoek.’

ARTIKEL II

A

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

 

B

Dit besluit kan worden aangehaald als: Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 juli 2020.

 

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 3 september 2020.

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,

directeur,

H.B. Sigmond

voorzitter,

drs. A.J.B. van der Klugt

Toelichting

Artikel I, onderdeel A betreft een redactionele wijziging. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel B, wijzigt door het per 1 juli 2020 in werking tredende artikel 1cbis.2, tweede lid, Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. In de leidraad worden beleidsregels opgenomen over de wijze waarop de ontvanger verzoeken op grond van artikel 1cbis.2, tweede lid, Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 behandelt.

 

Artikel I, onderdeel C. Dit artikel uit de Leidraad invordering 2008 van de Rijksbelastingdienst is abusievelijk niet opgenomen in de Leidraad invordering van de RBG. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld. In afwijking van het beleid van de Rijksbelastingdienst geldt dit artikel bij de RBG voor een betalingsregeling langer dan 10 maanden. Bij de RBG is een betalingsregeling van maximaal 10 maanden de hoofdregel.

 

Artikel I, onderdeel D, betreft een aanpassing van de formulering van artikel 25.5.1 om beter tot uitdrukking te brengen dat een belastingschuldige administratief beroep kan instellen in alle gevallen waarin hij het (deels) niet eens is met een door de ontvanger genomen beslissing op grond van artikel 25, eerste lid of tweede lid, van de wet1. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel E, betreft een aanpassing van de formulering van artikel 26.1.2 om het beleid beter in lijn te brengen met de (mogelijkheden van de) huidige uitvoeringspraktijk. De belastingschuldige die kwijtschelding wil vragen, is verplicht dit te doen op een daartoe bestemd formulier. Als een belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding doet op een andere wijze, stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid het verzoek om kwijtschelding alsnog op het daartoe bestemde

formulier te doen

 

Artikel I, onderdeel F, subonderdelen 1, 2, en 4 betreffen een aanpassing van de in artikel 73.5.1 genoemde termijnen om het beleid in lijn te brengen met de aanpassing van het convenant dat de Belastingdienst en andere overheidscrediteuren met de NVVK hebben gesloten. De ontvanger zal in het nieuwe beleid gedurende maximaal 240 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen nemen, gerekend vanaf de dag van ontvangst van een afschrift van een stabilisatie-overeenkomst of een daarmee gelijk te stellen schriftelijke mededeling van een schuldhulpverlener. Daarnaast is de periode

waarbinnen een schuldregeling uiterlijk tot stand moet komen na toekenning van het in artikel 73.5.1 bedoelde uitstel van betaling, aangepast.

 

Artikel I, onderdeel G, subonderdelen 1 en 2, betreffen een aanpassing van de in artikel 73.5.5 genoemde termijn om het beleid in lijn te brengen met (de aanpassing van) het convenant dat de Belastingdienst en andere overheidscrediteuren met de NVVK hebben gesloten. De periode waarbinnen een schuldregeling uiterlijk tot stand moet komen na totstandkoming van de schuldregelingsovereenkomst, wordt verlengd naar 240 dagen. Daarnaast zal de ontvanger het uitstel niet intrekken in het geval dat is verzocht om toepassing van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet.

 

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging(en). Deze datum wordt gesteld op 1 juli 2020. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

Naar boven