Uitvoeringsregeling OP EFRO COVID-19

Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland zijnde Management Autoriteit Noord-Nederland;

gelet op de Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347);

gelet op de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);

gelet op de Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID-19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons);

gelet op de uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de commissie van 7 maart 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot methoden voor steun op het gebied van klimaatverandering, het vaststellen van mijlpalen en streefdoelen in het prestatiekader en de nomenclatuur van de categorieën steunverlening voor de Europese structuur- en investeringsfondsen;

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

gelet op de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene groepsvrijstellingsverordening);

gelet op de Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens;

gelet op het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland;

gelet op de Uitvoeringswet EFRO;

gelet op de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT

de volgende uitvoeringsregeling vast te stellen ter afbakening van een deel van het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland: OP EFRO COVID-19

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:

a. Verordening (EU) nr. 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

b. Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

c. REES: Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies);

d. Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland (OP EFRO): het programma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 dat is goedgekeurd door de Europese Commissie en geldt voor het landsdeel Noord-Nederland (NUTS-regio NL1);

e. RIS3: Research & Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland. Dit is het document waarin de innovatiestrategie voor Noord-Nederland voor de periode 2014-2020 is uiteengezet;

f. Maatschappelijke uitdagingen: zoals beschreven in hoofdstuk 3.2 van de RIS3 Noord-Nederland;

g. SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

h. DB SNN: het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

i. Penvoerder: de subsidieaanvrager, die zorgdraagt en verantwoordelijk is voor de projectadministratie, aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages indien er sprake is van twee of meer aanvragers van subsidie die samenwerken;

j. Het Verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

k. Onderneming: een onderneming is een organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden. Een onderneming kan verschillende juridische vormen aannemen, mits deze geen publiekrechtelijk lichaam is en niet voor meer dan tien procent structureel wordt gefinancierd door overheidsbijdragen;

l. MKB-ondernemingen: ondernemingen die voldoen aan de vastgestelde criteria in Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

m. Grote ondernemingen: ondernemingen die niet voldoen aan de criteria onder l genoemd;

n. Kennisinstelling: een:

a. onder a, b, c, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit:

b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

i. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a;

ii. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

i. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

ii. volledig aansprakelijk vennoot is, of

iii. overwegende zeggenschap heeft;

e. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d;

o. De-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

p. Noord-Nederland: De provincies Drenthe, Fryslân en Groningen.

Artikel 2 Deelplafond

1. Het deelplafond als bedoeld in artikel 5.2.2 van de REES voor subsidieaanvragen die zijn ontvangen in de periode van vrijdag 10 april 2020 tot en met donderdag 30 april 2020 17:00 uur bedraagt € 1.000.000,-, waarvan maximaal € 500.000,- open staat voor aanvragen binnen doelstelling B en maximaal € 500.000,- open staat voor aanvragen binnen doelstelling C.

2. In het geval er, op basis van de rankschikking zoals bedoeld in artikel 8, budget resteert binnen een van beide doelstellingen en het budget binnen de andere doelstelling niet toereikend is, dan zal het resterende budget worden toegevoegd aan het budget van de andere doelstelling.

3. Dit deelplafond staat open voor:

a. het volgende gedeelte van het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland:

Specifieke doelstelling B “Betere kennispositie van het mkb door samen met andere bedrijven en/of kennisinstellingen kennis aan te boren, te genereren en naar binnen te halen binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdaging Gezondheid, demografie en welzijn” en specifieke doelstelling C “Meer innovatie en valorisatie in het MKB binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdaging Gezondheid, demografie en welzijn”, zoals beschreven in sectie 1.1 en secties 2.A.5 en 2.A.6.1 onder prioritaire as 1 van het OP EFRO. In aanvulling op deze secties geldt dat aanvragen alleen voor subsidie in aanmerking komen als zij betrekking hebben op één of een combinatie van de volgende typen projecten:

 Kennisontwikkelingsprojecten, waaronder wordt verstaan een project dat zich richt op kennisontwikkeling, zijnde een onderzoeksproject of een andersoortig project waarin kennisontwikkeling centraal staat, of;

 Innovatietrajecten, gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of;

 Testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken,

 

en bovendien

 

b. - voor zover de projectresultaten de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19 aanpakken met de beschikbare kennis- en innovatiekracht van Noord-Nederland, en

- voor zover de projectresultaten ten goede komen aan Noord-Nederland (artikel 70 Verordening (EU) nr. 1303/2013);

- voor zover er geen sprake is van staatssteun;

- of voor zover het project valt binnen de categorieën steun zoals bedoeld en gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, waaronder:

 industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

 haalbaarheidsstudies;

 innovatiesteun voor kmo’s;

 proces- en organisatie-innovatie;

 steun voor innovatieclusters.

Artikel 3 Hoogte en doelgroep van de subsidie

1. Subsidie wordt verstrekt aan:

a. Natuurlijke ondernemingsvormen;

b. Rechtspersonen.

2. Er wordt subsidie verstrekt ter hoogte van 60% van de totale subsidiabele kosten.

3. In aanvulling hierop geldt dat de hoogte van het subsidiepercentage per aanvrager kan worden beperkt indien de regels van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening daartoe nopen.

4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien de berekening van het subsidiebedrag op grond van de leden 2 en 3, minimaal € 100.000,- per project bedraagt én de projectkosten minimaal € 200.000,- bedragen. Op grond van artikel 5.2.5 lid 3 van de REES is artikel 5.2.5 lid 1 sub a van de REES niet van toepassing, daarmee is het voor mkb mogelijk dat de projectkosten lager zijn dan € 200.000,-.

5. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 250.000,-.

Artikel 4 Indienen van een subsidieaanvraag

1. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij het SNN via de link https://www.efro-webportal.nl/mijn/.

2. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door SNN opgesteld volledig ingevuld aanvraagformulier, vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemde documenten. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

Artikel 5 Afwijzen van een subsidieaanvraag

1. Op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES wordt een aanvraag afgewezen indien het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld. Indien niet minimaal 70 van de 100 punten worden gehaald, waarbij de verdeling van de punten is opgenomen in artikel 8, draagt het project in ieder geval niet voldoende bij aan de specifieke doelstelling binnen het programma zoals opgenomen in deze uitvoeringsregeling.

2. Een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub e van de REES afgewezen indien de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan een van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013. Dit houdt onder andere in dat een aanvraag in ieder geval wordt afgewezen indien:

- onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;

- door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, ruimtelijk of anderszins, obstakelvrij is;

- niet aannemelijk is dat het project fysiek kan zijn voltooid of dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer kunnen worden gebracht binnen 3 jaar na afgifte van de verleningsbeschikking. De projectactiviteiten zijn volledig ten uitvoer gebracht als alle activiteiten die leiden tot outputs en resultaten volledig zijn uitgevoerd;

- de aanvraag minder dan 1 punt scoort op het criterium duurzaamheid, zoals beschreven in artikel 8, lid 1 sub e;

- tegen een aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

- de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is, als bedoeld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

3. In aanvulling op lid 2 en artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES kan de aanvraag worden afgewezen indien de aanvrager niet de relevante outputindicatoren heeft geselecteerd of de aanvrager niet een (overtuigende) onderbouwing heeft aangeleverd.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

1. Uit Verordening (EU) nr. 1303/2013 en bijbehorende documenten, het OP EFRO en de REES volgt welke soorten kosten op welke wijze subsidiabel zijn.

2. In aanvulling hierop geldt dat de subsidiabele kostensoorten kunnen worden beperkt indien staatssteunregels daartoe nopen.

 

Artikel 7 Projectperiode en kosten

1. Uiterlijk binnen 3 jaar na afgifte van de verleningsbeschikking dient het project fysiek te zijn voltooid en/of dienen alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer te zijn gebracht.

2. Projectkosten zijn subsidiabel voor zover de verplichtingen die leiden tot werkzaamheden zijn aangegaan na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag door het SNN en de werkzaamheden die tot de kosten leiden zijn verricht op uiterlijk de einddatum van het project. Daarbij dienen de projectkosten betaald te zijn binnen 13 weken na de einddatum van de projectperiode. Dit met uitzondering van eventuele accountantswerkzaamheden die verricht worden ten behoeve van het verzoek tot definitieve vaststelling.

3. Alleen projectkosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project zijn subsidiabel.

Artikel 8 Rankschikking en beoordelingscriteria

1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op de volgende vijf beoordelingscriteria:

 

a. De mate waarin het project bijdraagt aan specifieke doelstelling B van het Operationeel Programma 2014-2020 Noord-Nederland: “Betere kennispositie van het mkb door samen met andere bedrijven en/of kennisinstellingen kennis aan te boren, te genereren en naar binnen te halen binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdaging Gezondheid, demografie en welzijn” of specifieke doelstelling C van het Operationeel Programma 2014-2020 Noord-Nederland: “Meer innovatie en valorisatie in het MKB binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdaging Gezondheid, demografie en welzijn”.

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

- Op welke wijze de projectactiviteiten aansluiten bij acties:

• Kennisontwikkelingsprojecten gericht op kennisontwikkeling, zijnde een onderzoeksproject of een andersoortig project waarin kennisontwikkeling centraal staat, of;

• Innovatietrajecten, gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of;

• Testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken, indien het testen een logisch onderdeel is van een innovatietraject. Activiteiten ter voorbereiding op de commerciële productielijn kunnen onderdeel zijn van het project.

 

b. De mate van innovativiteit

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

- Hoe vernieuwend is de ontwikkelde kennis of het prototype product, dienst of proces in relatie tot de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19?

- Hoe verhoudt de kennis of innovatie zich tot (inter-)nationale ontwikkelingen?

- Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?

 

c. De kwaliteit van de business case

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

- De potentiële maatschappelijke betekenis en impact (al dan niet door actieve verspreiding) van de projectresultaten in relatie tot de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19 en de haalbaarheid van het project.

- De termijn waarin het project wordt uitgevoerd en daarmee maatschappelijke betekenis en impact sorteert. Welke stappen moeten worden doorlopen na afloop van het project?

- Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de projectkosten, zowel de bijdrage in cash als de bijdrage in uren in relatie tot de reguliere bedrijfsvoering?

 

d. De kwaliteit van de aanvraag

 

e. Duurzaamheid

Hierbij wordt getoetst of het project voldoet aan de waarborging van gelijke kansen en voorkoming van discriminatie en of het project geen negatieve effecten op het milieu kent.

Verder wordt gelet op de mate waarin het project een onderscheidende bijdrage levert op het gebied van duurzaamheid, anders dan de impact van de projectresultaten gerelateerd aan de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19. Elementen die een project onderscheidend kunnen maken op het gebied van duurzaamheid kunnen zijn:

Ten aanzien van het aspect ‘people’:

- De investering die wordt gedaan en de resultaten die worden beoogd in de opleiding en ontwikkeling van mensen;

- De bijdrage aan arbeidsvitaliteit, gezondheid en sociale mobiliteit van mensen;

- De werkgelegenheid die wordt gegenereerd, bijvoorbeeld voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt;

- De maatschappelijke impact.

Ten aanzien van het aspect ‘planet’:

- De bijdrage aan CO2-reductie en reductie van overige broeikasgassen;

- De bijdrage aan energiebesparing en/of de omschakeling naar schone energie;

- De bijdrage aan het verminderen van grondstofgebruik en watergebruik;

- De omgang met afval en restmaterialen;

- De impact op het omringende ecosysteem en de omringende ruimte en leefomgeving.

Ten aanzien van het aspect ‘profit’:

- De bijdrage aan regionale bewustwording, over de noodzaak van en het streven naar een circulaire en inclusieve economie;

- De bijdrage aan de profilering van het bedrijf als een sociaal en duurzaam /maatschappelijk verantwoorde onderneming;

- De manier waarop de onderneming zich maatschappelijk verantwoordt.

 

2. De criteria zoals genoemd onder lid 1 worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: “goed”, “ruim voldoende”, “voldoende”, “matig”, “neutraal” of “onvoldoende”. Deze beoordeling wordt omgezet in een puntenbeoordeling zoals genoemd onder lid 3.

 

3. a. Voor criterium a zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 25 punten

worden behaald met de volgende verdeling:

- goed = 25 punten

- ruim voldoende = 20 punten

- voldoende = 15 punten

- matig = 5 punten

- onvoldoende = 0 punten

 

b. Voor de criterium b zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 35 punten worden

behaald met de volgende verdeling:

- goed = 35 punten

- ruim voldoende = 25 punten

- voldoende = 20 punten

- matig = 10 punten

- onvoldoende = 0 punten

 

c. Voor de criterium c zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 35 punten worden

behaald met de volgende verdeling:

- goed = 35 punten

- ruim voldoende = 25 punten

- voldoende = 20 punten

- matig = 10 punten

- onvoldoende = 0 punten

 

d. Voor criterium d zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 0 punten worden

behaald.

 

e. Voor criterium e zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 5 punten worden

behaald met de volgende verdeling:

- voldoende tot goed = 5 punten

- neutraal tot matig = 1 punt

- onvoldoende = 0 punten

4. Het Dagelijks Bestuur SNN rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 9 Penvoederschap en administratie

1. Alle aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages in een project waar één of meer subsidieaanvragers samenwerken dienen door de penvoerder gedaan te worden, tenzij de penvoerder failliet is verklaard.

2. Het SNN verricht betalingen enkel aan de penvoerder, tenzij penvoerder failliet is verklaard, in surséance van betaling verkeert, dan wel indien op hem de wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

3. Indien in een project één of meer subsidieaanvragers samenwerken dient de samenwerking te worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De overeenkomst dient door alle partijen te worden ondertekend.

4. Indien binnen een project andere dan bovengenoemde samenwerkende ondernemingen direct van de subsidie profiteren, dan is de verantwoordelijkheid van de penvoerder de namen van deze ondernemingen en de manier waarop deze profiteren vast te leggen.

Artikel 10 Rapportage en bevoorschotting

1. De subsidieaanvrager kan gedurende de projectperiode eenmalig een voortgangsrapportage indienen over de financiële en inhoudelijke voortgang in de realisatie van het project over de voorafgaande periode. Gerapporteerd dient te worden volgens een daarvoor door het SNN verstrekt format.

2. Indien met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten in een project is gestart kan een voorschot van 40% van de maximaal verleende subsidie worden verstrekt.

3. Het in het vorige lid genoemde voorschot wordt niet verleend indien het SNN op het moment van het beoordelen van het voorschotverzoek een obstakel ten aanzien van de uitvoering van het project constateert.

4. Daarnaast kan een voorschot worden verstrekt indien voorafgaand aan of tegelijk met het verzoek tot voorschot de voortgangsrapportage is ingediend, voor zover voldaan is aan de voorwaarden en regelgeving.

5. Het in lid 4 bedoelde voorschot bedraagt ten hoogste 40% van het verleende subsidiebedrag en wordt evenredig bepaald op basis van de gemaakte en betaalde kosten waarop de voortgangsrapportage betrekking heeft. Om de hoogte van het voorschot te berekenen wordt dit bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat volgt uit het delen van de maximaal toegekende subsidie door de totale subsidiabele kosten van het project, waarbij 40% van het verleende subsidiebedrag als maximum geldt.

6. Indien de subsidieaanvrager in gebreke blijft met het indienen van een deugdelijke voortgangsrapportage kan de subsidie ingetrokken of verlaagd worden.

Artikel 11 Realisatie indicatoren

1. De aanvrager dient tijdens de uitvoering van het project de realisatie van de outputindicatoren te registreren. Aan de realisatiewaarden dienen bewijsstukken ten grondslag te liggen, overeenkomstig de voorschriften in bijlage II bij deze uitvoeringsregeling.

2. Over de realisatiewaarden van de outputindicatoren dient door de aanvrager gedurende de uitvoering van het project in voortgangsrapportages, en na afloop van het project in het eindverslag te worden gerapporteerd. Rapportage dient plaats te vinden in een door het SNN beschikbaar gesteld format. De aanvrager dient op aanvraag bewijsstukken te overleggen.

Artikel 12 Vaststelling subsidie

1. De subsidieaanvrager dient uiterlijk 13 weken na de einddatum van het project een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in bij het SNN.

2. Het verzoek om definitieve vaststelling wordt ingediend volgens een daarvoor door het SNN ter beschikking gesteld format, vergezeld van de daarin genoemde documenten. Een rapport van bevindingen opgesteld door een accountant kan mogelijk onderdeel uitmaken van deze documenten.

3. De subsidie zal lager worden vastgesteld wanneer de gerealiseerde subsidiabele kosten lager zijn dan begroot, waarbij het subsidiepercentage wordt gehanteerd zoals aangegeven in artikel 3 lid 2.

4. Het SNN kan de betaling die volgt uit de vaststellingsbeschikking opschorten indien de financiering van de Europese Commissie niet beschikbaar is.

Artikel 13 Slotbepalingen

1. Deze uitvoeringsregeling wordt gepubliceerd en treedt in werking op 10 april 2020.

2. Deze uitvoeringsregeling werkt terug tot en met 10 april 2020 voor zover de bekendmaking plaatsvindt na 10 april 2020.

Artikel 14 Citeertitel

Deze uitvoeringsregeling wordt aangehaald als OP EFRO COVID-19.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven