Beleidsregels inzake toepassing tabel afvalwatercoëfficiënten Belastingsamenwerking West-Brabant en waterschap Brabantse Delta

De zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing kennen meerdere methoden voor de vaststelling van de vervuilingswaarde van de afvoer van afvalwater door (delen) van een bedrijfsruimte. Een methode is het toepassen van de tabel afwatercoëfficiënten op het ingenomen water. In deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze de heffingsambtenaar de tabel afvalwatercoëfficiënten in de praktijk toepast. De beleidsregel houdt geen beleidswijziging in maar een voortzetting van het en vastlegging van het beleid.

 

Besluit van het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant tot vaststelling van de Beleidsregels tabel afvalwatercoëfficiënten BWB van 17 januari 2020.

Artikel 1. Toepassing tabel en aftrek niet geloosd ingenomen water.

De tabel afvalwatercoëfficiënten kenmerkt zich door een individuele benadering van het afvalwater. Voor iedere bedrijfsruimte bestaat de mogelijkheid om de vervuilingswaarde van het afvalwater te bepalen door de vaststelling van een vervuilingscoëfficiënt. Deze vervuilingscoëfficiënt wordt toegepast op het ingenomen water waarbij geen rekening wordt gehouden met niet geloosd water. De wettelijke regeling voor tabelbedrijven voorziet niet in een aftrek van niet geloosd water op het ingenomen water.

Indien uit de aangifte gegevens blijkt dat vanuit een bedrijfsruimte (of zelfstandige onderdelen daarvan zoals voetbalvelden) in het geheel geen lozing plaatsvindt, wordt wel rekening gehouden met het niet geloosd water. Dit onderdeel van een bedrijfsruimte wordt niet in de heffing betrokken. Voorwaarde is wel dat dit deel afzonderlijk wordt geregistreerd met een tussenmeter. Voor zover slechts een deel van een lozing vanuit een bedrijfsruimte niet wordt geloosd, is aftrek van dit niet geloosde deel niet mogelijk. Het claimen van een aftrek komt in deze situatie neer op het betwisten van de indeling van (een deel van de) bedrijfsruimte in de tabel afvalwatercoëfficiënten. Indeling in een andere klasse kan slechts indien dit blijkt uit een afvalwateronderzoek bij de bedrijfsruimte. Een verzoek voor het houden van een afvalwateronderzoek moet worden ingediend bij de heffingsambtenaar van het waterschap. De kosten hiervan zijn voor de gebruiker tenzij de heffingsambtenaar van het waterschap besluit ambtshalve een afvalwateronderzoek in te stellen.

In bijlage 1 is algemene informatie over het houden van een afvalwateronderzoek en indeling in een andere klasse van de tabel afvalwatercoëfficiënten opgenomen.

Is een meetonderzoek praktisch niet mogelijk of nodig en valt een bedrijfsruimte in de restcategorie van artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water “de niet in de tabel vermelde bedrijfsruimten of onderdelen van de bedrijfsruimte” of wel de niet met name genoemde bedrijven ingedeeld in klasse 8, dan kan verdiscontering plaatsvinden van het niet geloosd water door de administratieve vaststelling van een lagere coëfficiënt. Nodig wil zeggen dat er al zekerheid bestaat over de onjuistheid van de vervuilingscoëfficiënt. Een aanvullende voorwaarde voor deze verdiscontering van het niet geloosd water in de vaststelling van een coëfficiënt is dat het ingenomen water in de drie voorgaande jaren afzonderlijk 25% of meer moet bedragen van het ingenomen water.

Verdiscontering vindt plaats aan de hand van gegevens over het waterverbruik over een periode van drie jaren aan de hand van de volgende formule:

a-b/a x c

a = totale hoeveelheid ingenomen water

b = totale hoeveelheid niet geloosd ingenomen water

c = vervuilingswaarde per m3 als vermeld in artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water.

Artikel 2. Belasten koelwater en bronneringswater.

Het is mogelijk dat er een apart gemeten deelstroom koelwater binnen een bedrijfsruimte aanwezig is. Doorgaans heeft koelwater een zeer lage vervuilingswaarde en het koelwater wordt dan afzonderlijk in de laagste klasse ingedeeld van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Indien het koelwater wordt verontreinigd door het productieproces wordt het koelwater ingedeeld in de voor die bedrijfsruimte al dan niet door de meting bemonstering en analyse vastgestelde coëfficiënt tenzij de vervuiling van het koelwater afzonderlijk is vastgesteld door meting en analyse van het koelwater. Dat geldt ook voor het lozen van bronneringswater.

Artikel 3. Herleiding waterverbruik indien de hoeveelheid ingenomen water niet kan worden vastgesteld aan de hand van meterstanden opgenomen aan het begin en einde van het heffingsjaar.

De BWB heeft geen meterstanden ter beschikking maar jaar verbruiken van de waterleveranciers. De verordeningen zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing waterschap Brabantse Delta regelen in de artikelen over de Tabel afvalwatercoëfficiënten dat als de meterstanden van het begin en het eind van het heffingstijdvak niet opgenomen of bekend zijn de heffingsambtenaar de hoeveelheid vaststelt. De heffingsambtenaar stelt in deze situatie het ingenomen water onder meer vast aan de hand van de nota van de waterleidingmaatschappij. Indien deze nota afwijkt van het heffingsjaar wordt de nota herleidt naar 365 dagen of naar tijdsevenredigheid van de heffingsplicht.

Voorbeelden:

  • a.

    de nota heeft betrekking op de periode 23 februari 2014 tot en met 28 februari 2015. Het van de waterleidingmaatschappij ingenomen water in deze periode bedraagt 371 m3. De verbruiksperiode kent 370 dagen. Het ingenomen water voor het heffingsjaar 2014 wordt vastgesteld op 365/370 x 371 m3. De afrekening waarvan de meeste dagen in het heffingsjaar vallen wordt als nota van dat jaar gehanteerd. De beschikbare gegevens worden herleid tot het kalenderjaar door de afrekening waarvan de meeste dagen in het heffingsjaar vallen te herleiden naar 365 dagen.

  • b.

    de nota heeft betrekking op de periode 1 juli 2015 tot 1 juli 2016. Het van de waterleidingmaatschappij ingenomen water in deze periode bedraagt 1000 m3. De periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 is 184 dagen. De periode 1 januari 2016 tot 1 juli 2016 is 182 dagen. De nota van de waterleidingmaatschappij wordt gehanteerd en herleid tot het kalenderjaar voor het belastingjaar 2015 omdat de meeste dagen van deze nota in het jaar 2015 vallen.

  • c.

    Een bedrijf stopt met ingang van 1 april 2016. De nota van de waterleidingmaatschappij heeft betrekking op de periode 26 november 2015 tot en met 31 maart 2016 en bedraagt 500m3. Het waterverbruik wordt naar tijdsevenredigheid van de heffingsplicht in 2016 herleid. 91 dagen in 2016 van totaal 127 dagen volgens de nota x 500m3 = 358m3 ingenomen water in 2016.

Artikel 4 Vervuilingswaarde voor persoonlijke verzorging niet begrepen in coëfficiënt bedrijfstak.

In de categorie bedrijventabel van artikel 2 Besluit ingenomen water wordt met * bij een categorie bedrijven aangegeven wanneer het afvalwater voor persoonlijke verzorging van werknemers niet in de coëfficiënt van de bedrijfstak is begrepen. Voor de berekening van de aanslag wordt bij deze bedrijven een aparte hoeveelheid ingenomen water x de coëfficiënt voor persoonlijke verzorging (0,023) in aanmerking genomen. Indien de hoeveelheid ingenomen water niet is te berekenen aan de hand van meterstanden wordt de hoeveelheid bepaald op 11 m3 per werknemer (1 fte) /per jaar.

Artikel 5. Aftrek ingenomen water woonruimte bij bedrijfsruimte.

Indien het gebruik van een woonruimte onderdeel uitmaakt van het ingenomen water van de bedrijfsruimte wordt voor het gebruik van deze woonruimte 44 m3 bij gebruik door een eenpersoonshuishouden en 132 m3 bij gebruik door een meerpersoonshuishouden in mindering gebracht op het ingenomen water van de bedrijfsruimte. Toepassing van deze aftrek kan niet leiden tot een negatief waterverbruik.

Artikel 6. Aanslag voor een gedeelte van een heffingsjaar.

Als een bedrijf niet een heel kalenderjaar, maar een gedeelte daarvan een bedrijfsruimte heeft gebruikt, dan moet voor die periode heffing worden betaald. Dit speelt ook bij vestiging in de loop van het jaar, bij verhuizing of bij bedrijfsbeëindiging. De hoogte van de aanslag hangt volledig af van het waterverbruik in dat gedeelte van het jaar. De duur van het gebruik heeft geen invloed op de aanslagberekening. De minimumaanslag bedraagt altijd 1 vervuilingseenheid en wordt niet tijdsevenredig berekend.

Artikel 7. Melkveehouderijen en lozing van (voor)spoelwater.

In de categoriale indelingstabel staan twee afvalwatercoëfficiënten voor de berekening van de vervuilingswaarde van geloosd spoelwater van melkinstallaties. Als het voorspoelwater en spoelwater van de melkinstallatie worden geloosd op riool of oppervlaktewater, dan is afvalwatercoëfficiënt 0,056 v.e./m3 (klasse 10) van toepassing. Als het voorspoelwater niet wordt geloosd, maar separaat wordt afgevoerd, dan is de afvalwatercoëfficiënt 0,0094 v.e./m3 (klasse 6) van toepassing.

Voorspoelwater is het water dat wordt gebruikt voor de eerste reiniging van de melkmachine en de leidingen (exclusief de melktank) en dat dus melkresten bevat. Spoelwater is het overige water dat wordt gebruikt voor de reiniging van de melkinstallatie (inclusief al het water dat is gebruikt voor de reiniging van de melktank). Als de hoeveelheid water die is gebruikt voor de reiniging van de melkinstallatie is gemeten dan is de gemeten hoeveelheid van toepassing. Als de hoeveelheid niet wordt gemeten wordt door de heffingsambtenaar BWB 120 m3 op jaarbasis gehanteerd.

Artikel 8. Groentewasserijen.

In Brabant is in 2004 door de Brabantse waterschappen onderzoek gedaan naar de vervuilingswaarde van tuinbouwbedrijven die enkel het eigen geoogste product verwerken (wassen). Dit onderzoek heeft geleid tot een aangepaste afvalwatercoëfficiënt voor groentewassers in afwijking van artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009. De volgende coëfficiënten voor groentewasserijen worden door de BWB en het waterschap Brabantse Delta gehanteerd.

Groentewasserijen

 

 

Klasse

Vervuilingswaarde per m3 ingenomen water

A

Indien het afvalwater via een goedwerkende bezinkput/zeefvoorziening wordt geloosd:

 

 

 

 

1* Bij recirculatie van het waswater (droog schonen):

Indien het waswater wordt hergebruikt en uitsluitend het naspoelwater wordt geloosd.

 

3

0,0025

 

2* Geen recirculatie van het waswater (nat schonen);

Indien het waswater niet wordt hergebruikt en zowel het voor- als het naspoelwater wordt geloosd.

 

5

0,0060

B

Indien het waswater niet via een goedwerkende bezinkput/zeefvoorziening wordt geloosd:

7

0,015

*Deze afvalwatercoëfficiënten zijn inclusief de vervuilingswaarde van het huishoudelijk afvalwater.

Deze afvalwatercoëfficiënten hebben betrekking op het wassen van landbouwgewassen. Het schrappen en snijden van landbouwgewassen vallen niet onder de activiteit wassen. Bedrijven die landbouwgewassen schrappen en/of snijden vallen onder de tabelcategorie overige bedrijven (klasse 8, coëfficiënt 0,023 ve/m3 ingenomen water/jaar).

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking na de dag van de bekendmaking met dien verstande dat deze beleidsregels een voortzetting en vastlegging van beleid inhouden en geen wijziging van beleid.

  • 2.

    Dit besluit kan worden aangehaald als “Beleidsregels tabel afvalwatercoëfficiënten BWB”.

  •  

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 januari 2020

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling

Belastingsamenwerking West-Brabant;

de secretaris, de voorzitter,

drs. P.C.A.M. Stoffelen. drs. Th.J.J.M. Schots.

Bijlage 1 behorende bij de Beleidsregels tabel afvalwatercoëfficiënten Algemene informatie afvalwateronderzoek

In het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (artikel 122k van de Waterschapswet en het Besluit van 12 december 2008 Staatsblad 609) is bepaald dat gedurende een aantal etmalen/weken er (meting), bemonstering en analyse dienen plaats te vinden voor de vaststelling van een individuele afvalwatercoëfficiënt. Die aantallen zijn hierna vermeld. Voor een meetonderzoek is toestemming van de heffingsambtenaar van het waterschap nodig. Deze schriftelijke toestemming, de meetbeschikking, moet worden aangevraagd bij de heffingsambtenaar van het waterschap, Postbus 5520, 4801 DZ Breda, 076-5641000. De heffingsambtenaar van het waterschap geeft in een uitspraak aan hoeveel etmaalverzamelmonsters er geanalyseerd moeten worden. Met ‘verzamelmonster’ wordt bedoeld, dat in een etmaal tenminste acht deelmonsters worden getrokken (steekmonsters). Deze deelmonsters moeten verdeeld over het etmaal op voor de bedrijfsvoering representatieve tijdstippen worden getrokken. Uit deze acht deelmonsters wordt één verzamelmonster samengesteld. Het waterschap verbindt voorwaarden aan de wijze waarop de verzamelmonsters tot stand moeten komen. Het zal daarom in de regel noodzakelijk zijn een gespecialiseerd technisch adviesbureau wordt ingeschakeld. De kosten van een afvalwateronderzoek kunnen aanzienlijk zijn.

Geschatte vervuilingswaarde

Aantal

etmaalverzamelmonsters

Aantal meetweken

Minder dan 25 v.e.

4

 

25 tot 50 v.e.

6

 

 

 

 

50 tot 75 v.e.

8

 

75 tot 100 v.e.

10

 

100 tot 250 v.e.

 

1

250 tot 500 v.e.

 

2

500 tot 750 v.e.

 

3

750 tot 1.000 v.e.

 

4

1.000 v.e. en meer

 

Bij 1.000 v.e. en meer bepaalt de heffingsambtenaar van het waterschap het aantal meetweken met een maximum van twaalf.

 

Meer informatie over een verzoek om indeling in een andere klasse en de voorwaarden die het waterschap aan het onderzoek verbindt kan worden verkregen bij de afdeling handhaving van het waterschap Postbus 5520, 4801 DZ Breda, 076-5641000.

Naar boven