Hoofdstuk III. Het bestuur van de regeling.
Artikel 6.
- 1.
Het bestuur van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant bestaat uit een Algemeen Bestuur, een Dagelijks Bestuur en een voorzitter.
- 2.
Het Algemeen Bestuur staat aan het hoofd van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant.
- 3.
De voorzitter is voorzitter van het Algemeen Bestuur en tevens van het Dage¬lijks Bestuur.
Samenstelling van het Algemeen Bestuur.
Artikel 7.
- 1.
Het Algemeen Bestuur bestaat uit leden die door de colleges van burgemeester en wethouders uit hun midden worden aangewezen. De colleges van burgemeester en wethouders wijzen elk één lid van het Algemeen Bestuur aan.
- 2.
De colleges van burgemeester en wethouders wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, tevens één plaats¬ver¬vangend lid aan.
- 3.
De zittingsperiode van het Algemeen Bestuur is gelijk aan die van de raden. Indien de leden hun kwaliteit om aangewezen te worden behouden, blijven zij na periodieke aftreding hun functie als lid van het Algemeen Bestuur waarnemen, totdat het college van burgemeester en wethouders is overgegaan tot aanwijzing van een lid voor de nieuwe zit¬tings¬periode.
- 4.
De colleges van burgemeester en wethouders besluiten zo mogelijk in de eerste vergadering van elke zittingsperio¬de tot de aanwij¬zing van het lid en het plaatsver¬vangend lid van het Algemeen Bestuur.
- 5.
De leden kunnen te allen tijde ontslag nemen.
Zij dienen dat schriftelijk in bij de voorzitter van het college van burgemeester en wethouders, die hen heeft aangewezen. Indien zij hun kwaliteit om aangewezen te worden behouden, blijven zij hun functie als lid van het Algemeen Bestuur waarnemen, totdat in hun opvol¬ging is voorzien.
- 6.
In tussentijdse vacatures wordt door het college van burgemeester en wethouders die het aangaat, zo mogelijk in zijn eerstvolgende vergadering voorzien.
- 7.
De colleges van burgemeester en wethouders doen binnen acht dagen aan de voorzitter van het Algemeen Bestuur mededeling van het ontstaan van tussentijdse vacatures en van de aanwijzing van een nieuw lid, ter voorziening in die vacatures.
Onverenigbare betrekkingen.
Artikel 8.
- 1.
Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met de betrek¬king van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van Werkvoorzieningschap Noordoost-Bra¬bant aan¬ge¬steld of daaraan onderge¬schikt.
- 2.
Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij, die in dienst van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant op arbeids-overeen¬komst naar burgerlijk recht werk¬zaam zijn.
Artikel 9.
- 1.
Zodra blijkt, dat een lid van het Algemeen Bestuur een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, houdt hij op lid te zijn.
- 2.
De voorzitter van het Algemeen Bestuur geeft hiervan kennis aan de voorzitter van het college van burgemeester en wethouders, die het lid heeft aangewezen.
- 3.
Wanneer een lid van het Algemeen Bestuur komt te verkeren in het geval, genoemd in het eerste lid, geeft hij hiervan kennis aan het Algemeen Bestuur, met vermelding van de reden.
- 4.
Indien de kennisgeving niet is gedaan en het Dagelijks Bestuur van oordeel is, dat een lid van het Algemeen Bestuur verkeert in het geval, genoemd in het eerste lid, waarschuwt het de belangheb¬bende.
- 5.
Het staat deze vrij de zaak binnen acht dagen daarna aan het oordeel van het Algemeen Bestuur te onderwerpen.
Bevoegdheden van het Algemeen Bestuur.
Artikel 10.
- 1.
Ten behoeve van de vervulling van de bij de artikelen 3 en 4 overgedragen taken, wordt door de besturen van de gemeenten aan het bestuur van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant de bevoegdheid overgedra¬gen tot het verzoeken om en het aanvaar¬den van subsidies, bijdragen en dergelijke van derden.
- 2.
Bij toepassing worden de bevoegdheden, die nodig zijn om de daarbij overge¬dragen casu quo op verzoek overgenomen taken te kunnen vervullen, concreet aangegeven. Onder deze bevoegdheden kan ook begrepen zijn de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven, en tot het heffen van rechten als bedoeld in artikel 30 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
- 3.
Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is niet bevoegd tot:
- a.
het oprichten van en het deelnemen in stichtingen, maatschappen, ven¬noot-schappen en coöperatieve of andere verenigingen;
- b.
het waarborgen van geldelijke verplichtingen, door anderen aan te gaan.
- 4.
Van hetgeen is bepaald in lid 3 van dit artikel kan worden afgeweken met toepassing van artikel 42, lid 1 van deze regeling.
- 5.
Het derde lid, onder a, is niet van toepassing op IBN-HOLDING BV.
- 6.
Naast hetgeen in deze regeling met betrekking tot de bevoegdheden van het Algemeen Bestuur bepaald is, is het Algemeen Bestuur bevoegd tot vaststelling van het strategisch plan, de begroting, de meerjaren¬begroting, de rekening en het jaarver¬slag van het openbaar lichaam en het nemen van besluiten strekkende tot uitoefening van aandeelhoudersbevoegdheden van IBN-HOLDING BV.
- 7.
Het Algemeen Bestuur neemt geen besluiten voordat het Dagelijks Bestuur in de gelegenheid is geweest zijn standpunt daaromtrent kenbaar te maken aan het Algemeen Bestuur.
Vergaderingen van het Algemeen Bestuur.
Artikel 11.
- 1.
Het Algemeen Bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig oordeelt, of ten minste eenvijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk ver¬zoekt.
- 2.
Op verzoek van de voorzitter worden dag en uur van de vergadering in elke gemeente door de burgemeester ter openbare kennis gebracht.
- 3.
De uitnodigingen voor de vergaderingen worden, spoedeisende gevallen uitge¬zonderd,
ten minste twee weken vóór het houden van de vergadering aan de leden en de plaatsvervangende leden van het Algemeen Bestuur, alsook aan de besturen van de gemeenten, toegezonden.
- 4.
Elk lid heeft in de vergadering van het Algemeen Bestuur ten minste één stem.
- 5.
Voor iedere 10.000 inwoners, die de gemeente die een lid heeft afgevaardigd in het Algemeen Bestuur heeft, heeft dat lid een extra stem in vergaderingen van het Algemeen Bestuur.
Sluiting van de deuren.
Artikel 12.
- 1.
In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit genomen worden over:
- a.
het vaststellen of wijzigen van de begroting;
- b.
het vaststellen van de rekening;
- c.
het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;
- d.
besluiten, als bedoeld in artikel 3 en artikel 4 van de regeling;
- e.
het invoeren, wijzigen of afschaffen van rechten of belastingen;
- f.
het toetreden tot, het uittreden uit, het wijzigen van, het vervangen en ophef¬fen van de regeling, als bedoeld in de artikelen 40 tot en met 42 van de rege¬ling.
Reglement van orde.
Artikel 13.
1. Het Algemeen Bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaam¬heden vast.
2. Het Algemeen Bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand aan haar wordt verleend.
Dagelijks Bestuur.
Artikel 14.
- 1.
Het Dagelijks Bestuur bestaat uit:
- a.
vijf leden die door het Algemeen Bestuur uit zijn midden worden aangewezen.
- b.
één lid is afkomstig uit de deelregio die conform artikel 17 van deze regeling aan de beurt is voor het voordragen van de voorzitter.
- c.
vier leden, twee per deelregio, zijn afkomstig uit de andere deelregio’s dan de deelregio als bedoeld in het vorige lid.
- d.
de te benoemen leden zoals bedoeld in dit lid onder a. worden voorgedragen door de deelregio waaruit ze afkomstig zijn.
- 2.
De zittingsperiode van de leden van het Dagelijks Bestuur loopt gelijk met de zittingsperiode van de leden van het Algemeen Bestuur.
- 3.
De aanwijzing van de leden van het Dagelijks Bestuur vindt plaats door het Algemeen Bestuur in de eerste vergadering van elke zittingsperiode.
- 4.
De leden als bedoeld in lid 1 sub a van dit artikel houden op lid van het Dagelijks Bestuur te zijn op de dag waarop zij ophou¬den lid van het Algemeen Bestuur te zijn.
- 5.
De leden van het Dagelijks Bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij dienen dit schriftelijk in bij het Algemeen Bestuur.
6. In de gevallen, voorzien in de leden 4 en 5, blijven de leden van het Dagelijks Bestuur
hun functie waarnemen, zolang in hun opvolging als lid van het Dage¬lijks Bestuur nog niet is voorzien.
7. Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur openvalt, voorziet het Algemeen Bestuur ten spoedigste daarin.
Gaat het openvallen van een plaats gepaard met het openvallen van een plaats in het Algemeen Bestuur, dan stelt het Algemeen Bestuur het aanwijzen van een nieuw lid uit totdat de opengeval¬len plaats in het Algemeen Bestuur is bezet.
8. Bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis van een lid van het Dagelijks Bestuur, alsmede in geval een lid met de waarneming van het voorzitterschap is belast, kan het Algemeen Bestuur voorzien in de waarne¬ming van de functie van het desbetreffende lid van het Dagelijks Bestuur.
9. Het Dagelijks Bestuur heeft naast hetgeen in deze regeling is bepaald tot taak:
- het ontwerpen van het strategisch plan, begroting, begrotingswijziging, meerjarenbegroting, rekening en jaarverslag.
10. Aan het Dagelijks Bestuur behoren alle bevoegdheden en verplichtingen die niet bij deze regeling aan het Algemeen Bestuur zijn voorbehouden.
Vergaderingen van het Dagelijks Bestuur.
Artikel 15.
1. De voorzitter stelt dag, uur en plaats van de vergade¬ringen vast, met inachtne¬ming van hetgeen daaromtrent in het reglement van orde, bedoeld in artikel 16, is bepaald.
2. De artikelen 56, 58 en 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepas¬sing.
3. In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelt het Dagelijks Bestuur de onderlinge verdeling van werkzaamheden en de onderlinge plaatsvervan¬ging. Daarvan worden het Algemeen Bestuur en de raden in kennisgesteld.
4. Elk lid van het Dagelijks Bestuur heeft in de vergadering één stem.
5. Voor de vergadering van het Dagelijks Bestuur kunnen adviseurs worden uitgeno¬digd.
Reglement van orde.
Artikel 16.
Het Dagelijks Bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.
Voorzitter.
Artikel 17.
1. De voorzitter wordt op voordracht van de deelregio, waarbij de drie deelregio's Land van Cuijk, Oss/Maasland en Uden/Veghel bij toerbeurt voordragen, benoemd door en uit het Algemeen Bestuur.
2. De voorzitter is voorzitter van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur.
3. Bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis wordt de functie waargenomen door een lid, door het Dagelijks Bestuur uit zijn midden aan te wijzen.
Commissies.
Artikel 18.
1. Het Algemeen Bestuur kan commissies van advies in¬stellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling.
2. De instelling van vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschie¬den door het Algemeen Bestuur op voorstel van het Dagelijks Bestuur onder¬schei¬den¬lijk van de voorzitter.
3. Andere commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur of aan de voorzitter worden door het Dagelijks Bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.
Inlichtingen van leden aan de colleges van burgemeester en wethouders
Artikel 19.
1. Een lid van het Algemeen Bestuur verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, die hem heeft aange¬we¬zen, alle inlichtingen, die één of meer leden van dat college van hem verlangen.
2. De inlichtingen worden schriftelijk gevraagd. De vragensteller vermeldt daarbij dat of schriftelijk dan wel mondeling antwoord wordt verlangd. De vragen worden bij de voorzitter van het college van burgemeester en wethouders ingediend.
De vragen worden, indien de vragensteller om een mondelinge beantwoording heeft gevraagd, in de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en wethouders beantwoord.
Indien om een schriftelijke beantwoording is gevraagd, geschiedt deze uiterlijk binnen acht weken, nadat de vragen zijn ingediend.
Een afschrift van de gestelde vragen en, indien de beantwoording schriftelijk is geschied, een afschrift van het antwoord, worden aan de leden van het college van burgemeester en wethouders ter kennisname toegestuurd.
4. Indien de beantwoording binnen de in het vorige lid genoemde termijnen redelij¬kerwijs niet mogelijk is, geschiedt deze zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk.
In dit geval wordt zulks aan de vragensteller en de leden van het college van burgemeester en wethouders, onder opgave van redenen tijdig medegedeeld.
5. Degene, die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, vragen heeft gesteld, kan bij de mondelinge beantwoording in dezelfde ¬vergadering en bij de schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende ¬vergadering, zonder verlof van het college van burgemeester en wethouders, nadere inlichtingen vragen omtrent het door het lid van het Algemeen Bestuur gegeven antwoord.
Verantwoording van de leden.
Artikel 20.
1. Een lid van het Algemeen Bestuur is verantwoording verschuldigd aan het college van burgemeester en wethouders dat hem heeft aangewezen, voor het door hem in het Algemeen Bestuur gevoer¬de beleid.
2. Indien een lid van het college van burgemeester en wethouders het door het college van burgemeester en wethouders aangewezen lid van het Algemeen Bestuur ter verantwoording wenst te roepen omtrent een onderwerp, vreemd aan de orde van de dag, verzoekt hij daartoe het verlof van het college van burgemeester en wethouders.
3. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt hij dit verzoek, met de vragen die hij wenst te stellen, ten minste viermaal vierentwintig uur vóór de aanvang van de vergadering in handen van de voorzitter van het college van burgemeester en wethouders. Deze zorgt, dat de leden van het college van burgemeester en wethouders daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis krijgen.
4. Indien het verlof wordt verleend, bepaalt het college van burgemeester en wethouders tevens in welke vergadering de interpellatie wordt gehouden.
5. De verlangde inlichtingen worden mondeling gegeven.
Ontslag.
Artikel 21.
1. Het college van burgemeester en wethouders kan een door hem aangewezen lid van het Algemeen Bestuur, dat zijn vertrouwen niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen.
2. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing.
Inlichtingen van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur.
Artikel 22.
1. De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.
2. Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur, wanneer een of meer van zijn leden hier om verzoeken, alle gevraagde inlichtingen.
3. De vragen worden, indien de vragensteller om een mondelinge beantwoording heeft gevraagd, in de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur beantwoord.
Indien om een schriftelijke beantwoording is gevraagd, geschiedt deze uiterlijk binnen vier weken, nadat de vragen zijn ingediend. Een afschrift van de gestel¬de vragen en, indien de beantwoording schriftelijk is geschied, een afschrift van het antwoord, worden aan de leden van het Algemeen Bestuur en aan de gemeenten ter kennisname toegestuurd.
4. Indien de beantwoording binnen de in het vorige lid genoemde termijnen redelij¬kerwijs niet mogelijk is, geschiedt deze zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk.
In dit geval wordt zulks aan de vragensteller en aan de leden van het Algemeen Bestuur, onder opgave van redenen, tijdig medegedeeld.
5. Degene, die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel vragen heeft
gesteld, kan bij mondelinge beantwoording in dezelfde vergadering van het Algemeen Bestuur en bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende vergade¬ring, zonder verlof van het Algemeen Bestuur, nadere inlichtingen vragen omtrent een door het Dagelijks Bestuur of een lid daarvan gegeven antwoord.
6. De vorige leden zijn van toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoer¬de bestuur.
Verantwoording Dagelijks Bestuur ten opzichte van het Algemeen Bestuur.
Artikel 23.
1. Indien een lid van het Algemeen Bestuur het Dagelijks Bestuur, of een lid van dat college afzonderlijk, ter verantwoording wenst te roepen omtrent een onder¬werp, vreemd aan de orde van de dag, verzoekt hij daartoe het verlof van het Algemeen Bestuur.
2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt hij dit verzoek, met de vragen, welke hij daarbij wenst te stellen, ten minste vier maal vierentwintig uur vóór de aan¬vang van de vergadering in handen van de voorzitter. Deze zorgt, dat de leden van het Algemeen Bestuur en de gemeenten daarvan zo spoedig mogelijk schrifte¬lijk kennis krijgen.
3. In het geval dat het verlof wordt verleend, bepaalt het Algemeen Bestuur tevens in welke vergadering de interpellatie kan worden gehouden.
4. De verlangde inlichtingen worden mondeling gegeven.
5. De vorige leden zijn eveneens van toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.
Ontslag.
Artikel 24.
1. Het Algemeen Bestuur kan een lid van het Dagelijks Bestuur, dat zijn vertrou¬wen niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen.
2. Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing.
3. Het in dit artikel bepaalde geldt mede voor de voorzitter.
Inlichtingen van het bestuur aan de colleges van burgemeester en wethouders.
Artikel 25.
1. Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter verstrekken aan de colleges van burgemeester en wethouders de door een of meer leden van die colleges gevraagde inlichtingen schrifte¬lijk en zo spoedig mogelijk, voorzover dat niet in strijd is met het algemeen belang.
2. De verzoeken om inlichtingen worden door de leden van een college van burgemeester en wethouders ingediend bij de voorzitter van zijn college, die ze onmiddellijk doorzendt aan het desbetreffen¬de orgaan van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant.
3. Het Algemeen Bestuur verstrekt de inlichtingen in ieder geval binnen acht weken; het Dagelijks Bestuur en de voorzitter binnen vier weken.
4. De voorzitter zendt een afschrift van een verzoek om inlichtingen en de reactie daarop zo spoedig mogelijk aan de colleges van burgemeester en wethouders van de overige gemeenten.
Hoofdstuk V. Personeel en organisatie.
Artikel 27.
1. Het Algemeen Bestuur benoemt, schorst en ontslaat de secretaris. Indien de omstandig¬heden dat nodig maken, kan het Dagelijks Bestuur tot een voorlopige schorsing besluiten.
2. Voor elke benoeming dient het Dagelijks Bestuur een aanbeveling in.
Taak van de secretaris.
Artikel 28.
1. De secretaris staat het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de commissies bij in de uitoefening van hun taak. Hij is in de vergaderingen van het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de commissies aanwezig.
2. Alle stukken, uitgaande van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur, worden door de secretaris mede-ondertekend.
3. De secretaris brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan de commissies, het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur over alle zaken waarvoor het bestuur is opgedra¬gen.
4. De secretaris draagt zorg voor een efficiënte en effectieve voorbereiding van de vergadering van de commissies, het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur.
Benoeming, schorsing en ontslag van het overig personeel.
Artikel 29.
1. Het Algemeen Bestuur kan zich de benoeming, schorsing en het ontslag van andere personen in dienst van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant voorbehouden.
2. Indien geen voorbehoud als bedoeld in het vorige lid is gemaakt, geschiedt de benoeming, schorsing en ontslag van personen in dienst van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant, door het Dagelijks Bestuur.
Rechtspositie personeel.
Artikel 30.
1. Het Algemeen Bestuur stelt ten behoeve van de in dienst van het openbaar lichaam werkzame ambtenaren en alsmede de werknemers van het openbaar lichaam die een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht hebben, hieronder niet begrepen werknemers die een arbeidsovereenkomst op grond van de Wsw hebben, een bezoldigingsregeling vast en de verdere rechtspositiere¬gelingen, welke nodig zijn.
2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, kan het Algemeen Bestuur bepalen, dat rechtsposi¬tieregelingen van een in dat besluit genoemde gemeen¬te van overeenkomstige toepassing zijn op de in lid 1 van dit artikel bedoelde personen.
Organisatieverordening.
Artikel 31.
Het Algemeen Bestuur stelt een verordening vast omtrent de organisatie van het ambtelijk secretariaat.
Hoofdstuk VII. Financiële bepalingen.
Artikel 33.
1. Het begrotingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Het Dagelijks Bestuur maakt elk jaar een ontwerpbegroting van uitgaven en inkomsten voor het volgende jaar.
3. Nadat aan het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 van artikel 35 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is voldaan, stelt het Algemeen Bestuur de begro¬ting vast, uiterlijk op 1 juli vooraf¬gaande aan het jaar waarvoor deze geldt.
Rekening.
Artikel 34.
1. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Degene(n), die, ingevolge de in artikel 35 bedoelde voorschriften belast is/zijn met de samenstel¬ling van een rekening, draagt/dragen er zorg voor, dat onmid¬dellijk na de sluiting van de dienst de rekening van uitgaven en inkomsten over het voorafgaande dienstjaar wordt opgemaakt. Hij legt/zij leggen deze vóór 1 maart aan het Dagelijks Bestuur over.
Het Dagelijks Bestuur biedt deze rekening(en), na toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid, ingesteld door de op grond van artikel 37 aangewezen deskundige, en hetgeen het Dagelijks Bestuur te zijner verantwoor¬ding dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden, ter vaststel¬ling aan het Algemeen Bestuur aan.
3. Het Dagelijks Bestuur zendt de rekening(en) met het bijbehorende verslag eveneens aan de raden. Deze kunnen daaromtrent binnen acht weken na ont¬vangst het Dagelijks Bestuur van hun gevoelen doen blijken.
Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren, waarin dit gevoelen is vervat, bij de rekening(en).
4. Het Algemeen Bestuur onderzoekt vervolgens de rekening(en) zonder uitstel en stelt ze vast, uiterlijk op 1 juli volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft/hebben.
5. De vaststelling van een rekening strekt het Dagelijks Bestuur en de op grond van artikel 36 aangewezen functionarissen tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.
Financiële administratie en geldelijk beheer.
Artikel 35.
1. Het Algemeen Bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van vermogenswaarden van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Deze regelen dienen te waarborgen, dat aan de eisen van doelma¬tig¬heid en controle wordt voldaan.
2. De administratie en het beheer van vermogenswaarden worden door het Dage¬lijks Bestuur opgedragen aan één of meer daartoe bij de in het eerste lid bedoel¬de regelen aan te wijzen ambtenaren.
Artikel 36.
Het Algemeen Bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermo¬gens¬waarden van de in het tweede lid van artikel 35 bedoelde ambtenaren. Deze controle wordt opgedragen aan één of meer bij de bedoelde regelen aan te wijzen deskundi¬gen.
Bekostiging.
Artikel 37.
1. De kosten van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant worden, voorzover zij niet op andere wijze worden gedekt, door de gemeenten als volgt gedra¬gen:
A. De bestuurskosten en kosten secretariaat worden, voorzover zij niet ten laste van andere middelen kunnen worden gebracht, aan de gemeen¬ten toegerekend naar rato van het aantal inwoners.
B. Een mogelijk exploitatietekort wordt voor de helft aan de gemeenten toegerekend naar rato van het aantal inwoners en voor de helft aan de gemeenten toegerekend naar rato van het aantal geplaatste werknemers.
2. Het inwonertal van Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is de som van de inwoner¬tal¬len van de gemeenten. Als inwonertal van de ge¬meenten wordt aangehouden het bevolkingscijfer per 1 januari van het betref¬fende jaar.
3. Het Algemeen Bestuur bepaalt in alle gevallen, waarin een andere toerekening redelijk en mogelijk is, dat de kosten, verbonden aan het uitvoeren van bepaal¬de taken of taakonderdelen, op een andere dan op de in de voorgaande leden aangegeven wijze aan de gemeenten worden toegerekend.
Hoofdstuk VIII. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing.
Artikel 38.
Ten behoeve van de geldgever(s) garanderen alle gemeenten, naar rato van de bij of krachtens artikel 38 vastgestelde kostenverdeling, de betaling van renten en aflossin¬gen van de door het Samenwerkingsverband te sluiten overeenkomsten van geldle¬ning.
Artikel 39.
1. Indien een gemeente verzoekt tot de regeling te mogen toetreden, stelt het Algemeen Bestuur, na overleg met de desbetreffende gemeente, de voorwaar¬den voor die toetreding vast.
2. Het Dagelijks Bestuur zendt vervolgens het verzoek tot toetreding met de door het Algemeen Bestuur vastgestelde voorwaarden naar de colleges van burgemeester en wethouders.
3. Toetreding vindt eerst plaats, nadat de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van ten minste drievierde van de ge¬meenten daarin bewilligen. Het Algemeen Bestuur stelt vast wanneer deze voorwaarde vervuld is.
4. De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgende op die van opname in het register, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet tenzij het Algemeen Bestuur, na overleg met de betreffende gemeente, anders heeft bepaald.
Uittreding.
Artikel 40.
1. Uittreding van een gemeente kan geschieden bij besluiten van de gemeente¬raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester, ieder voor zover zij bevoegd zijn, van de betreffende ge¬meente.
2. Een besluit tot uittreding dient minimaal één jaar vóór de datum van uittreding aan het Dagelijks Bestuur te worden aangeboden.
3. Het Dagelijks Bestuur zendt een besluit tot uittreding van een gemeente aan de colleges van burgemeester en wethouders.
4. Een uittredende gemeente is gehouden na uittreding bij te dragen in het begrote nadelig saldo van het laatste volledige jaar van deelname, en wel in het eerste kalenderjaar na uittreding het volle aandeel, in het tweede jaar na uittreding 75 procent van het aandeel, in het derde jaar na uittreding 50 procent van het aandeel en in het vierde jaar na uittreding 25 procent van het aandeel.
5. Een uittredende gemeente is voorts gehouden tot betaling van de door het Algemeen Bestuur vast te stellen desintegratiekosten, welke het gevolg zijn van die uittreding.
6. De uittreding treedt niet in werking dan na opname in de registers als bedoeld in artikel 27, tweede lid van de wet.
Wijziging en opheffing.
Artikel 41.
1. Behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, kan de regeling op voorstel van het Algemeen Bestuur worden gewijzigd en worden opgeheven, indien de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, ieder voorzover zij bevoegd zijn, van ten minste drievierde van de gemeenten, vertegenwoordigende ten minste drievierde van het inwonertal van het gebied, daartoe besluiten.
Het Algemeen Bestuur stelt vast wanneer deze voorwaarde is vervuld.
2. De artikelen 3, 4, 6, 7 en 14 kunnen slechts worden gewijzigd bij eensluidende besluiten van de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten.
3. In geval van opheffing besluit het Algemeen Bestuur tot liquidatie en stelt daartoe de nodige regels op.
4. Het liquidatieplan wordt door het Algemeen Bestuur, de colleges van burgemeester en wethouders gehoord, vastge¬steld.
Hoofdstuk IX. Slot- en overgangsbepalingen.
Eerste aanwijzing van de leden van het Algemeen Bestuur en eerste vergade¬ring.
Artikel 42.
1. De aanwijzing van de leden van het Algemeen Bestuur vindt voor de eerste maal plaats binnen zes weken na de inwerkingtreding van de regeling.
2. Het Algemeen Bestuur komt in eerste vergadering bijeen binnen acht weken na de inwerkingtre¬ding van de regeling. In deze vergadering worden de voorzitter en de overige leden van het Dagelijks Bestuur aangewezen.
3. De leden van het Algemeen Bestuur worden voor de in het tweede lid bedoelde vergadering bijeengeroepen door de voorzitter van de raad van de plaats van vestiging.
Hij opent en leidt de eerste vergadering, tot een voorzitter is aangewezen.
Eerste begroting en rekening.
Artikel 43.
1. De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode, aanvan¬gen¬de op de dag, waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, wanneer het Algemeen Bestuur dit bepaalt, tot het einde van het volgende kalenderjaar.
2. De eerste rekening heeft betrekking op de periode, waarvoor de eerste begroting geldt.
Overname van personeel.
Artikel 44.
Het personeel dat, hetzij als ambtenaar, hetzij op arbeidsovereenkomst naar burger¬lijk recht in dienst is bij Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant en dat bij de liquidatie van het Streekgewest Brabant-Noord¬oost in een functie wordt geplaatst bij Werkvoorzieningschap Noordoost-Br¬abant, wordt geacht in dienst te zijn van Werkvoorzieningschap ¬Noordoost-Brabant met ingang van de dag, waarop de regeling in werking treedt.
Toezending ter goedkeuring.
Artikel 45.
Het college van burgemeester en wethouders van de plaats van vestiging zendt de regeling aan gedeputeerde staten ter goedkeuring.
Inwerkingtreding en duur van de regeling.
Artikel 46.
De regeling wordt voor onbepaalde tijd aangegaan.
Zij treedt in werking op 1 januari 1998.