Toelichting op het Besluit Bestuurlijke Boete
1 Algemeen
1.1 Inleiding
De Regeling bestuurlijke boeten is een beleidsregel waarbij niet van dwingende hogere regelgeving kan worden afgeweken. Die hogere regelgeving bestaat uit de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Awb bevat in titel 5.4 een algemene regeling voor het opleggen van bestuurlijke boeten. De Awb definieert de term bestuurlijke boete in artikel 5:40, eerste lid, als de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom. De voorschriften van de Awr hebben een aanvullend of afwijkend karakter op de bepalingen van de Awb.
De boeteoplegging wordt sinds het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 1985 (BNB 1986/29) gezien als een vervolging in de zin van het EVRM. De rechten die een persoon bij vervolging volgens het EVRM heeft zijn o.a.:
- –
een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak;
- –
behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn;
- –
behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld;
- –
iedereen is onschuldig totdat iemands schuld in rechte is komen vast te staan;
- –
onverwijld de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging meegedeeld krijgen, in een voor hem begrijpelijke taal;
- –
te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
- –
zichzelf te verdedigen of daarbij de rechtsbijstand te krijgen van een raadsman, eventueel kosteloos;
- –
de getuigen te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen;
- –
zich kosteloos laten bijstaan door een tolk, indien hij de taal, die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Voor het opleggen van boeten in het algemeen, en vergrijpboeten in het bijzonder, moet GBLT beschikken over meer dan alleen basiskennis van het boeterecht en de bijzondere rechtsbescherming van artikel 6 EVRM. Voordat boeten worden opgelegd, is het daarom van belang dat GBLT expertise verzamelt op dit terrein, eventueel gezamenlijk met andere waterschappen, gemeenten of samenwerkingsverbanden van lokale overheden. Dit is een vanzelfsprekende eis van zorgvuldigheid tegenover de burger. Verder moet GBLT erop rekenen dat hij geconfronteerd kan worden met tegenspelers die beschikken over uitgebreide kennis van het boeterecht en de werking van artikel 6 EVRM.
Om te voldoen aan artikel 6 EVRM is in de Awb en in de Awr een aantal waarborgen opgenomen voor de rechtsbescherming van belastingplichtigen. Deze waarborgen treden in werking op het moment dat er sprake is van ‘vervolging’ bij het opleggen van een boete.
De wet maakt onderscheid tussen verzuimboeten en vergrijpboeten.
De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen.
Het gaat daarbij in het algemeen om eenvoudig te constateren feiten, zoals geen aangifte doen of het niet betalen van de verschuldigde belasting. Voor het opleggen van een verzuimboete is het voldoende dat aan één of meer van de fiscale verplichtingen niet is voldaan.
Een vergrijpboete wordt opgelegd bij meer ernstige handelingen of nalatigheden waarbij opzet of grove schuld een rol spelen. De stelplicht en bewijslast van opzet en grove schuld rusten bij de ambtenaar belast met de heffing. Het opleggen van vergrijpboeten zal vanwege de hoge eisen die worden gesteld aan de bewijslast van GBLT in de praktijk waarschijnlijk weinig voorkomen.
1.2 Waarborgen en beleidsregel
Waarborgen
Voor de rechtsbescherming van belastingplichtigen zijn in de wetgeving de volgende waarborgen opgenomen:
- a.
De ambtenaar belast met de heffing legt geen bestuurlijke boete op als voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestaat (artikel 5:5 Awb); de ambtenaar belast met de heffing legt ook geen bestuurlijke boete op als de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten (artikel 5:41 Awb);
- b.
De (voor bezwaar vatbare) beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete vermeldt de overtreding en het overtreden voorschrift (artikel 5:9 Awb). In elk individueel geval wordt aan de betrokken belastingplichtige mededeling gedaan van de gronden waarop in dat specifieke geval de oplegging van de boete berust (Hoge Raad 5 september 2003, nr. 37784, LJN: AF4953, Belastingblad 2003, blz. 1190). Een publicatie van het door het dagelijks bestuur vastgestelde beleid over het opleggen van bestuurlijke boeten voldoet daar niet aan. De mededeling wordt uiterlijk gedaan op het moment dat de boete wordt opgelegd (artikel 67g Awr jo artikel 5:9 Awb).
De beschikking vermeldt daarnaast de naam van de overtreder en het bedrag van de boete (artikel 5:52 Awb);
- c.
Na overlijden van de belastingplichtige wordt geen boete opgelegd. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voor zover zij op dat tijdstip nog niet is betaald (artikel 5:42 Awb);
- d.
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op als aan de overtreder voor dezelfde overtreding al eerder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel het bestuursorgaan heeft beslist dat voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd (artikel 5:43 jo 5:50, tweede lid, onder a, Awb);
- e.
Strafvervolging door het Openbaar Ministerie sluit het opleggen van een boete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:44, eerste lid, Awb);
- f.
Een bestuurlijke boete die is opgelegd voor een gedraging die ook een strafbaar feit is, vervalt als het gerechtshof met toepassing van artikel 12i van het Wetboek van Strafvordering de vervolging van de overtreder voor dat feit beveelt (artikel 5:47 Awb);
- g.
De ambtenaar belast met de heffing stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van een bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen (artikel 5:49, eerste lid, Awb). Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt de ambtenaar belast met de heffing er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden meegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal (artikel 5:49, tweede lid, Awb);
- h.
Als de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete, zorgt de ambtenaar belast met de heffing voor bijstand van een tolk als blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt (artikel 5:50, eerste lid, onder b, Awb);
- i.
Als het bedrag van de belasting de grondslag voor een bestuurlijke boete vormt, verlaagt de ambtenaar belast met de heffing de opgelegde boete naar evenredigheid bij vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding van belasting, voor zover deze vermindering, teruggaaf, terugbetaling of kwijtschelding het bedrag betreft waarover de boete is berekend (artikel 67h Awr);
- j.
Bij het vrijwillig verbeteren van de aangifte blijft het opleggen van een vergrijpboete achterwege. Hiervan is sprake als de verbetering wordt gedaan voordat de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden (artikel 67n Awr);
- k.
Een belastingplichtige die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen over de overtreding af te leggen (zwijgrecht, artikel 5:10a, eerste lid, Awb). Voor het verhoor wordt aan de betrokkene meegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden (de zogenaamde cautieplicht, geregeld in artikel 5:10a, tweede lid, Awb);
- l.
Voor de termijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete gelden in het fiscale recht van de Awb afwijkende termijnen. De termijn voor het opleggen van een boete is in het fiscale recht gekoppeld aan de termijnen voor de belastingheffing zelf (artikel 67pa Awr). Volledigheidshalve merken wij op, dat deze termijnen uitsluitend betrekking hebben op het opleggen en niet op het invorderen van de boete. Een bestuurlijke boete levert een bestuursrechtelijke geldschuld op, op de betaling en invordering waarvan de bepalingen van titel 4.4 van toepassing zijn.
- m.
Als een vergrijpboete van meer dan € 340 kan worden opgelegd, wordt van de overtreding altijd een rapport of proces-verbaal opgemaakt en wordt de overtreder altijd in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 5:53 Awb).
Beleidsregel
Waterschappen en gemeenten die bestuurlijke boeten willen opleggen doen er goed aan hiervoor beleidsregels vast te stellen. In die beleidsregels kan een waterschap of een gemeente onder meer aangeven wanneer hij een boete oplegt en hoe hoog die boete is.
De Regeling bestuurlijke boeten GBLT sluit zoveel mogelijk aan bij het rijksbeleid, neergelegd in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). De Regeling bestuurlijke boeten moet worden gezien als een vertaalslag van het beleid van het Rijk naar het waterschap en de gemeente. Een aantal artikelen uit het BBBB is vanwege de specifieke rijksregelgeving niet overgenomen. Wel is de nummering van het BBBB zoveel mogelijk aangehouden.
Het opleggen van boeten is voornamelijk mogelijk bij waterschapsbelastingen die op basis van door de belastingplichtige verstrekte gegevens of aangiften worden geheven, zoals de zuiveringsheffing. Voor gemeentelijke belastingen geldt hetzelfde als voor waterschapsbelastingen. Een uitzondering geldt voor parkeerbelastingen. Deze heffing wordt weliswaar bij wege van voldoening op aangifte geheven, maar in artikel 234, vijfde lid van de Gemeentewet is de mogelijkheid tot het opleggen van boeten uitgesloten. Bij de andere waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen kan het instrument functioneren als stok achter de deur, ook als GBLT in de praktijk nooit een boete oplegt.
Het volgende voorbeeld geeft een indruk van de mogelijkheden van het opleggen van bestuurlijke boeten.
GBLT heft bijvoorbeeld zuiveringsheffing bij wege van aanslag en maakt daarbij gebruik van aangiftebiljetten. Een belastingplichtige doet niet, ook niet na een aanmaning daartoe, binnen de gestelde termijn aangifte. In deze situatie kan een ambtenaar belast met de heffing gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag wettelijk gezien (artikel 67a en verder Awr) een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.920 wegens het niet tijdig doen van aangifte. GBLT heeft dit bedrag in dit besluit gehalveerd tot € 2.460,-. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is de hoogte van de verzuimboete bij het niet doen van aangifte in beginsel vastgesteld op € 226. De boete kan in uitzonderlijke gevallen worden verhoogd (paragraaf 21, lid 6b). Omdat er sprake moet zijn van proportionaliteit/evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de ernst van het te beboeten feit kan GBLT de vaste boetebedragen van het Rijk niet zonder meer overnemen. Omdat het bijvoorbeeld bij de zogeheten kleine bedrijven meestal om aanslagen zuiveringsheffing met een relatief gering belastingbedrag is het aan te raden uit te gaan van lagere bedragen. Daarom worden in deze regeling voor de verzuimboeten uitgegaan van een verzuimenreeks met oplopende percentages in combinatie met minimum boetebedragen. Dit betekent een voortzetting van het beleid zoals dat in 2001 is ingezet en door in ieder geval het merendeel van de waterschappen nog steeds wordt gevoerd.
Een vergrijpboete kan de ambtenaar belast met de heffing opleggen als hij kan aantonen dat er opzet of grove schuld in het spel is. In de regeling wordt uitgegaan van een boete van 25% bij grove schuld en 50% bij opzet (paragraaf 25, tweede en derde lid). In geval van recidive (herhaling) kan de boete worden verhoogd tot 50% bij grove schuld en 100% bij opzet (paragraaf 8, derde en vierde lid).
NB. Bij het voorgaande voorbeeld tekenen wij aan dat er strafverminderende omstandigheden kunnen zijn die buiten de invloedssfeer van de belanghebbende liggen, en die reden kunnen zijn de boete te matigen (zie paragraaf 7).
1.3 Bezwaar en beroep
Een bestuurlijke boete wordt door de ambtenaar belast met de heffing opgelegd bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Als de boete gelijktijdig wordt opgelegd met de aanslag – dat is de hoofdregel – dan moet de boete met de belastingaanslag op het aanslagbiljet worden vermeld. Omdat de boetebeschikking in beginsel samen met de belastingaanslag wordt opgelegd, wordt een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag geacht mede gericht te zijn tegen de boete, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. De ambtenaar belast met de heffing doet ook uitspraak op het bezwaar tegen de boete. In daartoe aanleiding gevende gevallen kunnen belastingplichtigen met de ambtenaar belast met de heffing een compromis (vaststellingsovereenkomst) sluiten.
1.4 Betaaltermijnen
De betaaltermijnen van bestuurlijke boeten is gelijk aan die van de belastingaanslag waar de boete aan gerelateerd is, tenzij anders in de belastingverordening geregeld.
1.5 Schema bestuurlijke boeten
In het volgende schema zijn de feiten opgenomen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Schema bestuurlijke boeten
Schema bestuurlijke boeten
|
Feit
|
Wettelijke boete
|
Regeling
|
I Heffing bij wege van aanslag
|
Niet binnen de in de wet of verordening opgenomen termijn indienen van een uitgereikt aangiftebiljet na een schriftelijke aanmaning (9 lid 3 Awr)
|
Verzuimboete van maximaal € 4.920 (67a Awr)
|
Verzuimboete ter hoogte van een percentage van de aanslag en afhankelijk van het aantal verzuimen met een maximum van € 2.460 (§ 21, lid 3).
In uitzonderlijke gevallen (bijv. stelselmatig verzuim) kan een verzuimboete tot het wettelijk maximum van € 4.920 worden opgelegd (§ 21, lid 6b)
Als het aan opzet is te wijten dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d Awr. Er moet vooraf een keuze worden gemaakt tussen het opleggen van een verzuim- of een vergrijpboete (§ 21, lid 8)
|
Met opzet niet dan wel onjuist of onvolledig doen van aangifte (8 Awr)
|
Vergrijpboete van maximaal 100% van het bedrag van de aanslag of de correcties (67d Awr)
|
Vergrijpboete van:
- 25% bij grove schuld (§ 25, lid 2)
- 50% bij opzet (§ 25 lid 3)
|
Er is te weinig belasting geheven door opzet of grove schuld van de belastingplichtige (16 Awr)
|
Navorderingsaanslag met een vergrijpboete van maximaal 100% van de te weinig geheven belasting (67e Awr)
|
Vergrijpboete van:
- 25% bij grove schuld (§ 25 lid 2) - 50% bij opzet (§ 25 lid 3)
|
II Overig
|
Het niet voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 67ca, lid 1,Awr
|
Verzuimboete van maximaal
€ 4.920,-
|
Verzuim Boete van 50% van het wettelijk maximummaximum van € 4.920 (§ 24b, lid 2)
In uitzonderlijke gevallen kan een verzuimboete tot het wettelijk maximum van € 4.920 worden opgelegd (§ 24b, lid 3)
|
1.6 Andere administratieve gevolgen en strafrechtelijke sancties
Ter zake van een aantal in het overzicht opgenomen feiten bestaan ook nog andere administratieve gevolgen en strafrechtelijke sancties. Voor wat betreft de administratieve gevolgen doelen wij op de zogenaamde ‘omkering van de bewijslast’, die in de bezwaar- en beroepsfase geldt als de vereiste aangifte niet is gedaan of als niet is voldaan aan bepaalde informatieverplichtingen (artikel 27e, onder a en b, Awr). Voor wat betreft de strafrechtelijke sancties wijzen wij op de artikelen 68 en 69 Awr. Op grond van artikel 68, eerste lid, onder a, Awr kan het niet voldoen aan de informatie- c.q. administratieve verplichtingen worden gestraft met hechtenis van maximaal zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Voor de sancties op grond van artikel 69 Awr geldt als voorwaarde dat het strafbaar feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Op grond van artikel 69, eerste lid, Awr kan het opzettelijk niet of niet tijdig doen van aangifte worden gestraft met gevangenisstraf van maximaal vier jaren of geldboete van de vierde categorie, of als dit hoger is eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Op grond van artikel 69, tweede lid, Awr kan het opzettelijk:
- -
onjuist of onvolledig doen van aangifte, of
- -
beschikbaar stellen van valse of vervalste boeken, bescheiden of andere gegevens,
worden gestraft met gevangenisstraf van maximaal zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, of als dit hoger is eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.
Voor het opleggen van deze sancties is inschakeling van het Openbaar Ministerie nodig.
Wij merken nog op dat het recht tot strafvervolging vervalt indien aan de belastingplichtige al een boete is opgelegd (artikel 5:44 Awb).
1.7 Eigen invulling
De BBBB geeft een uitgebreide opsomming van de boetemogelijkheden voor de verschillende wijzen van heffing. In de Regeling zijn alleen die bepalingen opgenomen die betrekking hebben op heffing bij wege van aanslag en het niet nakomen van bepaalde verplichtingen die de Awr voorschrijft. Andere wijzen van heffing worden door GBLT niet of nauwelijks toegepast.
Ten slotte wijzen wij er met nadruk op dat GBLT de vrijheid heeft om op bepaalde onderdelen een andere beleidskeuze te maken. Zo kan GBLT er voor kiezen om, overeenkomstig de rijksregeling, voor het niet of niet tijdig doen van aangifte een verzuimboete tot een vast bedrag op te leggen. Ook is het mogelijk om daarvoor een verzuimenreeks te hanteren waarbij een percentage van het aanslagbedrag wordt gehanteerd, in combinatie met minimumbedragen. GBLT heeft voor de laatste mogelijkheid gekozen. Ook kan een GBLT er voor kiezen om in afwijking van het rijksbeleid geen boeten te heffen of lagere of hogere boeten te heffen.
Bij het ontwikkelen van een eigen beleid op dit terrein dient een GBLT erop te letten dat er sprake is van proportionaliteit/evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de ernst van het te beboeten feit. Door het hanteren van percentages is de hoogte van de boete afhankelijk van het bedrag van de aanslag. Dat is verdedigbaar met de stelling dat naar mate de aanslag hoger is, de ernst van het verzuim ook zwaarder wordt aangerekend.
1.8 Wie stelt de Regeling bestuurlijke boeten vast?
Uit de wet blijkt niet wie binnen GBLT de Regeling bestuurlijke boeten moet vaststellen. Het rijksbeleid is vastgesteld door de Staatssecretaris van Financiën. Het betreft hier een bevoegdheid die intern door de minister aan de staatssecretaris is overgedragen. Met de inwerkingtreding van de aanpassingswetgeving derde tranche Algemene wet bestuursrecht (1 januari 1998) wordt ‘Onze Minister’ in artikel 123, derde lid, onder a, Waterschapswet en artikel 231, lid 2 onder a Gemeentewet vertaald met ‘het dagelijks bestuur’.
Wij gaan uit van het standpunt dat de Regeling bestuurlijke boeten ertoe strekt het boetebeleid te formuleren en te formaliseren. De regeling dient op grond van artikel 4:81 Awb als zodanig te worden vastgesteld door:
- a.
degene aan wie de bevoegdheid is geattribueerd, namelijk de ambtenaar van het waterschap die belast is met de heffing van waterschapsbelastingen en de ambtenaar van de gemeente die belast is met heffing van gemeentelijke belastingen (de in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, Waterschapswet bedoelde ambtenaar van het waterschap, dan wel de in artikel 232. vierde lid, onderdeel a van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar), hierna: de ambtenaar belast met de heffing, of
- b.
degene onder wiens bestuursverantwoordelijkheid de bevoegdheid wordt uitgeoefend (het dagelijks bestuur).
Als voor de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbaar lichaam wordt aangewezen als ambtenaar belast met de heffing (artikel 124, vijfde lid, Waterschapswet respectievelijk 232 lid 4 Gemeentewet). In de Gemeenschappelijke regeling GBLT is in artikel 20 lid 9 deze aanwijzingsbevoegdheid neergelegd bij het dagelijks bestuur van GBLT.
Mede gezien het feit dat de boeteregeling gedetailleerde pseudowetgeving geeft waarin beleidsregels zijn opgenomen met materiële wetgeving, gaat onze voorkeur uit naar het dagelijks bestuur als het bestuursorgaan dat het boetebeleid vaststelt.
2 Artikelsgewijze toelichting
§ 1 Reikwijdte
De regeling is van toepassing op boeten die worden opgelegd bij de heffing van
- -
De waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 Waterschapswet;
- -
De gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 219 Gemeentewet.
Het dagelijks bestuur stelt met deze regeling het beleid vast waar de ambtenaar belast met de heffing zich bij het opleggen van boeten aan moet houden.
§ 2 Belanghebbende
Het begrip belanghebbende is ruimer dan het begrip in artikel 1:2, eerste lid, Awb. Het is ook van toepassing voordat er een boetebeschikking wordt opgelegd, bijvoorbeeld omdat voorafgaand aan een op te leggen vergrijpboete eerst een kennisgeving van het voornemen wordt verzonden (§ 12).
§ 3 Ambtshalve vermindering
Ambtshalve vermindering van een boete kan het gevolg zijn van vermindering of teruggaaf van de belasting, als de hoogte van de belastingaanslag mede bepalend is geweest voor de hoogte van de boete. Het Besluit inzake ambtshalve vermindering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen 2013 die het dagelijks bestuur heeft vastgesteld, geldt ook voor boetebeschikkingen.
§ 4 Pleitbaar standpunt en avas
Als belanghebbende een pleitbaar standpunt inneemt, is er geen mogelijkheid om een vergrijpboete op te leggen. Een pleitbaar standpunt sluit opzet of grove schuld uit. Met deze paragraaf sluit een pleitbaar standpunt ook het opleggen van een verzuimboete uit.
§ 5 Vrijwillige verbetering (artikel 67n Awr)
Artikel 67n Awr biedt een ontsnappingsmogelijkheid voor de bestuurlijke vergrijpboeten: de vrijwillige verbetering. De verbetering moet uitdrukkelijk kenbaar worden gemaakt en moet plaatsvinden voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing bekend is of zal worden met de onjuistheid. Van uitdrukkelijk kenbaar maken is in ieder geval sprake als belastingplichtige met een schriftelijke opgave de eerdere aangifte herstelt waardoor de ambtenaar belast met de heffing zonder nader onderzoek een juiste aanslag kan opleggen.
§ 6 Straftoemeting, § 7 Strafverminderende omstandigheden en § 8 Strafverzwarende omstandigheden
Bij de straftoemeting beantwoordt de ambtenaar belast met de heffing de volgende vragen:
- 1.
Voldoet de hoogte van het percentage of bedrag van de boete aan de beleidregels?
- 2.
Is een hogere of lagere boete passend en geboden?
- 3.
Heeft de behandeling plaatsgevonden binnen een redelijke termijn?
De ambtenaar belast met de heffing wijkt niet af van de percentages of bedragen, die zijn vermeld in de regeling, tenzij hij van oordeel is dat een hogere of lagere boete, passend en geboden is (Hoge Raad 4 december 1991, , ECLI:NL:HR:1991:ZC4801, BNB 1992/221). Het gaat om strafverminderende en strafverzwarende feiten en omstandigheden. Dat betekent dat in bezwaar ook een lagere boete kan worden vastgesteld dan belanghebbende bepleit. Daarnaast speelt nog de behandeling binnen een redelijke termijn een rol. De belanghebbende heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Hij dient niet te lang in onzekerheid te verkeren over de aan hem op te leggen of opgelegde boete. De redelijke termijn vangt aan op het tijdstip waarop de ambtenaar belast met de heffing jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete is of zal worden opgelegd. Voor overschrijding van de redelijke termijn in het strafrecht heeft de strafkamer van de Hoge Raad vuistregels opgesteld in het arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578. De belastingkamer van de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191 voor gevallen waarin een fiscale bestuurlijke boete in het geding is en de berechting in de cassatieprocedure niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden het volgende beslist:
In de gevallen waarin de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden wordt de boete verminderd:
- 1.
met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder;
- 2.
met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden;
een en ander met dien verstande dat:
- –
de omvang van de vermindering in deze gevallen niet meer bedraagt dan € 2.500, en
- –
geen vermindering wordt toegepast indien het gaat om een boete die minder beloopt dan € 1.000.
In een dergelijk geval kan worden volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden zal men naar bevind van zaken handelen.
Indien dit artikel door GBLT wordt overgenomen dient de boete in vergelijkbare gevallen te worden verminderd indien de redelijke termijn wordt overschreden.
Strafvermindering kan zowel plaatsvinden bij verzuimboeten als bij vergrijpboeten. Strafverzwaring vindt alleen plaats bij vergrijpboeten. In § 7, onder 3 wordt uitgelegd wat onder wanverhouding tussen ernst van het feit en op te leggen boete wordt verstaan. Onder 4 van die paragraaf wordt uitleg gegeven van het begrip verzachtende omstandigheden. Daarnaast kunnen ook financiële omstandigheden tot matiging van de boete leiden.
§ 9 Dag van betaling
Ook de pinbetaling aan het loket wordt als contante betaling aangemerkt. In een uitspraak van het Hof Amsterdam nam de rijksbelastingdienst het standpunt in dat een pinbetaling geen contante betaling is. Dat standpunt werd afgewezen door het Hof (uitspraak 16 september 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BF1773).
§ 10 Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67 pa Awr)
In de Awb zijn twee procedures voor bestuurlijke boeten neergelegd: een eenvoudige voor de lichtere boeten (hierna: lichte procedure, artikelen 5:48 – 5:52 Awb) en een meer uitvoerige voor zwaardere boeten (hierna: zware procedure, artikel 5:53 Awb).
De lichte procedure wordt gevolgd bij het opleggen van een verzuimboete. De zware procedure wordt gevolgd als een vergrijpboete wordt overwogen. De zware procedure wijkt in
zoverre af van het hier boven geschetste dat hiervoor extra eisen gelden:
- –
het opmaken van een rapport of proces-verbaal (artikel 5:48 Awb) is verplicht;
- –
de overtreder moet altijd in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 5:53 Awb);
- –
er mag geen mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete worden verleend aan degene die van de overtreding een rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt (artikel 10:3, vierde lid, Awb);
- –
het bestuursorgaan moet binnen dertien weken na het opmaken van het rapport beslissen over het opleggen van de bestuurlijke boete (artikel 5:51 Awb). Als er geen rapport is opgemaakt (kan enkel bij de lichte procedure) regelt de wet geen beslistermijn. In dat geval geldt de redelijke termijn. De beslistermijn is een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn heeft dus niet tot gevolg dat de boetebevoegdheid komt te vervallen. De verwachting is dat de rechter hiermee wel rekening zal houden bij de bepaling van de hoogte van de boete. Houdt de beslissing van de ambtenaar belast met de heffing in dat hij geen boete zal opleggen, dan moet hij dat schriftelijk aan de belastingplichtige laten weten (artikel 5:50, tweede lid, onderdeel a, Awb). Na een dergelijke beslissing staat het de ambtenaar belast met de heffing niet meer vrij om voor hetzelfde feit alsnog een boete op te leggen (artikel 5:53 Awb). Ook strafrechtelijke vervolging is in beginsel uitgesloten (artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering).
§ 11 Mededelingsplicht (artikel 5:9 Awb jo. 67g Awr)
Deze verplichting berust op artikel 6, derde lid, onderdeel a, EVRM. De (voor bezwaar vatbare) beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete vermeldt de overtreding en het overtreden voorschrift (artikel 5:9 Awb). In elk individueel geval wordt aan de betrokken belastingplichtige mededeling gedaan van de gronden waarop in dat specifieke geval de oplegging van de boete berust (Hoge Raad 5 september 2003, nr. 37784, ECLI:NL:HR:2003:AF4953, Belastingblad 2003, blz. 1190). Een publicatie van het door het dagelijks bestuur vastgestelde beleid over het opleggen van bestuurlijke boeten voldoet daar niet aan. De mededeling wordt uiterlijk gedaan op het moment dat de boete wordt opgelegd (artikel 67g Awr jo artikel 5:9 Awb).
§ 12 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete
De kennisgeving vooraf en de hoorplicht vooraf vindt alleen plaats als er sprake is van een vergrijpboete (artikel 67pa Awr).
Het voorschrift om de kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van deze verplichting uit te sluiten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is de belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de ambtenaar belast met de heffing hiermee rekening. De ambtenaar belast met de heffing stelt een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving. In de gevallen waarin direct invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.
De kennisgeving- en hoorplicht gaan verder dan waartoe het EVRM dwingt. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat vergrijpboeten tot aanzienlijke bedragen kunnen oplopen en omdat de ambtenaar belast met de heffing het bewijs dient te leveren van opzet of grove schuld. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven als het verweer van de belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten opleveren voor het vaststellen van opzet of grove schuld. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden als de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.
Het horen op grond van artikel 5:53, derde lid, jo. 5:50 Awb heeft een geheel ander karakter dan het afnemen van een verhoor als bedoeld in artikel 5:10a Awb. Het verhoor heeft voornamelijk tot doel vraagpunten van de ambtenaar belast met de heffing over de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de belanghebbende op te helderen. Het horen heeft echter primair tot doel om de belanghebbende de mogelijkheid te bieden mondeling zijn mening naar voren te brengen en daartoe zo nodig nadere informatie te verstrekken. Daarom is het bepaalde in artikel 5:10a, tweede lid, Awb en de daarmee samenhangende paragraaf 14 van de regeling in het geval van horen niet van toepassing.
Zie voor het verhoor verder de toelichting op §14.
§ 13 Recht op inzage
Het recht op inzage is een element van een eerlijke procesgang. De belanghebbende dient in de gelegenheid te worden gesteld zich te kunnen verweren. Het inzagerecht geldt voor de gegevens waarop het voornemen tot het opleggen van de boete berust. Daarbij gaat het om alle gegevens van het fiscale persoonsdossier die van belang zijn voor het opleggen van de boete. Belanghebbende hoeft zijn verzoek om nadere gegevens (onderdeel 2) alleen aannemelijk te maken voor zover dat andere gegevens zijn dan die op grond van artikel 7:4, tweede lid, Awb ter inzage worden gelegd: ‘alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken’. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt het bestuursorgaan er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal (artikel 5:49, tweede lid, Awb).
§ 14 Verhoor
De ambtenaar belast met de heffing kan nog een aantal vraagpunten hebben. De ambtenaar belast met de heffing zal meestal kunnen volstaan met een aanvullend feitenonderzoek door het raadplegen van boeken of andere gegevensdragers of het stellen van schriftelijke vragen. Zolang de ambtenaar belast met de heffing zich daartoe beperkt, is geen sprake van een verhoor in de zin van artikel 5:10a Awb en is er geen verplichting degene die wordt gehoord te wijzen op zijn zwijgrecht (cautie). Zie paragraaf 12.
In een aantal gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende in persoon verschijnt om mondeling inlichtingen te verstrekken. Een verhoor is een mondelinge ondervraging voor het vergaren van bewijs voor het opleggen van een boete. Voor aanvang van het verhoor deelt de ambtenaar belast met de heffing de betrokkene mede dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Ook voor aanvang van het verhoor wijst de ambtenaar belast met de heffing de belanghebbende op het zwijgrecht (de cautie) (artikel 5:10a Awb). Voor de invoering van de vierde tranche van de Awb in 2009, was in artikel 67l, eerste lid, Awr (thans vervallen) uitdrukkelijk geregeld dat verhoor niet eerder plaatsvindt dan dat de ambtenaar belast met de heffing de belanghebbende daartoe heeft opgeroepen. Een dergelijke uitdrukkelijke wettelijke grondslag staat niet meer in de wet. Omdat artikel 5:10a Awb het verhoor wel uitdrukkelijk regelt, moet worden aangenomen dat de bevoegdheid voor oproeping voor een verhoor niet is komen te vervallen.
In artikel 67l, eerste lid, Awr stond ook dat in de oproeping moest worden vermeld dat de belanghebbende zich bij het verhoor kon laten bijstaan. Hoewel dit voorschrift is komen te vervallen, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat geen recht op bijstand meer bestaat. Artikel 2:1 Awb en artikel 41 Awr regelen dat belanghebbende het recht heeft zich in het verkeer met de ambtenaar belast met de heffing van bijstand te voorzien of zich te laten vertegenwoordigen.
§ 15 Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging
Het ‘ne bis in idem-beginsel’ beoogt het herhaald opleggen van bestuurlijke boeten voor dezelfde overtreding, en daarmee dubbele bestraffing, te voorkomen. Daarnaast beoogt het te voorkomen dat iemand voor een tweede maal in een sanctieprocedure wordt betrokken voor dezelfde overtreding. Het niet tijdig doen van de aangifte is niet hetzelfde feit als het onjuist doen van de aangifte. Het niet doen van aangifte en het met opzet niet doen van aangifte is wel hetzelfde feit in materiële zin. De eenmaal opgelegde verzuimboete kan niet worden omgezet in een vergrijpboete en vice versa. Is de boete nog niet opgelegd dan kan na verhoor de keuze nog worden gewijzigd, omdat er meer duidelijkheid is gekomen, bijvoorbeeld dat opzet niet te bewijzen is.
Het beginsel van de ‘una via’ in deze paragraaf ziet op de verhouding tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke sancties en specificeert de situaties waarin geen bestuurlijke boete aan de overtreder wordt opgelegd wegens dezelfde gedraging. Dit is het geval als voor een overtreding aan iemand al een strafrechtelijke sanctie is opgelegd. Hem kan dan voor dezelfde overtreding niet ook nog eens een bestuurlijke boete worden opgelegd. Andersom betekent dit ook dat er geen strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd als voor dezelfde overtreding reeds een bestuurlijke boete is opgelegd. Het una-via beginsel betekent dat als de ene weg uiteindelijk niet leidt tot het opleggen van een sanctie, de overheid het niet nogmaals via de andere weg kan proberen. De keuze voor een van beide wegen is definitief.
§ 16 t/m 20 ontbreken
§ 21 Aangifteverzuim aanslagbelasting (artikel 67a Awr)
Er is alleen sprake zijn van een verzuim als aan twee eisen is voldaan:
- 1.
de aangifte is niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn gedaan, en
- 2.
er is geen gevolg gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.
Als het aan opzet van de belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d van de AWR (zie paragraaf 26 van de regeling). De heffingsambtenaar moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete (zie paragraaf 15 van de regeling). Wegens het niet tijdig doen van aangifte kan uitsluitend een verzuimboete worden opgelegd.
In uitzonderlijke gevallen kan een boete worden verhoogd tot € 4.920, zijnde het wettelijk maximum. Een voorbeeld van een uitzonderlijk geval is dat een belanghebbende stelselmatig in verzuim is. De verzuimen moeten dan wel aan belanghebbende zijn meegedeeld (zie Hoge Raad 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7032).
De hoogte van de verzuimboete bedraagt maximaal 15% van het bedrag van de aanslag. Doordat de verzuimenreeks daarbij minimum boetebedragen kent, is het mogelijk dat in een enkel geval het bedrag van de boete hoger is dan het bedrag van de aanslag. Dat kan zich vooral voordoen bij relatief geringe aanslagbedragen zoals die bij de zuiveringsheffing wel voorkomen. Dit is op zich geen bezwaar. De opvatting dat een verzuimboete wegens het niet of niet-tijdig doen van een aangifte nimmer meer mag belopen dan de belasting die naar aanleiding van die aangifte wordt geheven, is in zijn algemeenheid onjuist (Hoge Raad 11 februari 2005, nr. 38805, ECLI:NL:HR:2005:AQ0284).
§ 22 NVT
§ 23 NVT
§ 24 NVT
§ 24a NVT
§ 24b Verzuimboete artikel 67ca Awr
De Awr kent een aantal artikelen waarin verplichtingen jegens de ambtenaar met de heffing zijn geregeld. Voor zover die artikelen op gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen van toepassing zijn verklaard gaat het daarbij om:
- –
het nakomen van verplichtingen door wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen, door curatoren en door bewindvoerders;
- –
het na het overlijden van de belastingplichtige nakomen van verplichtingen door de erven, de executeur, de door de rechter benoemde vereffenaar van de nalatenschap of de bewindvoerder over de nalatenschap;
- –
de wijze van het verstrekken van door de ambtenaar belast met de heffing gevraagde gegevens en het toestaan dat daar kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels van worden gemaakt;
- –
het aan de ambtenaar belast met de heffing en de door hem aangewezen deskundigen toegang verlenen tot gebouwen en gronden.
Artikel 67ca Awr benoemt het niet nakomen van die verplichtingen als beboetbare feiten.
§ 25 Vergrijpboete algemeen
In deze paragraaf wordt een algemene toelichting gegeven op de vergrijpboeten. Voor het opleggen van een vergrijpboete moet onder andere voldaan zijn aan de volgende eisen:
- 1.
- 2.
de ambtenaar belast met de heffing stelt en bewijst opzet of grove schuld;
- 3.
omkering van de bewijslast geldt niet voor de vergrijpboeten.
De bewijslast is aanmerkelijk zwaarder dan bij verzuimboeten. Bij twijfel of het bewijs van opzet of grove schuld is rond te krijgen kan GBLT beter, voor zover mogelijk, kiezen voor een verzuimboete.
Bij het opleggen van vergrijpboeten wordt rekening gehouden met bijzondere omstandigheden van de
paragrafen over straftoemeting, strafverminderende omstandigheden en strafverzwarende omstandigheden. Ook wordt rekening gehouden met eventuele vrijwillige verbetering.
§ 26 Vergrijpboete aanslag (artikel 67d Awr)
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel bij de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht is nadrukkelijk aangegeven dat de vergrijpboete bij aanslag bedoeld is voor gevallen van opzet, fraude of zwendel. Het gaat daarbij om ernstige gevallen als omschreven in onder meer de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (kamerstukken I, 1997/98, nr. 24 800, nr. 154b). Op grond van artikel 67n Awr wordt geen vergrijpboete opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet tijdig doen van aangifte bij de aanslagbelastingen is niet mogelijk.
Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag. Bij het vaststellen van de aanslag wordt rekening gehouden met de beschikbare gegevens.
§ 27 Vergrijpboete navordering (artikel 67e Awr)
De vergrijpboete als bedoeld in paragraaf 27 van de regeling kan worden opgelegd indien sprake is van opzet of grove schuld.
Indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, wordt de vergrijpboete berekend over het belastingbedrag dat betrekking heeft op de correcties waaraan de kwalificaties ‘opzet’ of ‘grove schuld’ kunnen worden verbonden.
§ 28 NVT
§ 38 Citeertitel, § 39 Ingetrokken besluiten en § 40 Inwerkingtreding
Citeertitel
Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde regeling. Het is mogelijk in de regeling in de citeertitel een jaartal te noemen. Dit is verstandig als er eerder regelingen ter zake van bestuurlijke boeten zijn vastgesteld.
Beleidsregels zijn geen algemeen verbindende voorschriften; wel zijn zij besluiten van algemene strekking. Voor de bekendmaking van beleidsregels is afdeling 3.6 Awb wel van toepassing. Dit betekent dat de bekendmaking geschiedt door kennisgeving van het besluit (de beleidsregel) of de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (artikel 3:42 Awb). Van belang is dat de bekendmaking geschiedt door of met goedvinden dan wel medeweten van het bestuursorgaan, op zodanige wijze dat verzekerd is dat de regels voor de betrokkenen kenbaar en toegankelijk zijn (Hoge Raad 28 maart 1990, nr. 25668, BNB 1990/194, V-N 1990, blz. 1383). Op grond van artikel 3:40 Awb kan een beleidsregel eerst nadat deze is bekendgemaakt in werking treden.
Regelingen die door het dagelijks bestuur worden vastgesteld, worden ondertekend door de voorzitter en mede ondertekend door de secretaris.