Blad gemeenschappelijke regeling van Drechtsteden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drechtsteden | Blad gemeenschappelijke regeling 2019, 957 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drechtsteden | Blad gemeenschappelijke regeling 2019, 957 | Verordeningen |
VERORDENING MAATWERKVOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DRECHTSTEDEN
VERORDENING MAATWERKVOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DRECHTSTEDEN
Gezien het voorstel van het Drechtstedenbestuur van 3 oktober 2019;
Gelet op de artikelen 2.1.3, eerste tot en met vierde lid, 2.1.4a, eerste tot en met derde lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 5.4, eerste en derde lid Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 6 van de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden;
vast te stellen de navolgende:
Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden.
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Het Drechtstedenbestuur wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.
Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek
Het Drechtstedenbestuur vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het Drechtstedenbestuur daarover al beschikt.
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet door of namens de cliënt schriftelijk worden ingediend door middel van een door het Drechtstedenbestuur vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag.
Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING
Artikel 3.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening
Het Drechtstedenbestuur neemt het onderzoeksverslag, en indien aanwezig het ondersteuningsplan, als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening.
Artikel 3.3 Bijzondere toegangscriteria in verband met wonen
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening ter compensatie van door een cliënt ondervonden beperkingen in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien:
Artikel 3.4 Omvang maatwerkvoorziening voor vervoer
Een te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie stelt de cliënt in staat zich lokaal te verplaatsen met een omvang van maximaal 2000 kilometer per jaar.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget
Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen is gelijk aan de prijs van de goedkoopst passende voorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het Drechtstedenbestuur aan de gecontracteerde aanbieder zou zijn verschuldigd, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget nooit hoger is dan de werkelijke kosten.
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor dienstverlening is, indien sprake is van dienstverlening door professionele hulpverleners, die de ondersteuning verlenen vanuit een van de in artikel 5.22, eerste lid, onderdeel a tot en met c Regeling langdurige zorg genoemde situaties en die de ondersteuning verlenen conform de geldende kwaliteitsstandaarden:
bij huishoudelijke ondersteuning gelijk aan het loon uit de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg behorende bij de hoogste trede van functiegroep ‘Hulp bij het huishouden’, vermeerderd met 20% in verband met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren, en bij huishoudelijke ondersteuning + gelijk aan het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning, vermeerderd met 22,5%.
In afwijking van het tweede lid is een persoonsgebonden budget bij betrekking van respectievelijk individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, waaronder begrepen de personen waarop artikel 5.22, derde lid van de Regeling langdurige zorg van toepassing is, of een persoon die de dienst niet verleent vanuit een van de in artikel 5.22, eerste lid, onderdeel a tot en met c Regeling langdurige zorg genoemde situaties respectievelijk per uur, dagdeel en etmaal gelijk aan het in artikel 5.22, eerste lid, Regeling langdurige zorg genoemde bedrag.
Artikel 4.3 Besteding persoonsgebonden budget
De cliënt hoeft, indien het persoonsgebonden budget is verstrekt voor ondersteuning die bestaat uit dienstverlening, van het persoonsgebonden budget 5% per jaar niet te verantwoorden, met een minimum van € 20,- per jaar en een maximum van € 250,- per jaar. Wanneer de budgetperiode minder is dan een jaar, wordt het verantwoordingsvrije bedrag berekend naar rato.
HOOFDSTUK 6 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 6.2 Herziening en intrekking
Het Drechtstedenbestuur kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:
HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Het Drechtstedenbestuur voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het Drechtstedenbestuur cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ter controle van het beroep op maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Het Drechtstedenbestuur doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het Drechtstedenbestuur onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Het Drechtstedenbestuur doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het Drechtstedenbestuur en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
De aanbieder van een voorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:
Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding levering voorzieningen door derden
HOOFDSTUK 10 BURGER- EN CLIËNTENPARTICIPATIE
Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het Drechtstedenbestuur betrekt ingezetenen van de gemeenten, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het Drechtstedenbestuur stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 10.2 Regionale Adviesraad Wmo 2015
Van het lidmaatschap en voorzitterschap van de regionale Wmo adviesraad zijn uitgesloten raadsleden van de in lid 3 onder a genoemde gemeenten, medewerkers van de GR Drechtsteden en de daarbij aangesloten gemeenten, leden van het Drechtstedenbestuur en personen die op andere wijze bij het bestuur van de Drechtsteden zijn betrokken.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het Drechtstedenbestuur kan in bijzondere gevallen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het Drechtstedenbestuur overweegt en beslist jaarlijks of de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden geldende bedragen moeten worden verhoogd of verlaagd.
Evaluatie van het door de Drechtsteden gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages, of op verzoek van de Drechtraad.
De voorgaande versie van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden, zoals vastgesteld op 6 november 2018, wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van een op grond daarvan genomen besluit totdat het Drechtstedenbestuur, onder intrekking van dit besluit, een nieuw besluit op grond deze verordening heeft genomen.
Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen op grond van de voorgaande versie van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden, zoals vastgesteld op 6 november 2018, genomen besluiten, worden afgehandeld op grond van die voorgaande versie van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden, zoals vastgesteld op 6 november 2018.
ldus besloten in de openbare vergadering van de Drechtraad van 3 december 2019,
de regiogriffier, de voorzitter,
mr. J. Heijmans mr. A.W. Kolff
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen. Daarbij is ervoor gekozen om de wettelijke begripsbepalingen niet over te nemen. Uitzondering daarop zijn de begrippen maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget. Die zijn wel vastgelegd in artikel 1.1 om te verduidelijken dat een maatwerkvoorziening twee leveringsvormen kent (natura en pgb) en dat een persoonsgebonden budget een leveringsvorm van een maatwerkvoorziening is.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met beperkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.
Lid 1 onder o Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg).
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen een signaal afgeven dat iemand behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet, waarop een onderzoek door het Drechtstedenbestuur moet volgen, kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Dat hoeft dus niet de cliënt zelf te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een mantelzorger of familielid zijn.
De melding moet via de website van de Sociale Dienst Drechtsteden plaatsvinden. De burger kan ook bellen naar de Afdeling Klantenservice (AKS) bellen en dan vult AKS het meldingsformulier voor de burger in (telefonisch). Als de burger zich meldt bij het loket, kan de loketmedewerker de melding op de site invullen. De cliënt heeft na bevestiging van de melding zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren. Het gaat hier om zeven dagen, niet om zeven werkdagen.
De wet voorziet in een procedure voor spoedeisende gevallen, waarbij het college onverwijld na de melding beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Dit artikel bepaalt overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet dat het Drechtstedenbestuur de cliënt na de melding inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning. Voor deze cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.
Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek
Het onderzoek en de inhoud daarvan is al uitgebreid omschreven in de wet. Daarom is bewust gekozen de wijze van toegang summier in de verordening op te nemen. Wel bepaalt het eerste lid dat een gesprek altijd deel uitmaakt van het onderzoek. Bij voorkeur vindt het gesprek mondeling bij de cliënt thuis plaats (daarbij kan een familielid, hulpverlener of onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn). Is een gesprek thuis niet mogelijk, dan wordt uitgeweken naar een spreekuur bij de SDD of bij een dienstverlener. Tot slot kan in sommige gevallen ook een telefoongesprek volstaan (bv bij aanpassing van een reeds bestaande voorziening). Afhankelijk van de melding en de situatie wordt bepaald hoe het gesprek vorm wordt gegeven.
Artikel 2.4 Het onderzoeksverslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 7 van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt verstrekt. Dit wordt het onderzoeksverslag genoemd.
Dit artikel beschrijft wie de aanvraag kan doen en hoe de aanvraag kan worden gedaan. Een aanvraag kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt.
Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten
Dit artikel is grotendeels een nadere uitwerking van de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen of gebruikelijke hulp verlangd kan worden, is het van belang om ook de huisgenoten en hun mogelijkheden te kunnen beoordelen. Daarom bevat het tweede lid de verplichting voor de huisgenoot om medewerking te verlenen.
Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid.
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING
Artikel 3.2 Algemene toegangscriteria
Lid 2 onder a bepaalt dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een cliënt die terminaal is, dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn. De gebruikelijke regel is dat een voorziening, naar inschatting, langer dan 6 maanden noodzakelijk moet zijn. Dit sluit aan bij de maximale uitleentermijn van 6 maanden waarvan de kosten, zolang de huidige regels van toepassing zijn, voor rekening van de AWBZ komen.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, speelt een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening passender maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Dit onderdeel regelt dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Daarvan is bij voorbeeld geen sprake indien de maatwerkvoorziening een anti-revaliderende werking heeft.
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het Drechtstedenbestuur zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de cliënt aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening in de gemeente waar hij ingezetene is. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door te bepalen dat de cliënt zijn woonplaats in een van de zeven gemeenten van de Drechtsteden moet hebben.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet worden vergoed. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.6 van deze verordening is voor de cliënt en, bij de beoordeling van gebruikelijke hulp, diens huisgenoten een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld en volgt een afwijzende beschikking.
Artikel 3.3 Bijzondere toegangscriteria in verband met wonen
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden dat verband houdt met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).
Artikel 3.4 Omvang maatwerkvoorziening voor vervoer
De omvang van een te verstrekken voorziening voor vervoer wordt begrensd op maximaal 2000 km. Deze grens is overgenomen uit de WVG/Wmo-jurisprudentie. Daarin is bepaald dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend is om de cliënt in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Als de vervoersbehoefte lager is, kan ook een lager aantal kilometers toegekend worden.
Dit artikel regelt het primaat van collectieve voorzieningen, zoals collectief vervoer (lid 1) en het primaat van verhuizen (lid 2). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Beide primaten zijn al bekend van onder de WVG en de Wmo.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel in het eerste lid een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ. Het tweede lid bevat de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de hulpverlener.
Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel bevat de regels voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
Artikel 4.3 Besteding persoonsgebonden budget
Het is van belang dat een persoonsgebonden budget op een goede wijze en inzichtelijk wordt besteed en aan de ondersteuning waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld. Wel hoeft de cliënt een klein gedeelte (5%) van het persoonsgebonden budget, met een maximum van € 250,- niet te verantwoorden.
Artikel 5.1 Maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd, met een uitzondering voor de in het eerste lid genoemde voorzieningen. Het tweede lid regelt de eigen bijdrage voor het collectief vervoer. Deze bestaat niet uit het abonnementstarief, maar een bijdrage per rit.
In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 6 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
De wettelijke bepalingen over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3. 10 van de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorziening over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het Drechtstedenbestuur moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het Drechtstedenbestuur op grond van de wet overgaan tot terugvordering. Er is voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. De onverschuldigdheid staat ook vast indien een toegekend persoonsgebonden budget dat is bedoeld voor een bepaalde periode (bijv. pgb voor aanschaf van een scootmobiel) voor afloop van deze periode wordt beëindigd omdat de cliënt niet meer beschikt over de met het pgb aangeschafte voorziening, bijvoorbeeld door verkoop van deze voorziening. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het Drechtstedenbestuur de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het Drechtstedenbestuur controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het Drechtstedenbestuur kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding levering voorzieningen door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden (aanbieders) laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en de op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, gestelde nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Met artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is die nadere invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen. De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de wet) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de wet).
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.
Het Drechtstedenbestuur kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit lid een aantal andere aspecten genoemd waarmee het Drechtstedenbestuur bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) voor hulpmiddelen en woningaanpassingenrekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
HOOFDSTUK 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Dit artikel legt aan iedere aanbieder de verplichting op om een klachtenregeling te hebben. Het Drechtstedenbestuur zal toezien op de naleving daarvan.
Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het Drechtstedenbestuur moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het Drechtstedenbestuur dat noodzakelijk vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het Drechtstedenbestuur ook toe op de naleving ervan.
HOOFDSTUK 10 BURGER- EN CLIËNTENPARTICIPATIE
Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet, dat bepaalt dat een aantal onderwerpen ten aanzien van de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken, in de verordening moeten worden geregeld.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo 2015-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het Drechtstedenbestuur overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven (zie wel nog artikel 10.2).
Artikel 10.2 Regionale Adviesraad Wmo 2015
Dit artikel bepaalt dat er een Regionale Adviesraad Wmo 2015 is die de cliëntenparticipatie invult, voor zover het gaat om onderwerpen die betrekking hebben op maatwerkvoorzieningen. Ook regelt het artikel het doel van deze Regionale Adviesraad Wmo 2015 (lid2) en de kaders voor de samenstelling daarvan (lid 3 tot en met 5). Het Drechtstedenbestuur stelt een reglement vast, waarin een verdere uitwerking staat van andere onderwerpen, zoals de faciliteiten voor en de overlegstructuur van de Regionale Adviesraad Wmo 2015.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Dit artikel geeft aan dat het Drechtstedenbestuur in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het Drechtstedenbestuur er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2019-957.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.