Besluit van het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam houdende regels omtrent de delegatie van bevoegdheden vanuit de Wet lokaal spoor aan burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (Delegatiebesluit Wet lokaal spoor Vervoerregio Amsterdam 2019-2020)

Het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam,

 

overwegende dat,

 

  • o

    het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam (het dagelijks bestuur) op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet lokaal spoor, dient zorg te dragen voor de aanleg en het beheer van de lokale spoorweginfrastructuur, voor zover die is gelegen in het gebied van de Vervoerregio Amsterdam;

     

  • o

    daarmee de integrale bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor zowel het regionale verkeer- en vervoerbeleid als voor de veiligheid, beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de lokale spoorweginfrastructuur in het gebied van de Vervoerregio Amsterdam bij het dagelijks bestuur ligt;

     

  • o

    het dagelijks bestuur op grond van de Wet BDU verkeer en vervoer bevoegd is om subsidies voor het beheer en onderhoud van de lokale spoorweginfrastructuur in de Vervoerregio Amsterdam te verstrekken en hieraan verplichtingen te verbinden;

     

  • o

    het dagelijks bestuur op grond van de Wet lokaal spoor ten minste een maal in de vier jaar een visie dient vast te stellen ten aanzien van een kwalitatief goed en doelmatig beheer van de lokale spoorweginfrastructuur;

     

  • o

    het dagelijks bestuur op grond van artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, een aantal uitvoeringstaken uit deze wet mag delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van een van de in het gebied van de Vervoerregio Amsterdam liggende gemeenten;

     

  • o

    het dagelijks bestuur bij implementatie en uitvoering van de Wet lokaal spoor zoveel mogelijk recht wil doen aan de positie van de gemeente Amsterdam als rechthebbende en wegbeheerder van de lokale spoorweginfrastructuur in de Vervoerregio Amsterdam;

     

  • o

    het dagelijks bestuur bij implementatie en uitvoering van de Wet lokaal spoor zoveel mogelijk wil aansluiten op bestaande afspraken en verhoudingen tussen de Vervoerregio Amsterdam, de gemeente Amsterdam, GVB en de betrokken wegbeheerders, te weten de gemeenten Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn;

     

  • o

    gelet hierop het dagelijks bestuur de beheertaken die op grond van de Wet lokaal spoor gedelegeerd mogen worden, te weten het aanwijzen van de beheerder en daarmee samenhangende bevoegdheden en de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van vergunningen, met ingang van 1 december 2015 heeft gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

     

  • o

    bij delegatie van deze beheer- en vergunningtaken de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan overgaat op het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

     

  • o

    de wettelijke aansprakelijkheid berust bij de gemeente Amsterdam als eigenaar en beheerder van de lokale spoorweginfrastructuur;

     

  • o

    gelet op artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor en afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

 

BESLUIT:

  • 1.

    de bevoegdheid tot het verlenen, eisen, schorsen en intrekken van een vergunning voor het indienststellen van lokale spoorweginfrastructuur, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet lokaal spoor op grond van artikel 9, tweede lid, artikel 10, derde lid en artikel 11 van de Wet lokaal spoor te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

     

  • 2.

    de bevoegdheden als bedoeld in artikel 12 van de Wet lokaalspoor met betrekking tot de vergunning voor het op, in boven, naast of onder de lokale spoorweg uitvoeren of doen uitvoeren van werkzaamheden of het plaatsen van zaken te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

     

  • 3.

    de bevoegdheid tot het aanwijzen van de beheerder op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet lokaal spoor, alsmede de met het aanwijzen van de beheerder samenhangende bevoegdheden op grond van artikel 18, vierde tot en met tiende lid, artikel 17, derde lid, artikel 20, vierde lid, artikel 21, tweede tot en met vierde lid, en artikel 22, tweede lid, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.

     

  • 4.

    de bevoegdheden met betrekking tot de vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig, een gewijzigd spoorvoertuig of een type spoorvoertuig op grond van artikel 32, tweede en vijfde lid, artikel 33, derde lid, en artikel 34, eerste en zesde lid, van de Wet lokaal spoor, alsmede de bevoegdheid tot het verbieden van het gebruik van een spoorvoertuig op grond van artikel 35, tweede lid, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

     

  • 5.

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op te dragen bij de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheden onder 1 tot en met 4 te handelen overeenkomstig de door het dagelijks bestuur vastgestelde “Beleidsregels ter zake van gedelegeerde bevoegdheden Wet lokaal spoor”;

     

  • 6.

    te bepalen dat dit besluit wordt aangehaald als het “Delegatiebesluit Wet lokaal spoor Vervoerregio Amsterdam 2019-2020” en, na bekendmaking, in werking treedt op 1 december 2019 en geldt voor de duur van een jaar, tot 1 december 2020;

     

  • 7.

    te bepalen dat het dagelijks bestuur tenminste drie maanden voor afloop van deze periode van een jaar een besluit neemt over al dan niet verlengen van onderhavig Delegatiebesluit.

     

  • 8.

    Mevrouw Ruigrok te machtigen om dit besluit namens het DB te tekenen bij afwezigheid van de voorzitter mevrouw Dijksma.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam op 14 november 2019

 

drs. A.P. Colthoff

Waarnemend secretaris-directeur

drs. M. Ruigrok

Lid dagelijks bestuur

Naar boven