Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent bijzondere bijstand voor levensonderhoud (beleidsregels bijzondere bijstand voor levensonderhoud Werkzaak Rivierenland)

Het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland;

 

Gelet op artikel 1 onder f, artikel 12, artikel 13 lid 3, artikel 20 en artikel 23 van de Participatiewet,

 

Overwegende dat in het kader van de uitvoering van de Participatiewet het belangrijk is regels te stellen over de verstrekking van bijzondere bijstand voor levensonderhoud,

 

Besluit vast te stellen de Beleidsregels bijzondere bijstand voor levensonderhoud Werkzaak Rivierenland,

Artikel 1 - Jongeren van 18 tot 21 jaar in inrichting

  • 1.

    Indien en voor zover een jongere van 18, 19 of 20 jaar hogere bestaanskosten heeft dan waarin wordt voorzien en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, komt deze jongere in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud.

  • 2.

    Een 18- t/m 20-jarige kan in ieder geval geen of onvoldoende beroep op de zorgplicht van de ouders doen als:

    • a.

      De onderhoudsplichtige ouder of ouders zijn overleden;

    • b.

      De jongere in het kader van de Jeugdwet gedwongen buiten het gezinsverband van de ouder of ouders is geplaatst;

    • c.

      De ouders onvindbaar of niet bereikbaar zijn;

    • d.

      Er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouder(s).

  • 3.

    Aan een jongere van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft, kan voor de daadwerkelijke kosten bijzondere bijstand worden verleend tot maximaal de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 23 van de Participatiewet, indien hij voldoet aan bovengenoemde voorwaarden.

Artikel 2 - Jongeren van 18 tot 21 jaar niet in inrichting

  • 1.

    Indien en voor zover een jongere van 18, 19 of 20 jaar hogere bestaanskosten heeft dan waarin wordt voorzien en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, komt deze jongere in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud.

  • 2.

    Een 18- t/m 20-jarige kan in ieder geval geen of onvoldoende beroep op de zorgplicht van de ouders doen als:

    • a.

      De onderhoudsplichtige ouder of ouders zijn overleden;

    • b.

      De jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezinsverband van de ouder of ouders is geplaatst;

    • c.

      De ouders onvindbaar of niet bereikbaar zijn;

    • d.

      Er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouder(s).

  • 4.

    Aan een jongere van 18, 19 of 20 jaar die niet in een inrichting verblijft, kan aanvullend op de bijstandsnorm bedoeld in artikel 20 van de Participatiewet bijzondere bijstand worden verleend tot maximaal de bijstandsnorm die van toepassing is die voor iemand zou gelden indien hij in dezelfde situatie 21 jaar of ouder zou zijn geweest.

Artikel 3 - Bijzondere bijstand levensonderhoud bij dwangopname AWBZ-instelling/ Penitentiaire inrichting

  • 1.

    Op grond van artikel 13 lid 1 onder a van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand voor een ieder ‘aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen’. Hier vallen zowel belanghebbenden in detentie, als belanghebbenden die gedwongen zijn opgenomen onder.

  • 2.

    Voor de categorie ‘gedwongen opname’ kan in een aantal gevallen wel recht op periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud bestaan, te weten:

    • a.

      Voor belanghebbenden die gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ);

    • b.

      Voor belanghebbenden die door de rechter onvrijwillig zijn geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.);

    • c.

      Voor belanghebbenden die door de rechter, na ontslag van alle rechtsvervolging, op grond van artikel 37a, 37b lid 1 of 38a Sr onvrijwillig zijn geplaatst in een TBS-inrichting.

  • 3.

    Voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand aan een belanghebbende die gedwongen is opgenomen, dient er bij de aanvraag een verklaring van de (geneesheer)-directeur van de instelling bijgevoegd te zijn, waaruit blijkt op grond van welke wettelijke grondslag belanghebbende is opgenomen. In deze ‘opnameverklaring’ dient eveneens de opnamedatum, de eventuele verlofdata en indien bekend, de ontslagdatum vermeld te staan.

  • 4.

    De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2a en 2b vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 en 2 van de Participatiewet).

  • 5.

    De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2c vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 van de Participatiewet). Deze categorie belanghebbenden heeft echter geen recht op de verhoging uit artikel 23 lid 2 van de Participatiewet, omdat de geneeskundige zorg voor deze categorie door het Ministerie van Justitie wordt betaald.

  • 6.

    De bijzondere bijstand wordt inclusief vakantietoeslag uitbetaald. Er wordt geen bedrag aan vakantiegeld gereserveerd.

Artikel 4 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2019.

Artikel 5 - Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels bijzondere bijstand voor levensonderhoud Werkzaak Rivierenland.

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland op 17 juni 2019.

De secretaris,

mevrouw E. Boer MBA

de voorzitter,

dhr. C. Stolwijk

Toelichting

ALGEMEEN

De wettelijke definitie van een inrichting is geregeld in art. 1 onderdeel f van de Participatiewet.

  • 1.

    een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;

  • 2.

    een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.

 

Onder 1:

Het gaat hier om de klassieke verpleging en verzorging.

Onder 2:

Een instelling is een inrichting in de zin van artikel 1 onderdeel f onder 2 Participatiewet als:

  • 1.

    de instelling zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, en;

  • 2.

    de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.

 

Bieden van slaapgelegenheid

De instelling moet zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richten op het bieden van slaapgelegenheid. Het moet gaan om voorzieningen waarbij slaapgelegenheid wordt geboden in opvangcentra en opvanghuizen, anders dan in de vorm van zelfstandige huisvesting. Aan de hand van de feitelijke situatie moet worden bepaald of de instelling het bieden van een slaap- of woongelegenheid als zelfstandig doel heeft.

 

De mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal

Als aan bovenstaande voorwaarde wordt voldaan, moet bekeken worden of de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding door beroepskrachten gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. De hulpverlening of begeleiding moet worden verzorgd door beroepskrachten. Het aanwezig zijn van de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding is op zichzelf voldoende. Als een belanghebbende geen gebruik maakt van de hulpverlening of begeleiding, dan kan toch sprake zijn van een inrichting. Ook als het dichtstbijzijnde kantoor van de zorgverlener zich op circa 10 kilometer afstand van de woning van een belanghebbende bevindt, kan sprake zijn van een inrichting omdat dit op zichzelf niet betekent dat er niet gedurende meer dan de helft van ieder etmaal de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding door beroepskrachten aanwezig is. Betwist een belanghebbende de mogelijkheid van hulpverlening en begeleiding gedurende meer dan 12 uur per dag, dan dient het dagelijks bestuur nader onderzoek te doen naar de feitelijke invulling van de begeleiding en hulpverlening aan belanghebbende door de instelling.

 

Naar boven