Operationele Regeling VRU

 

Uitwerking van de Wet veiligheidsregio’s over de organisatie en werking van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing van de Veiligheidsregio Utrecht.

 

Vastgesteld door het algemeen bestuur d.d. 2 april 2014

 

Geconsolideerde tekst zoals geldend vanaf 1 mei 2018 op grond van:

  • -

    het besluit d.d. 23 maart 2015 van het dagelijks bestuur tot wijziging van de operationele regeling VRU;

  • -

    het besluit d.d. 15 juni 2015 van het dagelijks bestuur tot wijziging van de operationele regeling VRU, en

  • -

    het besluit d.d. 14 maart 2018 van het dagelijks bestuur tot wijziging van de operationele regeling VRU.

     

Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht,

 

gelet op:

 

de Wet veiligheidsregio’s (Wvr), het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr), het Besluit

personeel veiligheidsregio’s (Bpvr), de Regeling personeel veiligheidsregio’s (Rpvr), de

Wet publieke gezondheid (Wpg);

 

overwegende dat:

 

de Veiligheidsregio Utrecht een gemeenschappelijke regeling is, tevens openbaar lichaam, ter uitvoering van de Wet veiligheidsregio’s;

de Veiligheidsregio Utrecht verantwoordelijk en bevoegd is voor de uitvoering van taken die ingevolge de Wvr rechtstreeks zijn opgedragen;

in 2013 het algemeen bestuur het regionaal crisisplan Utrecht 2014-2017 heeft vastgesteld, als bedoeld in artikel 16 Wvr, waarin de organisatie, de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing worden beschreven;

het wenselijk is dat het bestuur nadere regels stelt over organisatie en werking van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing van de veiligheidsregio Utrecht. Dit ter uitwerking van de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s

 

besluit:

 

vast te stellen de:

 

Operationele Regeling VRU.

§ 1. Leiding en organisatie

 

Artikel 1. Organisatie

  • 1.

    De hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing is, voor wat betreft de onderscheiden onderdelen, hun taakstelling en hun bemensing ingericht volgens artikel 2.1.1. tot en met 2.1.5. Bvr.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1.c., vervult in geval dat meerdere commando’s plaats incident (CoPI’s) actief zijn, het regionaal operationeel team (ROT) de taak van coördinerend onderdeel, onder afkondiging van (tenminste) GRIP 2.

  • 3.

    In aanvulling op het gestelde in artikel 2.1.2 lid 1 Bvr geldt dat ook een officier van dienst bevolkingszorg deel uitmaakt van het CoPI.

Artikel 2. Operationele leiding

  • 1.

    De algemeen directeur, tevens commandant van de brandweer en regionaal operationeel leider (ROL) is belast met de operationele leiding van het geheel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, ter uitvoering van de Wet veiligheidsregio’s, onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de directeur publieke gezondheid (DPG). De ROL geeft operationeel leiding aan het ROT, en hiërarchisch aan de Leider CoPI en aan de calamiteitencoördinator (CaCo) op de meldkamer. Ter volcontinue uitvoering van deze taak functioneert een gemandateerde gepiketteerde functionaris, de ROL van dienst.

  • 2.

    De DPG is, gegeven het in voorgaand lid bepaalde, op grond van de Wvr belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening, als onderdeel van het geheel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Ter volcontinu uitvoering van deze taak functioneert een gemandateerde gepiketteerde functionaris, de DPG van dienst.

  • 3.

    De commandant brandweer is op grond van artikel 25, lid 4 Wvr, belast met de operationele leiding van de brandweer, als onderdeel van het geheel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Ter volcontinu uitvoering van deze taak functioneert een gemandateerde gepiketteerde functionaris, de commandant van dienst brandweer.

  • 4.

    De voorzitter van de veiligheidsregio (in geval van artikel 39 Wvr), respectievelijk de burgemeester van de gemeente waar het incident zich voordoet (in die gevallen waarin artikel 39 Wvr niet wordt toegepast), kan een andere ROL aanwijzen dan de algemeen directeur, tevens commandant van de brandweer. De voorzitter of de burgemeester stelt alsdan de ROL van de veiligheidsregio onverwijld in kennis van dit besluit.

  • 5.

    Na grootschalige alarmering wordt, zolang de leiding over het incident nog niet is overgedragen aan de ROL van dienst, het incident dat verband houdt met de grootschalige alarmering door de dienstdoende CaCo gecoördineerd, zonder daarbij te treden in de bevoegdheden van de lijnfunctionarissen. Onmiddellijk na grootschalige alarmering waarschuwt de CaCo de ROL van dienst, die de verantwoordelijke burgemeester(s) of de voorzitter van de veiligheidsregio informeert.

  • 6.

    De algemeen directeur VRU draagt zorg voor verdere uitwerking van operationele mandaten, voor zover het zijn algemene en operationele bevoegdheden betreft.

Artikel 3. regionaal operationeel team (ROT) en commando plaats

incident (CoPI)

  • 1.

    De ROL van dienst besluit op welk moment het ROT actief is. Hij informeert hierover onverwijld het bevoegd gezag (de burgemeester van de gemeente waar het incident zich voordoet of de voorzitter van de veiligheidsregio in geval van artikel 39 Wvr), de Leider CoPI en de CaCo.

  • 2.

    Een sectie van het ROT bestaat tenminste uit een algemeen commandant en een lid van de sectie.

  • 3.

    Het ROT vergadert in GRIP-situaties in de (begin)samenstelling zoals benoemd in artikel 2.1.4 Bvr, met dien verstande dat van elke sectie één functionaris aan de vergadering deelneemt, in beginsel de algemeen commandant.

  • 4.

    De ROL van dienst kan zowel vóór of na de start van het ROT besluiten om één of meerdere leden van het ROT vrij te stellen van (verdere) deelname aan het ROT, indien vanwege de specifieke eisen van een incident een (verdere) deelname naar zijn oordeel niet vereist is. De ROL van dienst neemt dit besluit in overleg met het lid of leden van het ROT die dit betreft en informeert hierover onverwijld de betrokken burgemeester, dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio.

  • 5.

    Lid 1 en 4 zijn ook van toepassing op het functioneren van het CoPI, gegeven artikel 2.1.2. Bvr. De Leider CoPI voert daarbij de voor de ROL van dienst beschreven taken uit voor wat betreft het CoPI.

     

§ 2. Alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid

Artikel 4. Alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid

  • 1.

    De algemeen directeur VRU en de DPG regelen, elk voor hun verantwoordelijkheidsbereik, de alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid van de operationele functionarissen die werkzaam zijn in de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, met uitzondering van de functionarissen van de sectie politie, het gemeentelijk beleidsteam en het team bevolkingszorg.

  • 2.

    Binnen de meldkamer Utrecht vindt de afhandeling van de incidenten die geen verband houden met de ramp of crisis gecoördineerd plaats, zonder dat vermenging plaatsvindt met de afhandeling van de grootschalige ramp of crisis.

  • 3.

    De directeur meldkamer draagt er zorg voor dat de CaCo volcontinue beschikbaar is.

     

§ 3. Waarschuwen en informeren van de bevolking

Artikel 5. Waarschuwen en informeren van de bevolking

  • 1.

    De burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het inzetten van het Waarschuwings- en Alarmeringsstelsel (WAS), het inzetten van NL-Alert, het inzetten van de calamiteitenzender RTV Utrecht en het in werking stellen van een publieksinformatienummer.

  • 2.

    De commandant brandweer is gemandateerd om namens het bevoegd gezag (de burgemeester of, in geval van artikel 39 Wvr, de voorzitter van de veiligheidsregio) om door tussenkomst van de meldkamer het sirenestelsel in werking te doen treden, controleert de bevoegdheid alvorens tot handelen over te gaan en legt vast wie wanneer de opdracht tot het in werking treden heeft gegeven. De ROL van dienst kan door de commandant brandweer worden ondergemandateerd voor de uitoefening van deze bevoegdheid.

  • 3.

    In geval het sirenestelsel in werking is getreden laat de ROL van dienst, namens de burgemeester of voorzitter van de veiligheidsregio, dit waarschuwingssignaal volgen door berichtgeving met gebruikmaking van diverse middelen, waaronder NL-alert. Specifiek laat de ROL van dienst de rampenzender in werking treden en stemt hij met de rampenzender de berichtgeving af. De ROL van dienst maakt geen gebruik van deze bevoegdheden, dan nadat hij hierover afstemming heeft gehad met de betrokken burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio, tenzij in verband met het spoedeisend belang, deze afstemming vooraf niet mogelijk is.

  • 4.

    In geval het sirenestelsel in werking is getreden waarschuwt de CaCo de ROL van dienst die terstond contact opneemt met de desbetreffende burgemeester(s).

  • 5.

    Het actiecentrum crisiscommunicatie kan bij aanvang van een crisis, zonder toestemming van de burgemeester, via de beschikbare middelen en kanalen informatie verspreiden, voor zover die informatie betrekking heeft op uitsluitend feiten en omstandigheden van het incident en/of operationele informatie over het optreden van de hulpverleningsdiensten.

  • 6.

    Op het moment dat het RBT actief is, coördineert het regionaal actiecentrum crisiscommunicatie, de crisiscommunicatie onder verantwoordelijkheid van de voorzitter van het RBT. Het ROT stuurt het actiecentrum operationeel aan (op het gebied van informatiepositie en schadebeperking) en het RBT stuurt het actiecentrum aan op gebied van betekenisgeving en communicatiestrategie.

     

§ 4. Informatiemanagement

Artikel 6. Informatiemanagement

  • 1.

    De ROL van dienst is eindverantwoordelijk voor het doen opstellen, bijhouden en completeren van het totaalbeeld voor de informatievoorziening zoals bedoeld in artikel 2.4.1. Bvr.

  • 2.

    De CaCo zorgt er namens de ROL van dienst voor dat in situaties van GRIP 1 het totaalbeeld voor de informatievoorziening zo snel mogelijk, maar niet eerder dan nadat de informatiemanager in het CoPI te kennen heeft gegeven het te kunnen ontvangen, aan de informatiemanager CoPI wordt overgedragen.

  • 3.

    De CaCo zorgt er namens de ROL van dienst voor dat in situaties van GRIP 2 en hoger waarbij voortijds geen GRIP 1 is afgekondigd het totaalbeeld voor de informatievoorziening zo snel mogelijk, maar niet eerder dan nadat de informatiemanager ROT te kennen heeft gegeven het te kunnen ontvangen, aan de informatiemanager ROT wordt overgedragen.

  • 4.

    De informatiemanager CoPI zorgt er namens de ROL van dienst voor dat, in geval van opschaling van GRIP 1 naar GRIP 2 of hoger, het totaalbeeld voor de informatievoorziening zo snel mogelijk, maar niet eerder dan nadat de informatiemanager ROT te kennen heeft gegeven het te kunnen ontvangen, aan de informatiemanager ROT wordt overgedragen.

  • 5.

    Na ontvangst van het totaalbeeld van de CaCo is, namens de ROL van dienst voor de informatievoorziening bij GRIP 1, de informatiemanager CoPI, dan wel bij GRIP 2 of hoger de informatiemanager ROT verantwoordelijk voor het beheer en up-todate houden van het totaalbeeld.

  • 6.

    Onderdelen van de hoofdstructuur houden een eigen beeld bij, gegeven artikel 2.4.2 Bvr.

  • 7.

    In navolgende gevallen dient de ROL van dienst, afgezien van reguliere meldings- en

alarmeringsclassificaties, onverwijld rechtstreeks door de meldkamer, in casu de CaCo, te worden gewaarschuwd:

  • a.

    medisch te behandelen gewonden en/of dodelijke slachtoffers onder het eigen personeel als gevolg van de taakuitvoering van de regionale brandweerzorg, rampenbestrijding, crisisbeheersing en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;

  • b.

    incidenten waarbij dodelijke slachtoffers zijn gevallen tijdens de taakuitvoering van de regionale brandweerzorg, rampenbestrijding, crisisbeheersing en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;

  • c.

    grootschalige alarmering van de hoofdstructuur;

  • d.

    weeralarm;

  • e.

    uitval C2000, P2000;

  • f.

    het inschakelen van het sirenestelstel;

  • g.

    bijstandsverzoeken aan de VRU van buurregio’s en/of het LOCC;

  • h.

    crisiscommunicatie vanuit de provincie en/of het NCC (Min V&J);

  • i.

    incidenten in buurregio’s met uitstralingseffecten naar de VRU;

  • j.

    anderszins op verzoek van operationeel leidinggevenden uit de hoofdstructuur;

  • k.

    andere situaties waarvan kan worden ingeschat dat voorbereidende activiteiten dan wel bestuurlijk overleg gewenst of noodzakelijk is.

    • 8.

      Het voorgaande laat onverlet dat operationeel leidinggevenden, indien nodig, zelfstandig en actief in de hiërarchische lijn relevante zaken onder de aandacht van de ROL van dienst brengen, in elk geval wanneer wordt verwacht dat zaken mediagevoelig zijn.

       

§ 5. Onderzoek en evaluatie

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    In geval bij GRIP 1 of hoger de locatie van een incident wordt of zal worden aangemerkt als plaats delict wordt hiervan door de Leider CoPI melding gedaan aan de ROL van dienst. De Leider CoPI overlegt met de OvD-politie over de gang van zaken op en rond de plaats delict en maakt ten aanzien van de verdere afhandeling van het incident de noodzakelijke afspraken.

  • 2.

    In geval bij GRIP 1 of hoger het Openbaar Ministerie (OM) te kennen geeft dat functionele OM-interventie bij of ter zake van de afhandeling van het lopende incident noodzakelijk is, wordt hiervan door de Leider CoPI melding gedaan aan de ROL van dienst. De ROL van dienst ziet erop toe dat met het OM afspraken worden gemaakt ten aanzien van de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden ter plaatse, alsmede de bestuurlijke informatievoorziening.

  • 3.

    Indien de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), dan wel één of meerdere rijksinspectiediensten zich ter plaatse van het incident melden wordt hiervan door de Leider CoPI onmiddellijk melding gedaan aan de ROL van dienst. De ROL van dienst zal hiervan onverwijld de betrokken burgemeester(s) en de algemeen directeur VRU in kennis stellen.

  • 4.

    In geval van inbeslagname van voorwerpen bij een lopend incident door de OvV zal de ROL van dienst hiervan de betrokken burgemeester en de algemeen directeur VRU in kennis stellen.

  • 5.

    De directeur Crisisbeheersing kan al dan niet op basis van de bevindingen van de ROL van dienst besluiten om een evaluatieonderzoek uit te laten voeren, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure.

  • 6.

    De directeur Crisisbeheersing rapporteert elk half jaar over de aanbevelingen, ter zake van te leren lessen voor functionarissen en onderdelen binnen de hoofdstructuur en ter zake van noodzakelijke aanpassingen van de procedures en protocollen, alsmede deze regeling.

  • 7.

    De directeur Crisisbeheersing doet tevens aanbevelingen over het verwerken van deze lessen en aanbevelingen in de jaarlijkse gezamenlijke oefening van de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, een en ander overeenkomstig het gestelde in artikel 2.5.1. Bvr.

     

§ 6. Slotbepaling

Artikel 8.
  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Operationele Regeling VRU.

  • 2.

    De uitvoering van deze regeling en de bekendheid ervan bij ter uitvoering van de regeling betrokken functionarissen is opgedragen aan de deelnemers van de gemeenschappelijke regeling VRU, de directeur Crisisbeheersing, de directeur Brandweerrepressie en de directeur Meldkamer.

  • 3.

    De directeur Crisisbeheersing is verantwoordelijk voor de controle op de uitvoering en op het beheer van deze regeling. Daaronder valt in elk geval:

    • a.

      het jaarlijks beoordelen of actualisering van deze regeling noodzakelijk is;

    • b.

      het signaleren van wijziging van wet en regelgeving en ontwikkelingen en omstandigheden en andere feiten die van invloed zijn op deze regeling;

    • c.

      het doen van voorstellen tot wijziging van de regeling, in de gevallen voornoemd onder a. en b.

  • 4.

    De directeur Meldkamer is, met in achtneming van het gestelde in het convenant tussen veiligheidsregio en het convenant met de politie-eenheid Midden- Nederland, het convenant tussen de VRU en de RAVU en de statuten van de GMU, verantwoordelijk voor al hetgeen binnen of vanuit de meldkamer conform deze regeling wordt georganiseerd.

  • 5.

    Deze regeling is vastgesteld door het algemeen bestuur, met dien verstande dat het dagelijks bestuur toekomstige wijzigingen van de regeling vaststelt.

     

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 2 april 2014.

 

voorzitter, secretaris,

mr. J.H.C. van Zanen dr. P.L.J. Bos

Naar boven