Blad gemeenschappelijke regeling van WerkSaam Westfriesland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
WerkSaam Westfriesland | Blad gemeenschappelijke regeling 2018, 958 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
WerkSaam Westfriesland | Blad gemeenschappelijke regeling 2018, 958 | Verordeningen |
Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 WerkSaam Westfriesland
WerkSaam Westfriesland voert het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) uit. De Bbz 2004 biedt kansen wanneer personen met een bijstandsuitkering een eigen bedrijf willen starten. Of biedt ondersteuning aan ondernemers die financieel in de problemen komen.
Deze beleidsregel beschrijft hoe WerkSaam de Bbz 2004 uitvoert, waar het gaat om:
Voor gespecialiseerde adviezen en begeleiding van startende ondernemers maakt WerkSaam gebruik van externe bureaus.
Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland;
gezien het advies van de cliëntenraad van 5 juni 2018;
gelet op artikel 15 en artikel 78f van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
Artikel 2. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
WerkSaam maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
Artikel 3. Voorwaarden voor toelating voorbereidingsperiode
Als uit de entreetoets blijkt dat de vakbekwaamheid en/of persoonlijke vaardigheden nog onvoldoende zijn, beoordeelt WerkSaam of cliënt na een begeleidings- en opleidingstraject van maximaal een jaar, naar verwachting wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal kunnen beschikken.
Artikel 4. Criteria voor het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode
Een cliënt komt niet in aanmerking voor de voorbereidingsperiode als:
Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van 14 juni 2018,
De voorzitter, D. te Grotenhuis,
De directeur, M.J. Dölle
Artikel 2 . Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Onder a is bepaald dat WerkSaam gebruik maakt van de bevoegdheid voor het verlenen van algemene bijstand of een bedrijfskrediet.
Onder b is bepaald dat WerkSaam gebruik maakt van de bevoegdheid om een bijstandsuitkering twaalf maanden te kunnen voortzetten tijdens de zogenaamde voorbereidingsperiode. De cliënt kan zich in deze periode voorbereiden op het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit betekent dat de cliënt in die periode niet hoeft te solliciteren en geen werk hoeft te aanvaarden. Hierdoor kan cliënt zich volledig richten op deze voorbereiding.
Onder c maken we gebruik van de bevoegdheid om een bedrijfskrediet te verlenen voor de betaling van bedrijfsschulden. Hierbij mag geen sprake zijn van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking moet noodzakelijk zijn voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf. Een langlopende banklening kan niet met bedrijfskapitaal worden geherfinancierd, behalve als de bank bereid is akkoord te gaan met een aanbod tot finale kwijting. Via een saneringsvoorstel gaat de bank dan akkoord met kwijtschelding van een deel van de schuld. Het bedrag dat resteert wordt meegenomen in de herfinanciering.
Artikel 3 . Voorwaarden voor toelating voorbereidingsperiode
Personen die in de periode vóór de start van hun bedrijf of zelfstandig beroep een uitkering ontvangen, kunnen tijdens een voorbereidingsperiode zien of het zelfstandig ondernemerschap iets voor hen is. In deze periode wordt de uitkering voortgezet. In lid 1 hebben we de voorwaarden vastgesteld voor de toelating tot deze voorbereidingsperiode. De onder a genoemde noodzakelijke vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden baseren we op de entreetoets.
In lid 1 onder b wordt aangegeven dat WerkSaam een afweging maakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Deze afweging vindt plaats op basis van alle aanwezige gegevens. Als dit nodig is kan aanvullend onderzoek worden gedaan. Het traject dat naar verwachting het snelst en het goedkoopst tot duurzame uitstroom zal leiden moet worden gevolgd. Soms lijken de kansen voor een eigen onderneming gunstig, maar blijken er toch nog veel belemmeringen te zijn om daadwerkelijk aan de slag te gaan. In de praktijk blijken startende ondernemers hier vaak onvoldoende zicht op te hebben. Maar na begeleiding kunnen zij wel degelijk in staat te zijn om door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te voorzien.
Op grond van lid 2 is cliënt voor de duur van de voorbereidingsperiode verplicht begeleiding en scholing te aanvaarden van de door ons aangewezen deskundige organisatie en de daaruit voortkomende verplichtingen na te komen.
Lid 3 heeft betrekking op de vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden van de cliënt. Door middel van een entreetoets moet een inschatting gemaakt worden of de cliënt, na het doorlopen van het begeleidings- en opleidingstraject, een succesvolle onderneming kan starten. Uit deze toets kan ook blijken dat financiële of persoonlijke belemmeringen dit veroorzaken. De toets wordt uitgevoerd door een deskundige, de organisatie die de begeleiding ter hand neemt of een extern bureau waarmee deze organisatie samenwerkt.
Artikel 4 . Criteria voor het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode
In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen we bijstandsgerechtigden uitsluiten van deelname aan de voorbereidingsperiode.
Voorop staat bij de toekenning van de voorbereidingsperiode, dat het te starten bedrijf naar verwachting levensvatbaar zal zijn. Onder c is aangegeven dat als cliënt te hoge schulden heeft, dat de levensvatbaarheid van het toekomstige bedrijf of beroep in de weg staat. Een schuldsanering moet met een schone lei zijn afgerond om deel te kunnen nemen aan de voorbereidingsperiode.
Onder e gaat het om wettelijke eisen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de aard en locatie van het te starten bedrijf. Zoals plannen die in strijd zijn met milieueisen en/of
bestemmingsplannen of als benodigde vergunningen niet kunnen worden verstrekt.
Onder f kan worden gedacht aan een gebrek aan realiteitszin of een drugs- of alcoholverslaving. Voor het bepalen van de competenties van een cliënt kunnen we een deskundige inschakelen.
Onder g gaat het om de omstandigheden waaronder de cliënt een hernieuwde aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een voorbereidingsperiode. Gewijzigde omstandigheden zijn omstandigheden die tijdens de eerdere aanvraag niet bekend waren of (nog) niet bestonden. Als de situatie echter onveranderd is gebleven, kan de aanvraag zonder verder onderzoek worden afgewezen.
Bij de beoordeling onder h zal vaak gebruik worden gemaakt van advisering door een deskundige die de haalbaarheid/levensvatbaarheid van het ondernemersplan bepaalt.
Onder i gaat het erom dat altijd een afweging wordt gemaakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Als een traject gericht op loondienst naar verwachting het snelst en het goedkoopst tot duurzame uitstroom zal leiden komt cliënt niet in aanmerking voor de voorbereidingsperiode.
Artikel 5. Voorbereidingsperiode
De in lid 1 genoemde begeleiding kan bestaan uit:
• Een entreetoets. Met deze toets stellen we vast of de cliënt beschikt over de juiste kwalificaties.
• Een individueel trajectplan gericht op zelfstandig ondernemerschap.
• Een of meerdere voortgangsrapportages, waarin vorderingen worden gerapporteerd en wordt aangegeven of het gestelde einddoel nog kan worden behaald.
• Toewerken naar eindproduct: een kwalitatief goed ondernemersplan en een uitkeringsgerechtigde die in staat is ondernemer te worden en goed is toegerust voor de taak waarvoor hij komt te staan.
In lid 3 is de maximale hoogte van de bijstand voor begeleidingskosten tijdens de voorbereiding bepaald. Het Bbz 2004 kent hiervoor geen maximumbedrag.
Artikel 6. Voorbereidingskrediet
In de voorbereidingsperiode kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet. Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en nodig zijn voor het daadwerkelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep. Denk aan marktonderzoek en kleine investeringen. WerkSaam beoordeelt of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en of het gevraagde krediet kan worden verleend. Het Bbz 2004 kent geen maximumbedrag voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte hiervan is daarom vastgelegd in deze beleidsregel.
Het voorbereidingskrediet is tijdens de voorbereidingsperiode renteloos. Wanneer een cliënt daadwerkelijk start met het bedrijf, wordt de geldlening rentedragend. Dit is in de wet bepaald. Dit geldt niet voor de hoogte van de rente. Daarom is dit in lid 2 bepaald. Omdat het voorbereidingskrediet bij start van het bedrijf door ons wordt opgenomen in het Bbz-krediet, sluiten wij aan bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 genoemde rentepercentage. Wij vinden het redelijk om de rente gelijk te stellen met die voor bedrijfskapitaal. Vooral omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Hierdoor zijn er starters die geen voorbereidingskrediet aanvragen, maar in plaats daarvan bedrijfskapitaal. Het is niet redelijk om een verschillende rentepercentage te hanteren, omdat de investeringen hetzelfde kunnen zijn.
Artikel 7 . Bijstand in de begeleidingskosten na de start
In lid 1 is mogelijk gemaakt dat de ondernemer in het startjaar begeleiding kan worden aangeboden. Onderzoek heeft aangetoond dat starters die gedurende de eerste tijd worden begeleid, meer kans van slagen hebben. Voor deze begeleiding maakt WerkSaam gebruik van begeleidingsorganisaties. De vorm van de begeleiding bestaat onder meer uit:
• Ondersteuning bij het maken van plannen en het invullen van formulieren.
• Het concept ondernemersplan beoordelen en voorzien van feedback.
• Workshops, zoals timemanagement en training verkoopgesprekken.
Tijdens de begeleiding kan worden geadviseerd over promotie, klantenwerving, voeren van administratie en het verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.
In lid 2 wordt de maximale hoogte van de bijstand voor de kosten van de begeleiding vastgelegd. Het Bbz 2004 kent geen maximumbedrag voor deze bijstand. De maximale hoogte hiervan is daarom vastgelegd in deze beleidsregel.
Artikel 8. Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige
In lid 1 is bepaald dat aan een oudere zelfstandige slechts eenmalig bedrijfskapitaal kan worden verstrekt. Omdat artikel 26 van het Bbz 2004 niet regelt hoe vaak een bedrijfskrediet voor een oudere zelfstandige aangevraagd kan worden, is dit in deze beleidsregel opgenomen. Als de kredietbehoefte zich vaker voordoet is er sprake van een hogere kredietbehoefte. Dit verzet zich tegen het uitgangspunt van deze regeling om de oudere zelfstandige door de verstrekking van een (gering) bedrijfskapitaal weer voor langere periode financieel zelfredzaam te laten zijn.
In lid 2 is aangegeven dat bedrijfskapitaal slechts wordt verstrekt voor zover de kredietbehoefte niet hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemde bedrag. Het heeft vanuit het oogpunt van bijstandverlening weinig zin om een klein bedrijfskapitaal toe te kennen, als de kredietbehoefte hoger is dan dit maximale bedrag.
Artikel 9. Verlaagd urencriterium
Als een zelfstandige vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start, dan bestaat recht op startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (artikel 3.78a Wet Inkomstenbelasting 2001). Deze regeling kent het verlaagde urencriterium van 800 uur.
Het Bbz 2004 verwijst niet naar dit artikel, dus formeel kan deze arbeidsongeschikte zelfstandige voor de toepassing van het Bbz 2004 niet als zelfstandige worden aangemerkt. In dit artikel bepalen wij dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen die fiscaal aan het verlaagde urencriterium voldoen, door ons ook als zelfstandigen in de zin van het Bbz 2004 worden aangemerkt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2018-958.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.