Besluit van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent Beleidsplan bijstand en ondernemerschap Werkzaak Rivierenland

 

1. ALGEMEEN

Participatiewet (hierna PW) uitkeringen worden aan de uitkeringsgerechtigde verstrekt als aanvulling op het inkomen dat men zelf kan verwerven. De aard van de activiteiten, waarmee het eigen inkomen kan worden verkregen, is daarbij niet van belang. De uitkeringsduur dient zo kort mogelijk te zijn met nadruk op uitstroom naar werk.

De meeste PW gerechtigden zullen uiteindelijk een traject naar arbeid in loondienst volgen. Naast arbeid in loondienst zijn er ook een aantal cliënten die als zelfstandig ondernemer een inkomen probeert te verwerven. Hiervoor bestaat het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (BBZ 2004) In deze regeling zijn de mogelijkheden opgenomen om vanuit de uitkering, al dan niet in een traject (zoals de voorbereidingsperiode startende ondernemer art. 2 3e lid van het BBZ 2004) te starten met een eigen bedrijf.

Echter niet iedere cliënt, die ondernemersactiviteiten ontplooit, voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een (starters) uitkering in het kader van het BBZ 2004. Deze ondernemersactiviteiten, die niet vallen onder het BBZ 2004, met het motto “inkomen boven uitkering” dienen echter wel nader vastgelegd te worden. Het beleid in deze is van invloed op bevordering van de uitstroom. In dat kader vormt het een onderdeel van de doelmatigheid. Een beroep op dit beleid dient dan ook altijd te worden getoetst met behulp van een doelmatigheidsonderzoek.

2. Doelgroep

Het beleid dient ontwikkeld te worden voor cliënten die ondernemersactiviteiten verrichten, maar waarvan is vastgesteld dat :

 

  • -

    Uitstroom als zelfstandig ondernemer niet als het meest adequate uitstroomtraject wordt aangemerkt; of

  • -

    De cliënt niet aan de voorwaarden van het BBZ 2004 voldoet; of

  • -

    De kunstenaar die geen beroep meer kan doen op de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), en in de bijstand het kunstenaarschap blijft uitoefenen.

Het (nieuwe) beleid vult een gat tussen de trajecten naar arbeid uitsluitend in loondienst en trajecten naar volledig zelfstandig ondernemerschap. Dit beleid maakt het namelijk mogelijk om zogenaamde combitrajecten op te starten.

 

Het beleid geldt daarnaast ook voor cliënten :

  • -

    Die niet geschikt worden geacht voor een uitstroomtraject richting arbeid in loondienst; of

  • -

    Die nog niet in een traject zitten of waarvoor (nog) geen trajectmogelijkheden zijn; en

  • -

    Die zelf een activiteit als ondernemer hebben gevonden; maar

  • -

    Waarvan de activiteiten niet valt binnen het kader van het BBZ 2004.

3. Criteria Bijstand en Ondernemerschap

A. Algemeen:

Cliënten die ondernemersactiviteiten (willen) verrichten worden fasegewijs beoordeeld.

 

B. 1e Fase:

In eerste instantie beoordeelt de BBZ consulent of de cliënt, al dan niet via een voorbereidingsperiode, in aanmerking kan komen voor een BBZ traject. Voor kunstenaars met een WWIK uitkering geldt het volgende : De WWIK is per 01-01-2012 ingetrokken. Kunstenaars kunnen vanaf deze datum een beroep doen op de P-wet. Als de WWIK niet geheel doorlopen is, dient de BBZ consulent de mogelijkheden op een BBZ traject te beoordelen alvorens het recht op P-wet beoordeeld wordt.

 

C. 2e Fase:

Komt een cliënt niet in aanmerking voor een BBZ traject, dan wordt beoordeeld in hoeverre de ondernemersactiviteiten passen binnen het uitstroomtraject waarvoor de cliënt wel in aanmerking komt. De ondernemersactiviteiten kunnen binnen het kader van het uitstroomtraject worden aangemerkt als “gewenst” of juist als “ongewenst”.

 

1.

De cliënt verricht gewenste ondernemersactiviteiten als hij :

  • -

    In aanmerking komt voor een “combitraject”; arbeid in loondienst, gecombineerd met activiteiten als zelfstandig ondernemer; of

  • -

    (vooralsnog) niet geschikt wordt geacht voor een traject naar arbeid in loondienst of sociale activering

In de eerste situatie hebben de gewenste ondernemersactiviteiten tot doel om de cliënt in staat te stellen zelfstandig in de kosten van het bestaan te voorzien door een combinatie van arbeid in loondienst met ondernemersactiviteiten. Ook kunnen deze gewenste activiteiten uitgroeien naar een volledig zelfstandig ondernemerschap. De werkcoach ( in samenspraak met de BBZ medewerker) dient te beoordelen wanneer de klant aangemeld wordt voor de voorbereidingsperiode (art 2 3e lid BBZ) op het zelfstandig ondernemerschap. De BBZ medewerker besluit al dan niet toetreding tot de voorbereidingsperiode BBZ (traject).

De ondernemersactiviteiten van cliënten waarvoor geen trajectmogelijkheden zijn, kunnen ook als gewenst aangemerkt worden. Door de activiteiten als zelfstandige wordt de cliënt namelijk sociaal geactiveerd. Echter zodra een traject aan de orde is, prevaleert dat traject. Zorgen de ondernemersactiviteiten dan voor een belemmering dan kunnen de ondernemersactiviteiten worden aangemerkt als “ongewenst” (zie verder onder punt 3.c.2).

 

Bij gewenst ondernemerschap moet verder worden voldaan aan de volgende voorwaarden :

  • -

    Voldoen aan de wettelijke eisen voor zelfstandig ondernemerschap;

  • -

    hanteren van marktconforme prijzen om concurrentievervalsing tegen te gaan;

  • -

    inkomen te generen met bedrijfsmatige activiteiten;

  • -

    minder dan 1225 uur per jaar als zelfstadige ondernemer werkzaam te zijn. Dit houdt tevens in dat géén gebruik gemaakt kan worden van de zelfstandigenaftrek. Er is dus sprake van ondernemersactiviteiten op bescheiden schaal. Maakt de cliënt wel gebruik van de ondernemersaftrek dan betekent dit immers meer dan 1225 uur werken als ondernemer. Dat is gelijk te stellen met full-time ondernemerschap en daarmee doorkruist het de BBZ regeling.

Bovenstaande voorwaarden dienen als verplichting te worden opgelegd aan de uitkeringsgerechtigde/werkzoekende.

 

2.

De cliënt verricht ongewenste ondernemersactiviteiten indien :

  • -

    hij/zij geschikt is voor een uitstroomtraject richting arbeid in loondienst of een traject sociale activering ; en of

  • -

    ondernemersactiviteiten worden ontplooid, waarbij niet voldaan wordt aan een of meerdere van de genoemde voorwaarden genoemd onder punt 3.c.1 ; en / of

  • -

    de ondernemersactiviteiten de uitstroom uit de uitkering belemmeren.

In de gevallen onder punt 3.c.2. kunnen de activiteiten niet worden verboden. De bijstand is bedoeld als aanvulling op het inkomen dat men zelf kan verwerven. De aard van deze activiteiten, waarmee de inkomsten worden verworven, is daarbij niet van belang.

 

D. 3e Fase:

Is eenmaal bepaald of de ondernemersactiviteiten gewenst zijn of niet, dan dienen :

  • -

    De gewenste ondernemersactiviteiten in Werkzaak gestimuleerd te worden;

  • -

    De ongewenste ondernemersactiviteiten ontmoedigd worden.

Voor het stimuleren en ontmoedigen van de (on)gewenste ondernemersactiviteiten zijn een aantal instrumenten beschikbaar. Deze komen in de hiernavolgende paragrafen aan bod.

 

4. Vaststellen inkomsten.

A. Algemeen:

Een instrument voor het stimuleren en ontmoedigen voor cliënten/werkzoekenden met een PW uitkering is de manier waarop de vaststelling en verrekening van inkomsten plaats vindt. Bij de gewenste ondernemersactiviteiten wordt een ruimer kostenbegrip gehanteerd dan bij de ongewenste ondernemersactiviteiten.

 

B. Inkomstenbegrip:

Het begrip inkomsten voor de ondernemer “in de marge” wijkt af van het begrip inkomsten conform de BBZ regeling. In de BBZ regeling wordt gesproken over winst uit onderneming of zelfstandig beroep. De winst wordt vastgesteld na aftrek van kosten. Voor het nieuwe beleid dient uitgegaan te worden van de feitelijke opbrengsten minus de kosten. Wat als kosten opgevoerd kan worden is zeer beperkt.

Hanteert een ondernemer prijzen die lager zijn dan de reguliere marktprijzen dan wordt voor het inkomstenbegrip niet uitgegaan van de feitelijke opbrengsten. Voor het vaststellen van de opbrengsten dient dan fictief te worden uitgegaan van marktconforme prijzen.

 

C. Geaccepteerde kosten:

Omdat het hier ondernemersactiviteiten betreffen die niet of in ieder geval niet op zichzelf zullen leiden tot uitstroom, is het belangrijk de in aanmerking te nemen kosten te beperken tot de directe noodzakelijke kosten. Dat zijn kosten die :

  • -

    Direct gerelateerd kunnen worden aan de opbrengsten, bijvoorbeeld de kosten van doek en verf bij verkoop van een schilderij of de inkoopkosten van een verkocht product.

  • -

    Noodzakelijk zijn in die zin van onvermijdelijk om de opbrengsten te generen.

  • -

    Wettelijk noodzakelijk zijn , bijvoorbeeld kosten KvK of kosten voor bepaalde vergunningen.

 

D. Afschrijvingskosten alleen bij gewenst ondernemerschap:

Afschrijvingskosten zijn gericht op continuering van het bedrijf. Bij ondernemerschap in het kader van “gewenste activiteiten” worden dan ook afschrijvingskosten geaccepteerd. Hierdoor wordt het voor de ondernemer mogelijk het bedrijf te continueren. Voor de ondernemer wiens ondernemersactiviteiten als ongewenst zijn aangemerkt, worden de afschrijvingskosten niet geaccepteerd.

De voortzetting van ongewenste ondernemersactiviteiten wordt namelijk in het kader van de PW en de uitstroomactiviteiten niet noodzakelijk geacht. Hierdoor worden dan ook de afschrijvingskosten niet noodzakelijk geacht.

 

E. Niet geaccepteerde kosten:

  • -

    Personeelskosten ; bij acceptatie zou dit indirect betekenen dat bijstand wordt verleend aan het personeel, wat zeer ongewenst is;

  • -

    Reiskosten woon-werkverkeer worden door de Belastingdienst niet geaccepteerd en dus ook niet voor het (nieuwe) beleid Bijstand en ondernemerschap.

 

F. Kosten die beperkt mogen worden opgevoerd :

  • -

    Huisvestingskosten; worden slechts geaccepteerd als het externe, zakelijke huisvesting betreft en die externe huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

  • -

    Verkoop bevorderende activiteiten; bijv. advertenties en foldermateriaal. In sommige branches zijn de kosten onvermijdelijk. De hoogte van de maximaal in mindering te brengen kosten zullen per keer moeten worden vastgesteld en zijn afhankelijk van branche en bedrijfsopzet. Als algemeen uitgangspunt dient te gelden dat deze kosten niet meer mogen bedragen dan 5% van de omzet.

  • -

    Bedrijfsleningen; met de kosten van bedrijfsleningen, waaronder rentekosten, kan geen rekening worden gehouden. Dit omdat daarmee indirect bijstand voor schulden of bedrijfskapitaal wordt verstrekt.

  • -

    Vervoerskosten; indien wordt vastgesteld dat een auto voor de uitoefening van het bedrijf noodzakelijk is, wordt hiermee rekening gehouden conform de fiscale regelgeving ( Wet IB 2001). De auto wordt geacht tot het privé vermogen van de cliënt waardoor de aftrek voor zakelijke kilometers wordt beperkt tot € 0,19 per kilometer.

 

G. Afwijkend winstbegrip Belastingdienst:

Er bestaat een verschil tussen het “fiscaal winstbegrip” en het “inkomstenbegrip” . De belastingdienst accepteert andere kosten dan krachtens dit nieuwe beleid Bijstand en ondernemerschap kan worden geaccepteerd. De cliënt (lees met ongewenste ondernemersactiviteiten) dient op dit verschil gewezen te worden.

 

H. Belasting:

In het kader van de nieuwe regeling Bijstand en ondernemerschap wordt geen rekening gehouden met een forfaitair belastingpercentage zoals genoemd in het BBZ 2004. De hoogte van een belastingaanslag is echter voor de P-wet relevant welke kan leiden tot een nabetaling of terugvordering van bijstand.

 

Bij de definitie van inkomsten uit ondernemersactiviteiten wordt uitgegaan van de feitelijke opbrengsten, minus de directe, noodzakelijke kosten die worden gemaakt om dat inkomen te realiseren. Aangezien de feitelijke hoogte van de belasting pas na de definitieve belastingaanslag bekend is, zal in eerste instantie met een bruto winstbedrag rekening gehouden moeten worden. Na ontvangst van de definitieve belastingaanslag zal een herberekening gemaakt moeten worden.

 

I. Belastingteruggave en PW:

In de P-wet wordt niet tot de middelen gerekend de vermindering of teruggave van loonbelasting, inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot algemene noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand is verleend. Dat betekent dat met een teruggave geen rekening gehouden hoeft te worden voor de kosten die de Belastingdienst wel heeft geaccepteerd, maar die in het kader van de nieuwe regeling niet zijn geaccepteerd.

Echter het in aanmerking genomen gedeelte van de belastingteruggave dat voortvloeit uit de toegepaste zelfstandigenaftrek moet wel tot de middelen gerekend worden. Dit laatste kan voorkomen indien de cliënt meer dan 1225 uur per jaar als zelfstandige werkzaam is geweest. In dat geval is er sprake van ongewenst ondernemersactiviteiten c.q. is geen ondernemer meer in de marge en valt daardoor buiten de doelgroep.

5. Vaststelling vermogen

In tegenstelling tot het BBZ 2004 kent de PW geen extra vermogensvrijlating voor bedrijf of beroep. Voor zover er sprake is van liquide middelen, zullen deze dan ook op de reguliere wijze in aanmerking genomen moeten worden bij de vaststelling van het recht op PW. Indien vermogen dat “vast” zit in het bedrijf, bijvoorbeeld in de vorm van een machine, een bedrijfswagen of voorraden, liquide gemaakt moeten worden, dan leidt dit tot bedrijfsbeëindiging.

Dergelijke bezittingen in natura kunnen echter naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn, zij dienen dan te worden vrij gelaten. Ook kunnen bezittingen in natura vrij worden gelaten omdat zij, gelet op de omstandigheden van de cliënt , noodzakelijk zijn.

6. Procedures

A. Melding / intake:

Indien een cliënt/werkzoekende aangeeft ondernemersactiviteiten te willen uitvoeren, zal aldaar in eerste instantie moeten worden beoordeeld of een uitstroomtraject naar arbeid in loondienst voor de cliënt het snelste en meest adequate traject is. Is dit niet het geval, dan kan in voorkomende gevallen aan de BBZ medewerker vrijblijvend advies worden gevraagd. De Poortwachter en of werkcoach geeft hierbij aan of de ondernemersactiviteiten van de cliënt in de categorie “gewenst” of “ongewenst” thuis horen. Dit gebeurd door middel van een klantprofiel.

De BBZ medeweker onderzoekt eerst of de cliënt met ondernemersactiviteiten in aanmerking komt voor een BBZ traject, het uitstroombeleid richting ondernemerschap, waar de voorbereidingsperiode BBZ (art 2 3e lid BBZ) een essentieel onderdeel van uit maakt. Is dat het geval, dan vindt er overdracht plaats van de cliënt naar de BBZ medewerker ( conform huidige afspraken).

Komt de cliënt niet voor een BBZ traject in aanmerking dan wordt door de BBZ medewerker een beoordeling gemaakt of deze cliënt in aanmerking komt voor “Bijstand en ondernemerschap” met de daarbij behorende afwegingen. Tevens vindt er weer een overdracht plaats van de BBZ medewerker naar de Poortwachter die voor verdere afhandeling aanvraag P-wet zorg draagt. Komt de cliënt wel in aanmerking voor de regeling Bijstand en ondernemerschap dan verzorgt de BBZ medewerker hiervoor de rapportage en het besluit (met daarin opgenomen de voorwaarden).

 

B. Melding vanuit bestaande caseload:

De aanmelding als wel de inname door de BBZ medewerker dient op gelijke wijze plaats te vinden conform de huidige werkwijze door middel van een klantprofiel. De beoordeling en afhandeling is gelijk aan die bij A.

 

7. Beschikking

Werkzaak Rivierenland (BBZ medewerker) stuurt de cliënt een beschikking waarin wordt vastgelegd:

  • -

    In welke mate de cliënt is aangewezen op het verrichten van arbeid in loondienst;

  • -

    In welke mate de cliënt dient te blijven voldoen aan de arbeidsverplichtingen;

  • -

    Of de ondernemersactiviteiten passen binnen een uitstroomtraject;

  • -

    Aan welke administratieve voorschriften de cliënt moet voldoen;

  • -

    Op welke wijze de inkomstenverrekeningen plaats zal vinden incl. het fictief hanteren van marktconforme prijzen indien te lage prijzen worden gehanteerd;

  • -

    Een opsomming van de kosten welke op de opbrengsten in mindering mogen worden gebracht. De opsomming van de geaccepteerde kosten is voor de ongewenste ondernemersactiviteiten beperkter dan voor de gewenste ondernemersactiviteiten in het kader van beleid Bijstand en ondernemerschap.

 

In de beschikking worden aan de cliënt tevens de volgende verplichtingen opgelegd:

  • -

    Voldoen aan de wettelijke eisen voor zelfstandig ondernemerschap;

  • -

    Hanteren van marktconforme prijzen;

  • -

    Inkomen genereren met zijn bedrijfsmatige activiteiten;

  • -

    Minder dan 1225 uur per jaar als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn;

  • -

    Het tijdig overleggen van een nauwgezette administratie (door een erkend boekhoud kantoor)

8. Beëindiging van de uitkering:

Voldoet de cliënt niet aan zijn inlichtingenverplichtingen en kan hierdoor het recht op bijstand niet worden vastgesteld, dan dient dit te leiden tot beëindiging van de uitkering. Dit is met name van toepassing wanneer de cliënt zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden en opgelegde verplichtingen ( administratie voering e.d.) zoals die opgenomen zijn in de afgegeven beschikking.

Naar boven