Besluit van het Algemeen bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Laborijn houdende regels omtrent nota waardering en afschrijving Nota Waardering & Afschrijving

1. Inleiding

 

De nota waardering en afschrijving wordt eens in de vier jaar geactualiseerd en opnieuw vastgesteld door het Algemeen Bestuur. Met deze nota waardering en afschrijving vervallen de nota’s van de voormalige organisaties Wedeo, Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen, en van de afdeling Werk en Inkomen van de Gemeente Doetinchem.

 

Het doel van voorliggende nota waardering en afschrijving is het formuleren van beleid en het vastleggen van de uitgangspunten voor het activeren, waarderen en afschrijven van investeringen. Het voorgesteld beleid voldoet aan de algemene wet- en regelgeving, het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de verslaggevingsvoorschriften voor onder (onder andere) gemeenschappelijke regelingen.

 

In de navolgende paragrafen is aangegeven wat vanuit het BBV verplicht is. Dit wordt aangegeven door “artikel… van het BBV” of “het BBV bepaalt”. De vertaling vanuit hetgeen is voorgeschreven door het BBV wordt naar beleid vertaald via de beleidsuitgangspunten. Specifieke keuzemogelijkheden binnen de beleidsuitgangspunten zijn apart inzichtelijk gemaakt.

 

2. Kaders waardering en afschrijving

 

Een investering is gedefinieerd als het vastleggen van vermogen in een object waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Investeringen worden veelal geactiveerd als vast actief op de balans. De hieruit voortvloeiende kapitaallasten (afschrijvingen) drukken op de exploitatie van de jaren gedurende welke een kapitaalgoed, economisch bezien, prestaties c.q. nut zal leveren. Om de uitgaven toe te rekenen aan de gebruiksjaren, conform het stelsel van baten en lasten, wordt de investering afgeschreven op basis van het verwacht aantal gebruiksjaren.

 

Het centrale uitgangspunt van deze nota is: activeren waar het moet en terughoudend zijn met activeren waar activeren is toegestaan.

 

3. Beleidsuitgangspunten voor investeringen, waarderingen, activeringen en afschrijvingen

3.1 Vaste activa

Vaste activa zijn voor langere tijd vastgelegde vermogensbestanddelen die niet op korte termijn in liquide middelen zijn om te zetten. Een actief is een uit gebeurtenissen in het verleden voortgekomen (bedrijfs)middel waarover Laborijn de beschikkingsmacht heeft en dat potentie heeft tot het leveren van een bijdrage in het genereren van middelen.

 

Artikel 33 van het BBV geeft aan dat onder de vaste activa afzonderlijk opgenomen worden:

 

  • 1.

    de immateriële vaste activa;

  • 2.

    de materiële vaste activa en

  • 3.

    de financiële vaste activa.

3.1.1 Immateriële vaste activa

Immateriële vaste activa zijn de activa die, in tegenstelling tot materiële vaste activa, niet stoffelijk (niet tastbaar) en, in tegenstelling tot financiële vaste activa, niet financieel van aard zijn. De kosten van onderzoek en ontwikkeling zijn een voorbeeld van immateriële vaste activa. Het BBV staat slechts in beperkte mate het activeren van immateriële investeringen toe (artikel 60).

 

3.1.2 Materiële vaste activa

Materiële vaste activa zijn altijd stoffelijk van aard.

Artikel 35 van het BBV geeft aan dat in de balans afzonderlijk moet worden opgenomen:

  • a.

    investeringen met een economisch nut;

  • b.

    investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

  • c.

    investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

 

De belangrijkste aspecten (BBV artikel 59 tot en met 65) van investeringen met economisch nut zijn in onderstaande tabel toegelicht. Laborijn kent alleen investeringen met een economisch nut.

 

 

Investeringen met een economisch nut

Kenmerk

Dragen bij aan de mogelijkheid middelen te verwerven en/of zijn verhandelbaar.

Activeren

Verplicht

Uitzondering

Kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde

Bedrag activering

Bruto uitgaven -/- bijdragen van derden

Waardering

Verkrijgings- of vervaardigingsprijs

Reserves

Eventuele reserves mogen niet in mindering van investering worden gebracht. Reserves kunnen wel worden gebruikt ter dekking van de jaarlijkse kapitaallasten in de exploitatie

Afschrijven

Verplicht, onafhankelijk van het resultaat

Aanvang

afschrijvingstermijn

Vanaf het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/ verworven wordt.  

Afschrijvingstermijn

Gebouwen 40 jaar

Voorzieningen aan terreinen en gebouwen 15 jaar

Installaties 15 jaar

Inventarissen 10 jaar

Machines 10 jaar

Vervoermiddelen 7 jaar

Automatiseringsapparatuur 3 jaar

 

Voor in bezit zijnde of aan te kopen gronden geldt dat deze worden geactiveerd tegen de verkrijgingsprijs. Grond is een economisch goed zonder duurzame waardevermindering; de economische levensduur is oneindig. De waarde van de grond daalt namelijk niet door het gebruik. De waardeontwikkeling van grond is echter wel afhankelijk van het gebruik daarvan. Op grond mag dan ook niet worden afgeschreven tenzij aanwijsbaar en aantoonbaar sprake is van waardevermindering.

 

Voor investeringen geldt dat bijdragen van derden welke in directe relatie staan met de desbetreffende investering op de waardering in mindering mogen worden gebracht. Er dient dan een direct aantoonbare relatie te bestaan tussen de kosten van de investering en de daarvoor ontvangen bijdrage.

 

3.1.3 Financiële vaste activa

Financiële vaste activa zijn vaste activa die een langdurig financieel belang vertegenwoordigen.

 

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

    • 1.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

    • 2.

      woningbouwcorporaties;

    • 3.

      deelnemingen;

    • 4.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer.

3.2 Waarderingen

Voor de waardering van vaste activa gelden eenduidige regels. Artikel 63 van het BBV bepaalt dat activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (exclusief BTW). De definities zijn volgens het BBV:

  • -

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • -

    De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • -

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • -

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

3.3 Activeringen

Het BBV geeft aan dat alle investeringen met een economisch nut moeten worden geactiveerd.

 

Artikel 60 van het BBV geeft aan dat kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

  • a.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 61 van het BBV geeft aan dat bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

3.4 Afschrijven

Afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (art 64 BBV). Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

 

Het BBV schrijft voor dat op vaste activa met een beperkte gebruiksduur, waaronder begrepen de bijdragen aan activa in eigendom van derden, jaarlijks wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

 

Vanuit het BBV is bepaald dat indien naar verwachting duurzame waardevermindering plaatsvindt van vaste activa deze waardevermindering onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking wordt genomen. Verder worden voorraden en deelnemingen gewaardeerd tegen de marktwaarde indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Tevens wordt een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

 

3.4.1 Afschrijvingsmethodiek

Het BBV laat de gemeenschappelijke regelingen vrij in de keuze voor een afschrijvingsstelsel mits dit stelsel is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (artikel 64 BBV). In de praktijk zijn er vele afschrijvingsmethoden waarbij de meest voorkomende de lineaire afschrijving en de annuïtaire afschrijving zijn. Bij Laborijn wordt de methode van lineaire afschrijving gehanteerd. De lineaire afschrijvingsmethode zorgt voor een spreiding van de afschrijvingslasten over de gebruiksperiode.

 

3.4.2 Afschrijvingstermijn

De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke waardedaling van het actief. Bij de waardedaling moet rekening worden gehouden met de technische en/of economische levensduur.

 

De technische levensduur is de periode dat het actief technisch gebruikt kan worden. De economische levensduur is de periode waarin het actief naar schatting economisch gebruikt kan worden. In het beginsel is iedere termijn die op een weloverwogen manier tot stand komt acceptabel.

 

Bij deze overwegingen dienen de volgende aspecten te worden betrokken:

  • 1.

    Technische slijtage, deze ontstaat door 2 factoren

    • a.

      Het verloop van de tijd

    • b.

      Afhankelijk van de omvang van het gebruik

  • 2.

    Economische slijtage; hoewel het actief technisch nog niet is versleten voldoet het niet meer aan de eisen van deze tijd. Deze veroudering wordt dan ook wel economische slijtage genoemd.

 

Laborijn kiest ervoor te starten met afschrijven vanaf de start van het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/ verworven wordt.

 

Laborijn heeft gekozen voor een inschatting van de waardedaling per actief op basis van een combinatie van de technische en economische levensduur van het actief. Op basis van deze gecombineerde inschatting hanteren wij de volgende afschrijvingstermijnen 1 :

Gebouwen 40 jaar

Voorzieningen aan terreinen en gebouwen 15 jaar

Installaties 15 jaar

Inventarissen 10 jaar

Machines 10 jaar

Vervoermiddelen 7 jaar

Automatiseringsapparatuur 3 jaar

Naar boven