Beleidsregel wet taaleis WerkSaam Westfriesland

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland,

 

gelet op artikel 18b van de Participatiewet;

 

overwegende dat het wenselijk is om een beleidsregel vast te stellen voor de Wet taaleis Participatiewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de navolgende beleidsregel Wet taaleis.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    De in deze beleidsregel gebruikte begrippen hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

  • 2.

    Deze beleidsregel verstaat onder:

    • a.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland;

    • b.

      taaltoets: de toets die het dagelijks bestuur bij de belanghebbende afneemt om te beoordelen of de beheersing van de Nederlandse taal in voldoende mate aanwezig is;

    • c.

      referentieniveau 1F of A2: het niveau 1F van het Referentiekader taal, zoals bedoeld in het besluit van 17 juni 2010, houdende vaststelling van referentieniveaus Nederlandse taal en referentieniveaus rekenen (Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen), dan wel Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen en kennis van de Nederlandse samenleving als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Wet inburgering;

    • d.

      de wet: de Wet taaleis Participatiewet;

    • e.

      belanghebbende: de persoon die ingaande 1 januari 2017 algemene bijstand aanvraagt;

    • f.

      zittende bestand: personen die op 31 december 2015 algemene bijstand genieten.

  • 3.

    Deze beleidsregel is niet van toepassing op de belanghebbende die op de datum aanvraag algemene bijstand inburgeringsplichtig is als bedoeld in de Wet inburgering.

Artikel 2. Beheersing Nederlandse taal

  • 1.

    De belanghebbende die een aanvraag algemene bijstand indient, overlegt een document aan het dagelijks bestuur, waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

  • 2.

    Voldoende beheersing van de Nederlandse taal is aannemelijk wanneer:

    • a.

      belanghebbende 8 jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;

    • b.

      belanghebbende na de basisschool voortgezet of beroepsonderwijs (erkende opleiding) is gaan volgen;

    • c.

      belanghebbende in de leeftijd van 6 tot 15 jaar in Nederland woonachtig was en daarmee ten minste 8 jaar viel onder de Leerplichtwet 1969;

    • d.

      belanghebbende is geslaagd voor een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal;

    • e.

      belanghebbende in het bezit is van een certificaat Naturalisatietoets;

    • f.

      belanghebbende beschikt over een diploma of certificaat, waaruit blijkt dat Nederlandse taal wordt beheerst op referentieniveau 1F of A2.

Artikel 3. Taaltoets

  • 1.

    Een taaltoets vindt plaats indien belanghebbende de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst als bedoeld in artikel 2.

  • 2.

    Een taaltoets vindt niet plaats indien:

    • a.

      belanghebbende diverse malen een taalcursus heeft gevolgd en door een erkende onderwijsinstelling is vastgesteld dat, door in de persoon gelegen factoren, belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F of A2 machtig te worden;

    • b.

      bij belanghebbende er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

    • c.

      belanghebbende volledig en duurzame arbeidsongeschikt is als bedoeld in de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen;

    • d.

      belanghebbende verblijft in een inrichting en algemene bijstand geniet naar de norm in een inrichting;

    • e.

      belanghebbende ontheffing is verleend van de arbeidsverplichtingen;

    • f.

      belanghebbende is vrijgesteld in het kader van de Wet inburgering, waarbij:

      • 1.

        minimaal voor 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus is gevolgd en minimaal 4 x zonder positief resultaat examen is afgelegd, of

      • 2.

        met een toets bij DUO is vastgesteld dat Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren;

    • g.

      belanghebbende ontheffing is verleend in het kader van de Wet inburgering omdat wegens psychische of lichamelijke belemmeringen, dan wel een verstandelijke handicap belanghebbende blijvend niet in staat wordt geacht om het inburgeringsexamen te halen.

  • 3.

    Indien geen taaltoets plaatsvindt, dan verlangt het dagelijks bestuur geen inspanningsverplichting van belanghebbende om de Nederlandse taal te verbeteren.

Artikel 4. Kennisgeving

Het college stelt belanghebbende in beginsel binnen acht weken na uitkomst van de taaltoets schriftelijk op de hoogte van de uitkomst. De uitkomst van de taaltoets luidt:

  • a.

    er bestaat een redelijk vermoeden dat belanghebbende de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, of;

  • b.

    er is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

Artikel 5. Onvoldoende inspanning

  • 1.

    Indien belanghebbende, zich niet binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 4, sub a, mondeling of schriftelijk bereid verklaart om zich in te spannen om de beheersing van de Nederlandse taal te verbeteren, dan verlaagt het dagelijks bestuur belanghebbende de algemene bijstand als bedoeld in artikel 18b eerste lid Participatiewet.

  • 2.

    Indien belanghebbende, die zich bereid heeft verklaard zich in te spannen om de beheersing van de Nederlandse taal te verbeteren, vervolgens niet kan aantonen dat voldoende inspanningen zijn verricht, dan legt het dagelijks bestuur belanghebbende een maatregel op als bedoeld in artikel 18 vierde lid onderdeel f en h Participatiewet en artikel 7 van de Afstemmingsverordening WerkSaam Westfriesland.

  • 3.

    Van voldoende inspanning zoals bedoeld in de wet is in ieder geval sprake wanneer belanghebbende een taaltraject volgt in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 6. Slotbepalingen

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregel niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017.

  • 3.

    Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel Wet taaleis.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland op 14 december 2017

De vicevoorzitter, D. te Grotenhuis

De directeur, M.J. Dölle

Toelichting

 

A. Algemeen

 

De Wet taaleis Participatiewet voegt per 1 januari 2016 een nieuw artikel (18b) aan de Participatiewet toe. Deze wet introduceert voor bijstandsgerechtigden een nieuwe (inspannings-)verplichting om actief te werken aan hun taalvaardigheid. De Participatiewet bevat diverse arbeids- en re-integratieverplichtingen. De Wet Taaleis vult dit scala aan met de inspanningsverplichting om Nederlands te leren.

 

Voor deelname aan zowel het arbeidsproces is het van wezenlijk belang dat iemand de Nederlandse taal voldoende begrijpt en spreekt.

Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken, is het moeilijker om aan werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Ook eenvoudig werk vraagt om basiskennis van de Nederlandse taal.

 

De Wet taaleis vraagt om een inspanningsverplichting. Doel van die inspanningsverplichting is om de taalvaardigheid te verbeteren tot het referentieniveau 1F (eind basisschool) of A2 (niveau inburgeringsexamen).

Het gaat daarbij om:

• spreekvaardigheid

• luistervaardigheid

• gespreksvaardigheid

• schrijfvaardigheid

• leesvaardigheid

Het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal is geen uitsluitingsgrond voor het toekennen van bijstand. Voldoende is dat iemand zich inspant om de Nederlandse taal beter machtig te worden. Alleen als iemand aantoonbaar en verwijtbaar niets of te weinig doet om het benodigde taalniveau te bereiken, kan dit uiteindelijk leiden tot een verlaging van de bijstandsuitkering. De taaleis geldt voor iedereen die algemene bijstand aanvraagt of ontvangt. De Wet taaleis geldt niet voor mensen die een beroep doen op bijzondere bijstand.

 

B. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 . Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die voor de toepassing van deze beleidsregel gelden. Zoveel mogelijk is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Participatiewet.

 

De Wet taaleis Participatiewet geldt per 1 januari 2016 voor nieuwe bijstandsaanvragen. Voor het zittende bestand gaat de wet eerst op 1 juli 2016 in of zoveel later als Werksaam nodig acht.

 

De Wet taaleis Participatiewet kent een inspanningsverlichting bij onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Voor inburgeringsplichtigen bestaat al een verplichting om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar te tijd om te voldoen aan het in die wet gestelde taalniveau (A2). Om te voorkomen dat inburgeraars komen te vallen onder twee regimes, is deze beleidsregel niet van toepassing op inburgeringsplichtigen.

 

Artikel 2 . Beheersing Nederlandse taal

Bijstandsgerechtigden moeten in beginsel met een document aantonen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen. Deze bewijslast rust op degene die bijstand aanvraagt; de bewijslast is vrij.

 

Dit hoeft niet wanneer uit bij WerkSaam beschikbare informatie blijkt dat 8 jaar Nederlandstalig (vervolg-)onderwijs (vmbo, mbo, havo, hbo, wo) is gevolgd, of wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) ten minste 8 jaar in Nederland woonde. Dan gaat WerkSaam er vanuit dat 8 jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Deze info staat veelal vermeld in Mens Centraal of Suwinet.

 

De wetgever noemt zelf het diploma inburgering als een document waarmee voldoende taalbeheersing wordt verondersteld. Voorbeelden van documenten die gelijkwaardig zijn aan het diploma inburgering zijn bijvoorbeeld het Staatexamen NT-2, of een Certificaat Inburgering Oudkomers met voldoende taalniveau op alle onderdelen (A2) of een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is behaald.

 

De opsomming in deze beleidsregel is niet uitputtend, maar wil vooral houvast bieden.

 

 

Artikel 3 . Taaltoets

De Participatiewet vermeldt dat er een taaltoets plaatsvindt wanneer een belanghebbende niet via documenten kan aantonen dat de Nederlandse taal in voldoende mate wordt beheerst. Artikel 18b, lid 4 van de Participatiewet geeft aan dat het afnemen van een taaltoets geschiedt binnen een bepaalde termijn van ten hoogste acht weken. Deze termijn is het vertrekpunt van deze beleidsregel. Alleen indien het plannen van een taaltoets niet binnen deze termijn haalbaar is, hanteert WerkSaam een langere termijn.

 

Indien aannemelijk is dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst, dan blijft een taaltoets achterwege en is het “taalproces” geëindigd.

 

Er bestaan situaties waarbij niet zinvol is om een taaltoets af te nemen en een inspanningsverplichting te verlangen. Het gaat veelal om situaties waarin iemand niet leerbaar is, dan wel aansluiting op de arbeidsmarkt niet in beeld is.

 

Artikel 4 . Kennisgeving

WerkSaam informeert belanghebbenden over de uitslag van de afgenomen taaltoets. Het informeren geschiedt niet alleen als uit de taaltoets blijkt dat de taalbeheersing onvoldoende is. Ook als de uitslag “goed” is, ontvangt belanghebbende daarover bericht.

 

Artikel 5 . Onvoldoende inspanning

Als een belanghebbende zich niet binnen een maand bereid verklaart om de Nederlandse taal te leren, dan volgt verlaging van de bijstand als omschreven in artikel 18b, lid 1van de Participatiewet.

 

Na de start van een taaltraject, dient belanghebbende informatie te verschaffen over de gemaakte vorderingen. Blijkt uit de verstrekte informatie dat de verwachte voortuitgang achterwege blijft, dan is sprake van maatregelwaardig gedrag als bedoeld in de Afstemmingsverordening. Tenzij dit gedrag niet verwijtbaar is.

Ook het niet opdagen voor de taaltoets is maatregelwaardig gedrag, dat kan leiden tot verlaging van bijstand. De Afstemmingsverordening is op dit punt gewijzigd.

 

Belanghebbende is vrij in de keuze van het te volgen taaltraject, zolang het gekozen traject maar leidt tot een verbetering van de Nederlandse taal. Het Taalhuis Westfriesland kan belanghebbende ondersteunen in deze keuze. Het Taalhuis Westfriesland kan belanghebbende bijv. doorverwijzen naar een geschikte taalcursus, of zorgen voor een taalmaatje. Met het volgen van een taaltraject dat valt onder de Wet educatie en beroepsonderwijs geeft belanghebbende voldoende invulling aan de inspanningsverplichting uit de Wet taaleis Participatiewet.

 

Artikel 6 . Slotbepalingen

Dit artikel bevat een hardheidsclausule voor de (bijzondere) gevallen waarin de deze beleidsregel niet voorziet of leidt tot een volstrekt onredelijke uitkomst.

Naar boven