Treasurystatuut Noordelijk Belastingkantoor

 

HET BESTUUR VAN HET NOORDELIJK BELASTINGKANTOOR;

Gelet op de Wet financiering decentrale overheden;

BESLUIT:

Het Treasurystatuut Noordelijk Belastingkantoor vast te stellen.

Het wettelijk kader ligt besloten in de nationale en in de Europese regelgeving. In het bijzonder zijn van kracht:

De Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido), de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo),de regeling schatkistbankieren, de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof) de Regelgeving betreffende staatssteun en de Wet- en regelgeving toezicht financiële ondernemingen.

Het statuut is een "levend" document waarbij regelmatig moet worden gecontroleerd of de inhoud nog aansluit bij de omstandigheden. Bij sterk veranderde omstandigheden kan het statuut aanpassingen vereisen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit statuut wordt verstaan onder:

a. Derivaten: Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een

bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden

kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn.

Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te

sturen en financieringskosten te minimaliseren;

b. Financiering: Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een

  periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan

uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;

c. Geldstromenbeheer: Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren

zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en

derden (betalingsverkeer);

d. Intern liquiditeitsrisico: De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning

en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële

resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

e. Kasgeldlimiet: Een bedrag op basis van de Wet financiering decentrale

overheden (Wet fido) ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar;

f. Koersrisico: Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde

verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

g. Kredietrisico: De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge

van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen

door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;

h. Liquiditeitenbeheer: Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode

tot één jaar;

i. Liquiditeitenplanning: Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en

uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid;

j. Renterisico: Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële)

resultaten van de organisatie door rentewijzigingen;

k. Renterisiconorm: Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido

gefixeerd percentage van dat deel dat voor renteherziening in aanmerking komt van de vaste schuld van de organisatie dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;

l. Rentetypische looptijd: Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening,

waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake

is van een door de verstrekker van de geldlening niet

beïnvloedbare, constante rentevergoeding;

m. Saldobeheer: Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;

n. Schatkistbankieren: Het gaat om een ‘verplichte deelname aan schatkistbankieren zonder leenfaciliteit’. Decentrale overheden zijn niet meer vrij om hun middelen buiten de centrale overheid uit te zetten, maar zijn verplicht hun tegoeden te stallen bij de schatkist. Wel behouden ze de vrijheid om van anderen dan de centrale overheid te lenen.

n. Rentevisie: Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;

p. Treasuryfunctie: De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op

het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en

het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de

financiële stromen, de financiële posities en de hieraan

verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier

deelfuncties: risicobeheer, bedrijfsfinanciering, kasbeheer en

debiteuren- en crediteurenbeheer;

Artikel 2 Reikwijdte treasurystatuut

Dit treasurystatuut heeft enkel en alleen betrekking op de middelen die het Noordelijk Belastingkantoor tot zijn beschikking heeft voor de dekking van haar eigen exploitatiekosten. De belastingopbrengsten die het Noordelijk Belastingkantoor int voor haar deelnemers en/of opdrachtgevers vallen buiten de reikwijdte van dit statuut. Ten aanzien van deze geldstroom geldt dat het Noordelijk Belastingkantoor geen enkele bevoegdheid heeft om deze middelen uit te zetten. In de SLA tussen het Noordelijk Belastingkantoor en zijn deelnemers en/of opdrachtgevers zijn nadere afspraken gemaakt op welke wijze het Noordelijk Belastingkantoor deze middelen aan de betreffende deelnemer en/of opdrachtgever afdraagt. In de administratie dient deze geldstroom geheel af gescheiden te zijn van de geldstroom ten behoeve van de eigen exploitatie.

Artikel 3 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de organisatie dient tot:

a. Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities;

b. Het beschermen van bedrijfsvermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

c. Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

d. Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet Fido en overige relevante wet- en regelgving, respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut.

Artikel 4 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

a. De organisatie kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut;

b. De organisatie is verplicht gebruik te maken van het schatkistbankieren;

c. Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

Artikel 5 Renterisicobeheer

1. De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido;

2. De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido;

3. Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

4. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie;

5. Binnen de kaders gesteld onder het derde en vierde lid streeft de organisatie tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.

Artikel 6 Koersrisicobeheer

1. De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening courant en het verplicht schatkistbankieren.

2. Tevens beperkt de organisatie de koersrisico’s door conform artikel 7 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning.

Artikel 7 Intern liquiditeitsrisicobeheer

De organisatie beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar) alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van minimaal 4 jaar.

Artikel 8 Valutarisicobeheer

Valutarisico’s worden in de organisatie uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de euro.

Artikel 9 Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

a. Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

b. Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren;

c. De hoofdsom van een verstrekte lening is niet onderhevig aan indexatie;

d. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn: onderhandse leningen, kasgeldleningen, rekening-courant;

e. De organisatie vraagt schriftelijke offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken.

Artikel 10 Relatiebeheer

De organisatie beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

a. Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal beschikken over een AA-rating van één van de volgende erkende rating-bureau’s: Moody’s, Standard & Poors of Fitch IBCA;

b. Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht[1] te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer en te voldoen aan de beschrijving zoals vermeld in artikel 1 van de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’ (d.d. 21 december 2000/FM 20000/0404-M Directie Financiële Markten - Staatscourant 28 december 2000, nr. 251/pag. 20).

Artikel 11 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

a. Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op organisatieniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;

b. Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

a. De organisatie streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;

b. Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de organisatie kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt - conform artikel 4,eerste lid, - de kasgeldlimiet niet overschreden;

c. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen, onderhandse leningen en kredietlimiet op rekening courant;

d. Bij het extern uitzetten van gelden orter dan één jaar zijn slechts de in artikel 10 genoemde tegenpartijen toegestaan;

e. De organisatie vraagt bij minimaal 2 instellingen schriftelijke offertes op alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd korter dan één jaar.

Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

a. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd;

b. Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd;

c. Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

- iedere transactie wordt door minimaal twee daartoe boevoegde/aangewezen functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

- toetsing van de schriftelijke offertes voor het aangaan en uitzetten van gelden wordt door minimaal twee daartoe bevoegde / aangewezen functionarissen verricht;

- de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

- de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door

afzonderlijke functionarissen;

d. Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties;

e. Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten;

f. Na ontvangst van de transactiebevestiging wordt de transactie direct gecontroleerd door de medewerker financien.

Artikel 14 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de organisatie staan in onderstaande tabel gedefinieerd.

 

Functie

Verantwoordelijkheden

MedewerkerFinancien

  • 1.

    Het uitvoeren van de aan hem gemandateerde treasuryactiviteiten conform het treasurystatuut en de treasuryparagraaf in de begroting

Bestuur

 

  • 1.

    Het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid en limieten in het treasurystatuut

  • 2.

    Het vaststellen van de treasuryparagraaf in de begroting

  • 3.

    Het evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid

  • 4.

    Het uitvoeren van het treasurybeleid (formele verantwoordelijkheid)

Teammanager Financien en

Bedrijfsbureau

  • 1.

    Het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury

  • 2.

    Het bewaken van de kwaliteit van de treasuryprocessen

  • 3.

    Het controleren van de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatievoorziening van de treasuryfunctie en hierover rapporteren aan het bestuur

 

Artikel 15 Bevoegdheden

In onderstaande tabel staan bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.

 

 

 

Uitvoering

(eerste handtekening)

Autorisatie

(tweede handtekening)

Saldo-, liquiditeiten- en geldstromenbeheer

Het uitzetten van geld via rekening courant of schatkistbankieren

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Directeur

Het aantrekken van geld via callgeld of kasgeld

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Directeur

Betalingsopdrachten voorbereiden en versturen

Medewerker Financien

Directeur

Bankrelatiebeheer

Bankrekeningen openen/sluiten/wijzigen

Directeur

Bestuur

Bankcondities en tarieven afspreken

Directeur

Bestuur

Financiering en belegging

Het afsluiten van kredietfaciliteiten

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Directeur

Het aantrekken van gelden via vaste of onderhandse leningen zoals vastgelegd in het treasurystatuut en de treasuryparagraaf

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Directeur

Het uitzetten van gelden via via rekening courant of schatkistbankieren zoals vastgelegd in het treasurystatuut en de treasuryparagraaf

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Directeur

 

Artikel 16 Informatievoorziening

Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen:

 

Informatie

Frequentie

Informatie-verstrekker

Informatie-ontvanger

Gegevens m.b.t. toekomstige uitgaven en ontvangsten voor de liquiditeitenplanning

Kwartaal / Incidenteel

De teammanagers

Teammanager Financien en Bedrijfs-bureau

Liquiditeitenplanning

Kwartaal

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Bestuur/

Directeur

Beleidsplannen treasury in treasuryparagraaf van begroting

Jaarlijks

 

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Bestuur/

Directeur

Evaluatie treasury activiteiten in treasuryparagraaf van jaarrekening

Jaarlijks

 

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Bestuur/

Directeur

Voortgang onderdelen treasuryparagraaf via kwartaalrapportages

Kwartaal

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Bestuur/

Directeur

Verantwoording n.a.v. treasuryparagraaf via jaarverslag

Jaarlijks

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Bestuur/

Directeur

Informatie aan derden (toezichthouder en CBS) zoals genoemd in art. 8 Wet fido

Kwartaal

Teammanager Financien en Bedrijfsbureau

Derden

 

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2018.

2. Dit reglement wordt aangehaald als: Treasurystatuut Noordelijk Belastingkantoor.

  

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor van 4 december 2017.

 

Namens deze,  

de voorzitter, Ton Schroor

de secretaris, Paulien Geerdink

   

 

 

 

Naar boven