Algemene Verordening Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer;

  • b.

    beheerder: de instantie waaraan door het algemeen bestuur het beheer van het recreatiegebied is opgedragen;

  • c.

    bedrijfsvaartuig: elk vaartuig waarin of waarop uitsluitend of in hoofdzaak een bedrijf of beroep wordt uitgeoefend, dan wel dat door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of in hoofdzaak geschikt bestemd of geschikt is om daarin een beroep, bedrijf of dienst uit te oefenen;

  • d.

    een dag : een kalenderdag;

  • e.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer;

  • f.

    dagkampeerterrein: een door het algemeen bestuur aangewezen en als zodanig aangeduid terrein waarop van zonsopgang tot zonsondergang met een kampeermiddel mag worden verbleven;

  • g.

    evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waaronder een vertoning voor publiek, het ten gehore brengen van muziek, een feest, een dropping, een braderie, samenkomst, een wedstrijd, een manifestatie of een ander soort georganiseerde samenkomst, een en ander met uitzondering van betogingen en demonstraties die bedoeld zijn voor het uiten van meningen of gevoelens;

  • h.

    gebied: het gebied zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart;

  • i.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • j.

    jachthaven: een deel van het water met daarbij behorende grond, waar meerdere vaartuigen ten dienste van de watersport zonder aanwezigheid van de eigenaar of verbruiker kunnen verblijven;

  • k.

    kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander voertuig of gewezen voertuig dat in hoofdzaak of ten dele gebruikt wordt voor recreatief oogmerk;

  • l.

    ligplaats: een plaats in het water, bestemd of geschikt om door vaartuigen te worden ingenomen;

  • m.

    motorvoertuig: elk gemotoriseerd voertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • n.

    oevers: overgangen van een land in een wateroppervlak met inbegrip van alle daarin voorkomende werken zoals beschoeiingen, walmuren, walkanten, oeververdedigingen, kaden, dijken en steigers alsmede met inbegrip van rietkragen, groenstroken, moerassen en andere natuurlijke gesteldheden;

  • o.

    openbaar terrein: alle grond die, al dan niet beperkt, toegankelijk is voor het publiek, waaronder de al dan niet met enige beperking, voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • p.

    openbaar water: alle wateren die, al dan niet beperkt, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • q.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • r.

    rechthebbende: een ieder die ten aanzien van enige zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • s.

    rietkraag: een van een water of oever deeluitmakende oppervlakte van tenminste 1 m² welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden of helofyten en alle land, water of moeras binnen 5 meter afstand hiervan;

  • t.

    ruiter: de berijder van een paard of van een ander dier;

  • u.

    schap: het bij gemeenschappelijke regeling ingestelde openbaar lichaam Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer;

  • v.

    schipper: degene die op een vaartuig met de leiding is belast of feitelijk de leiding in handen heeft;

  • w.

    toezichthouder: de functionaris die belast is met het toezicht op de naleving van deze verordening, de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, alsmede de algemene opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafvordering;

  • x.

    vaartuig: elke constructie die geschikt is op het water te drijven, daaronder mede verstaan een drijvend werktuig, een boot, een jacht, een zeilplank, alsmede een woonschip en pont;

  • y.

    voertuig: elk voertuig als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • z.

    weg: alle openbaar toegankelijke wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen of paden behorende bermen of zijkanten, alsmede de aan de wegen of paden liggende parkeerterreinen;

  • aa.

    woonschip: een vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning of recreatieverblijf wordt gebezigd, dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd of geschikt is om te worden gebruikt als woning of recreatieverblijf.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist op een aanvraag om een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Indien een beslissing op een aanvraag vanwege de ingewikkeldheid van een onderwerp niet kan worden gegeven binnen de in het eerste lid genoemde termijn, kan het algemeen bestuur die termijn eenmaal verlengen. Kennisgeving van de verdaging vindt plaats binnen de beslistermijn van acht weken, is met redenen omkleed en geeft een zo kort mogelijke termijn waarbinnen alsnog een beslissing zal worden genomen.

Artikel 1.3 Overige toestemmingen

Indien het algemeen bestuur na ontvangst van een aanvraag constateert dat naast de aangevraagde vergunning of ontheffing aanvrager ook over andere toestemmingen dient te beschikken, dan wijst het algemeen bestuur of dagelijks bestuur de aanvrager daar op.

Artikel 1.4 Tijdstip indiening aanvraag

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing of ontheffingen nodig heeft, kan het algemeen bestuur besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Een vergunning of ontheffing kan slechts worden geweigerd indien één of meer van de belangen, die het schap op grond van de gemeenschappelijke regeling heeft te behartigen, zich daartegen verzetten.

Artikel 1.6 Voorschriften

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden, mits die voorschriften strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing vereist is.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing met voorschriften is verleend, is verplicht die voorschriften na te leven.

Artikel 1.7 Persoonlijk karakter vergunning en ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening of bij vergunning anders is bepaald.

Artikel 1.8 Termijn vergunning en ontheffing

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing, verleend op grond van deze verordening, geldt gedurende de daarin vermelde termijn.

  • 2.

    Bij het ontbreken van een termijn, geldt de vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd, tenzij de aard van de vergunning of ontheffing danwel de belangen van het schap zich daartegen verzetten.

Artikel 1.9 Intrekking en wijziging

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen geheel of gedeeltelijk niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder daarom verzoekt.

Artikel 1.10 Werkingsgebied

Deze verordening geldt voor het gebied zoals op de bij deze verordening behorende kaarten is weergegeven.

Artikel 1.11 Samenloop verordeningen

  • 1.

    Voor zover deze verordening voorziet in hetzelfde onderwerp als de verordeningen van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling, houden de laatstgenoemde verordeningen op te gelden voor het werkingsgebied, tenzij dit hierna anders is bepaald.

  • 2.

    De in het gebied geldende keuren blijven onverminderd van kracht.

HOOFDSTUK 2 ACTIVITEITEN EN AANWEZIGHEID

Artikel 2.1 Toegankelijkheid gebied

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan de toegankelijkheid van het gebied of delen van het gebied beperken.

  • 2.

    Het is verboden zich te bevinden in het gebied of delen van het gebied, wanneer de toegankelijkheid van het gebied of delen van het gebied op grond van het eerste lid is beperkt, tenzij daarvoor toestemming is gegeven door het algemeen bestuur.

Artikel 2.2 Evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur op openbaar terrein, op de weg of op openbaar water in het gebied een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een evenement indien:

    • a)

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan vijftig personen;

    • b)

      het evenement tussen zonsopgang en zonsondergang plaatsvindt;

    • c)

      het evenement niet plaatsvindt op een weg of op andere wijze een belemmering vormt voor hulpdiensten, en

    • d)

      geen gebruik wordt gemaakt van tenten of gelijksoortige constructies.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist wanneer het aantal aanwezigen meer bedraagt dan tweehonderd personen en voor zover ingevolge de algemene plaatselijke verordening van de betreffende gemeente waarin het gebied ligt reeds een verbod geldt om het evenement te houden zonder daartoe door de burgemeester verleende vergunning.

  • 4.

    Het is verboden een evenement te verstoren.

  • 5.

    Met betrekking tot in het gebied te houden optochten, demonstraties of bijeenkomsten bedoeld voor het uiten van meningen of gevoelens, blijven de bepalingen van de verordeningen van de gemeente op wiens grondgebied deze activiteit betrekking heeft, onverminderd van kracht.

  • 6.

    Het is de eigenaar of de schipper verboden in het openbaar water met een vaartuig een zodanige ligplaats in te nemen of te hebben dat de deelnemers aan door of vanwege het algemeen bestuur dan wel de burgemeester van de betreffende gemeente toegestane wedstrijden daarvan hinder ondervinden.

  • 7.

    Het in het vorige lid gestelde verbod is niet van toepassing op bedrijfsvaartuigen voor zover daarmee ligplaats is ingenomen voor het noodzakelijk ter plaatse uitvoeren van werken.

Artikel 2.3 Aanbieden diensten en lessen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur diensten aan te bieden of les te geven.

  • 2.

    Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de behandeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.4 Venten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur in de uitoefening van handel op of aan de weg, aan of op een openbaar water of op openbaar terrein goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven.

  • 2.

    Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de behandeling van een aanvraag om een ventvergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a)

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b)

      door het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2.5 is afgegeven.

Artikel 2.5 Standplaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur op of aan de weg, op openbaar water dan wel op openbaar terrein:

    • a)

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verhuren, dan wel diensten aan te bieden;

    • b)

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het algemeen bestuur standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de behandeling van een aanvraag om een standplaatsvergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, onder b) gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 5.

    Onder standplaats wordt niet verstaan: een vaste plaats op een jaarmarkt, evenement of markt als bedoeld in artikel 160 eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet.

Artikel 2.6 Filmopnamen

  • 1.

    Het is zonder vergunning van het algemeen bestuur verboden film- en foto-opnamen te maken voor commerciële doeleinden.

  • 2.

    Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de behandeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.7 Gedenktekens

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur een gedenkteken te plaatsen in het gebied.

  • 2.

    Het is verboden een gedenkteken te bekladden of op andere wijze te ontsieren.

Artikel 2.8 Asverstrooiing

Het is verboden in het gebied as te verstrooien behalve op daartoe door het algemeen bestuur aangewezen plaatsen.

Artikel 2.9 Aanstootgevend gedrag

  • 1.

    Het is verboden zich, onverminderd het bepaalde in artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht, op of aan de weg of op een vanaf die weg waarneembare plaats, of op openbaar terrein, op openbaar water, in openbare toiletgelegenheden of in de beplantingen te bevinden in een houding of toestand, of in kleding, die uit het oogpunt van openbare zedelijkheid kennelijk kwetsend, oneerbaar of aanstootgevend is of redelijkerwijs kan worden geacht te zijn.

  • 2.

    Het verbod gesteld in het eerste lid is, voor zover het zich ongekleed bevinden betreft, niet van toepassing op door het algemeen bestuur aangewezen en als zodanig aangeduide terreinen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur is bevoegd nadere regels te stellen ten aanzien van de in het tweede lid genoemde terreinen. Het is verboden deze nadere regels te overtreden.

Artikel 2.10 Hinderlijk gedrag

  • 1.

    Het is verboden:

    • a)

      zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, bouwwerk, kunstwerk, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b)

      zich op openbaar terrein of op de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt of redelijkerwijs is aan te nemen, dat de veiligheid in gevaar kan worden gebracht;

    • c)

      de door het algemeen bestuur toegankelijk gestelde recreatieve accommodaties of openbare toiletgelegenheden te gebruiken of zich aldaar te gedragen op een wijze die in strijd is met het doel van die accommodaties;

    • d)

      zich in de openbare toiletgelegenheden of in de nabijheid daarvan op een opvallende of aanstootgevende wijze op te houden die voor anderen hinderlijk is;

    • e)

      zich in de nabijheid van een persoon op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon te bespieden of te achtervolgen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 voorziet in het onderwerp.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen ten aanzien van de onder het eerste lid bedoelde accommodaties. Het is verboden deze nadere regels te overtreden.

Artikel 2.11 Propagandamiddelen en verspreiding stukken

  • 1.

    Het is een ieder die zich bevindt op openbaar terrein, op de weg dan wel op openbaar water, verboden

    • a)

      ter verspreiding, aanbeveling, aankondiging of bekendmaking van geschreven stukken of afbeeldingen op hinderlijke wijze te roepen, te zingen of te schreeuwen dan wel van enig reclamemiddel op hinderlijke wijze gebruik te maken;

    • b)

      ter verspreiding van enig instrument of enige apparatuur gebruik te maken om de aandacht te trekken;

    • c)

      gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid, onder c) gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan ten aanzien van het in het eerste lid onder c) gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.12 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden op openbaar terrein of op de weg een onroerende zaak te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op openbaar terrein of op de weg op een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is:

    • a)

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen plakken, op andere wijze aan te brengen of aan te doen brengen;

    • b)

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of aan te doen brengen.

Artikel 2.13 Vuurwerk

  • 1.

    In het gebied is het verboden vuurwerk in het bezit te hebben of te ontsteken.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.14 Honden en andere huisdieren

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan delen van het gebied aanwijzen waar honden of andere huisdieren gedurende een bepaalde periode, ook aangelijnd, niet zijn toegestaan.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan delen van het gebied aanwijzen waar honden of andere huisdieren jaarrond of in een bepaalde periode mogen loslopen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan delen van het gebied aanwijzen waar africhting van honden of andere huisdieren is toegestaan.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan delen van het gebied aanwijzen waar het is toegestaan om voor commerciële doeleinden honden uit te laten.

  • 5.

    Van de aanwijzing als bedoeld in de voorgaande leden wordt, onverminderd artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht, kennisgegeven door middel van aanduiding op borden in het gebied.

  • 6.

    Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of een ander huisdier, alsmede degene die een hond of ander huisdier onder zijn hoede heeft, verboden:

    • a)

      die hond of dat huisdier de door het algemeen bestuur ingevolge het eerste lid aangewezen openbare terreinen of gedeelten daarvan te doen betreden;

    • b)

      die hond of dat huisdier los te laten lopen buiten de door het algemeen bestuur ingevolge het tweede lid aangewezen terreingedeelten of buiten de voor een losloopgebied vastgestelde periode;

    • c)

      die hond of dat huisdier vanuit een rijdend voertuig te begeleiden of voorop te rijden;

    • d)

      met die hond of dat andere huisdier anderen overlast te bezorgen;

    • e)

      buiten de ingevolge het derde lid door het algemeen bestuur aangewezen terreingedeelten honden of andere huisdieren af te richten;

    • f)

      buiten de ingevolge het vierde lid door het algemeen bestuur aangewezen terreingedeelten voor commerciële doeleinden honden uit te laten.

  • 7.

    De verboden, genoemd in het vijfde lid, gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 8.

    Het is verboden zich zonder vergunning van het algemeen bestuur met meer dan drie honden op de openbare terreinen te bevinden.

Artikel 2.15 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a)

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, parkeerplaats, dagkampeerterrein, oever en strand;

    • b)

      op andere door het algemeen bestuur aangewezen plaatsen.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.16 Gevaarlijke honden

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a)

    anders dan kort aangelijnd, niet langer dan 1,50 meter gemeten van hand tot halsband, nadat de toezichthouder aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en dat hij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b)

    anders dan kort aangelijnd, niet langer dan 1,50 meter gemeten van hand tot halsband, en voorzien van een muilkorf, nadat de toezichthouder de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en dat hij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

Artikel 2.17 Ruitersport

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan ten behoeve van de ruitersport ruiterpaden aanwijzen.

  • 2.

    Het is verboden om met paarden te lopen of te rijden op openbaar terrein, anders dan op de daartoe ingevolge het eerste lid aangewezen ruiterpaden.

  • 3.

    Het in het tweede gestelde verbod is niet van toepassing op de weg, voor zover het gaat om een weg die voor gemotoriseerd verkeer toegankelijk is.

  • 4.

    Voor het beoefenen van ruitersport in het gebied dienen ruiters in het bezit te zijn van een geldig ruiterbewijs of de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.

  • 5.

    Het is een ruiter die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt verboden om ruiterpaden, ruiterroutes of ruiterreinen te gebruiken, tenzij hij wordt begeleid door een ruiter met een ruiterbewijs of door iemand die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 6.

    Het is een ruiter verboden om meer dan tien ruiters zonder ruiterbewijs of meer dan tien ruiters die de leeftijd van 12 jaar niet hebben bereikt, te begeleiden.

Artikel 2.18 Zweefconstructies

  • 1.

    Het is verboden zich op openbaar terrein of op de weg voort te bewegen met behulp van door windkracht aangedreven wagens, installaties of constructies dan wel zich boven de weg of het openbaar terrein te bevinden met valschermen, vliegers of andere niet-motorisch aangedreven hulpmiddelen om zich gedurende enige tijd zwevende te houden.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.19 Motorisch aangedreven recreatieapparatuur

  • 1.

    Het is verboden op, in of boven het openbaar terrein of op of boven de weg, motorisch aangedreven of radiografisch bestuurbare recreatieapparatuur zoals karts, modelvliegtuigen, modelauto’s of modelboten in werking te hebben.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.20 Zonering watersport

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan:

    • a)

      gedeelten van het openbaar water aanwijzen waar het niet is toegestaan om een vaartuig te hebben of te brengen;

    • b)

      gedeelten van het openbaar water aanwijzen waar het niet is toegestaan om een gemotoriseerd vaartuig te hebben of te brengen.

  • 2.

    Het is verboden om in het ingevolge het eerste lid door het algemeen bestuur aangewezen water of gedeelten daarvan een vaartuig respectievelijk een gemotoriseerd vaartuig te hebben of te brengen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan ten aanzien van het zwemmen, varen en beoefenen van watersport nadere regels stellen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan met betrekking tot de duiksport nadere regels stellen.

  • 5.

    Het is verboden in strijd met de nadere regels als bedoeld in het derde en vierde lid te handelen.

Artikel 2.21 Plaatsen van kampeermiddelen in het gebied

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan plaatsen aanwijzen als dagkampeerterrein, alwaar het in bepaalde periodes is toegestaan om kampeermiddelen te plaatsen en geplaatst te houden van zonsopgang tot zonsondergang.

  • 2.

    Het is verboden binnen de aangewezen plaatsen kampeermiddelen te plaatsen en geplaatst te houden buiten de in het eerste lid genoemde periode en buiten het in het eerste lid bedoelde tijdsbestek.

  • 3.

    Het is verboden om buiten de door het algemeen bestuur aangewezen plaatsen kampeermiddelen te plaatsen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen voor het plaatsen van kampeermiddelen voor de periode van zonsondergang tot zonsopgang.

  • 6.

    Het is verboden in strijd met de nadere regels als bedoeld in het vijfde lid te handelen.

Artikel 2.22 Gebruiksvoorschriften en verkeerstekens

Het is verboden zich binnen het gebied te gedragen in strijd met door het algemeen bestuur uitgevaardigde en ter plaatse kenbaar gemaakte gebruiksvoorschriften en aangebrachte verkeerstekens en verkeersgeleidingen ten behoeve van het ordelijk en veilig gebruik van terreinen, wegen en wateren, waaronder begrepen scheepvaartwegen.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMING MILIEU EN NATUURSCHOON

Artikel 3.1 Verontreiniging wegen en terreinen

Het is verboden afval of vuilnis of enige andere soortgelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem of buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden.

Artikel 3.2 Afval

Het is verboden andere afvalstoffen dan straatafval voor zover dit samenhangt met het verblijf ter plaatse achter te laten in daartoe vanwege het schap geplaatste of voorgeschreven bakken.

Artikel 3.3 Natuurlijke behoefte

Het is verboden zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 3.4 Bescherming groenvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a)

      enige schade toe te brengen aan een boom, een struik of de overige in het gebied voorkomende flora;

    • b)

      putten of kuilen te graven in grasvelden of bermen, of de grasmat op enigerlei wijze te verwijderen of te beschadigen;

    • c)

      wormen te steken of te zoeken in de grasvelden of bermen;

    • d)

      puin dan wel enig ander kunstmatig of natuurlijk gesteente van de oevers te verwijderen of de oevers anderszins te beschadigen;

    • e)

      zich binnen de beplantingen te bevinden.

  • 2.

    Het is verboden riet, biezen of lisdodden te snijden of af te branden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 3.5 Geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden om binnen het gebied zodanig geluid te veroorzaken, dat bezoekers, bewoners of dieren daarvan op het openbaar terrein, op de weg of openbaar water kennelijke overlast ondervinden.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan ten aanzien van geluidhinder nadere regels stellen.

  • 4.

    Het verbod, als bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover gemeentelijke of landelijke regelgeving reeds in dit onderwerp voorziet.

  • 5.

    Het is verboden in strijd met de nadere regels als bedoeld in het derde lid te handelen.

HOOFDSTUK 4 ANDERE ONDERWERPEN

Artikel 4.1 Parkeren voertuigen en wrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig tussen 00:00 uur en 06:00 uur te parkeren of geparkeerd te houden op de weg of op openbaar terrein, tenzij dit parkeren noodzakelijk is ten behoeve van toegestane horeca-uitoefening.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende etmalen op de weg of op openbaar terrein te parkeren of daar geparkeerd te houden.

  • 4.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg of op openbaar terrein te plaatsen of te hebben.

Artikel 4.2 Caravans en dergelijke

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.21 is het verboden een woonwagen, kampeer­wagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, trailers, keetwagen of soortgelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd tussen 00:00 uur en 06:00 uur in het gebied te parkeren anders dan op de daarvoor bestemde parkeerterreinen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 4.3 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.4 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren in het gebied.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het algemeen bestuur aangewezen weg, waar dit naar het oordeel van dat bestuur buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

  • 4.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor kampeerwagens en campers.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 4.5 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door de beplanting, groenstrook, berm, glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het is verboden met een voertuig te rijden of deze te doen of te laten staan buiten de voor het wegverkeer openstaande verharde en onverharde wegen, paden en parkeerterreinen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor voertuigen die door het schap of een door het schap aangestuurde derde bestemd is om onderhoud uit te voeren.

  • 5.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor fietsen en bromfietsen met uitgeschakelde motor, voor zover deze door de bestuurders te voet aan de hand worden meegenomen.

  • 6.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor de door het algemeen bestuur aangewezen en als zodanig aangeduide dagkampeerterreinen als bedoeld in artikel 2.21 in de toegestane periode en binnen de toegestane tijden, voor zover het rijden op die terreinen geen ander doel of karakter heeft dan zich naar of van een vaste plaats daarop te begeven.

  • 7.

    Binnen de in het zesde lid bedoelde terreinen geldt voor motorvoertuigen en bromfietsen een maximumsnelheid van 15 km per uur.

  • 8.

    Het is verboden zich op de in het zesde lid bedoelde terreinen zodanig te gedragen, dat de vrijheid van het verkeer zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid op deze terreinen in gevaar kan worden gebracht.

Artikel 4.6 Aanwezigheid fietsen en bromfietsen

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan delen van het gebied aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van het gebied, ter voorkoming of beperking van overlast verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden om fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren op de weg of op het openbare terrein te laten staan.

Artikel 4.7 Voorwerpen op de weg en/of openbaar terrein

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het algemeen bestuur op de weg en/of openbaar terrein een voorwerp, niet zijnde een voertuig, te plaatsen, te houden en/of achter te laten.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor zover het plaatsen of houden van een voorwerp voortvloeit uit een verkregen vergunning of ontheffing.

Artikel 4.8 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het water verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden:

    • a)

      zonder vergunning van het algemeen bestuur aanleggelegenheden, steigers, golfbrekers, beschoeiingen of daarmee gelijk te stellen werken te maken of te hebben, of masten, hijskranen of soortgelijke voorwerpen in of aan openbare wateren op te richten of te hebben;

    • b)

      zonder vergunning van het algemeen bestuur in of boven het openbaar water palen, geen deel uitmakend van een beschoeiing, vlotten, skischansen, bruggen, getimmerten of daarmee gelijk te stellen voorwerpen te plaatsen of te hebben;

    • c)

      zonder vergunning van het algemeen bestuur in, onder, op of boven het openbaar water touwen, kettingen, metalen draden of kabels, voor zover deze niet worden gebruikt tot het meren of slepen van vaartuigen, te leggen, te spannen of te hebben;

    • d)

      als eigenaar van of rechthebbende op het water de onder a), b) of c) van dit artikel vermelde en bedoelde voorwerpen in of boven dat water toe te laten zonder dat voor het aanbrengen, plaatsen of hebben van die voorwerpen vergunning is verleend door het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op de jachthavens aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart, voor zover de in dat lid bedoelde werken of voorwerpen daar op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening reeds aanwezig zijn.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaart­politiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Scheepvaartwegen­verordening Noord-Holland 1995 van toepassing is.

Artikel 4.9 Ligplaats woonschepen en andere vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het algemeen bestuur met een woonschip dan wel een ander vaartuig niet zijnde een recreatief vaartuig een ligplaats in het gebied in te nemen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan gedeelten van het openbaar water aanwijzen waar een vaartuig, niet zijnde een woonschip en niet zijnde een recreatief vaartuig, een ligplaats kan innemen dan wel waar een ligplaats voor een vaartuig, niet zijnde een woonschip en niet zijnde een recreatief vaartuig, beschikbaar mag worden gesteld.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van het algemeen bestuur op andere dan door dat bestuur aangewezen gedeelten van het openbaar water met een vaartuig, niet zijnde een woonschip en niet zijnde een recreatief vaartuig, een ligplaats in te nemen of te hebben.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig:

    • a)

      nadere regels stellen in het belang van de veiligheid en het aanzien van het gebied;

    • b)

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 5.

    Het in het eerste, tweede, derde en vierde lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Scheepvaart­wegenverordening Noord-Holland 1995 van toepassing is.

  • 6.

    Het is verboden in strijd met de nadere regels als bedoeld in het vierde lid te handelen.

Artikel 4.10 Aanwijzigingen ligplaatsen

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het eerste lid van artikel 4.9 bepaalde kan het algemeen bestuur aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruiken van een ligplaats in het belang van de volks¬gezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van het gebied.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het algemeen bestuur gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaart­politiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Scheepvaartwegen­verordening Noord-Holland 1995 van toepassing is.

Artikel 4.11 Vier-dagenregeling

  • 1.

    Het is de eigenaar en de schipper verboden een recreatief vaartuig langer dan vier achtereenvolgende dagen, of gedeelten daarvan, in het openbaar water op dezelfde plaats te laten liggen of, nadat het vaartuig is weggehaald, daarmede binnen vier dagen wederom dezelfde ligplaats in te nemen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur is bevoegd ontheffing te verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Wanneer een vaartuig wordt verplaatst naar een plek gelegen binnen een afstand van 500 m, hemelsbreed gemeten van een eerder ingenomen ligplaats, wordt het geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen.

  • 4.

    Het is de rechthebbende op het water of op de grond verboden toe te staan, dat in diens water of aan diens oever ligplaats wordt ingenomen in strijd met het bepaalde in het eerste lid. Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover het betreft een vaartuig in gebruik ten dienste van de overheid, voor zover de aanwezigheid van dat vaartuig noodzakelijk is voor het verrichten van werkzaamheden.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op:

    • a)

      woonschepen in de zin van de Wet op de woonwagens en woonschepen, de Woonschepenverordening Noord-Holland 1995 of een verordening van de gemeente in wiens gebied het betreffende vaartuig ligt;

    • b)

      een vaartuig dat ligplaats heeft in een jachthaven aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart;

    • c)

      een vaartuig dat met toestemming van de rechthebbende op de grond of op het water ligplaats heeft op een plaats waarvoor door het algemeen bestuur ontheffing is verleend van het verbod als bedoeld in het tweede lid;

    • d)

      ten hoogste drie vaartuigen die met toestemming van de rechthebbende op het water of op de grond ligplaats hebben in diens water of aan diens grond, behorende als erf bij een rechtmatig gebouwde woning;

  • 7.

    Op grond van vrees voor ontsiering van het landschap of overlast voor omwonenden kan het algemeen bestuur bepalen, dat de uitzonderingen genoemd in het zesde lid onder c) en d) niet gelden voor door of vanwege het algemeen bestuur aan te wijzen vaartuigen. De rechthebbende op de grond en zo mogelijk de schipper of de eigenaar van een dergelijk vaartuig worden hiervan door het algemeen bestuur per aangetekende brief in kennis gesteld. Na verloop van de door het algemeen bestuur in deze brief aan te geven termijn, te rekenen vanaf het tijdstip van verzending van de brief, wordt het in het eerste lid gestelde verbod ten aanzien van het aangewezen vaartuig van kracht.

Artikel 4.12 Beschadiging oevers en openbare terreinen

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij het schap in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, steigers, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het is de eigenaar en schipper van een vaartuig verboden:

    • a)

      op de openbare terreinen, buiten de als zodanig door of vanwege het algemeen bestuur aangeduide bootstellingen, vaartuigen te laten liggen of op de oevers te brengen;

    • b)

      voor het afmeren van een vaartuig palen te slaan of te laten slaan;

    • c)

      het vaartuig af te meren anders dan met behulp van meerpennen dan wel aan de daartoe bestemde meerpalen, remmingpalen of andere speciaal voor dit doel bestemde voorzieningen;

    • d)

      met het vaartuig te liggen in de voor oevers gelegen rietkragen;

    • e)

      in de oevers of rietkragen zijn ankers uit te brengen.

  • 3.

    Het is verboden het voortstuwingsmiddel van een gemeerd of stilliggend vaartuig zodanig te laten werken, dat dit aanleiding kan geven tot beschadiging van de oevers.

  • 4.

    Het is verboden zich op de openbare terreinen, op de oevers of op de openbare wateren te bevinden voor het reinigen van vaartuigen alsmede voor het onderhouden of repareren van vaartuigen, met uitzondering van noodreparaties.

  • 5.

    Het in het tweede onder a) vermelde verbod is overdag niet van toepassing op vaartuigen met een gewicht van minder dan 100 kilo en een lengte van minder dan 3 meter.

Artikel 4.13 Reddings- en brandbestrijdingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp, dan wel aangebrachte middelen ter bestrijding van brand te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze zijn bestemd, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 4.14 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is een ieder die zich als schipper, bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat personen of het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het is de schipper verboden op zodanige wijze te varen, dat door golfslag, zuiging of anderszins schade of letsel kan worden toegebracht aan derden.

  • 3.

    De toezichthouders zijn bevoegd onbeheerde vaartuigen die in het openbaar water worden aangetroffen te meren, te verhalen en in bewaring te nemen voor rekening en risico van de eigenaar dan wel de beheerder van die vaartuigen.

Artikel 4.15 Overlast van vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in het openbaar water daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

  • 3.

    De schipper of, bij diens ontstentenis, de reder of eigenaar van een gezonken vaartuig of een voor de scheepvaart hinderlijk vaartuig of voorwerp is verplicht onmiddellijk na het zinken of achterlaten daarvan kennis te geven aan de beheerder. Zowel bij dag als bij nacht dienen zodanige bakens en/of lichten op of nabij het gezonken vaartuig of voorwerp te worden geplaatst als door voormelde beheerder nodig wordt geoordeeld.

  • 4.

    De schipper dan wel de reder of eigenaar dient ervoor te zorgen dat een gezonken vaartuig of voorwerp binnen de door de beheerder te stellen termijn uit het openbaar water is verwijderd, respectievelijk de lading is verwijderd en daarna het wrak gelicht.

Artikel 4.16 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden in het gebied met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a)

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b)

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c)

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Het is verboden in strijd met de nadere regels als bedoeld in het tweede lid te handelen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet algemene bepalingen omgevings­recht en daarop gebaseerde regelgeving van toepassing is.

Artikel 4.17 Beperking verkeer

  • 1.

    Het is verboden zich met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dan wel een fiets, te bevinden op door het algemeen bestuur aangewezen gebieden, geen weg, parkeerterrein, of fietspad zijnde.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 4.18 Verbod stoken vuur

  • 1.

    Het is verboden vuur aan te leggen, te stoken of te onderhouden.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan plaatsen aanwijzen waar het is toegestaan te koken, bakken, braden en barbecueën.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het betreft vuur voor koken, bakken en braden en barbecues binnen de in het derde lid aangewezen plaatsen gebeurt en indien:

    • a)

      dat geen gevaar oplevert voor de omgeving en geschiedt op een hoogte van minimaal 30 cm boven het grondoppervlak;

    • b)

      daarbij niet meer dan vijftig personen zijn betrokken, en

    • c)

      dit koken gebeurt op gas, kolen of houtskool en op een deugdelijk kooktoestel.

Artikel 4.19 Onderhoud motorvoertuigen

Het is verboden

  • a)

    een motorvoertuig te repareren, behalve in noodgevallen;

  • b)

    een motorvoertuig te wassen of schoon te maken;

  • c)

    een motorvoertuig te ontdoen van olie of de olie te vervangen.

HOOFDSTUK 5 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Strafbepaling

Overtreding van de verbods- dan wel gebodsbepalingen van deze verordening of van de krachtens deze verordening door het algemeen bestuur gestelde nadere regels, of niet-nakoming van een voorschrift verbonden aan een ingevolge deze verordening verleende vergunning of ontheffing, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 5.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, behalve de bij artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast het algemeen bestuur en de leden van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het algemeen bestuur aangewezen personen.

Artikel 5.3 Regelend optreden

  • 1.

    Indien dit voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening nodig is, kunnen door degenen die bij of krachtens artikel 5.2 met het toezicht op de naleving zijn belast te allen tijde aanwijzingen of bevelen worden gegeven.

  • 2.

    Ieder aan wie een zodanige aanwijzing of zodanig bevel is gegeven, is verplicht daaraan onverwijld en stipt te voldoen.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking een week na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip wordt de Algemene Verordening Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer, vastgesteld op 14 juni 2012, ingetrokken.

Artikel 5.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 5.4, tweede lid blijven, indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 5.4, tweede lid, blijven, indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de verordening bedoeld in artikel 5.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, is ingekomen binnen de geldende termijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 5.4, tweede lid.

  • 5.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en die niet voorkomen in de verordening als bedoeld in artikel 5.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a)

      gedurende zes weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b)

      ook na de onder a) bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 6.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 5.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten of nadere regels zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 5.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Algemene Verordening van het Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer.

Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer in de openbare vergadering van 28 juni 2017.

Voorzitter

A. Tekin

Bijlage 1 Kaart werkingsgebied RAUM

Bijlage 2 Kaart werkingsgebied De Buitenlanden

 

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 1.3 Overige toestemmingen

Artikel 1.4 Tijdstip indiening aanvraag

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Artikel 1.6 Voorschriften

Artikel 1.7 Persoonlijk karakter vergunning en ontheffing

Artikel 1.8 Termijn vergunning en ontheffing

Artikel 1.9 Intrekking en wijziging

Artikel 1.10 Werkingsgebied

Artikel 1.11 Samenloop verordeningen

HOOFDSTUK 2 ACTIVITEITEN EN AANWEZIGHEID

Artikel 2.1 Toegankelijkheid gebied

Artikel 2.2 Evenementen

Artikel 2.3 Aanbieden diensten en lessen

Artikel 2.4 Venten

Artikel 2.5 Standplaatsen

Artikel 2.6 Filmopnamen

Artikel 2.7 Gedenktekens

Artikel 2.8 Asverstrooiing

Artikel 2.9 Aanstootgevend gedrag

Artikel 2.10 Hinderlijk gedrag

Artikel 2.11 Propagandamiddelen en verspreiding stukken

Artikel 2.12 Plakken en kladden

Artikel 2.13 Vuurwerk

Artikel 2.14 Honden en andere huisdieren

Artikel 2.15 Verontreiniging door honden

Artikel 2.16 Gevaarlijke honden

Artikel 2.17 Ruitersport

Artikel 2.18 Zweefconstructies

Artikel 2.19 Motorisch aangedreven recreatieapparatuur

Artikel 2.20 Zonering watersport

Artikel 2.21 Plaatsen van kampeermiddelen in het gebied

Artikel 2.22 Gebruiksvoorschriften en verkeerstekens

HOOFDSTUK 3 BESCHERMING MILIEU EN NATUURSCHOON

Artikel 3.1 Verontreiniging wegen en terreinen

Artikel 3.2 Afval

Artikel 3.3 Natuurlijke behoefte

Artikel 3.4 Bescherming groenvoorzieningen

Artikel 3.5 Geluidhinder

HOOFDSTUK 4 ANDERE ONDERWERPEN

Artikel 4.1 Parkeren voertuigen en wrakken

Artikel 4.2 Caravans en dergelijke

Artikel 4.3 Reclamevoertuigen

Artikel 4.4 Grote voertuigen

Artikel 4.5 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

Artikel 4.6 Aanwezigheid fietsen en bromfietsen

Artikel 4.7 Voorwerpen op de weg en/of openbaar terrein

Artikel 4.8 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 4.9 Ligplaats woonschepen en andere vaartuigen

Artikel 4.10 Aanwijzigingen ligplaatsen

Artikel 4.11 Vier-dagenregeling

Artikel 4.12 Beschadiging oevers en openbare terreinen

Artikel 4.13 Reddings- en brandbestrijdingsmiddelen

Artikel 4.14 Veiligheid op het water

Artikel 4.15 Overlast van vaartuigen

Artikel 4.16 Crossterreinen

Artikel 4.17 Beperking verkeer

Artikel 4.18 Verbod stoken vuur

Artikel 4.19 Onderhoud motorvoertuigen

HOOFDSTUK 5 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Strafbepaling

Artikel 5.2 Toezichthouders

Artikel 5.3 Regelend optreden

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Artikel 5.5 Overgangsbepaling

Artikel 5.6 Citeertitel

Naar boven