Regeling melden vermoeden misstand Drechtsteden/ Zuid-Holland Zuid 2016

 

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid,

 

- gelet op de Wet Huis voor klokkenluiders en het bepaalde in artikel 15:2 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector Gemeenten;

- gelet op de door het Netwerk van de Ondernemingsraden in de Drechtsteden (NORD) verleende instemming d.d. 10 november 2016:

 

Besluit vast te stellen de:

 

Regeling melden vermoeden misstand Drechsteden / Zuid-Holland Zuid 2016

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

In deze regeling wordt verstaan onder:

 

a. werknemer: de persoon die werkt of heeft gewerkt voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet Huis voor klokkenluiders

b. werkgever: het college van burgemeester en wethouders, dagelijks bestuur of werkgeverscommissie die handelen zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet Huis voor klokkenluiders.

c. bestuurder: hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid;

d. vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

 

a. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

b. het maatschappelijk belang in het geding is bij:

 

1°. de (dreigende) schending van een wettelijk voorschrift, waaronder een (dreigend) strafbaar feit,

2°. een (dreigend) gevaar voor de volksgezondheid,

3°. een (dreigend) gevaar voor de veiligheid van personen,

4°. een (dreigend) gevaar voor de aantasting van het milieu,

5°. een (dreigend) gevaar voor het goed functioneren van de organisatie als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten,

 

e. adviseur: die door de zijn functie een geheimhoudingsplicht heeft en die door een werknemer in vertrouwen wordt geraadpleegd over een vermoeden van een misstand;

f. contactpersoon integriteit: de persoon die door de werkgever is aangewezen om als contactpersoon integriteit voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid te fungeren;

g. afdeling advies van het Huis voor klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders;

h. afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, derde lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders.

i. melding: de melding van een vermoeden van een misstand op grond van deze regeling; - melder: de werknemer die een vermoeden van een misstand heeft gemeld op grond van deze regeling;

j. onderzoekers: de persoon of personen aan wie de bestuurder het onderzoek naar de misstand opdraagt;

k. externe instantie: de instantie die naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt om de externe melding van het vermoeden van een misstand te onderzoeken.

 

Artikel 2. Werkingssfeer

 

Deze regeling is van toepassing op de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid en de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

Artikel 3. Informatie, advies en ondersteuning voor de werknemer

 

Een werknemer kan bij een vermoeden van een misstand:

 

a. een adviseur in vertrouwen raadplegen;

b. de contactpersoon integriteit als adviseur in vertrouwen raadplegen;

c. de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders in vertrouwen raadplegen.

 

Artikel 4. Interne melding

 

1. Een werknemer met een vermoeden van een misstand binnen de organisatie van de werkgever kan daarvan melding doen:

 

a. bij iedere leidinggevende die binnen de organisatie hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan hij;

b. bij de contactpersoon integriteit.

 

2. De leidinggevende of contactpersoon integriteit stuurt de melding, in overleg met de werknemer, door naar de bestuurder of naar het college als de werknemer een vermoeden heeft dat de bestuurder bij de vermoede misstand betrokken is.

3. Een werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de organisatie van de werkgever in aanraking is gekomen, en een vermoeden heeft van een misstand binnen de organisatie van de werkgever kan ook een interne melding doen.

4. Als de werknemer een vermoeden heeft dat de bestuurder bij de vermoede misstand betrokken is, moet in deze regeling voor “bestuurder” “het college” worden gelezen.

5. De melder kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand op grond van artikel 15 als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd.

6. Een melding laat de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van een strafbaar feit onverlet.

 

Artikel 5. Bescherming van de melder tegen benadeling

 

1. De werknemer die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand meldt, zal in verband daarmee geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever, een andere organisatie of een externe instantie.

2. Onder nadelige gevolgen wordt in ieder geval verstaan het nemen van een benadelende maatregel, zoals:

 

a. het verlenen van ontslag, anders dan op eigen verzoek;

b. het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een aanstelling voor bepaalde tijd;

c. het niet omzetten van een aanstelling voor bepaalde tijd in een aanstelling voor onbepaalde

tijd;

d. het treffen van een disciplinaire maatregel;

e. de opgelegde benoeming in een andere functie;

f. het onthouden van salarisverhoging, incidentele beloning of toekenning van vergoedingen;

g. het onthouden van promotiekansen;

h. het afwijzen van een verlofaanvraag.

 

3. De werkgever zorgt ervoor dat de melder ook niet op andere wijze bij zijn werk nadelige gevolgen ondervindt van de melding.

4. Als de werkgever na het doen van een melding een benadelende maatregel neemt, motiveert de werkgever waarom hij deze maatregel nodig acht en dat deze maatregel geen verband houdt met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand.

5. De werkgever spreekt werknemers die zich schuldig maken aan benadeling van de melder daarop aan en kan hen een waarschuwing of een disciplinaire maatregel opleggen.

 

Artikel 6. Het tegengaan van benadeling van de melder en de contactpersoon integriteit

 

1. De contactpersoon integriteit bespreekt samen met de melder welke risico’s op benadeling aanwezig zijn, op welke wijze die risico’s verminderd kunnen worden en wat de werknemer kan doen als hij van mening is dat sprake is van benadeling.

2. Als de melder vindt dat er daadwerkelijk sprake is van benadeling, kan hij dat bespreken met de contactpersoon integriteit. De contactpersoon integriteit en de melder bespreken welke maatregelen genomen kunnen worden om benadeling tegen te gaan. De contactpersoon integriteit maakt een verslag van deze bespreking en stuurt dit na goedkeuring door de melder naar de bestuurder.

3. De melder heeft recht op juridische bijstand wanneer hij als gevolg van het te goede trouw melden van een vermoeden van een misstand nadelige gevolgen ondervindt in zijn rechtspositie, tijdens en/of na het volgen van deze regeling.

4. De contactpersoon integriteit heeft recht op juridische bijstand wanneer hij vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken nadelige gevolgen ondervindt in zijn rechtspositie, tijdens en/of na het volgen van deze regeling.

5. De juridische bijstand als bedoeld in de leden 4 en 5 wordt gefinancierd door de organisatie waar hij werkzaam is.

6. De bestuurder zorgt ervoor dat maatregelen die nodig zijn om benadeling tegen te gaan worden genomen.

 

Artikel 7. Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

 

De werkgever zal:

 

a. de adviseur indien in dienst van de werkgever niet benadelen vanwege het fungeren als adviseur van de melder;

b. de contactpersoon integriteit niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

c. de onderzoekers die in dienst zijn van de werkgever niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

d. een werknemer die wordt gehoord door, documenten verstrekt aan of anderszins medewerking verleent aan de onderzoekers niet benadelen in verband met het te goeder trouw afleggen van een verklaring.

 

Artikel 8. Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

 

1. De melder die meent dat sprake is van benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand, kan de bestuurder verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hem wordt omgegaan.

2. Ook de personen bedoeld in artikel 6 kunnen de bestuurder verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hen wordt omgegaan.

3. De melder kan ook de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand.

 

Artikel 9. Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

 

1. De werkgever zorgt ervoor dat de informatie over de melding zodanig wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor de personen die bij de behandeling van de melding betrokken zijn.

2. De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de melder niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de melder en gaan vertrouwelijk om met de informatie over de melding.

3. Als het vermoeden van een misstand is gemeld via de contactpersoon integriteit en de melder geen toestemming heeft gegeven zijn identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de contactpersoon integriteit. De contactpersoon integriteit stuurt dit onverwijld door aan de melder.

4. De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de adviseur niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de melder en de adviseur.

 

Artikel 10. Vastlegging, doorsturen en ontvangstbevestiging van de interne melding

 

1. De leidinggevende of de contactpersoon integriteit die de melding ontvangt, stuurt de melding met instemming van de melder door aan de bestuurder.

2. Een mondelinge melding of mondelinge toelichting wordt schriftelijk vastgelegd en ter goedkeuring voorgelegd aan de melder.

3. De bestuurder stuurt de melder onverwijld een ontvangstbevestiging van de melding.

4. De ontvangstbevestiging bevat minimaal een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een afschrift van de melding.

 

Artikel 11. Behandeling van de interne melding door de werkgever

 

1. De bestuurder stelt onverwijld een onderzoek in naar het gemelde vermoeden van een misstand, tenzij:

 

a. het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden of

b. op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand.

 

2. Als de bestuurder besluit geen onderzoek in te stellen, informeert hij de melder schriftelijk binnen twee weken na de interne melding. Daarbij wordt aangegeven waarom geen onderzoek wordt ingesteld.

3. De bestuurder beoordeelt of een externe instantie van de interne melding van een vermoeden van een misstand op de hoogte moet worden gebracht. Indien de bestuurder een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor geschaad kunnen worden.

4. De bestuurder draagt het onderzoek op aan onderzoekers die onafhankelijk en onpartijdig zijn.

5. Als de bestuurder een externe instantie op de hoogte gesteld heeft van de interne melding, kan hij voor het onderzoek aansluiten bij het onderzoek dat deze externe instantie (mogelijk) laat verrichten.

6. De bestuurder informeert de melder onverwijld en schriftelijk dat een onderzoek is ingesteld en door wie het onderzoek wordt uitgevoerd.

7. De bestuurder informeert de personen op wie een melding betrekking heeft over de melding, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

 

Artikel 12. De uitvoering van het interne onderzoek

 

1. De onderzoekers stellen de melder in de gelegenheid te worden gehoord. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt het vastgestelde verslag.

2. De onderzoekers kunnen ook anderen horen. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de persoon die gehoord is. De persoon die gehoord is ontvangt het vastgestelde verslag.

3.De onderzoekers kunnen binnen de organisatie van de werkgever alle documenten inzien en opvragen die zij voor het doen van het onderzoek redelijkerwijs nodig achten.

4. Werknemers mogen de onderzoekers alle documenten verstrekken waarvan zij het redelijkerwijs nodig achten dat de onderzoekers daar in het kader van het onderzoek kennis van nemen.

5. De onderzoekers stellen een concept onderzoeksrapport op en stellen de melder in de gelegenheid daar opmerkingen bij te maken, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan. De melder is tot geheimhouding van het conceptrapport verplicht.

6. De onderzoekers stellen vervolgens het onderzoeksrapport vast. Zij sturen de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.

 

Artikel 13. Standpunt van de werkgever

 

1. De werkgever informeert de melder binnen acht weken na de melding schriftelijk over het standpunt met betrekking tot het gemelde vermoeden van een missstand en tot welke stappen de melding heeft geleid.

2. Als duidelijk is dat het standpunt niet binnen acht weken kan worden gegeven, dan informeert de werkgever de melder daar schriftelijk over. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn de melder het standpunt tegemoet kan zien. Als de totale termijn daardoor meer dan twaalf weken is, wordt dit gemotiveerd.

3. Na afronding van het onderzoek beoordeelt de werkgever of een externe instantie van de interne melding, van het onderzoeksrapport en/of van het standpunt van de werkgever op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

4. De personen op wie de melding betrekking heeft, worden op dezelfde manier geïnformeerd als de melder, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

 

Artikel 14. Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

 

1. De werkgever stelt de melder in de gelegenheid op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever te reageren.

2. Als de melder in reactie op het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever onderbouwd aangeeft dat het vermoeden van een misstand niet daadwerkelijk of niet deugdelijk is onderzocht of dat in het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever sprake is van wezenlijke onjuistheden, reageert de werkgever hier op en stelt hij zo nodig een nieuw of aanvullend onderzoek in. Op dit nieuwe of aanvullende onderzoek gelden dezelfde regels als voor het eerste onderzoek.

3. Als de werkgever een externe instantie op de hoogte brengt of heeft gebracht, stuurt hij ook de hiervoor bedoelde reactie van de melder op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever aan die externe instantie toe. De melder ontvangt hiervan een kopie.

 

Artikel 15. Externe melding

 

1. Een werknemer kan een vermoeden van een misstand extern melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie, indien hij:

 

a. het niet eens is met het standpunt van werkgever of van oordeel is dat het vermoeden ten onrechte terzijde is gelegd;

b. niet tijdig een standpunt heeft ontvangen over zijn interne melding.

 

2. De werknemer kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd. Dat is in ieder geval aan de orde indien dit uit enig wettelijk voorschrift voortvloeit of sprake is van:

 

a. acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt;

b. een vermoeden dat de werkgever bij de vermoede misstand betrokken is;

c. een situatie waarin de melder in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen in verband met het doen van een interne melding;

d. een duidelijk aanwijsbare dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal;

e. een eerdere melding overeenkomstig de procedure van dezelfde misstand of onregelmatigheid, die de misstand niet heeft weggenomen;

f. een plicht tot directe externe melding.

 

3. In paragraaf 4 van de Wet voor Huis voor Klokkenluiders is de onderzoeksprocedure neergelegd voor het onderzoeken van een vermoeden van een misstand door de afdeling onderzoek.

 

Artikel 16. Rapportage en evaluatie

 

1. De bestuurder stelt jaarlijks een rapportage op over de uitvoering van deze regeling. Deze rapportage bevat in ieder geval:

 

a. informatie over het aantal meldingen en een indicatie van de aard van de meldingen, de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever;

b. algemene informatie over eventuele ervaringen met het tegengaan van benadeling van de melder;

c. informatie over het aantal verzoeken om onderzoek naar benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstanden een indicatie van de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever.

 

2. De bestuurder stuurt de rapportage ter bespreking aan de ondernemingsraad.

 

Artikel 17. Intrekking regeling en inwerkingtreding regeling

 

1. De Regeling melding vermoeden misstand Drechtsteden / Zuid-Holland Zuid 2015 wordt ingetrokken.

2. Deze regeling treedt in werking op de dag na de op de voorgeschreven wijze van publicatie en werkt terug tot en met 1 juli 2016.

3. De regeling kan worden aangehaald als: Regeling melden vermoeden misstand Drechtsteden/Zuid-Holland-Zuid 2016.

 

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid op 22 september 2017.

 

De directeur,

Mr. R. Visser

 

De plv. voorzitter,

H. van der Linden

 

Naar boven