DIR2016008 Beleidsregels ambtshalve vermindering Bronckhorst 2016

 

 

DE DIRECTEUR VAN HET GEMEENTELIJK BELASTINGKANTOOR TWENTE;

Gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 231, 242 en 244 van de Gemeentewet, juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen voor de gemeente Bronckhorst

Reikwijdte en definities

Artikel 1
  • 1.

    Deze beleidsregels gelden bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente worden geheven.

  • 2.

    Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de driejaarstermijn: de termijn door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld op voet van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt;

    • d.

      het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te kennen gedeelte van) de bestuurlijke boete of kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag;

    • e.

      de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

  • 2.

    het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1 bedoelde bedrag.

    • a.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Artikel 2

Ingeval het bedrag van de aanslag had behoren te worden vastgesteld op een bedrag dat ten minste € 10,-- per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard, of

  • b.

    uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Uitzonderingen

Artikel 3

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken;

Jurisprudentie

Artikel 4
  • 1.

    Een uitspraak van de Hoge Raad, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende of belastingplichtige gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad, het hof of de rechtbank is gewezen, onderscheidenlijk voor de dagtekening van het beleidsbesluit of andere schriftelijke aanwijzing, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2.

    Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, een gerechtshof of een rechtbank, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

  • 3.

    Een uitspraak van een rechtbank of gerechtshof is doorgaans geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting. Dit lijdt evenwel uitzondering indien het college van burgemeester en wethouders kenbaar heeft gemaakt dat de uitspraak tot richtsnoer moet worden genomen. Het eerste lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Mededeling van afwijzing

Artikel 5

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, onder a.

Inwerkingtreding

Artikel 6

1.Deze beleidsregels treden op 1 januari 2016 in werking.

C iteertitel

Artikel 7

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen Bronckhorst 2016”.

Aldus vastgesteld door de directeur van de gemeenschappelijke regeling Gemeentelijk Belastingkantoor Twente,

Hengelo, 4 januari 2016.

De Directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente,

dr. R. ToetToelichting

1. Inleiding

In artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is de inspecteur bevoegdheid gegeven ambtshalve vermindering van belastingaanslagen te verlenen. Tevens is in dit artikel bepaald dat een in de belastingwet voorziene vermindering of ontheffing door de inspecteur ambtshalve kan worden verleend. Op grond van artikel 231, tweede lid, onderdeel b., van de Gemeentewet is ten aanzien van gemeentelijke belastingen de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen hiertoe bevoegd.

Door de term “ambtshalve” in artikel 65 AWR respectievelijk artikel 244 van de Gemeentewet is het

mogelijk gemaakt dat vermindering, ontheffing, teruggaaf dan wel een in de belastingverordening

voorziene vrijstelling ook verleend kan worden indien een bezwaarschrift te laat is ingediend en de betrokkene daarom in zijn bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Algemeen

In de praktijk van de belastingheffing komt het voor dat de formele belastingschuld (de formele schuld ontstaat bij het opleggen van de aanslag, als tijdstip geldt de dagtekening) niet in overeenstemming is met de materiële schuld (de belastingschuld die ontstaat ingevolge de belastingverordening). De belastingplichtige heeft dan de mogelijkheid tegen de aanslag bezwaar en beroep in te stellen, hetgeen ertoe zal leiden dat de formele en materiële belastingschuld alsnog met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Het valt echter niet uit te sluiten dat ook na de afhandeling van een bezwaarschrift nog onvolkomenheden resteren. Tenslotte bestaat de mogelijkheid dat een belastingplichtige om welke reden dan ook geen bezwaar instelt tegen een onjuiste aanslag.

Als een belastingplichtige niet of niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar en beroep instelt, komt de aanslag door het verlopen van die termijnen officieel vast te staan. Dan geldt het beginsel van de formele rechtskracht, dat wil zeggen dat ook een onjuiste aanslag in principe niet meer kan worden aangetast en derhalve voldaan dient te worden. Hierop bestaan echter twee uitzonderingen:

  • 1.

    indien de materiële belastingschuld kleiner is dan de formele schuld, heeft de belastingheffende instantie onder bepaalde voorwaarden tot vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, de mogelijkheid een naheffings- of navorderingsaanslag op te leggen (artikelen 16 en 20 AWR);

  • 2.

    Het spiegelbeeld van deze regeling is de regeling inzake ambtshalve vermindering (artikel 65 AWR). Op basis hiervan kunnen onjuiste aanslagen, met name die waarbij de formele belastingschuld hoger is vastgesteld dan de materiële schuld, alsnog gecorrigeerd worden. Voor de beantwoording van de vraag wanneer de eis van rechtvaardige belastingheffing voor dient te gaan op de formele rechtskracht en rechtszekerheid kunnen beleidsregels vastgesteld worden die als uitgangspunt dienen.

Basis van de regeling

Op grond van artikel 65 van de AWR is de inspecteur bevoegd om ambtshalve vermindering te verlenen van onjuiste belastingaanslagen alsmede van ingehouden dan wel op aangifte afgedragen of voldane onjuiste belastingbedragen. Tevens is in dat artikel bepaald dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf door de inspecteur ambtshalve kan worden verleend.

De staatssecretaris van Financiën heeft in het Voorschrift ambtshalve verminderingen” richtlijnen gegeven voor de toepassing van deze regelingen door de (rijks)belastingdienst. Gemeenten hebben de vrijheid om zelf te bepalen of zij wensen aan te sluiten bij de rijksregeling. In de voorgestelde regeling is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de rijksregeling.

Reikwijdte en definities

De beleidsregels ambtshalve vermindering gelden voor alle gemeentelijke heffingen (belastingen en rechten). Voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bestaat echter een wettelijke regeling voor ambtshalve vermindering. Op basis van artikel 44 van de Wet WOZ en het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ zaken (Stb. 1997, 30; laatste wijziging Stb. 2007, 258) geldt voor een bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde een 20%-drempel (met een minimum van € 5.000) die overschreden dient te worden alvorens de vastgestelde waarde ambtshalve kan worden verminderd. Deze WOZ-waarde is volgens artikel 220c van de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen (OZB), zodat de ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde doorwerkt in de OZB-heffing (Zie ook artikel 18a AWR waarin de herziening van de belastingheffing als gevolg van de vermindering van de WOZ-waarde wordt geregeld).

Termijn

Als termijn waarbinnen ambtshalve vermindering wordt verleend, is in de voorgestelde beleidsregels (in afwijking van de rijksregeling) gekozen voor drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Daarmee is aansluiting gezocht bij de periode van drie jaar waarin het voor de gemeente mogelijk is aanslagen op te leggen (artikel 11, derde lid, AWR).

Voor gevallen waarin deze regeling niet voorziet, is er nog de mogelijkheid een beroep te doen op de hardheidsclausule (artikel 63 AWR) indien deze gevallen tot 'onbillijkheden van overwegende aard' leiden. De hardheidsclausule is echter uitsluitend bedoeld voor situaties waarin de wettelijke bepalingen (in casu bepalingen in de verordening en beleidsregels) tot een belastingschuld leiden die hoger is dan met doel en strekking van de wet of de verordening in overeenstemming kan worden geacht. Het gaat dan dus niet om gevallen waarin bijvoorbeeld het gemeentebestuur het wenselijk acht bepaalde beleidsdoelen te bevorderen of bepaalde personen tegemoet te komen.

Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Om te voorkomen dat ambtshalve verminderingen van enkele euro’s of zelfs eurocenten moeten worden toegekend, is een drempelbedrag opgenomen voor ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen. Teveel betaalde belasting boven een bepaald bedrag wordt in alle gevallen terugbetaald. Dit sluit aan op het gemeentelijk beleid, want in de meeste gemeentelijke belastingverordeningen is een drempelbedrag van € 10,-- opgenomen. Een eventuele rentevergoeding op grond van artikel 28 van de Invorderingswet maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag.

Tenslotte

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de heffingsambtenaar moet afwijken van de in deze beleidsregels neergelegde regeling. Daarbij kan men denken aan de situatie dat één of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur de heffingsambtenaar nopen in een concreet geval een vermindering of teruggaaf ambtshalve te verlenen, hoewel de voorliggende regeling daarin voor dat geval niet voorziet.

Voorbeeld:

Een belastingplichtige heeft na een afwijzende uitspraak op zijn bezwaarschrift geen beroep ingesteld, maar een gesprek aangevraagd met de verantwoordelijke wethouder. In dat gesprek (dat plaats heeft na verloop van de beroepstermijn) doet de wethouder de toezegging dat de belastingaanslag van zijn gesprekspartner zal worden verminderd tot het overeengekomen bedrag.

Hoewel daartoe op grond van de verordening en deze beleidsregels geen aanleiding bestaat, zal het vertrouwensbeginsel de heffingsambtenaar toch dwingen de aanslag te verminderen.

Naar boven