Artikel 1 Begripsbepalingen
ln deze regeling wordt verstaan onder:
a. medewerker: de ambtenaar in de zin van de CAR, dan wel degene met wie een
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten;
b. passende functie: een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijke
omstandigheden, kennis, vaardigheden en vooruitzichten kan vervullen; onder persoonlijke
omstandigheden en vooruitzichten kunnen worden verstaan: interesse, gezondheid, opleiding
scholing en salarispositie.
Artikel 2 Inzetbaarheid
Medewerkers in algemene dienst zijn in principe inzetbaar binnen de gehele organisatie op
passende structurele en -tijdelijke functies en op projecten met passende werkzaamheden.
Artikel 3 Termijnen
1. Nieuw in dienst tredende medewerkers en zittende medewerkers waarvan de functiegebonden
aanstelling per 1 januari 2013 van rechtswege wordt omgezet in een aanstelling in algemene
dienst, worden voor een periode van ongeveer 5 jaar in de functie geplaatst waarop ze
respectievelijk hebben gesolliciteerd of die ze op de dag voor omzetting vervulden.
2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan na afloop worden verlengd. Leidinggevende en
medewerker bepalen in overleg de duur van de verlenging.
3. De termijn wordt telkens automatisch met één jaar verlengd, indien de medewerker voor of met
het aflopen van de termijn niet in een andere functie is geplaatst of ingeval er geen nieuwe
afspraken zijn gemaakt over de termijn van voortzetting/verlenging van de plaatsing in de huidige
functie.
Artikel 4 Jaarplancyclus
1. Gesprekken over de inzetbaarheid van de medewerker binnen de gemeentelijke organisatie
worden gevoerd binnen het kader van de Jaarplancyclus.
2. Leidinggevende en medewerker maken jaarlijks concrete afspraken over ontwikkeling en
opleiding gericht op inzetbaarheid in de huidige functie (effectiviteit) of over doorstroom naar een
andere passende functie (loopbaanplan). De leidinggevende houdt bij het maken van de
afspraken over ontwikkeling, opleiding of doorstroming, voor zover relevant, rekening met de
persoonlijke situatie van de medewerker (leeftijd, gezondheid, gezinssituatie enz.)
3. De leidinggevende faciliteert de medewerker in het realiseren van de afspraken over opleiding en
ontwikkeling met inachtneming van het gestelde in Hoofdstuk 17 CAR.
4. De medewerker kan in het kader van mobiliteit (doorstroom ten bate van blijvende inzetbaarheid
en effectiviteit) niet worden verplicht een hem/haar aangeboden passende functie te accepteren.
De medewerker behoort een weigering echter wel te beargumenteren.
Artikel 5 Ondersteuning
1. De afdeling P&O ondersteunt de leidinggevende en de medewerker bij het opstellen en het
realiseren van een loopbaanplan.
2. Medewerkers die zich willen oriënteren op een vervolgfunctie, worden in de gelegenheid gesteld
een loopbaantest af te leggen.
Artikel 6 Voorkeurspositie
Medewerkers in algemene dienst die in overleg met hun leidinggevende een loopbaanplan hebben
opgesteld, hebben na herplaatsingskandidaten (als gevolg van reorganisatie of
arbeidsongeschiktheid) een voorkeurspositie bij het vervullen van vacatures op hetzelfde niveau
als de functie die zij vervullen, mits zij voldoen aan de functie-eisen.
Artikel 7 Hardheidsclausule
ln die gevallen waarin (de toepassing van) deze regeling voor de medewerker onbedoeld tot een
onbillijke of onredelijke situatie leidt, kan het College van deze regeling afwijken.
Artikel 8 Inwerkingtreding
Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling algemene dienst RDOG HM" en treedt in
werking met ingang van 1 januari 2013.