Blad gemeenschappelijke regeling van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noaberkracht Dinkelland Tubbergen | Blad gemeenschappelijke regeling 2016, 470 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noaberkracht Dinkelland Tubbergen | Blad gemeenschappelijke regeling 2016, 470 | Verordeningen |
Bedrijfsvoeringsorganisatie Noaberkracht Dinkelland Tubbergen; Arbeidsvoorwaardenregeling Noaberkracht Dinkelland Tubbergen (ANDT)
Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie Noaberkracht Dinkelland Tubbergen;
overwegende dat in gevolge artikel 125, tweede lid van de Ambtenarenwet is bepaald dat het bevoegd gezag van provincies, gemeenten en waterschappen voor de ambtenaren door of vanwege deze lichamen aangesteld, voorschriften worden vastgesteld omtrent diverse onderwerpen die de arbeidsvoorwaarden van deze ambtenaren betreffend;
dat ingevolge de Gemeenschappelijke Regeling Noaberkracht Tubbergen Dinkelland het bestuur de bevoegdheid van de colleges van burgemeester en wethouders van Tubbergen en Dinkelland is toegekend om ambtenaren te benoemen en dat het dagelijks bestuur dient te voorzien in een regeling als bedoeld in artikel 125, tweede lid Ambtenarenwet;
dat de CAO gemeenten in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt afgesproken met de centrales van overheidspersoneel,
dat die afspraken worden neergelegd in de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de uitwerkingsovereenkomst (CAR en UWO).
dat de CAR geldt voor alle gemeenten, de UWO alleen voor gemeenten die zich daarbij hebben aangesloten, waaronder ook verstaan gemeentelijke samenwerkingsorganisaties zoals Noaberkracht Dinkelland Tubbergen;
dat niet bij de UWO aangesloten organisaties de UWO wel zoveel mogelijk volgen en alleen afwijken op onderdelen waarop de organisatie een eigen koers vaart, waarover de lokaal overleg plaatsvindt met de vakorganisaties;
dat de ondernemingsraad heeft ingestemd met de UWO-onderdelen en over de lokale arbeidsvoorwaarden die niet in de CAR en UWO geregeld zijn;
gelet op de Gemeenschappelijke Regeling Noaberkracht Tubbergen Dinkelland en het bepaalde in in artikel 125, tweede lid van de Ambtenarenwet;
vast te stellen de navolgende:
Arbeidsvoorwaardenregeling Noaberkracht Dinkelland Tubbergen (ANDT)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:
salaristoelagen: de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend. Deze werden tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging gerekend. Voor de medewerker in dienst vóór 1 januari 2016, geldt de Toelage Overgangsrecht (TOR) op grond van hoofdstuk 3 paragraaf 6, ook als een salaristoelage.
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:
hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de bedrijfsvoeringsorganisatie, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de bedrijfsvoeringsorganisatie in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak
In afwijking van artikel 3:3, eerste lid, kan het bestuur vaststellen dat de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, recht heeft op een door zijn loonwaarde bepaald percentage van het salaris. Is het door het loonwaarde bepaalde percentage van het salaris lager dan het wettelijk minumumloon, dan is het salaris van de ambtenaar gelijk aan het wettelijk minimumloon.
Bij besluit van het bestuur kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het bestuur, indien zulks naar het oordeel van het bestuur nodig of wenselijk is:
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.
Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.
Artikel 1:5 Omvang van de betrekking
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van even genoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.
Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst
Artikel 2:1 Aanstelling: het bevoegd gezag
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het bestuur.
De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het bestuur, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
Artikel 2:3 Aanstelling: geneeskundig onderzoek
Onverminderd artikel 2:2, kan het bestuur bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het bestuur.
Artikel 2:4 Duur van de aanstelling
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.
Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;
indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.
Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.
Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uur van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
Hoofdstuk 3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen
Voor de ambtenaar geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 3:4 eerste lid onder c als vaste verhogingsdatum 1 januari.
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Artikel 3:6:1:1 Bevordering van eerstlagere schaal naar functieschaal
De ambtenaar die op grond van artikel 3:3 tweede lid, is ingedeeld in de voor zijn functie geldende eerst lagere salarisschaal wordt bevorderd naar de functieschaal als hij zijn functie volledig vervult blijkens de beoordeling en als eindoordeel minimaal voldoende heeft. Na deze beoordeling geschiedt bevordering per 1 januari van het volgende kalenderjaar.
Bij bevordering naar de functieschaal wordt het salaris voor de ambtenaar in de functieschaal vastgesteld op het eerst hogere bedrag in die schaal, waarmee gerealiseerd wordt dat het verschil tussen het nieuwe en het oude salaris ten minste 75% bedraagt van het verschil tussen de periodiek die de ambtenaar laatstelijk genoot en de naast hogere periodiek in de eerst lagere salarisschaal, dan wel de naast lagere periodiek in de eerst lagere salarisschaal, als de ambtenaar was ingedeeld in periodiek 11 (het maximum) van de eerst lagere salarisschaal.
Artikel 3:6:1:2 Salaris bij functiewaardering
De ambtenaar van wie de functie met toepassing van artikel 3:1opnieuw wordt gewaardeerd wordt horizontaal ingeschaald in de nieuwe, voor zijn functie geldende functieschaal vanaf de datum waarop de nieuwe functiewaardering ingaat. De horizontale inschaling geschiedt in hetzelfde salarisbedrag als hij genoot voor die functiewaarderingsdatum. Als de ambtenaar voor de functiewaarderingsdatum een salarisbedrag geniet dat hoger ligt dan het maximum (periodiek 11) van de nieuwe functieschaal, dan wordt de ambtenaar ingedeeld in periodiek 11 van de nieuwe functieschaal.
Als de ambtenaar voor de functiewaarderingsdatum nog salarisperspectief had in zijn oude schaal, wordt de garantietoelage op elke volgende periodiekdatum bijgesteld met het bedrag van één periodiek in de oude schaal, als blijkens de beoordeling als bedoeld in artikel 3:1:1:8, eerste lid het eindoordeel van de ambtenaar minimaal voldoende is.
Bij een in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden overeengekomen algemene verhoging van de salarissen wordt de garantietoelage aangepast. De garantie maakt deel uit van de berekeningsgrondslag van de vakantietoelage, eindejaarsuitkering en levensloopbijdrage (artikelen 6:3, 3:18a en 6a:7) en behoort tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 3:6:1:3 Jaarlijkse vaststelling salaris
Eenmaal per jaar neemt het dagelijks bestuur een besluit met betrekking tot de hoogte van het salaris van de ambtenaar per 1 januari van het volgende kalenderjaar. Dit besluit is gebaseerd op beoordeling van de ambtenaar over het afgelopen jaar met toepassing van de Regeling gesprekscyclus die is opgenomen in hoofdstuk 23.
Als door toedoen van de leidinggevende geen beoordeling heeft plaatsgevonden, vindt er niettemin een salarisverhoging als bedoeld in het tweede lid plaats per 1 januari van het volgende kalenderjaar op basis van het eindoordeel waarop de laatste salarisverhoging van de ambtenaar was gebaseerd. In deze situatie heeft de ambtenaar er recht op, dat op zijn verzoek alsnog een beoordeling wordt opgemaakt. Als het eindoordeel van die beoordeling tot een hogere salarisverhoging leidt, wordt die salarisverhoging met terugwerkende kracht toegekend tot het moment (1 januari) waarop deze in had moeten gaan als er wel tijdig een beoordeling was opgemaakt. Als het eindoordeel van die beoordeling tot een lagere salarisverhoging leidt wordt die salarisverhoging toegepast met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die beoordeling.
Als de ambtenaar in een kalenderjaar langer dan 6 maanden minder dan 50 procent van zijn formele arbeidsduur aanwezig is, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte of verlof, is het niet mogelijk een beoordeling op te maken. Er vindt dan niettemin een eventuele salarisverhoging als bedoeld in artikel 3:4 lid1 plaats per 1 januari van het volgende kalenderjaar als dit mogelijk was op basis van het eindoordeel waarop de laatste salarisverhoging van de ambtenaar was gebaseerd. Een beloning als bedoeld in artikel 3:20 is dan niet aan de orde.
Noaberkracht ontwikkelt een nieuw lokaal beloningsbeleid ter nadere uitvoering van artikel 3:4 en artikel 3:20 van de ANDT. Zolang dit beleid niet is vastgesteld wordt gehandeld in geest van het beloningbeleid zoals verwoord in artikel 3:1:1:8 van de ANDT zoals deze luidde op 30 april 2016, waarbij het bepaalde in artikel 3:1:1:8 lid 7 buiten werking blijft en prestatiebeloningen als bedoeld in artikel 3:1:1:8 lid 3 toegekend worden op basis van het onderstaande artikel 3:20.
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.
Artikel 3:13:1:1 Refertetijdvak
Het refertetijdvak als bedoeld in artikel 7:8:1 dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst als bedoeld in artikel 3:3:1:1 en de afbouwtoelage onregelmatige dienst als bedoeld in artikel 3:11, ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) zoals bedoeld in hoofdstuk 7, bestaat uit de drie volle kalendermaanden, voorafgaande aan de datum waarop de verhindering tot het vervullen van de betrekking wegens ziekte is ontstaan. Dit betekent dat tot het salaris en de salaristoelagen als bedoeld in hoofdstuk 7 wordt gerekend het bedrag dat de ambtenaar over genoemde drie kalendermaanden gemiddeld per maand is toegekend aan die toelage. Voor zover de ambtenaar op even bedoelde datum minder dan drie kalendermaanden zijn betrekking heeft vervuld, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij vóór het ontstaan van de verhindering in dienst is geweest.
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het bestuur kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Het bestuur kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Paragraaf 4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
De ambtenaar die door het bestuur is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Artikel 3:19 Ambtsjubileum (zie ook artikel 40:1 lid 3)
Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen.
en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het bestuur kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het bestuur kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
Indien het bestuur een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het bestuur zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitkering.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering (niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
Artikel 3:27 Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 april 2016
Lokale financiële arbeidsvoorwaarden - bruto blijft bruto, netto blijft netto - die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 maart 2016 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 april 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 april 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 maart 2016 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 maart 2016 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De bedrijfsvoeringsorganisatie legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden
Het bestuur stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.
Paragraaf 1. Standaardregeling voor de werktijden
Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden leidt tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het bestuur het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar ontvangt voor elk te veel gewerkt uur een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.
Wanneer de ambtenaar en het bestuur er niet in slagen om de werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het bestuur wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.
Het bestuur kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het bestuur hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in artikel 3:12 . Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:2:1:1 Afspraken over werktijden
Het overleg over de werktijden, het verlof en de planning van de werkzaamheden van de ambtenaar als bedoeld in artikel 4:2, tweede en zesde lid vindt plaats tussen de ambtenaar en zijn direct leidinggevende tijdens het planningsgesprek en het voortgangsgesprek. Dit is eveneens vastgelegd in de Regeling gesprekscyclus (hoofdstuk 23). Tijdens dit overleg worden zo nodig ook afspraken gemaakt over de werklocatie en het eventuele thuiswerken als bedoeld in artikel 4:2:1:3.
Artikel 4:2:1:2 Feitelijke arbeidsduur
De ambtenaar die niet volgens rooster werkt kan in overleg met zijn leidinggevende per week feitelijk meer of minder werken dan de formele arbeidsduur per week (36 uur op voltijd basis, 7,2 uur per dag). De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar (1836 uur op voltijd basis) mag hierdoor niet worden overschreden, met uitzondering van de situatie als bedoeld in het vierde lid.
Het positieve verschil tussen de feitelijke arbeidsduur per week en de formele arbeidsduur per week wordt aangeduid als urenoverschot (positief saldo). Het negatieve verschil tussen de feitelijke arbeidsduur per week en de formele arbeidsduur per week wordt aangeduid als urentekort (negatief saldo).
De ambtenaar mag aan het einde van het kalenderjaar geen urentekort hebben. Als de ambtenaar een urentekort heeft, wordt dat tekort verrekend met zijn resterende vakantie-uren van het betreffende kalenderjaar of - als dat niet mogelijk is - zijn aanspraak op vakantie-uren voor het daaropvolgende kalenderjaar.
Als het thuiswerken door de leidinggevende wordt toegestaan, gebruikt de ambtenaar hiervoor zijn persoonlijke middelen. Noaberkracht Dinkelland Tubbergen stelt geen faciliteiten beschikbaar. Als dit ongewenste gevolgen heeft, kan de ambtenaar bij het dagelijks bestuur een verzoek indienen voor het ter beschikking stellen van middelen.
Paragraaf 2. Bijzondere regeling voor de werktijden; opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd eenzijdig wordt vastgesteld door het bestuur; bijzondere regeling.
Roosters als bedoeld in artikel 4:4, derde lid worden door het dagelijks bestuur vastgelegd voor ambtenaren werkzaam bij de onderdelen:
Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het bestuur zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie is gesloten.
Paragraaf 3. Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters
Artikel 4:8 (niet van toepassing op Noaberkracht Dinkelland Tubbergen) Artikel 4:8:1:1 Bedrijfstijd en bereikbaarheid
Paragraaf 4. Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed.Het bestuur beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het bestuur beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8 of 8:10 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
Hoofdstuk 4a Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden
Artikel 4a:1 Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren -na vermindering op grond van het eerste lid- minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.
Artikel 4a:2 Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Artikel 4a:3 Inhouding op salaris, salaristoelagen, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding
Het bestuur kan op verzoek van de ambtenaar zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n), zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:18a, zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen voor door het bestuur vastgestelde bestedingsmogelijkheden.
Hoofdstuk 6 Vakantie, vakantietoelage en (zwangerschaps- en bevallings)verlof
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13 , indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.
Artikel 6:2:1:1 Extra vakantie-uren bij beschikbaarheidsdiensten
Op ambtenaar als bedoeld in artikel 6:2:1, vierde lid, rust regelmatig en in belangrijke mate een beschikbaarheidsdienst, als de ambtenaar meer dan 6 weken per kalenderjaar beschikbaarheidsdienst dient te verrichten. De aan deze ambtenaar toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren per jaar op voltijd basis.
De aan de ambtenaar volgens artikel 6:2 toekomende vakantie per kalenderjaar wordt verhoogd met een aantal vakantie-uren dat afhankelijk is van de leeftijdscategorie en de regeling die op 31 december 2012 op de ambtenaar van toepassing was. Het totale aantal vakantie-uren is per groep ambtenaren op voltijd basis weergegeven in onderstaande tabel. Een ambtenaar met een deeltijdbetrekking krijgt naar rato van de omvang van die betrekking vakantie-uren toegekend.
Vakantie-uren artikelen 6:2 en 6:2:1:2 per groep op voltijd basis per kalenderjaar
De duur van de vakantie bedraagt voor de ambtenaar met een volledige betrekking in het jaar waarin hij de hieronder vermelde leeftijd bereikt het daarachter vermelde aantal uren.
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5 lid 3, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst , berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantieuren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2 lid 1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.
Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.
Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.
De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig salaris en de toegekende salaristoelage(n) heeft ontvangen. Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn functie gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris inclusief de toegekende salaristoelage(n), met dien verstande dat aan de ambtenaar ten minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd. briefnummer: CvA/U200800645
Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van het salaris en de toegekende salaristoelagen wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het bestuur buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend aan de ambtenaar:
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het bestuur aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:
om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen.
om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof
Het bestuur kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelagen, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het bestuur een bijzondere regeling treffen.
Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.
Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.
Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling
Het bestuur kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Artikel 6:10 Aanspraken tijdens het verlof
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling
Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
Artikel 6a:7 Levensloopbijdrage
De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949 heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledig dienstverband minimaal €400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het bestuur dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het bestuur stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Hoofdstuk 7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek
Paragraaf 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek, bedrijfgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.
De bedrijfsvoeringsorganisatie laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n).
Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Artikel 7:2:6 Buitendienststelling
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn werkzaamheden verzetten, wordt de ambtenaar door het bestuur buiten dienst gesteld.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding bestaat, verzoekt het bestuur het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
Paragraaf 3 Aanspraken tijdens ziekte
Artikel 7:3 Recht op salaris en de toegekende salaristoelagen
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over het salaris en de toegekende salaristoelagen waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en de toegekende salaristoelagen zoals genoemd in het eerste lid.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 7:4 Doorbetaling tijdens ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een hoger bedrag doorbetaald kan krijgen, dan hij zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging
Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.
Paragraaf 4. Verplichtingen en sancties
Artikel 7:9 Verplichtingen college
Het bestuur is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het bestuur de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het bestuur in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Het bestuur stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het bestuur alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Artikel 7:15:1 Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Voor zover het bestuur van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 32 van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid
Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen op de beloning van de ambtenaar, van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van diens reïntegratie.
Artikel 7:18:1 Inkomsten uit andere betrekking
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan het bestuur uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.
Paragraaf 5 Bijzondere situaties
Artikel 7:19 Samenloop met een ZW-uitkering
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
Artikel 7:20 Samenloop met een WW-uitkering
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.
Artikel 7:21 Samenloop met een uitkering op grond van de WIA
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de betaling wordt gedaan.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Paragraaf 7. Overige bepalingen
Artikel 7:26 Overgangsbepaling
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.
Artikel 7:27 Garantie-uitkering
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt uit de dienstbetrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde, of de verloren gegane inkomsten.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006.
Het bestuur stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van de bedrijfsvoeringsorganisatie, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, derde lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.
Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. .
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
gevolg te geven aan door het bestuur of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het bestuur of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
Artikel 8:7 Overige ontslaggronden
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van eerder genoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgend op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bestuur niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
Artikel 8:11:1 (vervallen) Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
Artikel 8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c , kunnen het salaris en toegekende salaristoelage(n) voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag , plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a , kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de doorbetaling geheel of gedeeltelijk worden gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel gestaakt.
Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.
Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag
Hoofdstuk 9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke beroepsbrandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het abp en die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam waren in een functie, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid
Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van artikel 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel 10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
grondslag : het gemiddelde van het salaris, de toegekende salaristoelage(n) en de toelage overgangsrecht (TOR), berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering. Deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;
Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid (art 8:6)
Artikel 10d:6 Re-ïntegratiefase voor ontslag
De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de bedrijfsvoeringsorganisatie, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij de bedrijfsvoeringsorganisatie, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.
Paragraaf 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid
Artikel 10d:11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het bestuur boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar heeft bij de betreffende bedrijfsvoeringsorganisatie.
Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject
De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het bestuur besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.
Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting
In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het bestuur een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de bedrijfsvoeringsorganisatie.
Paragraaf 5b Verlenging en einde Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de bedrijfsvoeringsorganisatie aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere reden.
Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging
Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd. In dit geval kan het bestuur aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het bestuur over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.
Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject
Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het bestuur besluiten het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer worden verleend.
Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract
Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het bestuur zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is
Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering
Het bestuur stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het bestuur te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.
Paragraaf 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.
Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.
In afwijking van artikel 10d:32 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die:
gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.
Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coordinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;
Artikel 11a:2 Recht op suppletie
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen
Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft;
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.
Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K4, tweede lid, juncto artikel K6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriele regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coordinatiewet Sociale Verzekering.
Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
Hoofdstuk 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel
Artikel 12:1 Algemene bepalingen
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het bestuur uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het bestuur te zijn.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het bestuur doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het bestuur voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het bestuur en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer leden van het bestuur kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het bestuur en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.
Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het bestuur.
De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.
De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van det geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5 , wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.
Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.
Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid , van de WOR.
Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen
De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het bestuur is voorgeschreven.
Artikel 15:1:b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het bestuur in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
Artikel 15:1:e Nevenwerkzaamheden
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld
Het bestuur regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Artikel 15:1:f Melding financiële belangen
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever
De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het bestuur zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie noodzakelijk is.
Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het bestuur wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de bedrijfsvoeringsorganisatie in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt.
Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade
Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de wijze waarop hij zijn functie vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie vervult naar het oordeel van het bestuur verbeterd kan worden.
Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het bestuur vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein
Aan de ambtenaar kan door of namens het bestuur de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het bestuur. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het bestuur gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.
Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het bestuur toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Het bestuur kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
De ambtenaar is, indien het bestuur dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het bestuur nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de bedrijfsvoeringsorganisatie.
Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van doorbetaling verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.
De bedrijfsvoeringsorganisatie draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.
Het bestuur stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstanden.
Ambtenaren en door het bestuur aangewezen interne vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen de bedrijfsvoeringsorganisatie benadeeld worden.
Hoofdstuk 16 Disciplinaire straffen
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakom of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:
arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het bestuur of ten overstaan van een door het bestuur aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.
Hoofdstuk 17 Opleiding en ontwikkeling
Artikel 17:3 Individueel loopbaanbudget
Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het bestuur een opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt aan loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan dit opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het bepaalde in het eerste lid. Dit na instemming van de ondernemingsraad.
De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training, scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op de vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn arbeidsmarktpotentie ten behoeve van een andere functie binnen of buiten de organisatie.
Artikel 17:4 Persoonlijk Ontwikkelingsplan
Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het bestuur en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het bestuur aangewezen interne of externe deskundige.
Hoofdstuk 18 Verplaatsingskosten
Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
berekeningsbasis: het twaalfvoud van het salaris per maand inclusief eventuele salaristoelage(n), dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is - die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantieuitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met:
Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten
De betrokkene die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde bedrijfsvoeringsorganisatie of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.
Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.
Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid, onderdeel c, niet overschreden wordt.
Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.
Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon- werkverkeer
De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.
Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van het bestuursorgaan niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen.
Artikel 18:1:7 Hoogte tegemoetkoming
De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in de plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 103,78 op jaarbasis.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is, indien het bestuur de plaats van tewerkstelling van een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, € 0,17 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele reis.
Artikel 18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer
Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.
Artikel 18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten conform artikel 18:1:7 eerste lid en artikel 18:1:14, in geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór 1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegde gezag is ingediend.
Het bestuur kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het bestuur niet of niet naar redelijkheid voorzien.
Artikel 18:1:14 Overgangsrecht
De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli 2004 financieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de tegemoetkoming woon-werkverkeer.
Hoofdstuk 19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie
Hoofdstuk 21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen
Artikel 21:1:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het bestuur nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts eén persoon als levenspartner worden aangemerkt.
Hoofdstuk 22 Procedureregeling functiebeschrijving en functiewaardering (gebaseerd op artikel 3:1:1:4)
Artikel 22:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 22:2 Vaststelling functiebeschrijvingen
De leidinggevenden selecteren (in samenspraak met de externe deskundige en/of een gecertificeerde gebruiker) per functie een normbeschrijving uit HR21. Indien de normbeschrijving voor de functie onvolledig is, dan wel een voor de functie dekkende normbeschrijving niet beschikbaar is, wordt een lokale functiebeschrijving opgesteld.
Indien sprake is van een organisatiebrede functiebeschrijvingssronde, of indien sprake is van een organisatorische verandering zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WOR, dan stelt de directie de OR in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen vaststelling van de functiebeschrijvingen. Artikel 25 tweede tot en met zesde lid en artikel 26 WOR zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.
Met inachtneming van het bepaalde in het tweede of derde lid, legt de directie de functiebeschrijvingen ter vaststelling voor aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur stelt de aldus voor de functies tot stand gekomen (norm- en lokale) functiebeschrijvingen bij algemeen verbindend voorschrift vast.
Artikel 22:4 Vaststelling waarderingen
Het dagelijks bestuur stelt de waarderingen vast met inachtneming van het eindadvies functiewaardering. Afwijking van het advies kan slechts plaatsvinden op basis van zwaarwegende argumenten. Het dagelijks bestuur stelt de waarderingen van de lokale functiebeschrijvingen en normbeschrijvingen bij algemeen verbindend voorschrift vast.
Artikel 22:6 Voorgenomen indelingsbesluit, zienswijze
Het dagelijks bestuur maakt aan de functiehouder schriftelijk bekend welke (norm- of lokale) functiebeschrijving hij voornemens is op de functie van toepassing te verklaren (indelingsbesluit). In het voorgenomen indelingsbesluit zijn tevens de gevolgen opgenomen voor de inschaling, het salaris en/of de bezoldiging.
De functiehouder wordt in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijze over de indeling aan de norm- of lokale functiebeschrijving kenbaar te maken. De termijn voor het kenbaar maken van de zienswijze bedraagt twee weken. De zienswijze wordt schriftelijk en gemotiveerd kenbaar gemaakt aan het dagelijks bestuur.
Artikel 22:7 Indelingsbesluit, bezwaar en beroep
Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het vierde lid, maakt het dagelijks bestuur, indien van toepassing na kennisneming van de ingediende zienswijze(n) van de functiehouder(s) en het advies van de leidinggevenden, schriftelijk en gemotiveerd aan de functiehouder bekend in welke functiebeschrijving de functie van de functiehouder is ingedeeld en welke de gevolgen zijn voor de inschaling, het salaris en/of salaristoelagen.
Artikel 22:8 Nieuwe en gewijzigde taken
Indien aan een functiehouder, door of namens de directie, nieuwe of gewijzigde taken worden opgedragen, dan heroverweegt het dagelijks bestuur, na en met inachtneming van het advies van de leidinggevenden, de indeling in de functiebeschrijving.
Artikel 22:9 Wijziging functiebeschrijvingen
Bij wijziging van de structuur, taken of doelstellingen van de organisatie wordt, onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur, door of namens de directie bezien of de vastgestelde functiebeschrijvingen volledig en/of toereikend zijn. Het selecteren, wijzigen of opstellen van nieuwe functiebeschrijvingen verloopt volgens de procedure als beschreven in artikel 22:2.
Hoofdstuk 23 Regeling Gesprekscyclus (ex artikel 15:1:15).
Artikel 23:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 23:2 Doel gesprekscyclus
Het doel van de gesprekscyclus is om de kwaliteit en kwantiteit van de prestaties (resultaten en gedrag) van de ambtenaar op peil te houden en verder te ontwikkelen, alsook de prestaties van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen te optimaliseren. Dit impliceert dat een gesprek in het kader van de gesprekscyclus niet alleen gericht is op het functioneren voor de korte termijn van een jaar, maar ook op het zich verder ontwikkelen van de ambtenaar in de eigen functie of andere functies (loopbaan).
Artikel 23:3 Uitvoering gesprekscyclus
Het planningsgesprek vindt voorafgaand aan het volgende kalenderjaar plaats, het voorgangsgesprek medio dat jaar en het beoordelingsgesprek aan het einde van het kalenderjaar. Het is mogelijk twee gesprekken op één moment te voeren, bijvoorbeeld het beoordelingsgesprek en het planningsgesprek van het komende jaar. Belangrijk is wel dat de beoordelingsgesprekken afgerond moeten zijn voor 1 december van dat jaar. Er is één formulier gesprekkencyclus, met een onderdeel planningsgesprek, voortgangsgesprek en beoordelingsgesprek. Dit ene formulier wordt gedurende het jaar dus steeds verder ingevuld.
Artikel 23:8 Procedure beoordeling
De direct leidinggevende maakt de conceptbeoordeling. De direct leidinggevende bespreekt de conceptbeoordeling met de naasthogere leidinggevende. De direct leidinggevende stelt de conceptbeoordeling naar aanleiding van die bespreking zo nodig bij. De eerste en naasthogere leidinggevende ondertekenen het beoordelingsformulier en stellen daarmee namens het dagelijks bestuur de beoordeling vast. Deze beoordeling is de definitieve beoordeling als de ambtenaar geen gebruik maakt van de hem in het vierde lid geboden mogelijkheid.
In het beoordelingsgesprek geeft de direct leidinggevende een toelichting op de beoordeling. De ambtenaar kan vragen stellen over de beoordeling en krijgt de gelegenheid opmerkingen op het formulier toe te voegen. Als de ambtenaar dat wenst krijgt hij hiervoor vijf werkdagen uitstel c.q. bedenktijd.
De ambtenaar kan binnen twee weken na het beoordelingsgesprek zijn bedenkingen tegen de beoordeling schriftelijk en gemotiveerd kenbaar maken aan de direct en naasthogere leidinggevende. De direct en naasthogere leidinggevende houden binnen twee weken na ontvangst van de bedenkingen van de ambtenaar een gesprek met de ambtenaar over de beoordeling. De direct en naasthogere leidinggevende kunnen op grond van het gesprek de beoordeling wijzigen. Bij wijziging van de beoordeling wordt een nieuw beoordelingsformulier gemaakt. De ambtenaar krijgt de gelegenheid opmerkingen op het formulier toe te voegen, ook als geen nieuw formulier is opgemaakt. De direct en naasthogere leidinggevende stellen namens het dagelijks bestuur de beoordeling vast door ondertekening van het beoordelingsformulier. De ambtenaar ondertekent het formulier voor gezien en voor wat betreft de weergave van zijn eventuele opmerkingen voor akkoord. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het getekende beoordelingsformulier.
Artikel 23:12 Aanwijzing direct leidinggevende
De bevoegdheid om namens het dagelijks bestuur een beoordeling vast te stellen komt als regel toe aan de directe hiërarchische leidinggevende van de te beoordelen ambtenaar. Als er meerdere personen in aanmerking komen voor direct leidinggevende wijst de algemeen directeur één van hen als zodanig aan.
Paragraaf 4 Administratieve bepalingen
Artikel 23:13 Uitnodiging gesprek
De direct-leidinggevende bepaalt de datum waarop het plannings-, voortgangs- en beoordelingsgesprek zal plaatsvinden en informeert de ambtenaar ten minste twee weken van tevoren over die datum.
Hoofdstuk 24 Vergoedingsregeling reis- en verblijfkosten dienstreizen
Artikel 24:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Als voor het maken van een dienstreis met de trein wordt gereisd, geschiedt dat op basis van 2e klasse. Met toestemming van de leidinggevende mag tijdens een dienstreis 1e klasse worden gereisd om te kunnen werken in de trein. Als met meerdere collega’s wordt gereisd, wordt deze toestemming zonder meer niet verleend.
Als gebruik van het openbaar vervoer niet doelmatig is, wordt voor het maken van een dienstreis gebruik gemaakt van een dienstauto. Als geen dienstauto beschikbaar is of het gebruik van een eigen motorvoertuig doelmatiger is, kan de ambtenaar voor het maken van een dienstreis gebruik maakt van een eigen motorvoertuig als hij daarvoor de toestemming van zijn leidinggevende heeft.
Artikel 24:3 Vergoeding reiskosten binnenlandse dienstreis
Bij gebruik van openbaar vervoer of een eigen motorvoertuig heeft de ambtenaar recht op een vergoeding van reiskosten van een binnenlandse dienstreis.
Bij gebruik van een eigen motorvoertuig wordt € 0,37 bruto per kilometer vergoed. Deze vergoeding per kilometer is gebaseerd op artikel 2 van de Reisregeling binnenland (peiljaar 2013). Als dit bedrag in de Reisregeling binnenland mocht worden aangepast, geldt in plaats van genoemde € 0,37 het aangepaste bedrag per kilometer. De reisafstand wordt vastgesteld met behulp van de ANWB routeplanner, snelste route.
Artikel 24:4 Vergoeding verblijfkosten binnenlandse dienstreis
Artikel 24:5 Vergoeding reis- en verblijfkosten buitenlandse dienstreis
Bij het maken van een buitenlandse dienstreis ontvangt de ambtenaar een vergoeding voor reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland.
Hoofdstuk 25 Regeling telefoon en computerapparatuur
Artikel 25:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 25:4 Kosten excessief gebruik
Gebruikskosten van een telefoon of computer die boven het maximale aantal belminuten of het maximale aantal megabytes uitgaan worden door het dagelijks bestuur bij de ambtenaar in rekening gebracht, tenzij de ambtenaar kan aantonen dat deze gebruikskosten noodzakelijk gemaakt zijn ten behoeve van het uitoefenen van zijn functie.
Hoofdstuk 26 Sociaal Statuut Noaberkracht Dinkelland Tubbergen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 26:1 Begripsomschrijvingen
In dit sociaal statuut wordt verstaan onder:
Paragraaf 2 Procedurele bepalingen
Als het dagelijks bestuur voornemens is om over de wenselijkheid van de organisatiewijziging extern advies te vragen, wordt de ondernemingsraad om advies gevraagd over het verstrekken en formu-leren van de adviesopdracht, conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.
Artikel 26:6 Georganiseerd Overleg
Voordat een definitief besluit wordt genomen ten aanzien van een organisatiewijziging, wordt in het georganiseerd overleg gevoerd over de personele gevolgen van het besluit en de naar aanleiding daarvan te nemen maatregelen zoals het al dan niet instellen van de plaatsingscommissie als bedoeld in artikel 26:14.
Artikel 26:8 Taakverdeling tussen ondernemingsraad en georganiseerd overleg
Ten aanzien van de medezeggenschap van ambtenaren en vakcentrales geldt het algemene uit-gangspunt dat onderwerpen die gedurende het proces van organisatiewijziging aan bod komen, primair door één orgaan worden behandeld.
Artikel 26:9 Kennisgeving en uitvoering besluit
Als in dit besluit wordt afgeweken van het advies van de ondernemingsraad, zal deze afwijking duidelijk worden gemotiveerd. De uitvoering van het besluit tot organisatiewijziging wordt in dit geval uitgesteld tot op zijn vroegst een maand nadat de ondernemingsraad van het besluit in kennis is gesteld, conform artikel 25, zesde lid van de Wet op de ondernemingsraden.
Artikel 26:13 Belangstellingsregistratie
Voordat plaatsingsbesluiten als bedoeld in artikel 26:11, eerste lid worden geno¬men, wordt de betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur voor maximaal drie func¬ties kenbaar te maken via het formulier dat het dagelijks bestuur daarvoor heeft vastgesteld. De ambtenaar krijgt de ruimte zijn curriculum vitae te vermelden of mee te zenden.
Artikel 26:14 Plaatsingscommissie
Het dagelijks bestuur informeert de ambtenaar schriftelijk over het advies van de plaatsingscommissie over zijn voorgenomen plaatsing, respectievelijk over het advies van de commissie om hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden. Dit is het voorgenomen besluit van het dagelijks bestuur over de plaatsing dan wel boventalligverklaring.
Artikel 26:15 Besluitvorming indien geen plaatsingscommissie
Als geen plaatsingscommissie is ingesteld, neemt het dagelijks bestuur een voorgenomen besluit over de plaatsing dan wel boventalligverklaring met inachtneming van de artikelen 26:11 tot en met 26:13.
De ambtenaar die bedenkingen heeft tegen het advies van de commissie als bedoeld in artikel 26:14, vijfde lid over zijn voorgenomen plaatsing, respectievelijk tegen het advies van de commissie hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden, kan deze binnen 14 dagen schriftelijk indienen bij het dagelijks bestuur.
De ambtenaar die bedenkingen heeft tegen het voorgenomen besluit van het dagelijks bestuur over zijn plaatsing als bedoeld in artikel 26:15, respectievelijk tegen het voorgenomen besluit hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden, kan deze binnen 14 dagen schriftelijk indienen bij het dagelijks bestuur.
Artikel 26:17 Besluit plaatsing dan wel boventalligverklaring
Als het dagelijks bestuur er tijdens het plaatsingstraject in slaagt de ambtenaar een passende dan wel geschikte functie aan te bieden binnen de organisatie, neemt het dagelijks bestuur een besluit tot plaatsing van de ambtenaar. In het besluit wordt de datum waarop de plaatsing ingaat vermeld. In de motivering van het besluit wordt ingegaan op eventuele bedenkingen die door de ambtenaar op grond van artikel 26:16 zijn ingediend.
Als het dagelijks bestuur er tijdens het plaatsingstraject niet in slaagt de ambtenaar een passende dan wel geschikte functie aan te bieden binnen de organisatie, neemt het dagelijks bestuur een besluit tot boventalligverklaring van de ambtenaar. In het besluit wordt de datum waarop de boventalligheid ingaat vermeld. In de motivering van het besluit wordt ingegaan op eventuele bedenkingen die door de ambtenaar op grond van artikel 26:16 zijn ingediend.
Artikel 26:18 Geen passende of geschikte functie tijdens plaatsingstraject
Op grond van artikel 5.4 van het Sociaal Plan Noaberkracht Dinkelland Tubbergen, tot stand gekomen in verband met de overheveling per 1 januari 2013 van personeel van de gemeenten Dinkelland en Tubbergen naar het openbaar lichaam Noaberkracht Dinkelland Tubbergen, telt voor de ambtenaar die op 31 december 2012 een dienstverband had bij de gemeente Dinkelland of Tubbergen en op 1 januari 2013 bij Noaberkracht in dienst is getreden de periode van het ononderbroken dienstverband bij die gemeente - en een eventuele rechtsvoorganger van die gemeente - mee bij de toepassing van het eerste en tweede lid.
Paragraaf 4 Van werk naar werk (VWNW)-traject
Gedurende het VWNW-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het dagelijks bestuur een actieve bijdrage aan de uitvoering van het VWNW-traject. De VWNW-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de organisatie.
In het VWNW-contract als bedoeld in artikel 10d:16 worden in principe afspraken gemaakt voor maximaal de duur van het VWNW-traject. Ter beoordeling van het dagelijks bestuur kunnen afspraken uit dit contract die daarvoor geschikt zijn, na het op grond van artikel 8:3 verleende ontslag worden voortgezet in het kader van zijn verplichting om de inschakeling van oud-ambtenaren in de arbeid te bevorderen, zoals bedoeld in artikel 72a van de Werkloosheidswet.
Paragraaf 5 Verplichtingen ambtenaar tijdens plaatsings- en VWNW-traject
Artikel 26:20 Verplichtingen ambtenaar
De ambtenaar is verplicht zich actief en constructief op te stellen tijdens het plaatsingstraject en het VWNW-traject. De ambtenaar toont initiatief bij het zoeken naar een passende of geschikte functie en het uitvoeren van de afspraken uit het VWNW-contract en houdt zich aan de verplichtingen zoals genoemd in de op hem van toepassing zijnde bepalingen uit hoofdstuk 10d, paragraaf 5.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 10d, paragraaf 5, kan het niet meewerken tijdens het plaatsingstraject of het VWNW-traject voor het dagelijks bestuur aanleiding zijn op grond van hoofdstuk 16 een disciplinaire straf op te leggen. In het uiterste geval kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 8:13 als disciplinaire straf ongevraagd ontslag verlenen. Bij disciplinair ontslag kan het dagelijks bestuur bij de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert melden, dat de desbetreffende ambtenaar weigert mee te werken aan plaatsing in een andere functie.
Paragraaf 6 Flankerende voorzieningen tijdens het plaatsings- en VWNW-traject
De ambtenaar die tijdens het plaatsingstraject of het VWNW-traject binnen de organisatie wordt geplaatst in een functie met een lagere functieschaal, wordt ingedeeld in het naast hogere bedrag van de salarisschaal behorende bij de nieuwe functie dan wel in het maximumbedrag van die salarisschaal. Het verschil tussen het oude salaris en het nieuwe salaris wordt omgezet in een garantietoelage. De garantietoelage wordt voor twee jaar toegekend en naar evenredigheid aangepast bij periodieke verhogingen van het nieuwe salaris.
Als de ambtenaar tijdens de in het eerste lid genoemde periode van twee jaar een functie met een hogere functieschaal aanvaardt, ontstaat vanaf de dag dat hij die functie gaat vervullen een nieuwe garantieperiode van twee jaar. Gedurende die nieuwe garantieperiode blijft het eerste lid van toepassing.
Na ommekomst van de periode van twee jaar als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de garantietoelage omgezet in een afbouwtoelage. De afbouwtoelage wordt in vier gelijke stappen over vier jaar afgebouwd. De afbouwtoelage wordt naar evenredigheid aangepast bij periodieke verhogingen van het nieuwe salaris.
Bij een in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden overeengekomen algemene verhoging van de salarissen worden de garantietoelage en afbouwtoelage aangepast. Voor beide toelagen geldt dat deze deel uitmaken van de berekeningsgrondslag van de vakantietoelage, eindejaarsuitkering en levensloopbijdrage (artikel 6:3, 3:6 en 6a:7) en behoren tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Het dagelijks bestuur heeft de verplichting om de ambtenaar als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid in aanmerking te brengen voor functies met een hogere functieschaal, bij voorkeur de functieschaal van zijn oude functie. De ambtenaar heeft de verplichting om actief te solliciteren op bedoelde functies en zo nodig daarvoor benodigde opleiding te volgen. Afspraken hierover worden bij voorkeur neergelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan, als bedoeld in artikel 17:4.
Artikel 26:22 Afbouwtoelage functiegebonden toelagen
Voor de ambtenaar die tijdens het plaatsingstraject of het VWNW-traject binnen de organisatie wordt geplaatst in een andere functie als gevolg waarvan de functiegebonden toelagen onregelmatige dienst of bereik- en beschikbaarheidsdienst vervallen of verminderen, is artikel 3:3:1:3 met betrekking tot de afbouwtoelage van toepassing.
Artikel 26:23 Bezoldigingsgarantie bij functie buiten de organisatie
De ambtenaar die tijdens het VWNW-traject buiten de organisatie een functie aanvaardt met een lagere netto bezoldiging dan zijn oude functie, krijgt gedurende twee jaar een aanvulling van de nieuwe netto bezoldiging tot het niveau van zijn oude netto bezoldiging. Dit bedrag wordt maandelijks gebruteerd aan de oud-ambtenaar uitbetaald.
Na ommekomst van de periode van twee jaar als bedoeld in het eerste lid, wordt het verschil tussen de op dat moment voor de oud-ambtenaar geldende nieuwe netto bezoldiging en zijn oude netto bezoldiging omgezet in een afbouwtoelage. De afbouwtoelage wordt in vier gelijke stappen over vier jaar afgebouwd. Bij stijging van de nieuwe netto bezoldiging, wordt de persoonlijke afbouwtoelage naar evenredigheid verminderd.
De ambtenaar toont met salarisstroken van zijn nieuwe werkgever aan wat zijn netto bezoldiging is. De ambtenaar is verplicht om voor toepassing van deze bepaling relevante wijzigingen zo spoedig mogelijk aan Noaberkracht door te geven. Indien de ambtenaar wijzigingen in het salaris niet doorgeeft, vordert Noaberkracht eventueel onverschuldigd betaalde bezoldiging of afbouwtoelage terug dan wel verrekent deze met toekomstige aanspraken op grond van deze bepaling.
Artikel 26:24 Garanties gelden naar rato van betrekkingsomgang
Het bepaalde in de artikelen 26:21 tot en met 26:23 geldt bij gelijke betrekkingsomvang als de oude functie. Als de ambtenaar een functie met een kleinere betrekkingsomvang heeft aanvaard, worden de garanties naar evenredigheid van de kleinere betrekkingsomvang toegepast. Als de ambtenaar een functie met een grotere betrekkingsomvang heeft aanvaard worden de garanties alleen toegepast voor de oude betrekkingsomvang.
Artikel 26:26 Aanvullende scholing
Het dagelijks bestuur onderzoekt of het nodig is de ambtenaar, die tijdens het plaatsingstraject of het VWNW-traject binnen de organisatie is geplaatst in een andere functie, bij of om te scholen voor het vervullen van zijn nieuwe functie. De kosten van de scholing zijn voor rekening van Noaberkracht.
Artikel 26:27 Verval terugbetalingsverplichtingen bij functie buiten de organisatie
De ambtenaar die tijdens het VWNW-traject buiten de organisatie een functie heeft aanvaard, wordt ontheven van terugbetalingsverplichtingen die eventueel voortvloeien uit de eerder met hem gemaakte afspraken betreffende studie, verhuiskosten en betaald ouderschapsverlof.
Artikel 26:28 Tegemoetkoming reis- en verhuiskosten bij functie buiten de organisatie
De ambtenaar die tijdens het VWNW-traject buiten de organisatie een functie aanvaardt waardoor zijn reisafstand woon-werkverkeer toeneemt ten opzichte van zijn reisafstand woon-werkverkeer bij de organisatie, heeft gedurende vier jaren na indiensttreding bij zijn nieuwe werkgever recht op een aflopende tegemoetkoming voor toename van zijn reiskosten woon-werkverkeer op basis van het tarief € 0,19 netto per meerkilometer, ongeacht of de ambtenaar met openbaar of eigen vervoer van huis naar zijn nieuwe werkplek reist. De tegemoetkoming wordt:
gedurende het vierde jaar na indiensttreding bij zijn nieuwe werkgever verleend voor 25% van de meerkilometers die de ambtenaar van huis naar zijn nieuwe werkplek moet afleggen en vica versa.
Bij de berekening van de meerkilometers wordt gebruik gemaakt van de routeplanner van de ANWB (snelste route) en worden delen van kilometers naar boven op hele kilometers afgerond.
De ambtenaar die tijdens het VWNW-traject buiten de organisatie een functie aanvaardt waardoor zijn reisafstand woon-werkverkeer toeneemt ten opzichte van zijn reisafstand woon-werkverkeer bij de organisatie, heeft gedurende twee jaren na indiensttreding bij zijn nieuwe werkgever recht op een tegemoetkoming in verhuiskosten indien de ambtenaar meer dan 75 kilometer van zijn nieuwe werkplek woont en de afstand tussen zijn nieuwe woning en zijn nieuwe werkplek ten minste 60% minder wordt. De tegemoetkoming in verhuiskosten is afgeleid van artikel 18:1:5, eerste lid en bestaat uit:
een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 5.853,12 (peiljaar 2013).
De onder sub a en b genoemde kosten moeten worden aangetoond met officiële, op naam van de ambtenaar of zijn partner/huisgenoot gestelde documenten, bijvoorbeeld een nota van een verhuisbedrijf waarop vermeld staan het BTW-nummer en het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel van het verhuisbedrijf.
Artikel 26:29 Reis- en verblijfkostenvergoeding bij sollicitatie
De ambtenaar die tijdens het VWNW-traject reis- en verblijfkosten maakt in verband met een sollicitatie in het kader van zijn re-integratie heeft recht op een vergoeding van die kosten op de voet van hoofdstuk 24, mits het sollicitatiegesprek in Nederland plaatsvindt. Als de sollicitatie in het buitenland plaatsvindt, overlegt de ambtenaar met zijn leidinggevende of en in hoeverre aanspraak bestaat op een vergoeding voor reis-en verblijfkosten.
Artikel 26:30 Maatwerkafspraken
Het dagelijks bestuur kan in aanvulling of afwijking van de in deze paragraaf opgenomen flankerende voorzieningen tijdens het plaatsingstraject of het VWNW-traject alternatieve flankerende afspraken maken, indien dergelijke maatwerkafspraken voor zowel de ambtenaar als het dagelijks bestuur aantrekkelijk zijn.
Het dagelijks bestuur kan bij wijze van uitzondering eveneens maatwerkafspraken maken met de ambtenaar die tijdens het plaatsingstraject geplaatst kan worden en die ten minste een maand vóór de plaatsingsdatum aangeeft plaats te willen maken voor een met boventalligheid bedreigde ambtenaar, als gevolg waarvan laatstbedoelde ambtenaar in de functie van de plaatsmaker geplaatst kan worden. Dergelijke maatwerkafspraken worden alleen gemaakt indien deze voor zowel de plaatsmaker als het dagelijks bestuur aantrekkelijk zijn en vóór de plaatsingsdatum tot stand komen.
Artikel 26:31 Bezwarenclausule
De individuele besluiten die op grond van dit sociaal statuut worden genomen bevatten de bezwarenclausule die het dagelijks bestuur in het kader van de Algemene wet bestuursrecht gebruikelijk hanteert.
Hoofdstuk 27 Regeling sanctiebeleid aanvullende en na-wettelijke uitkering rc artikel 10d:28, tweede en vierde lid en artikel 10d:34
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Deze regeling is van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 8:3 of 8:6 is ontslagen en een aanvullende of na-wettelijke uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk 10d.
Artikel 27:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder
re-integratieplan of Van werk naar werk-contract: het plan van aanpak waarin de re-integratie-inspanningen van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen en de ambtenaar beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van de ambtenaar in een andere functie te bevorderen. Het re-integratieplan wordt opgesteld in het kader van de re-integratiefase als bedoeld in paragraaf 4 van hoofdstuk 10d. Het Van werk naar werk-contract wordt opgesteld in kader van het Van werk naar werk-traject als bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 10d. Het re-integratieplan of Van werk naar werk-contract kan na ontslagverlening – al dan niet in aangepaste vorm - worden voortgezet ten behoeve van het vormgeven aan re-integratie-inspanningen zoals bedoeld in artikel 72a van de Werkloosheidswet;
Als binnen één maand na de oplegging van een sanctie een verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, wordt de sanctie voor het nieuwe feit in percentage en tijd verdubbeld, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27:6, vijfde lid en artikel 27:7, vijfde lid.
Als sprake is van het niet nakomen van meer dan één verplichting en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit één oorzaak, wordt slechts één sanctie opgelegd. Wanneer de niet nagekomen verplichtingen behoren tot verschillende categorieën wordt de sanctie voor de hoogste categorie toegepast.
Hoofdstuk 28 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 28:1 Overgangs- en slotbepalingen ANDT
De wijzigingen van deze regeling op grond van de circulaires van het LOGA d.d.2 oktober 2014 CvA/LOGA 14/04 en CvA 14/05, 26 januari 2015 CvA/LOGA 15/02, 17 februari 2015 CvA/LOGA 15/04, 23 juni 2015 CvA/LOGA 15/10, 7 september 2015 CvA/LOGA 15/12, 29 januari 2016 CvA/LOGA 16/02, 19 februari 2016 CvA/LOGA 16/03 en 22 februari 2016 CvA/LOGA 16/04 hebben terugwerkende kracht tot de in deze cirulaires vermelde data.
Aldus vastgesteld door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie
Noaberkracht Dinkelland Tubbergen in zijn vergadering 6 september 2016.
de voorzitter, mr. M.K.M. Stegers
de secretarissen, E.M. Grobben, drs. ing. G.B.J. Mensink
Met ingang van 1 augustus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%, behoudens de schaalbedragen van personeel werkzaam bij gemeentelijke zorginstellingen. Ten aanzien van personeel dat op of na 1 augustus 1995 werkzaam is bij gemeentelijke ziekenhuizen, gemeentelijke verpleegtehuizen of gemeentelijke psychiatrische ziekenhuizen, geldt dat zij in januari 1996 een eenmalige uitkering ontvangen ter grootte van 1,25% van de grondslag. De grondslag bestaat uit de over de maanden augustus tot en met december 1995 genoten bezoldiging, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Deze uitkering wordt niet verstrekt aan personeel dat voor 1 januari 1996 uit dienst is getreden en in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1995 minder dan 100 uur bij één instelling heeft gewerkt.
Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de bedrijfsvoeringsorganisatie krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 200 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
In 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem in de eindejaarsuitkering wordt verhoogd van € 836, - naar € 1.750, -. Degenen die (een deel van) de maand april 2010 in dienst zijn van de bedrijfsvoeringsorganisatie ontvangen een eenmalige uitkering van 1% en een eenmalige uitkering van 0,5%. Beide eenmalige uitkeringen worden berekend over het salaris dat de medewerker ontvangen heeft in de maand april 2010 vermenigvuldigd met de factor 12. Voor medewerkers met een deeltijdbetrekking worden de twee eenmalige uitkeringen vastgesteld naar rato van de betrekkingsomvang. De eenmalige uitkeringen zijn pensioengevend en hebben geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR).
Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de bedrijfsvoeringsorganisatie krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
Bijlage IIa: Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015*
*) Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
Voor de ambtenaar die valt onder de definitie van artikel 1:2c, eerste lid geldt een aparte schaal: schaal A. Het bedrag van de periodiek 0 is gelijk aan het wettelijk minimumloon. Het bedrag van de periodiek 11 is gelijk aan 120% van het wettelijk minimumloon. De salarisbedragen voor schaal A worden geïndexeerd op de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en elk jaar op 1 januari vastgesteld door het LOGA en gepubliceerd op www.car-uwo.nl.
Bijlage III: Werktijden buitendienstpersoneel afdeling Openbare Ruimte (gebaseerd op artikel 4:4:1:1.)
Bijlage IV: Matrix van verplichtingen en bijhorende sancties als bedoeld in artikel 27.13
Dit is de Arbeidsvoorwaardenregeling Noaberkracht Dinkelland Tubbergen (ANDT). Hierin zijn de CAO gemeenten (CAR/UWO) en de eigen, lokale regelingen van Noaberkracht opgenomen.
Informatie systeem CAR/UWO en lokale regelingen
De CAO gemeenten wordt in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afgesproken met de centrales van overheidspersoneel. De afspraken worden neergelegd in de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR en UWO). De CAR geldt voor alle gemeenten, de UWO alleen voor gemeenten die zich daarbij hebben aangesloten. Onder gemeenten worden ook verstaan gemeentelijke samenwerkingsorganisaties zoals Noaberkracht Dinkelland Tubbergen. Niet bij de UWO aangesloten organisaties volgen de UWO wel zoveel mogelijk en wijken alleen af op onderdelen waarop de organisatie een eigen koers vaart. Dit geldt ook voor Noaberkracht.
In overleg met de ondernemingsraad, commissie arbeidsvoorwaarden, worden door de werkgever en de vakorganisaties afspraken gemaakt over sommige UWO-onderdelen en over lokale arbeidsvoorwaarden die niet in de CAR en UWO geregeld zijn.
De hoofdstukken 1 tot en met 21 van de ANDT zijn de CAR en UWO. CAR-bepalingen kennen twee cijfers, bijvoorbeeld artikel 3:1, 3:2. UWO-bepalingen kennen drie cijfers, bijvoorbeeld 3:1:1, 3:2:1. UWO-bepalingen zijn vaak een uitwerking van een CAR-bepaling. In deze hoofdstukken komen enkele lokale bepalingen voor. Die kennen vier cijfers, bijvoorbeeld 3:1:1:1.
Vanaf hoofdstuk 22 ANDT beginnen de lokale regelingen. Die kennen allemaal twee cijfers, bijvoorbeeld 22:1.
In deze versie van de ANDT zijn de LOGA-brieven met wijzigingen in CAR-UWO verwerkt tot en met de LOGA-brief van 22 februari 2016
Toelichting op artikel 3:27, hoofdstuk 24 alsmede op hoofdstuk 27, paragraaf 6
Toelichting op artikel 3:27 Overgangsrecht per 1 april 2016
Toelichting op artikel 3:27 lid 1:
1a Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen.
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.
1b. Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum.
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.
Toelichting op artikel 3:27 lid 3:
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.
Toelichting op artikel 3:27 lid 4:
Werkgevers waarbij tot 1april 2016 de grondslag van de vakantietoelage meer beloningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de introductie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcompensatie vóór opname in de TOR met 8% te worden verhoogd.
In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 april 2016 te compenseren met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd bestaan.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de bedrijfsvoeringsorganisatie daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.
Overwerk Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 maart 2016. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.
Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.
Toelichting op artikel 3:27 lid 5:
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.
De TOR is een nominaal bedrag en geldt voor de betreffende medewerker als een salaristoelage. De TOR telt mee voor de vaststelling van de vakantietoelage en is onderdeel van de pensioengrondslag. De TOR telt niet mee bij de berekening van de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage.
Toelichting op artikel 3:27 lid 6:
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.
Toelichting op artikel 3:27 lid 7:
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
Toelichting op artikel 3:27 lid 8:
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.
Toelichting op artikel 3:27 lid 10:
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.
Toelichting op artikel 3:27 lid 11:
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.
Toelichting op artikel 3:27 lid 12:
Toelichting op artikel 3:27 lid 13
De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de bedrijfsvoeringsorganisatie, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De bedrijfsvoeringsorganisatie moet dit recht vastleggen. Hoe de bedrijfsvoeringsorganisatie dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.
Deze regeling is gebaseerd op artikel 15:1:22.
Toelichting op hoofdstuk 27, paragraaf 6
In deze paragraaf zijn flankerende voorzieningen opgenomen als bedoeld in de artikelen 17:7 en 10d:16, derde lid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2016-470.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.