UITVOERINGSREGELING TOERISTENBELASTING SVHW

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling SVHW (hierna SVHW);

gelet op:

  • de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,

  • de artikelen 232 en 237 van de Gemeentewet en

  • artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en

  • de betreffende artikelen van de geldende Verordeningen toeristenbelasting en watertoeristenbelasting van de deelnemers aan de Gemeenschappelijke Regeling, waarin aan de colleges van burgemeester en wethouders de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden belastingen, alsmede op artikel 4, eerste lid, artikel 12, onderdeel b en de bijlage bij de Gemeenschappelijke Regeling, waarin deze bevoegdheid wordt overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van het SVHW;

 

besluit vast te stellen de volgende regeling:

 

UITVOERINGSREGELING MET BETREKKING TOT DE HEFFING VAN TOERISTENBELASTING

 

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1.

    Deze regeling geeft uitvoering aan de in de aanhef genoemde artikelen.

  • 2.

    Onder “Verordening toeristenbelasting” wordt in deze regeling verstaan alle Verordeningen toeristenbelasting en watertoeristenbelasting van de deelnemers die de uitvoering hiervan hebben overgedragen aan de GR SVHW.

 

Artikel 2 Aangifte

  • 1.

    De belastingplichtige die niet binnen een maand na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen 14 dagen na afloop van die periode bij de heffingsambtenaar een verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2.

    Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden binnen 6 weken ingeleverd of toegezonden.

 

Artikel 3 Voorlopige aanslag

  • 1.

    De heffingsambtenaar kan een voorlopige aanslag opleggen, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2.

    De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in of na het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan geschiedt op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn.

  • 3.

    Indien voor de voorgaande twee jaren, dan wel over het voorgaande jaar, geen gegevens bekend zijn, stelt de heffingsambtenaar de voorlopige aanslag vast op basis van een schatting.

  • 4.

    Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige leden berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

  • 5.

    De voorlopige aanslag wordt opgelegd na aanvang van het belastingjaar, doch niet vóór 1 augustus.

 

Artikel 4 Nachtverblijfregister

  • 1.

    De belastingplichtige is gehouden verblijfhoudenden te registreren in een nachtverblijfregister.

  • 2.

    Onder ‘nachtverblijfregister’ verstaan een gegevensverzameling, waarin met betrekking tot een ieder aan wie gelegenheid tot verblijf wordt geboden, wordt bijgehouden:

    • a.

      naam en woonplaats;

    • b.

      aantal personen dat verblijf houdt,

    • c.

      datum van aankomst en datum van vertrek;

    • d.

      het aantal overnachtingen ter zake waarvan belasting verschuldigd is.

    • e.

      indien van toepassing naam, woonplaats en geboortedata van personen waarvoor geen belasting is verschuldigd.

  • 3.

    De belastingplichtige die gebruik maakt van de in de Verordening toeristenbelasting opgenomen mogelijkheid tot een forfaitaire heffingsmaatstaf, hoeft voor de toeristenbelasting uitsluitend een nachtverblijfregister bij te houden voor de standplaatsen en onderkomens waarvoor de maatstaf van heffing wordt vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen.

  • 4.

    Van de verplichting bedoeld in het eerste lid kan door het Dagelijks Bestuur ontheffing worden verleend.

  • 5.

    Aan het verlenen van de ontheffing bedoeld in het vorige lid kunnen voorwaarden worden gesteld door het Dagelijks Bestuur.

  • 6.

    Voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid geldt in ieder geval als voorwaarde, dat een eigen nachtverblijfregistratie wordt bijgehouden, aan de hand waarvan over de zelfde gegevens kan worden beschikt als in het tweede lid.

  • 7.

    De eigen nachtverblijfregistratie wordt alsdan voor de bepalingen van deze uitvoeringsregeling gelijkgesteld aan het nachtverblijfregister.

  • 8.

    Een bonnensysteem wordt niet aanvaard als eigen nachtverblijfregister als bedoeld in het vorige lid.

  • 9.

    In het geval het (eigen) nachtverblijfregister wordt bijgehouden, dient het nachtverblijfregister te worden bijgehouden per standplaats.

  • 10.

    Het nachtverblijfregister dient op verzoek van de heffingsambtenaar onmiddellijk te worden overgelegd.

  • 11.

    Een kopie van het nachtverblijfregister wordt met de aangifte meegezonden.

  • 12.

    Het nachtverblijfregister wordt door belastingplichtige zelf bewaard.

  • 13.

    Voor zover op grond van andere wet- of regelgeving geen langere bewaartermijn geldt, geldt voor het nachtverblijfregister een bewaartermijn van 5 jaar.

 

Artikel 5 Opteren voor de niet-forfaitaire maatstaf van heffing

  • 1.

    Indien in de Verordening toeristenbelasting is bepaald dat de belastingplichtige kan opteren voor een forfaitaire heffingsmaatstaf, kan deze per soort standplaats of ligplaats opteren voor de niet-forfaitaire maatstaf van heffing.

  • 2.

    Indien de belastingplichtige gebruik maakt van de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid, dient de belastingplichtige dit per soort standplaats gespecificeerd en voldoende duidelijk aan te geven op het aangiftebiljet.

  • 3.

    De niet-forfaitaire heffing geldt vervolgens voor alle plaatsen van die soort.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als "Uitvoeringsregeling toeristenbelasting SVHW"

 

Klaaswaal, 12 oktober 2016

Aldus vastgesteld op 12 oktober 2016 in het Dagelijks Bestuur SVHW,

Het dagelijks bestuur voornoemd,

de directeur, de voorzitter,

Naar boven