Blad gemeenschappelijke regeling van Uitvoeringsorganisatie Laborijn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uitvoeringsorganisatie Laborijn | Blad gemeenschappelijke regeling 2016, 376 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uitvoeringsorganisatie Laborijn | Blad gemeenschappelijke regeling 2016, 376 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit beleidsregels taaleis Laborijn
Artikel 1 van de gemeenschappelijke regeling uitvoeringsorganisatie Laborijn is op dit besluit van overeenkomstige toepassing. In dit besluit wordt daarnaast verstaan onder:
In de volgende gevallen wordt geen taaltoets afgenomen:
Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal niet op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet machtig te worden.
Artikel 6. Inhoud van de ondersteuning
Het bestuur stemt de in artikel 5 genoemde ondersteuning af op:
Artikel 8. Niet nakomen verplichtingen
Belanghebbende wordt na uitkomst van de toets waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst binnen een termijn van 8 weken na het bekend worden van de uitkomst van de toets door het bestuur schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst.
Als de uitkering van de uitkeringsgerechtigde is verlaagd op grond van artikel 18b Participatiewet en de uitkeringsgerechtigde aantoont weer voldoende inspanningen te verrichten om op het gewenste taalniveau te komen, kan het bestuur dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.
Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van Laborijn op 8 juli 2016.
De secretaris,
Drs. J.E. Talstra
De voorzitter,
F.H.T. Langeveld
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing als er recht op algemene bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. De belanghebbende dient zich in te spannen om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Belangrijk: de taaleis geldt alleen voor algemene bijstand en niet voor bijzondere bijstand. Dit omdat de taaleis is bedacht met het oog op de arbeidsinschakeling (en de arbeidsinschakeling wordt niet beoogd bij bijzondere bijstand).
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast ligt bij de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Omdat de taaleis gericht is op de arbeidsinschakeling, kan bijvoorbeeld het CV van de belanghebbende ook aanknopingspunten bieden om te beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst.
Lid 1: Als een uitkeringsgerechtigde bij de aanvraag van de uitkering niet kan bewijzen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, neemt het college binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag een taaltoets af. Allereerst wordt de lees- en schrijfvaardigheid getoetst. Indien de betrokkene deze twee onderdelen niet haalt, hoeven de andere onderdelen niet getoetst te worden.
Lid 2: De toets die het bestuur laat afnemen om te beoordelen of de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende door de betrokkene beheerst worden, voldoet aan de regels die in het Besluit taaltoets Participatiewet zijn vastgelegd.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexieverklaring.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan door een medisch of psychologisch advies is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing), elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 5. Vorm van de ondersteuning
Lid 1: In lid 1 wordt het doel van de ondersteuning aangegeven, namelijk het binnen drie jaar bereiken van het taalniveau zoals bedoeld in artikel 18b Participatiewet. Hierbij is de term “minimaal” gebruikt om het bereiken van een hoger taalniveau niet uit te sluiten. Ondersteuning geschiedt bij voorkeur middels informeel leren (bijvoorbeeld via een bibliotheek of taalmaatje).
Lid 2: In lid 2 wordt onder sub a een periode van drie jaar aangegeven om bij de diagnose een tijdscomponent in te bouwen. Onder diagnose wordt zowel het onderzoek door de gemeentelijke medewerker verstaan als ook een eventueel in te schakelen externe deskundige.
Artikel 6. Inhoud van de ondersteuning
De Wet Taaleis is geen op zichzelf staande wet, maar maakt onderdeel uit van de Participatiewet. Omdat Laborijn geen extra budget krijgt voor de uitvoering van de wet, anders dan een budget voor het afnemen van toetsen, dient bij het bepalen van de actieve ondersteuning aangesloten te worden bij het re-integratie- en educatiebeleid.
Los van de soort ondersteuning als bedoeld in artikel 6, worden in dit artikel groepen beschreven die niet ondersteund hoeven te worden. Dat kan zijn omdat zij zelf in staat zijn Nederlands te leren of omdat zij op basis van een andere wetgeving (leerplicht of inburgering) al verplicht zijn om Nederlands te leren. Of als zij maar kort in Nederland zullen zijn.
Artikel 8. Niet nakomen verplichtingen
Als de uitkomst van de toets onvoldoende is, moet het bestuur de uitkeringsgerechtigde binnen 8 weken na de uitkomst van de toets schriftelijk op de hoogte brengen van het redelijk vermoeden dat de uitkeringsgerechtigde niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst.
Vanaf deze schriftelijke kennisgeving vindt in beginsel de verlaging van de uitkering plaats, tenzij de uitkeringsgerechtigde zich bereid verklaart binnen een maand vanaf de kennisgeving te starten met een taaltraject, de afspraken uit het taalplan nakomt, slechts tijdelijk in Nederland verblijft of als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De schriftelijke kennisgeving kan indien gewenst mondeling worden toegelicht.
Bij de beoordeling of de verwijtbaarheid volledig ontbreekt als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, Participatiewet, kunnen in ieder geval de volgende omstandigheden meespelen:
De bevoegdheid tot het stellen van nadere regels met betrekking tot de aan Laborijn overgedragen taken berust bij het Algemeen Bestuur. Op grond van artikel 33 a Wet gemeenschappelijke regelingen kan het Algemeen Bestuur deze bevoegdheid overdragen aan het Dagelijks Bestuur. In artikel 9 is van is van deze overdrachtsbevoegdheid gebruik gemaakt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2016-376.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.