Beleidsregel Toepassing Bestuurlijke strafbeschikking directeur Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

 

Besluit van de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid van 11 april 2016, inhoudende de vaststelling van het beleid voor toepassing van de bestuurlijke strafbeschikking  

 

De directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

 

gelet op:

- artikel 257 ba Wetboek van Strafvordering jo. artikel 4.1, artikel 4.2 en artikel 4.3 van het Besluit OM-afdoening;

 

overwegende dat:

- met ingang van 1 december 2015, conform de daartoe door de colleges van de provincie Zuid-Holland en gemeenten in Zuid-Holland Zuid vastgestelde Landelijke Handhavingstrategie, de bestuurlijke strafbeschikking ook ingezet wordt als handhavingsmiddel;

- de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid voor feiten geldt, zoals opgenomen in hoofdstuk 1 van bijlage II van het Besluit OM-afdoening;

- de bevoegdheid om een bestuurlijke strafbeschikking op te leggen, rechtstreeks is geattribueerd aan de directeuren van regionale uitvoeringsdiensten/omgevingsdiensten;

- omwille van de geattribueerde bevoegdheid het ook aan de directeur van de omgevingsdienst  is om beleid vast te stellen over de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikking;

- dat het gewenst is om de bestuurlijke strafbeschikking op uniforme wijze toe te passen.

 

besluit vast te stellen:

de Beleidsregel Toepassing Bestuurlijke strafbeschikking directeur Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, met inachtneming van onderstaande bepalingen:

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

b. College(s): het college van gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, te weten: Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Molenwaard, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik en Zwijndrecht;

c. Directeur: de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

Artikel 2 Kaders

Als beleid voor toepassing van de bestuurlijk strafbeschikking geldt:

a. het beleid, zoals vastgelegd in de 'Landelijke Handhavingstrategie' (versie 1.7, 24 april 2014), alsmede;

b. het beleid, zoals vastgelegd in de ‘Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv)'.

 

Artikel 3 Informatieverstrekking

1. In beginsel vindt voorafgaand aan het uitoefenen van de strafbeschikkingsbevoegdheid geen voorafgaande afstemming plaats met het betreffende college.

2. Indien het uitoefenen van de strafbeschikkingsbevoegdheid naar verwachting politieke en/of maatschappelijke gevolgen heeft, vindt in afwijking van het eerste lid vooraf afstemming plaats met het betreffende college.

3. Jaarlijks wordt door de directeur aan het algemeen bestuur gerapporteerd over de uitoefening van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

 

Artikel 4 Slotbepalingen

1. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het blad van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

2. Dit besluit treedt in werking de dag na de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 december 2015.

3. Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel Toepassing Bestuurlijke strafbeschikking directeur Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

 

Aldus vastgesteld op 11 april 2016.

 

De directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid,

 

Mr. R. Visser

 

 

TOELICHTING

Met ingang van 1 december 2015 wordt de Landelijke Handhavingstrategie (LHS) door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) voor alle opdrachtgevers van OZHZ gehanteerd. In de LHS komt de strafrechtelijke component nadrukkelijker in beeld dan in het verleden het geval was. Binnen de strafrechtelijke kolom is de inzet van de bestuurlijke strafbeschikking (Bsb) een noodzakelijk element. De Bsb dient ingezet te worden voor de handhaving van feiten die zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van bijlage II van het Besluit OM-afdoening. Overtredingen op deze feiten kunnen niet door middel van een ander strafrechtelijk instrument dan de Bsb worden afgedaan.

 

Op grond van artikel 257 ba Wetboek van Strafvordering jo. artikel 4.1, artikel 4.2 en artikel 4.3 van het Besluit OM-afdoening is aan de directeur van OZHZ de bevoegdheid geattribueerd om een Bsb uit te vaardigen. Het gaat derhalve om een eigenstandige bevoegdheid (de directeur is in die hoedanigheid te kwalificeren als 'bestuursorgaan') en niet om een gemandateerde of gedelegeerde bevoegdheid vanuit de colleges van de opdrachtgevers of vanuit het bestuur van OZHZ.

 

Daar het gaat om een aan de directeur geattribueerde bevoegdheid is het ook aan de directeur om beleid vast te stellen over de toepassing van de Bsb. De basis voor dit beleid is gelegen in de LHS, alsmede in de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv).

 

Daar het uitoefenen van de strafbeschikkingsbevoegdheid een geattribueerde bevoegdheid van de directeur van OZHZ is, zal in beginsel geen voorafgaande afstemming plaatsvinden met het betreffende college. Desalniettemin zal, indien daartoe aanleiding is, 'het gevoelen' van de gemeente of provincie worden ingewonnen. Indien het uitoefenen van de strafbeschikkingsbevoegdheid naar verwachting politieke en/of maatschappelijke gevolgen heeft, zal vooraf afstemming plaatsvinden met het betreffende college. Voorts zal de directeur van OZHZ jaarlijks aan het bestuur van OZHZ een terugkoppeling geven over de toepassing van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

 

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze beleidsregel ook van toepassing is op het uitoefenen van deze bevoegdheid krachtens het ondermandaat van de directeur.

Naar boven