Artikel 2. Toepassen verhaalsbevoegdheid
Onder het verhalen van bijstand verstaan we dat de kosten van bijstand worden verhaald op iemand die zijn onderhoudsplicht ten opzichte van zijn echtgenoot of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt, of iemand die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarige kind die bijzondere bijstand ontvangt niet of niet behoorlijk nakomt.
In de Participatiewet is verhaal van bijstand opgenomen als een bevoegdheid.
WerkSaam maakt gebruik van deze bevoegdheid om de volgende redenen:
1. Inkomsten uit verhaal zijn inkomsten voor WerkSaam
3. Maatschappelijk draagvlak
1. Inkomsten voor WerkSaam (afweging baten en lasten)
Inkomsten uit verhaal zijn inkomsten voor WerkSaam. Omdat het onderzoek naar verhaal echter arbeidsintensief is en de baten niet altijd opwegen tegen de kosten, is hier in deze beleidsregel rekening mee gehouden.
Een onderhoudsplichtige die op grond van een uitspraak van de rechter alimentatie moet betalen, moet die alimentatie ook betalen als de onderhoudsgerechtigde bijstand ontvangt. De alimentatie wordt als inkomen gekort op de uitkering van de onderhoudsgerechtigde. Zou WerkSaam afzien van verhaal dan is dat ten opzichte van andere onderhoudsplichtigen met alimentatieverplichtingen niet rechtvaardig.
3. Maatschappelijk draagvlak
Bijstand en andere inkomensvoorzieningen worden betaald met gemeenschapsgeld. Van WerkSaam mag worden verwacht dat zij zorgvuldig met deze middelen omgaat. Door kosten van bijstand op derden te verhalen, hoeft minder gemeenschapsgeld worden uitgegeven.
Om de verhaalsbijdrage te kunnen bepalen, moet eerst de draagkracht van de onderhoudsplichtige worden berekend. Hiervoor worden de normen van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (de Tremanormen) gehanteerd. Deze normen hanteren rechters ook. Zij gebruiken deze als hulpmiddel om de hoogte van partneralimentatie en kinderalimentatie vast te stellen. Als ex-partners niet tot onderlinge afspraken over alimentatie komen dan doet de rechter een uitspraak over de hoogte van de te betalen alimentatie aan de hand van de Tremanormen. Wettelijk is vastgelegd dat de rechter rekening moet houden met hoeveel de alimentatieplichtige per maand kan afdragen. De Tremanormen helpen de rechter vervolgens om de hoogte te bepalen omdat dit niet in de wet staat genoemd. De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de 1e van de maand volgend op die waarin de eerste aanschrijving plaatsvindt.
Heronderzoeken worden jaarlijks of tweejaarlijks gepland, afhankelijk van de situatie en toekomst-verwachtingen van de onderhoudsplichtige. Indien de situatie van de onderhoudsplichtige danig gewijzigd is, wordt wederom een inlichtingenformulier verzonden. Na beoordeling van dit formulier en de wijzigingen wordt berekend of een aangepaste verhaalsbijdrage aan de orde is. Tussentijds is wijziging van de verhaalsbijdrage altijd mogelijk, indien de onderhoudsplichtige hierom verzoekt en met bewijzen aantoont dat zijn situatie zodanig gewijzigd is, dat een wijziging op zijn plaats is.
Artikel 3. Afzien van verhaal van bijstand
Gebruik maken van de verhaalsbevoegdheid betekent niet dat WerkSaam altijd daadwerkelijk tot verhaal overgaat. WerkSaam kan vanwege omstandigheden van de onderhoudsplichtige, de onderhoudsgerechtigde of op grond van een kosten-batenanalyse ervoor kiezen om van (verder) verhaal af te zien.
WerkSaam verhaalt geen kosten van bijstand als deze minder bedragen dan de ondergrens die Trema hanteert (momenteel € 25,00 per maand). Ook wordt niet verhaald als de totale bijdrage niet meer dan € 250,00 bedraagt. Hier is voor gekozen omdat de uitvoeringskosten anders niet opwegen tegen de te verhalen bijstand.
Ook kan van verder verhaal en incasso afgezien worden als op de openstaande verhaalsvordering al 5 jaar lang geen aflossing is ontvangen en er geen zicht is op wijziging van de situatie. Denk bijvoorbeeld aan een onderhoudsplichtige die is geëmigreerd, of een onderhoudsplichtige die AOW ontvangt en op hoge preferente schulden af moet lossen. In deze gevallen kan de openstaande vordering worden afgeboekt.
Ook indien het verhaal onredelijk en niet billijk is door het gedrag van de bijstandsgerechtigde jegens de persoon op wie verhaal wordt gezocht, kan worden afgezien van verhaal. Het is niet redelijk om bijstand te verhalen als de bijstandsbehoeftige bijvoorbeeld een re-integratietraject frustreert en hierdoor langer bijstandsafhankelijk blijft
Artikel 5. Opschorting, herzieninge, intrekking en beeindiging
Soms moet een terugvorderingsbesluit worden voorafgegaan door een herziening of een intrekking. Er is dan sprake van een onzelfstandig terugvorderingsbesluit. Dit is nodig in de volgende situaties:
• de klant heeft de inlichtingenplicht geschonden of de bijstand is op grond van een onjuist besluit verstrekt;
• via een maatregel achteraf geheel of gedeeltelijk weigeren van bijstand wegens overige verwijtbare handelingen of het niet nakomen van opgelegde verplichtingen;
• herzien van een besluit tot verlening van bijstand (bijvoorbeeld in geval van een normwijziging in het verleden of bijzondere bijstand om niet dat niet voor het aangegeven doel is aangewend);
• intrekken van bijstand na het laten verstrijken van een hersteltermijn.
Bij zelfstandige terugvorderingsbesluiten is herziening of intrekking van de bijstand niet nodig. Denk hierbij aan:
• terugvordering van voorschotten;
• wat anderszins onverschuldigd is betaald (er is een onjuiste betaling verricht, of er is per abuis aan de klant een dubbele betaling van de bijstandsnorm gedaan);
• naderhand verkregen middelen over een bijstandsperiode of ontvangen vergoedingen van kosten, waarvoor bijstand is verleend;
• leenbijstand, die niet volgens opgelegde verplichtingen wordt afgelost of bijstand voortvloeiend uit borgtocht.
Volgens artikel 54 Participatiewet en artikel 17 IOAW en IOAZ is WerkSaam bevoegd om het recht op uitkering op te schorten en de toegekende uitkering te herzien of in te trekken, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Als er na onderzoek over een periode minder recht op bijstand is, wordt het recht over die periode herzien. Als er geen recht op bijstand is, wordt het recht over die periode ingetrokken. De uitkering wordt dan niet beëindigd met ingang van de eerste datum waarop geen uitkering meer verstrekt wordt, maar ingetrokken vanaf de eerste datum dat er in het geheel geen recht op uitkering bestond.
De maximale termijn van opschorten voor de Participatiewet is beperkt tot 8 weken (artikel 54 lid 1 Participatiewet). In de IOAW/IOAZ is dit anders geregeld. Deze wetten kennen wel de mogelijkheid tot opschorting bij een geconstateerd verzuim (artikel 17, lid 1 IOAW en IOAZ), maar stelt geen opschortingstermijn. Deze wordt gekoppeld aan de hersteltermijn (artikel 17, lid 2 en 4).
Aan de duur van een hersteltermijn zijn in principe geen beperkingen verbonden. Bij het vaststellen van de hersteltermijn moet rekening worden gehouden met de tijd die de uitkeringsontvanger nodig heeft het verzuim te herstellen. De Participatiewet beperkt deze duur door de maximale opschortingstermijn van 8 weken. In het belang van de uitkeringsontvanger streeft WerkSaam er naar om de hersteltermijn niet langer dan veertien dagen te laten duren.
Komt de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk na, kan op grond van het derde lid van artikel 54 Participatiewet c.q. artikel 17, lid 3 IOAW en IOAZ een toekenningsbesluit worden herzien of ingetrokken.
Het besluit wordt ingetrokken als achteraf wordt vastgesteld dat er in het geheel geen recht op bijstand bestond. De toekenning wordt daarmee ongedaan gemaakt en een herziening is niet nodig. De uitkering moet nog wel beëindigd te worden. In alle andere gevallen wordt het besluit herzien.
Als er buiten de schuld van de belanghebbende een onjuist besluit is genomen, kan dit ook leiden tot herziening of intrekking van de uitkering. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit alleen als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel of ten onrechte uitkering ontving.
Artikel 6. Terugvorderingsbesluit
Bij schending van de inlichtingenplicht moet de bijstand altijd worden teruggevorderd.
In andere gevallen wordt de bijstand op grond van de wet (artikel 58 Participatiewet c.q. artikel 25 IOAW en IOAZ ) teruggevorderd voor zover deze:
a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
• de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Participatiewet beschikt of kan beschikken;
• de belanghebbende over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW resp. IOAZ is verleend, later inkomsten heeft ontvangen waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.
• bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
g. terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
Wat betekent dit precies?
Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend, wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering moet, zoals eerder genoemd, wel eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit worden genomen.
Aan bijstand die in de vorm van een geldlening (artikel 48 Participatiewet e.v.) is verleend, wordt altijd een terugbetalingsverplichting verbonden. Deze wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd en er wordt altijd een ingangsdatum genoemd. Dit in verband met eventuele andere openstaande vorderingen. Wordt de terugbetalingsverplichting niet nagekomen, dan wordt over het nog resterende bedrag van de lening alsnog een terugvorderingsbesluit genomen. Vanaf dat moment gelden de (beleids)regels ten aanzien van terugvordering.
Borgstelling is bijstandsverlening in de vorm van borg (artikel 48 Participatiewet e.v.) en wordt altijd expliciet vermeld in het toekenningsbesluit. Deze bijstand komt pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening en WerkSaam op haar borgstelling wordt aangesproken. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat er een vordering die op grond van artikel 58, lid 1 sub c Participatiewet en de beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Als de aanvrager van bijstand om een voorschot verzoekt, ontstaat er na 4 weken van rechtswege een aanspraak op een voorschot. Deze wordt op grond van artikel 52 Participatiewet van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Het verstrekte voorschot wordt verrekend met de toegekende bijstand over de periode waarop het voorschot betrekking heeft. Soms kan dit niet of niet volledig omdat er geen bijstand wordt toegekend of omdat de toegekende bijstand niet toereikend is om het totale voorschot ineens mee te verrekenen. Het voorschot wordt in dat geval teruggevorderd op grond van artikel 58, lid 2, sub d Participatiewet via een terugvorderingsbesluit.
De IOAW en IOAZ kennen geen bepalingen over wettelijke voorschotverstrekking.
Achteraf ontvangen middelen
Er zijn ook andere situaties waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Denk bijvoorbeeld aan bijstand die is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen in de vorm van inkomen of vermogen (bijvoorbeeld aan een nabetaling van loon of arbeidsongeschiktheidsuitkering, een erfenis of een prijs in de loterij). Of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor al eerder (bijzondere) bijstand is ontvangen.
Onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing wordt teruggevorderd op grond van artikel 58, lid 2, sub e Participatiewet en artikel 25, lid 1 IOAW en IOAZ. Hierbij geldt wel dat alleen wordt teruggevorderd als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. De mogelijkheid om terug te vorderen vervalt na twee jaar.
Terugvordering van meeprofiterende partners
In geval van verzwegen samenwoning wordt de ten onrechte en teveel verstrekte bijstand teruggevorderd van de bijstandontvanger en van de verzwegen partner op grond van artikel 59, lid 2 Participatiewet en artikel 26, lid 2 IOAW en IOAZ. Daarnaast wordt aan de klant een boete opgelegd ter hoogte van het bruto gefraudeerde bedrag. Deze boete kan niet aan de partner worden opgelegd.
• de bijstandontvanger de gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.
• de samenwoning in de betreffende woongemeente heeft plaatsgevonden. Indien dit niet het geval is kan alleen van de cliënt worden teruggevorderd en alleen aan cliënt een boete worden opgelegd.
Zowel de bijstandontvanger als de meeprofiterende partner zijn in bovenstaande gevallen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent dat de totale terugvordering van beiden kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin een van beiden niet in staat is om het (volledige) bedrag terug te betalen, kan de ander voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. De debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk dienen hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar af te stemmen.
Bij verwijtbare vorderingen hoeft geen belangenafweging gemaakt te worden omdat de terugvordering hiervan een verplichting is.
Bij niet-verwijtbare terugvorderingen dient wel een belangenafweging gemaakt te worden. Op grond van dringende redenen kan van herziening of intrekking worden afgezien. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een herziening of intrekking zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn/haar gezin. Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot herziening of intrekking niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt..
Afzien van terugvordering
Afzien van terugvordering van niet-verwijtbare vorderingen kan worden overwogen indien het terug- en in te vorderen bedrag in geen verhouding staat tot de uitvoeringskosten. Bij kruimelbedragen (vorderingen van minder dan € 50,00) is het uit een oogpunt van efficiency zinvol om af te zien van het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Verder kunnen er in individuele situaties dringende redenen bestaan, die reden vormen om af te zien van terugvordering. Bijvoorbeeld wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. In dat geval moet aannemelijk zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand of uitkering ontving. Verder kunnen sociale en financiële omstandigheden aanleiding vormen voor een dringende redenen. Hier gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de betrokkene aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van een dringende reden.
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan al van een dergelijk besluit worden afgezien wegens een dringende reden (zie artikel 3). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Terugvordering binnen een redelijke termijn
Omdat terugvordering voor een deel een bevoegdheid is, moet WerkSaam een redelijke termijn in acht nemen bij de besluitvorming. Wettelijk gezien betekent dit dat WerkSaam binnen 6 maanden nadat zij op de hoogte is van de vordering een terugvorderingsbesluit neemt (artikel 3:309 BW). Dit geldt niet voor vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht. In die gevallen is de ‘redelijke termijn’ niet van toepassing. Dit heeft te maken met de vaak langer lopende onderzoeken naar fraude (en de hoogte van het terug te vorderen bedrag) vanwege schending van de inlichtingenplicht.
Artikel 8. Betalingsregeling
Nadat de terug te vorderen bijstand is bepaald, start de invorderingsprocedure. In het terugvorderingsbesluit staat:
• tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;
• de termijn(en) waarbinnen de ten onrechte ontvangen bijstand moet worden terugbetaald;
• op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer wordt gelegd.
In het besluit wordt het netto bedrag vermeld en wordt verzocht om de vordering binnen 6 weken volledig te voldoen of een terugbetalingsregeling te treffen.
Gaat het om een verwijtbare vordering (fraude) of een vordering waarbij de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen weten dat ten onrechte of teveel bijstand werd verstrekt, dan staat in het besluit dat de vordering wordt gebruteerd als deze niet volledig is afgelost voor 31 december van dat jaar.
Bij invordering probeert WerkSaam de vordering in overleg met de debiteur te innen via een betalingsregeling. In dit geval kan worden besloten om niet de maximale aflossingscapaciteit (alles boven de beslagvrije voet) op te eisen. Als het niet mogelijk is om in overleg een aflossingsbedrag af te spreken, dient het gehele bedrag binnen 6 weken voldaan te zijn of wordt (bij uitkeringsgerechtigden) overgegaan tot verrekening met de uitkering. Dit wordt vastgelegd in het terugvorderingsbesluit.
De hoogte van de aflossing bij de minnelijke regeling wordt bepaald aan de hand van het inkomen/ draagkracht van de debiteur. Het streven is dat een vordering zo snel mogelijk afgelost wordt.
Bij debiteuren die een bijstandsuitkering ontvangen, wordt de aflossing ingehouden op de uitkering. Het inhouden op de uitkering is onderdeel van de minnelijke betalingsregeling.
Werkt de debiteur niet mee dan treedt het executietraject in werking. Er wordt eerst een aanmaning verstuurd, daarna een dwangbevel en vervolgens wordt de vordering geëxecuteerd (beslaglegging).
Op het moment dat de debiteur niet tijdig (binnen 6 weken na de terugvorderingsbeschikking) aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een aanmaning verzonden met het verzoek de achterstand binnen 14 kalenderdagen alsnog te voldoen. Dit gebeurt op grond van artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als de debiteur na deze aanmaning nog steeds niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, wordt, gelet op het gestelde in art. 4.119 en 4.120 Awb, een dwangbevel verzonden en wordt het executietraject opgestart. Voor de aanmaning wordt een vergoeding in rekening gebracht, die bij de hoofdsom opgeteld wordt, op grond van artikel 4:113 Awb.
Er wordt een aanmaning verzonden als er sprake is van een betalingsachterstand. Reageert de debiteur niet, dan wordt er een dwangbevel verzonden. Voor het dwangbevel worden kosten in rekening gebracht bij de debiteur, die bij de hoofdsom geteld worden. Is de debiteur niet bereid om een betalingsregeling te treffen of een eerder opgelegde betalingsverplichting na te komen, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd via een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Hierbij wordt er beslag gelegd op inkomen of uitkering van de debiteur. Er kan ook gekozen worden om de vordering over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder waarbij de invordering wordt verhoogd met de deurwaarderskosten en de wettelijke rente.
Volgens artikel 58, lid 3 Participatiewet en artikel 25, lid 4 IOAW en IOAZ is WerkSaam bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. WerkSaam maakt altijd gebruik van deze bevoegdheid omdat hierdoor het niet noodzakelijk is om terug te vorderen.
Verrekening met de bijstand is gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Er moet aan de volgende eisen worden voldaan:
• er is over en weer sprake van een schuld: de te ontvangen bijstand en de ten onrechte verleende bijstand;
• er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Dit betekent dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Bij verrekening is de WerkSaam gehouden aan de beslagvrije voet;
• verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).
Tenuitvoerlegging door middel van beslag vindt plaats conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. WerkSaam heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. Deze procedure is als volgt:
1. WerkSaam stuurt een kennisgeving naar degene van wie debiteur inkomsten ontvangt. Indien gewenst kan een afschrift van het terugvorderingsbesluit later worden opgevraagd bij WerkSaam.
2. Hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven.
3. De derde-beslagene moet de kennisgeving voor gezien terugzenden aan WerkSaam.
4. Door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan WerkSaam.
5. WerkSaam moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur.
Het terugvorderingsbesluit wordt overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder als WerkSaam zelf geen mogelijkheden heeft om een vordering te innen. Er vindt eerst overleg plaats met een deurwaarder om te kijken of de deurwaarder nog wel mogelijkheden ziet/heeft. Kosten-baten spelen mee en worden per casus bekeken. Zoals aangegeven wordt de vordering in deze gevallen verhoogd met de deurwaarderskosten.
Artikel 13. Kwijtschelding
Door een debiteur kan een kwijtscheldingsverzoek worden ingediend waarin wordt verzocht om van gehele dan wel gedeeltelijke terugvordering van de nog openstaande schuld(en) af te zien.
In dit artikel is aangegeven wanneer aan een dergelijk verzoek tegemoet gekomen kan worden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen fraude- en niet-fraudevorderingen. Bij de beoordeling spelen ook de hoogte van de restvordering en of aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan, een rol.
Bij een kruimelbedrag lager is dan € 50,00 en dit geen fraudevordering betreft, kan zonder verdere beoordeling akkoord worden gegaan met het verzoek tot kwijtschelding. Dit geldt ook als sprake is van een zeer dringende reden. In uitzonderlijke gevallen kunnen sociale en financiële omstandigheden aanleiding vormen voor dringende redenen. Hier gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van een zeer dringende reden.
In overige gevallen dient een beoordeling plaats te vinden op basis van de in deze beleidsregel genoemde criteria.
Als er meer dan één vordering bestaat, wordt elke vordering afzonderlijk beoordeeld met betrekking tot de vraag of kwijtschelding mogelijk is, dan wel tot afkoop kan worden overgegaan.
Bij uitzichtloze schuldensituaties of in situaties waarbij de schuldenlast een terugkeer op de arbeidsmarkt bemoeilijkt, kan het noodzakelijk zijn een schuldregeling tot stand te brengen.