Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2009, 4 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2009, 4 | Verdrag |
Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;
(met Protocollen)
Brussel, 31 maart 1965
De Nederlandse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 1965, 71. Zie ook Trb. 1966, 243.
Voor de tekst van het Aanvullend Protocol van 25 oktober 1966 zie Trb. 1966, 244.
Voor de tekst van de wijzigingsprotocollen van 10 juni 1981 en 23 november 1984 zie Trb. 1981, 159 respectievelijk Trb. 1984, 153.
Op 24 oktober 2008 is te Brussel tot stand gekomen een Aanvullend Protocol bij het onderhavige Verdrag. De Nederlandse en de Franse tekst van het Aanvullend Protocol luiden als volgt:
Het Koninkrijk België,
Het Groothertogdom Luxemburg,
Het Koninkrijk der Nederlanden,
Gelet op het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, ondertekend te ’s-Gravenhage op 3 februari 1958, hierna genoemd „het Verdrag van 1958”,
Gelet op het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, zoals gewijzigd door de Protocollen van 10 juni 1981 en 23 november 1984, hierna genoemd „het Verdrag van 1965”,
Gelet op het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie, ondertekend te ‘s-Gravenhage op 29 april 1969, zoals gewijzigd door het Protocol van 23 november 1984, hierna genoemd „het Protocol van 1969”,
Gelet op het Protocol betreffende de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor tekeningen of modellen, ondertekend te Brussel op 11 mei 1974, hierna genoemd „het Protocol van 1974”,
Gelet op het Benelux-verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), ondertekend te Den Haag op 25 februari 2005 hierna genoemd „het Verdrag van 2005”.
Overwegende dat het wenselijk is gebleken, in het kader van de totstandkoming van het Verdrag van 2005, de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux-Bureau voor tekeningen of modellen, momenteel geregeld bij de Protocollen van 1969 en 1974, aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en arbeidsrecht,
Verlangende rechtsbescherming aan de personen in dienst van de rechtsopvolger van voornoemde Bureaus, de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom als bedoeld in artikel 1.2 lid 1 van het Verdrag van 2005, te verlenen door de invoering van een beroepsprocedure.
Hebben daartoe besloten een Aanvullend Protocol bij het Verdrag van 1965 te sluiten en zijn de volgende bepalingen overeengekomen:
In dit aanvullend Protocol wordt verstaan onder:
a. Organisatie: de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), als bedoeld in artikel 1.2 lid 1, van het Verdrag van 2005;
b. Comité van Ministers: het Comité van Ministers, als bedoeld in het Verdrag van 1958;
c. Raad van Bestuur: de Raad van Bestuur van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), als bedoeld in artikel 1.2, lid 2, sub b van het Verdrag van 2005;
d. Directeur-generaal: de Directeur-generaal van het Bureau, als bedoeld in artikel 1.10 van het Verdrag van 2005;
e. Adjunct-directeur-generaal: een van de Adjunct-directeuren-generaal van het Bureau, als bedoeld in artikel 1.10, lid 2 van het Verdrag van 2005;
f. Personeelslid: alle personen in dienst van de Organisatie met inbegrip van de Directeur-generaal en de Adjunct-directeuren-generaal, evenals de gewezen ambtenaren en de rechthebbenden van deze personen.
1. Alleen het Benelux-Gerechtshof is bevoegd uitspraak te doen in ieder geschil tussen de Organisatie en haar personeelsleden met betrekking tot de arbeidsverhouding.
2. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door een Kamer samengesteld uit drie rechters, een uit elk land, aangewezen door en binnen het Hof voor een duur van drie jaar. Het Hof wijst uit hun midden de Voorzitter en zijn plaatsvervanger aan. Het Hof kan voor iedere rechter één of meer plaatsvervangers aanwijzen.
3. Een personeelslid kan beroep aantekenen tegen elke beslissing van het gezag die zijn rechtspositie aantast.
1. De Directeur-generaal vertegenwoordigt de Organisatie in het geding, tenzij hij bij de uitkomst ervan een persoonlijk belang heeft. In dat geval wijst de Raad van Bestuur de persoon aan die de Organisatie zal vertegenwoordigen.
2. De Directeur-generaal kan in persoon verschijnen of zich ter zitting laten vertegenwoordigen of bijstaan door een Adjunct-directeur-generaal, een lid van een balie van één van de drie landen, of ieder ander persoon mits de Kamer hem daarvoor toestemming heeft gegeven.
Het personeelslid kan in persoon verschijnen of zich ter zitting laten vertegenwoordigen of bijstaan door een lid van de balies van één van de drie landen of door ieder ander persoon mits de Kamer hem daarvoor toestemming heeft gegeven.
Het beroep voor de Kamer van het Hof is slechts ontvankelijk, indien het aangevallen besluit is genomen na een voorafgaand intern beroep bij het gezag dat het besluit heeft genomen of geacht wordt te hebben genomen. Het interne beroep moet worden ingesteld binnen een maand na de dag waarop het personeelslid kennis heeft genomen van het door hem bestreden besluit.
1. Op het intern beroep wordt slechts beslist na advies van een Raadgevende Commissie.
2. De Raadgevende Commissie is samengesteld uit een gelijk aantal nationale ambtenaren van elk der drie landen, en wordt voorgezeten door een tot de rechterlijke macht van één der drie landen behorende rechter.
3. De leden en de voorzitter van de Raadgevende Commissie worden voor de duur van 6 jaar benoemd door het Comité van Ministers. Het Comité van Ministers stelt een reglement vast voor de benoeming van de Raadgevende Commissie.
4. De Voorzitter van de Raadgevende Commissie en elk lid hebben een plaatsvervanger, aangewezen overeenkomstig de wijze voorzien in het in lid 3 bedoelde reglement.
5. De Raadgevende Commissie stelt haar huishoudelijk reglement en de regeling van de te volgen procedure vast en onderwerpt deze reglementen aan de goedkeuring van het Comité van Ministers.
1. Het advies van de Raadgevende Commissie wordt onverwijld ter kennis gebracht van het gezag wiens besluit is aangevallen en aan degene die het interne beroep instelde.
2. Het gezag beslist, met redenen omkleed, op het interne beroep.
1. Indien drie maanden zijn verlopen nadat een personeelslid het gezag schriftelijk heeft verzocht een besluit te nemen, of nadat het advies bedoeld in artikel 6 lid 1 (intern beroep) ter kennis is gebracht, wordt het gezag, indien hij niet heeft beslist, geacht afwijzend te hebben beschikt.
2. Het gezag kan de vorengenoemde termijn, bij met redenen omkleed en aan de betrokkene bekend gemaakt besluit, met ten hoogste twee maanden verlengen.
Het beroep wordt ingesteld door indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift bij de griffie van het Hof binnen twee maanden, nadat het aangevallen besluit aan de verzoeker is bekend geworden, of een afwijzende beschikking, overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk III, geacht wordt te zijn genomen.
Het beroep heeft geen schorsende werking, tenzij de Voorzitter van de Kamer deze beveelt.
1. Binnen een door de Voorzitter van de Kamer te bepalen termijn dient de Organisatie bij de griffie van het Hof een memorie van antwoord in naar aanleiding van het inleidende verzoekschrift.
2. Deze memorie gaat vergezeld van alle bij de Organisatie berustende stukken, die voor de kennisneming van de zaak van nut kunnen zijn. Met name dienen de stukken en het advies van de Raadgevende Commissie, alsmede het besluit op het interne beroep bij deze memorie te worden gevoegd.
3. De Voorzitter van de Kamer kan partijen bevelen ter griffie van het Hof aanvullende geschriften en documenten te deponeren.
De griffier van het Hof stuurt de partijen een afschrift van de gedeponeerde stukken ter kennis toe.
1. De procedure is schriftelijk tenzij één der partijen om een mondelinge behandeling verzoekt of indien het Hof dit ambtshalve gelast.
2. De zittingen zijn openbaar, tenzij de Kamer gemotiveerd anders beslist.
1. Ter zitting hoort de Kamer de getuigen en deskundigen die zij ambtshalve of op verzoek van partijen heeft doen oproepen.
2. De Voorzitter van de Kamer beëdigt getuigen en deskundigen voordat zij worden gehoord. Voor de wijze van aflegging van de eed en de mogelijkheid deze door een belofte te vervangen, geldt de nationale wet van de getuige of de deskundige.
3. De Voorzitter van de Kamer bepaalt naar redelijkheid de vergoedingen van de getuigen en deskundigen.
Indien zij aantonen belang bij de zaak te hebben kunnen personeelsleden in het geding tussenkomen onder de voorwaarden zoals opgenomen in het reglement op de procesvoering van het Hof.
1. Indien de Kamer het beroep gegrond bevindt, dan kan zij het bestreden besluit vernietigen of een vergoeding toekennen ten laste van de Organisatie ter algehele vergoeding van het door het personeelslid geleden nadeel.
2. Bij geschillen van geldelijke aard beslist de Kamer met volle rechtsmacht.
3. Onder geschillen van geldelijke aard worden verstaan alle geschillen die betrekking hebben op het bestaan van of de hoogte van een financiële verplichting.
Het Hof stelt het reglement op de te volgen procedure bij de Kamer vast en legt dit ter goedkeuring voor aan het Comité van Ministers.
1. Het Frans en het Nederlands zijn de talen gebruikt door en voor de Kamer. De taal van de procesvoering is die waarin het inleidende verzoekschrift is opgesteld.
2. De getuigen gebruiken de taal van hun keuze.
3. De vertaling van de stukken en van het gesproken woord vindt kosteloos plaats door de griffie.
Bij de einduitspraak begroot de Kamer de kosten en doet zij uitspraak over de bijdrage in de betaling ervan. De Kamer kan bepalen dat daarin de kosten van vertegenwoordiging of bijstand van de verzoeker geheel of ten delen zullen worden begrepen.
De uitspraken van de Kamer die een geldelijke verplichting inhouden, vormen een executoriale titel waarvan de tenuitvoerlegging ten laste van de Organisatie slechts kan plaatsvinden na verkregen machtiging van de Kamer.
De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op wiens grondgebied zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de nationale Regering van elk der Beneluxlanden wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft de Regering kennis aan het Hof en de Directeur-generaal.
Nadat de in artikel 21 en 22 bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.
De tenuitvoerlegging kan alleen worden geschorst krachtens een beschikking van de Kamer. Het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging behoort tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.
1. Het Benelux-Gerechtshof neemt kennis van de vragen betreffende de uitleg van de bepalingen van dit Protocol voor de toepassing van hoofdstuk III van het Verdrag van 1965.
2. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de in artikel 2 van dit Protocol bedoelde Kamer.
Dit Protocol maakt wezenlijk onderdeel uit van het op 31 maart 1965 te Brussel gesloten Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof. Daar waar dit Protocol niet expliciet in voorziet, zijn de algemene beginselen en regels zoals beschreven in genoemd Verdrag en in het Reglement op de procesvoering van het Hof van toepassing op de rechtspleging bedoeld in dit Protocol.
TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Brussel, op 24 oktober 2008, in drievoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
K. DE GUCHT
J. ASSELBORN
mevr. J.H.M. POLLMANN-ZAAL
Le Royaume de Belgique,
Le Grand-Duché de Luxembourg,
Le Royaume des Pays-Bas,
Vu le Traité instituant l’Union économique Benelux, signé à ‘s-Gravenhage le 3 février 1958, dénommé ci-après «le Traité de 1958»,
Vu le Traité relatif à l'institution et au statut d'une Cour de Justice Benelux, signé à Bruxelles le 31 mars 1965, tel qu’il a été modifié par les Protocoles du 10 juin 1981 et du 23 novembre 1984, dénommé ci-après «le Traité de 1965»,
Vu le Protocole additionnel au Traité relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux concernant la protection juridictionnelle des personnes au service de l’Union économique Benelux, signé à ‘s Gravenhage le 29 avril 1969, tel qu’il a été modifié par le Protocole du 23 novembre 1984, dénommé ci-après «le Protocole de 1969»,
Vu le Protocole concernant la protection juridictionnelle des personnes au service du Bureau Benelux des Marques et du Bureau Benelux des Dessins ou Modèles, signé à Bruxelles le 11 mai 1974, dénommé ci-après «le Protocole de 1974»,
Vu la Convention Benelux en matière de propriété intellectuelle (marques et dessins ou modèles), signée à La Haye le 25 février 2005, dénommée ci-après «la Convention de 2005».
Considérant qu’il est apparu souhaitable, dans le cadre de la conclusion de la Convention de 2005, d’adapter aux développements en matière de droits de l’homme et de droit du travail la protection juridictionnelle, actuellement régie par les Protocoles de 1969 et de 1974, des personnes au service du Bureau Benelux des Marques et du Bureau Benelux des Dessins ou Modèles,
Désirant attribuer aux personnes au service de l’ayant cause des Bureaux précités, l’Organisation Benelux de la Propriété intellectuelle visée à l’article 1.2, alinéa 1er, de la Convention de 2005, une protection juridictionnelle par l’instauration d’une procédure de recours.
Ont décidé à cette fin de conclure un Protocole additionnel au Traité de 1965 et sont convenus des dispositions suivantes:
Aux termes du présent Protocole additionnel, il y a lieu d'entendre par:
a) Organisation: l’Organisation Benelux de la Propriété intellectuelle (marques et dessins ou modèles), telle que visée à l’article 1.2, alinéa 1er, de la Convention de 2005;
b) Comité de Ministres: le Comité de Ministres, tel que visé dans le Traité de 1958;
c) Conseil d’Administration: le Conseil d’Administration de l’Office Benelux de la Propriété intellectuelle (marques et dessins ou modèles), tel que visé à l’article 1.2, alinéa 2, sous b, de la Convention de 2005;
d) Directeur général: le Directeur général de l’Office, tel que visé à l’article 1.10 de la Convention de 2005;
e) Directeur général adjoint: un des Directeurs généraux adjoint de l’Office, tels que visés à l’article 1.10, alinéa 2, de la Convention de 2005;
f) Agents: toutes les personnes au service de l’Organisation, y compris le Directeur général et les Directeurs généraux adjoints, de même que les anciens agents et les ayants droit de ces personnes.
1. La Cour de Justice Benelux est seule compétente pour statuer sur tout litige entre l’Organisation et ses agents en ce qui concerne la relation de travail.
2. Cette compétence est exercée par une Chambre composée de trois juges, un de chaque pays, désignés par la Cour en son sein pour une durée de trois ans. La Cour désigne parmi eux le Président et son suppléant. La Cour peut désigner un ou plusieurs suppléants pour chacun des juges.
3. Les agents peuvent former un recours contre toute décision de l’autorité qui affecte leur situation juridique.
1. Le Directeur général représente l'Organisation à l'instance, à moins qu’il n’ait un intérêt personnel à l'issue du procès. Dans ce cas, le Conseil d'Administration désigne la personne qui représentera l'Organisation.
2. Le Directeur général peut comparaître en personne ou se faire représenter ou assister à l’audience par un Directeur général adjoint, un membre d’un barreau de l'un des trois pays ou toute autre personne autorisée par la Chambre.
L’agent peut comparaître en personne ou se faire représenter ou assister à l’audience par un membre des barreaux de l'un des trois pays ou toute autre personne autorisée par la Chambre.
Le recours devant la Chambre de la Cour n’est recevable que si la décision attaquée est intervenue après un recours interne préalable auprès de l’autorité qui a pris ou qui est considérée avoir pris la décision. Le recours interne doit être interjeté dans le mois qui suit la date à laquelle l’agent a pris connaissance de la décision qu’il conteste.
1. Il n’est statué sur le recours interne qu’après avis préalable d’une Commission consultative.
2. La Commission consultative est composée, en nombre égal, de fonctionnaires nationaux de chacun des trois pays et est présidée par un juge de l’ordre judiciaire d’un des trois pays.
3. Les membres et le président de la Commission consultative sont nommés pour une durée de 6 ans par le Comité de Ministres. Le Comité de Ministres établit un règlement en vue de la nomination des membres de la Commission consultative.
4. Le président de la Commission consultative et chaque membre ont un suppléant, désigné selon les modalités prévues par le règlement visé à l’alinéa 3.
5. La Commission consultative fixe son règlement d’ordre intérieur et son règlement de procédure et les soumet à l’approbation du Comité de Ministres.
1. L’avis de la Commission consultative est communiqué immédiatement à l’autorité dont la décision est attaquée et à la personne qui a introduit le recours interne.
2. L’autorité statue sur le recours interne par décision motivée.
1. Lorsque trois mois se sont écoulés depuis qu’un agent a demandé par écrit à l’autorité de prendre une décision ou depuis que l’avis visé à l’article 6, alinéa 1er (recours interne) a été communiqué, l’autorité est considérée, si elle n'a pas pris de décision, comme ayant pris une décision de rejet.
2. L’autorité peut, par décision motivée et notifiée à l’intéressé, prolonger de deux mois au maximum le délai susvisé.
Le recours est introduit par requête déposée au greffe de la Cour dans les deux mois qui suivent la date à laquelle le requérant a eu connaissance de la décision attaquée ou celle à laquelle une décision de rejet est censée prise conformément aux dispositions du Chapitre III.
1. Dans un délai à fixer par le Président de la Chambre, l’Organisation dépose au greffe de la Cour un mémoire en réponse à la requête introductive.
2. Ce mémoire est accompagné de tous les documents en possession de l’Organisation qui peuvent être utiles à l’instruction de l’affaire. Sont notamment à joindre au mémoire les documents et l’avis de la Commission consultative, ainsi que la décision prise sur le recours interne.
3. Le Président de la Chambre peut enjoindre aux parties de déposer au greffe de la Cour des notes et documents complémentaires.
1. La procédure est écrite sauf si l’une des parties demande la procédure orale ou si la Cour l’ordonne d’office.
2. Les audiences sont publiques, à moins que la Chambre n’en décide autrement par décision motivée.
1. A l’audience, la Chambre entend les témoins et experts qu’elle a fait citer, soit d’office, soit à la demande des parties.
2. Le Président de la Chambre fait prêter serment aux témoins et experts avant qu’ils soient entendus. Le serment est prêté ou, le cas échéant, remplacé par une promesse suivant les modalités prévues par la législation nationale du témoin ou de l’expert.
3. Le Président de la Chambre fixe en équité les indemnités des témoins et experts.
Lorsqu’un agent peut justifier d’un intérêt, elle est habilitée à intervenir dans l’instance dans les conditions fixées par le règlement de procédure de la Cour.
1. Si la Chambre juge le recours fondé, elle peut annuler la décision attaquée ou accorder des compensations à charge de l’Organisation pour la réparation intégrale du préjudice subi par l’agent.
2. Dans les litiges à caractère pécuniaire, la Chambre statue en pleine juridiction.
3. Les litiges à caractère pécuniaire s’entendent des litiges portant sur l’existence ou l’étendue d’une obligation financière.
La Cour arrête le règlement de procédure de la Chambre et le soumet à l’approbation du Comité de Ministres.
1. Le français et le néerlandais sont les langues utilisées par et devant la Chambre. La langue de la procédure est celle dans laquelle la requête introductive a été rédigée.
2. Les témoins utilisent la langue de leur choix.
3. La traduction des documents et des interventions orales est assurée gratuitement par le greffe.
Dans son arrêt définitif, la Chambre liquide les dépens et se prononce sur la contribution au paiement de ceux-ci. Elle peut inclure totalement ou partiellement les frais de représentation ou d’assistance du requérant dans les dépens.
Le greffier de la Cour notifie aux parties, dans le plus bref délai, tout arrêt intervenu.
Les arrêts de la Chambre qui comportent une obligation pécuniaire forment titre exécutoire dont la mise en oeuvre contre l’Organisation ne peut avoir lieu que de l’autorisation de la Chambre.
L’exécution est régie par les règles de la procédure civile en vigueur dans l’Etat sur le territoire duquel elle a lieu. La formule exécutoire est apposée, sans autre contrôle que celui de la vérification de l'authenticité du titre, par l'autorité nationale, que le Gouvernement de chacun des pays du Benelux désignera à cet effet et dont il donnera connaissance à la Cour et au Directeur général.
Après l'accomplissement des formalités visées aux articles 21 et 22 à la demande de l’intéressé, celui-ci peut poursuivre l’exécution forcée en saisissant directement l’organe compétent, suivant la législation nationale.
L'exécution ne peut être suspendue qu'en vertu d'un arrêt de la Chambre. Le contrôle de la régularité des mesures d'exécution relève de la compétence des juridictions nationales.
1. La Cour de Justice Benelux connaît des questions d’interprétation des dispositions du présent Protocole pour l’application du chapitre III du Traité de 1965.
2. Cette compétence est exercée par la Chambre prévue à l’article 2 du présent Protocole.
Le présent Protocole fait partie intégrante du Traité relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux, signé à Bruxelles le 31 mars 1965. A défaut de disposition expresse dans le présent Protocole, les principes généraux et les règles, tels qu’énoncés dans ledit Traité et dans le règlement de procédure de la Cour, sont applicables à la procédure visée par le présent Protocole.
EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés à cet effet, ont signé le présent Protocole.
FAIT à Bruxelles, le 24 octobre 2008, en triple exemplaire, en langues française et néerlandaise, les deux textes faisant également foi.
K. DE GUCHT
J. ASSELBORN
mme J.H.M. POLLMANN-ZAAL
Zie Trb. 1973, 173.
Het Aanvullend Protocol van 24 oktober 2008 bij het onderhavige Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Aanvullend Protocol kan worden gebonden.
Zie Trb. 1973, 173.
Bekrachtiging is voorzien in artikel 27, eerste lid.
Partij |
Ondertekening |
Ratificatie |
Type* |
In werking |
Opzegging |
Buiten werking |
---|---|---|---|---|---|---|
België |
24-10-08 |
|||||
Luxemburg |
24-10-08 |
|||||
Nederlanden, het Koninkrijk der |
24-10-08 |
|||||
– Nederland |
||||||
– Ned. Antillen |
||||||
– Aruba |
||||||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R= Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend |
Zie Trb. 1973, 173.
De bepalingen van het Aanvullend Protocol van 24 oktober 2008 bij het onderhavige Verdrag zullen ingevolge zijn artikel 27, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de maand, volgend op de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging.
Zie Trb. 1965, 71, Trb. 1965, 196, Trb. 1966, 243, Trb. 1973, 173, Trb. 1984, 129 en Trb. 1986, 192.
Het Aanvullend Protocol van 24 oktober 2008 bij het onderhavige Verdrag vervangt ingevolge zijn artikel 28 met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding:
Titel |
: |
Protocol betreffende de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-merkenbureau en het Benelux-Bureau voor tekeningen of modellen Brussel, 11 mei 1974 |
Tekst |
: |
Trb. 1974, 162 (Nederlands en Frans) |
Laatste Trb. |
: |
Titel |
: |
Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie; ’s-Gravenhage, 3 februari 1958 |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof; Brussel, 25 oktober 1966 |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie; ’s-Gravenhage, 29 april 1969 |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen); ’s-Gravenhage, 25 februari 2005 |
Tekst |
: |
Trb. 2005, 96 (Nederlands en Frans) |
Laatste Trb. |
: |
Uitgegeven de eenentwintigste januari 2009.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. VERHAGEN
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2009-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.