Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2006, 135 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2006, 135 | Verdrag |
Overeenkomst tussen de Regeringen van de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Macedoonse Regering betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen; (met Uitvoeringsprotocol en Bijlagen)
Voorburg, 30 mei 2006
Overeenkomst tussen de Regeringen van de Benelux-staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Macedoonse regering betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameovereenkomst)
De Regeringen van de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden), die krachtens de bepalingen van de op 11 april 1960 gesloten Benelux-Overeenkomst gemeenschappelijk optreden, en de Macedoonse Regering,
Hierna genoemd „de Overeenkomstsluitende Partijen’’,
Ernaar strevend de overname van personen die zich illegaal op het grondgebied van de Staat van een andere Overeenkomstsluitende Partij ophouden, dat wil zeggen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, en de doorgeleiding van te repatriëren personen in een geest van samenwerking en op basis van wederkerigheid te vergemakkelijken,
Zijn het volgende overeengekomen:
1. In deze Overeenkomst dient te worden verstaan onder grondgebied:
(1) voor de Benelux-Staten: het gezamenlijke grondgebied in Europa van het Koninkrijk België, van het Groothertogdom Luxemburg en van het Koninkrijk der Nederlanden;
(2) voor de Macedoonse Regering: het Macedoonse grondgebied.
2. In deze Overeenkomst dient te worden verstaan:
(1) onder „derde Staat’’: elke Staat die geen Staat van de Overeenkomstsluitende Partijen is;
(2) onder „onderdaan van een derde Staat’’: eenieder die geen onderdaan van één der Staten van de Overeenkomstsluitende Partijen is;
(3) onder „buitengrenzen’’:
a) de eerst overschreden grens die niet een gemeenschappelijke grens van de Overeenkomstsluitende Partijen is;
b) iedere binnen het Benelux-gebied of op het Macedoonse grondgebied gelegen lucht- of zeehaven, waar personenverkeer van of naar een derde Staat plaatsvindt.
1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij neemt op verzoek van de andere Overeenkomstsluitende Partij, zonder formaliteiten de persoon over die niet of niet meer voldoet aan de op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij de nationaliteit van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij heeft.
Hetzelfde geldt voor personen die na binnenkomst op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de nationaliteit van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij hebben verloren en die niet ten minste een naturalisatietoezegging van de kant van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij hebben ontvangen.
2. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verstrekt op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij en overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, onverwijld de voor de teruggeleiding van de over te nemen persoon noodzakelijke reisdocumenten.
3. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij neemt deze persoon onder dezelfde voorwaarden terug, indien later wordt vastgesteld dat deze op het moment van het verlaten van het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij niet de nationaliteit van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij had. Dit geldt niet wanneer de verplichting tot overname volgt uit het feit dat de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij deze persoon na binnenkomst op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de eigen nationaliteit heeft ontnomen, zonder ten minste een naturalisatietoezegging van de kant van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij te hebben ontvangen.
1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij neemt op verzoek van de andere Overeenkomstsluitende Partij en zonder formaliteiten de onderdanen van een derde Staat over die niet of niet meer voldoen aan de op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat deze onderdanen van een derde Staat het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij zijn doorgereisd of aldaar hebben verbleven.
2. De verplichting tot overname als bedoeld in lid 1 geldt niet ten aanzien van een onderdaan van een derde Staat die bij zijn binnenkomst op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij in het bezit was van een geldige verblijfstitel van deze Overeenkomstsluitende Partij of na zijn binnenkomst in het bezit is gesteld van een door deze Overeenkomstsluitende Partij afgegeven verblijfstitel.
3. De verplichting tot overname als bedoeld in lid 1 geldt niet ten aanzien van onderdanen van een derde Staat die met de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een gemeenschappelijke grens hebben.
4. De bepalingen als bedoeld in lid 1 zijn evenwel niet van toepassing wanneer de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een regeling van visumvrije binnenkomst toepast ten aanzien van de derde Staat waarvan de betrokkene onderdaan is.
1. Indien een op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij aangekomen persoon niet voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf en in het bezit is van een door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij afgegeven geldig visum of geldige verblijfstitel, neemt die Overeenkomstsluitende Partij op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, zonder formaliteiten, deze persoon over.
2. Indien beide Overeenkomstsluitende Partijen een visum of een verblijfstitel hebben afgegeven, is de Overeenkomstsluitende Partij van wie het visum of de verblijfstitel het laatst vervalt, verantwoordelijk.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de afgifte van een transitvisum.
Onder verblijfstitels als bedoeld in artikel 3, lid 2, en artikel 4, wordt verstaan een door een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven vergunning, ongeacht van welke aard, die recht geeft op verblijf op het grondgebied van de Staat van die Overeenkomstsluitende Partij. Onder deze omschrijving valt niet de tijdelijke toelating tot verblijf op het grondgebied van de Staat van een Overeenkomstsluitende Partij met het oog op de behandeling van een asielverzoek.
1. Het bewijs van de nationaliteit overeenkomstig artikel 2 kan worden geleverd door middel van de navolgende documenten:
(1) voor de Macedoonse onderdanen:
– reisdocument: persoonlijk paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort en laissez-passer (vrijgeleide);
– identiteitskaart;
– nationaliteitsbewijs vergezeld van een ander identificatiedocument dat van een foto is voorzien;
(2) voor de onderdanen van de Benelux-Staten:
– een geldig paspoort of paspoortvervangend reisdocument met foto (lais-sez-passer);
– een geldig nationaal identiteitsbewijs;
– een geldig militair identiteitsbewijs of een ander identiteitsbewijs van het personeel van de strijdkrachten met een foto van de houder;
– een geldig zeemansboekje;
– andere officiële documenten waaruit de nationaliteit van betrokkene blijkt, afgegeven door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij en voorzien van een foto;
– een document, zoals hiervoor beschreven, waarvan de geldigheidsduur is verstreken op de datum waarop het verzoek om overname wordt verzonden.
Wanneer dergelijke documenten worden voorgelegd, erkennen de Overeenkomstsluitende Partijen de nationaliteit zonder verdere formaliteiten.
2. Het begin van bewijs van de nationaliteit overeenkomstig artikel 2 kan worden geleverd door middel van de navolgende documenten of elementen:
(1) voor de Macedoonse onderdanen:
– één van de in lid 1, paragraaf (1), van dit artikel, genoemde documenten waarvan de geldigheidsduur is verstreken;
– een kopie van de in lid 1, paragraaf (1), van dit artikel genoemde documenten;
– een verklaring van betrokkene of van een betrouwbare getuigenverklaring vastgelegd in een door de bestuurlijke of gerechtelijke autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij opgesteld verslag;
(2) voor de onderdanen van de Benelux-Staten:
– een kopie van één van de in lid 1, paragraaf (2), van dit artikel, genoemde documenten;
– andere documenten die kunnen bijdragen tot het vaststellen van de nationaliteit van de betrokkene (rijbewijs, e.a.);
– een document waaruit een consulaire inschrijving blijkt, een nationaliteitsbewijs of een bewijs van de burgerlijke stand;
– een bedrijfspas;
– afschriften/kopieën van de onder streepje 2 tot en met 4, genoemde documenten;
– een betrouwbare getuigenverklaring;
– de verklaring van de betrokkene zelf.
Wanneer dergelijke documenten of elementen worden voorgelegd, nemen de Overeenkomstsluitende Partijen de nationaliteit als vaststaand aan, tenzij de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij het tegendeel kan bewijzen.
3. Indien geen van de in lid 1 en 2 genoemde documenten of elementen kan worden voorgelegd, doch er naar de mening van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een vermoeden bestaat met betrekking tot de nationaliteit van de terug te nemen persoon, dan treffen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij de vereiste maatregelen om de nationaliteit van de betrokkene vast te stellen. De diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij zal de persoon op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij binnen drie werkdagen ondervragen teneinde zijn nationaliteit en/of identiteit vast te stellen. De diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging van deze aangezochte Overeenkomstsluitende Partij zal aan betrokkene, onverwijld, een voor zijn terugkeer noodzakelijk document afgeven.
1. Het bewijs dat is voldaan aan de in artikelen 3 en 4 vermelde voorwaarden voor overname van onderdanen van een derde Staat kan worden geleverd door middel van de navolgende bewijsmiddelen:
(1) geldige visa of verblijfstitels afgegeven door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;
(2) visa of verblijfstitels afgegeven door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, waarvan de geldigheidsduur niet langer dan één jaar is verstreken;
(3) inreis-/uitreisstempels of soortgelijke aantekeningen in het reisdocument van de betrokkene waaruit diens binnenkomst of het verblijf op het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij blijkt of waarmee zijn binnenkomst op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij vanuit het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij kan worden aangetoond (reisroute);
(4) door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij op naam afgegeven documenten (bijvoorbeeld: rijbewijs, legitimatiebewijs);
(5) documenten van de burgerlijke stand of een inschrijving op het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij (reisdocument, identiteitskaart en overige);
(6) kopieën van de onder de punten (1) tot en met (5) genoemde documenten.
Bovengenoemde bewijsmiddelen worden tussen de Overeenkomstsluitende Partijen zonder verdere formaliteiten erkend.
2. Een begin van bewijs dat is voldaan aan de in de artikelen 3 en 4 genoemde voorwaarden voor overname van onderdanen van een derde Staat kan worden geleverd door middel van de navolgende bewijsmiddelen:
(1) op naam gestelde reisbiljetten, bescheiden of facturen indien daaruit de binnenkomst of het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij blijkt, of waarmee zijn binnenkomst op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij vanuit het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij kan worden aangetoond (bijvoorbeeld: hotelrekeningen, afspraakkaarten voor bezoek aan arts/tandarts, toegangsbewijzen voor openbare/particuliere instellingen, passagierslijsten voor vlieg- of bootreizen);
(2) inlichtingen waaruit blijkt dat de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de diensten van een reisbegeleider of reisbureau;
(3) officiële verklaringen van met name met de controle aan de grens van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij belaste ambtenaren en andere functionarissen die kunnen getuigen dat betrokkene de grens van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij heeft overschreden;
(4) officiële verklaringen van ambtenaren over de aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;
(5) sedert meer dan één jaar verlopen verblijfstitel, afgegeven door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;
(6) op schrift gestelde verklaring waarin de plaats en omstandigheden worden beschreven waaronder de betrokkene na binnenkomst op het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij is onderschept;
(7) inlichtingen die door een internationale organisatie zijn verstrekt met betrekking tot de identiteit en het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij of van diens reisroute van het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij naar dat van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;
(8) door een reisgenoot afgelegde getuigenverklaring;
(9) verklaringen van de betrokkene zelf;
(10) andere bescheiden (bijvoorbeeld niet op naam gestelde toegangskaartjes) of betrouwbare informatie aan de hand waarvan het verblijf op of de doorreis over het grondgebied van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij aannemelijk gemaakt kan worden.
Wanneer dit begin van bewijs is geleverd, nemen de Overeenkomstsluitende Partijen aan dat aan de voorwaarden is voldaan, tenzij de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij het tegendeel kan bewijzen.
3. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij neemt de overgedragen persoon als bedoeld in artikel 3 of 4 over onder dezelfde voorwaarden indien uit later onderzoek komt vast te staan dat deze persoon op het moment van het verlaten van het grondgebied van de Staat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij niet aan de in die artikelen genoemde voorwaarden voldeed.
1. Een verzoek om overname vindt schriftelijk plaats en omvat:
(1) de personalia van de betrokkene (naam, voornaam, eventueel vroegere namen, bijnamen en pseudoniemen, aliassen, geboortedatum en -plaats, geslacht en laatste verblijfplaats);
(2) de beschrijving van het paspoort of het paspoortvervangend reisdocument (onder meer volgnummer, plaats en datum van afgifte, geldigheidsduur, afgevende autoriteit) en/of enig ander bewijs waaruit de nationaliteit van de betrokkene blijkt of door middel waarvan zijn nationaliteit kan worden aangetoond of vermoed;
(3) twee pasfoto’s.
2. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij kan elke andere voor de overnameprocedure dienstige inlichting aan de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verstrekken.
3. Het verzoek om overname wordt bij de bevoegde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij ingediend en omvat de in het verzoek om overname opgesomde documenten. Er wordt een verslag van indiening/ontvangst van het verzoek en van de bij het verzoek gevoegde stukken opgesteld.
1. Een verzoek om overname moet onverwijld en in ieder geval binnen de vijftien werkdagen worden beantwoord. Deze termijn begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek om overname. Wanneer niet binnen deze termijn schriftelijk wordt geantwoord, wordt aangenomen dat met de overdracht wordt ingestemd en dat de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij met het gebruik van een door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij verstrekt reisdocument instemt.
2. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij neemt de persoon wiens overname werd aanvaard onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van een maand over. Deze termijn kan op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij worden verlengd voor de tijd dat er nog juridische of praktische belemmeringen zijn.
1. Het verzoek om overname van een eigen onderdaan kan te allen tijde worden ingediend.
2. Het verzoek om overname van een onderdaan van een derde Staat dient uiterlijk binnen één jaar na vaststelling door de Overeenkomstsluitende Partij van de binnenkomst en de aanwezigheid van bedoelde onderdaan van een derde Staat op zijn grondgebied te worden ingediend.
1. Voordat een persoon wordt overgedragen, stellen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij schriftelijk de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij in kennis van de datum en modaliteiten van de overdracht, alsmede van het eventuele gebruik van begeleiders.
2. Geen enkele wijze van vervoer, hetzij door de lucht, over land of over zee, is verboden doch, in de regel geschiedt de overdracht door de lucht. De overdracht per vliegtuig kan plaatsvinden met gebruikmaking van lijn- of chartervluchten.
3. Indien de overdracht over land geschiedt, is begeleiding door de Staat van doorreis in beginsel steeds gewenst wegens het ontbreken van iedere bevoegdheid van de begeleiders van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.
1. Onverminderd artikel 16 staan de Overeenkomstsluitende Partijen de doorgeleiding van onderdanen van derde landen over het grondgebied van hun Staat toe, indien een andere Overeenkomstsluitende Partij daarom verzoekt en de doorreis door eventuele derde Staten en de toelating tot de Staat van bestemming verzekerd is.
2. Het is niet absoluut noodzakelijk dat de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij een transitvisum afgeeft.
3. Ondanks verleende toestemming kunnen voor doorgeleiding overgenomen personen aan de andere Overeenkomstsluitende Partij worden teruggeven, indien zich later omstandigheden als bedoeld in artikel 16 voordoen of bekend worden, die doorgeleiding in de weg staan, of indien de verdere reis of de overname door de Staat van bestemming niet meer verzekerd is.
4. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het nodige om doorgeleidingen, zoals beschreven in lid 1 hierboven, te beperken tot onderdanen van een derde Staat voor wie de rechtstreekse teruggeleiding naar het land van herkomst niet mogelijk is.
De persoonsgegevens worden alleen verstrekt wanneer dit nodig is voor de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen. De verwerking en de behandeling van persoonsgegevens in een bepaald geval zijn onderworpen aan de wetgeving van de Macedoonse Regering en, wanneer de behandeling door een bevoegde autoriteit van een Benelux-Staat wordt uitgevoerd, aan de bepalingen van Richtlijn 95/46 /EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en de uit hoofde van deze Richtlijn vastgestelde nationale wetgeving. Daarenboven, mogen deze inlichtingen enkel betrekking hebben op:
(1) de personalia van de over te dragen persoon en in voorkomend geval van hun naaste verwanten (naam, voornaam, eventueel vroegere namen, bijnamen en pseudoniemen, aliassen, geboortedatum en -plaats, geslacht, huidige en, in voorkomend geval, vorige nationaliteit);
(2) paspoort, identiteitsbewijs, andere identiteitspapieren of reisdocumenten (volgnummer, plaats en datum van afgifte, geldigheidsduur, afgevende autoriteit, enz.);
(3) andere voor identificatie van de over te dragen personen dienstige gegevens;
(4) verblijfplaatsen en reisroutes;
(5) verblijfsvergunningen of door één van de Overeenkomstsluitende Partijen afgegeven visa.
1. De kosten verbonden aan het overbrengen van personen die volgens de artikelen 2, 3 en 4 worden overgenomen komen tot aan de grens van de Staat van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij ten laste van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.
2. De kosten verbonden aan de doorgeleiding tot aan de grens van de Staat van bestemming, alsmede de eventueel uit de teruggeleiding voortvloeiende kosten, komen overeenkomstig artikel 12 ten laste van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.
1. De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen elkaar onderling bijstand bij de toepassing en uitlegging van deze Overeenkomst. Daartoe stellen zij een comité van deskundigen in dat met name:
(1) de toepassing van deze Overeenkomst volgt;
(2) voorstellen doet om vraagstukken in verband met de toepassing van deze Overeenkomst op te lossen;
(3) wijzigingen van en aanvullingen op deze Overeenkomst voorstelt;
(4) passende maatregelen ter bestrijding van illegale immigratie uitwerkt en aanbeveelt.
2. De Overeenkomstsluitende Partijen behouden zich het recht voor om de voorgestelde maatregelen van het Comité al dan niet goed te keuren.
3. Het Comité bestaat uit drie vertegenwoordigers voor de Benelux-Staten en drie vertegenwoordigers voor de Macedoonse Regering. Plaatsvervangende leden worden benoemd. Indien nodig kunnen andere deskundigen bij de werkzaamheden van het Comité worden betrokken.
4. Het Comité komt indien nodig op voorstel van één der Overeenkomstsluitende Partijen bijeen.
De bepalingen van deze Overeenkomst doen geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit:
(1) het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, als gewijzigd bij het Protocol van 31 januari 1967;
(2) verdragen inzake uitlevering en doorgeleiding;
(3) het Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
(4) het Europees gemeenschapsrecht voor het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden;
(5) het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen en de op 19 juni 1990 gesloten Overeenkomst ter uitvoering van genoemd Akkoord van Schengen;
(6) internationale asielovereenkomsten;
(7) internationale conventies en overeenkomsten betreffende de overname van vreemde onderdanen.
Alle nodige praktische bepalingen voor de uitvoering van deze Overeenkomst worden in het Uitvoeringsprotocol vastgelegd.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, kan de toepassing van deze Overeenkomst tot de Nederlandse Antillen en Aruba worden uitgebreid door een kennisgeving aan de Regering van het Koninkrijk België, depositaris van deze Overeenkomst, die de overige Ondertekenende Staten hiervan in kennis stelt.
1. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van ontvangst van de nota waarbij de laatste van de Ondertekenende Staten de Regering van het Koninkrijk België kennis heeft gegeven de voor de inwerkingtreding vereiste interne formaliteiten te hebben nageleefd.
2. De Regering van het Koninkrijk België stelt ieder der Ondertekenende Staten in kennis van de in lid 1 bedoelde notificaties en van de datum van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.
1. Deze Overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.
2. Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden gezamenlijk en de Macedoonse Regering kunnen via diplomatieke weg de Regering van het Koninkrijk België informeren dat zij deze Overeenkomst volledig wensen te schorsen in verband met de bescherming van de staatsveiligheid, de openbare orde of de volksgezondheid. De Regering van het Koninkrijk België zal de andere Ondertekenende Staten hiervan onverwijld in kennis stellen. Een vergelijkbare procedure zal in acht worden genomen in het geval de Ondertekenende Staten besluiten de schorsing van de Overeenkomst in te trekken.
3. Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden gezamenlijk en de Macedoonse Regering kunnen deze Overeenkomst, na mededeling aan de Regering van het Koninkrijk België, die de overige Ondertekenende Staten hiervan in kennis stelt, om ernstige redenen opzeggen.
4. De schorsing, de intrekking van de schorsing of de opzegging van deze Overeenkomst wordt van kracht op de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin de kennisgeving bedoeld in respectievelijk lid 2 en lid 3 door de Regering van het Koninkrijk België is ontvangen.
De Regering van het Koninkrijk België is depositaris van deze Overeenkomst.
Ten blijke waarvan de vertegenwoordigers van de Ondertekenende Staten, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN te Voorburg, op 30 mei 2006, in de Franse, Nederlandse en Macedoonse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek.
Het origineel zal worden nedergelegd bij de Regering van het Koninkrijk België, depositaris van deze Overeenkomst, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan aan alle Ondertekende Staten toezendt.
Voor de Regering van het Koninkrijk België
L. TEIRLINCK
Voor de Regering van het Groothertogdom Luxemburg
J. GRAFF
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
B. R. BOT
Voor de Macedoonse Regering
I. MITREVA
Uitvoeringsprotocol van de Overeenkomst tussen de Regeringen van de Benelux-staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Macedoonse regering betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameovereenkomst)
De Regeringen van de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Macedoonse Regering met het oog op de toepassing van de Overeenkomst tussen de Regeringen van de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Macedoonse Regering betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen
Zijn het volgende overeengekomen:
1. De verzoeken om overname worden gedaan, wanneer de identiteit en de nationaliteit van de over te nemen persoon zijn aangetoond of aannemelijk gemaakt krachtens de artikelen 6 en 7 van de Overeenkomst. Deze verzoeken dienen te worden ingediend conform artikel 8 van de Overeenkomst.
2. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij richt een verzoek tot de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij.
3. Het verzoek bevat:
– naam en adres van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, nummer van het dossier en de datum van het verzoek;
– naam en adres van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;
– de inleidende tekst die luidt: „Wij vragen dat de persoon ten aanzien van wie kan worden aangenomen dat voor hem/haar de overnameverplichting conform de artikelen 2, 3 en 4 van de Overeenkomst bestaat, op het grondgebied van het Koninkrijk België (het Groothertogdom Luxemburg/ het Koninkrijk der Nederlanden op het Macedoonse grondgebied) wordt overgenomen’’;
– de gegevens inzake de over te nemen persoon;
– zo nodig, de gegevens betreffende de minderjarige kinderen;
– de handtekening van de vertegenwoordiger en de officiële stempel van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.
4. De te verstrekken gegevens over de over te nemen persoon zijn de volgende:
4.1. Persoonlijke gegevens:
– naam en voornamen;
– geboortedatum;
– geboorteplaats en -land;
– geslacht;
– plaats van de laatste woonplaats op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;
– zo nodig, vroegere naam, pseudoniem of bijnaam.
4.2. Beschrijving van het paspoort of paspoortvervangend reisdocument (met name het nummer van de serie, plaats en datum van uitgifte, geldigheidsduur, afgevende autoriteit) en/of elk ander document dat het mogelijk maakt om de nationaliteit van de betrokkene vast te stellen of aannemelijk te maken.
4.3. Twee (2) pasfoto’s.
5. Gegevens betreffende de minderjarige kinderen:
– naam en voornamen;
– verwantschap met de houder van het reisdocument;
– geboortedag, -maand en -jaar;
– geboorteplaats.
Bijgevoegd worden:
– geboorteakte voor een op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij geboren kind;
– zo mogelijk, de geboorteakte voor een op het grondgebied van een andere Staat geboren kind;
– een foto voor elk kind van vijf (5) jaar of ouder.
1. Het antwoord op het verzoek wordt door de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij conform de in artikel 9 van de Overeenkomst gestelde termijnen overgemaakt.
2. Het antwoord op het verzoek bevat:
– naam en adres van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, dossiernummer en de datum van het antwoord op het verzoek;
– naam en adres van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;
– naam en voornamen, geboorteplaats en -datum van de betrokkene;
– verklaring ter bevestiging dat er voor de betrokkene een overnameverplichting bestaat conform de bepalingen van de artikelen 2, 3 en 4 van de Overeenkomst
of
– ingeval van een negatief antwoord een verklarende nota waarin wordt aangegeven waarom voor de betrokkene de identiteit niet kon worden vastgesteld en/of dat de overnameverplichting conform de bepalingen van de artikelen 2, 3 of 4 niet op hem/haar van toepassing is.
1. De bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij overhandigt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij het positieve antwoord op het verzoek met het oog op de afgifte van het reisdocument.
2. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij geeft op grond van het positieve antwoord op het verzoek het reisdocument af voor de persoon van wie de overname is toegestaan.
3. Het reisdocument heeft een geldigheidsduur van tenminste één (1) maand.
4. Wanneer de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij niet in staat is een persoon vóór de datum waarop het reisdocument verloopt over te dragen dient zij de betrokken bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daarvan in kennis te stellen. Zodra de effectieve overdracht van de betrokkene kan plaatsvinden dient de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij een nieuw reisdocument te verstrekken met eenzelfde geldigheidsduur en dit binnen de vijf (5) werkdagen die volgen op een verzoek daartoe van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.
1. De bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, via de diplomatieke vertegenwoordiging, per telefax of via elektronische weg, minimaal drie werkdagen vóór de geplande overdracht in kennis van haar intentie daartoe over te gaan. Daartoe wordt gebruik gemaakt van het formulier dat als bijlage 1 aan dit Uitvoeringsprotocol is gehecht.
2. Indien de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij in de onmogelijkheid verkeert de over te nemen persoon binnen de in artikel 9, lid 2, van de Overeenkomst genoemde termijn van één maand over te dragen, stelt zij de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, via de diplomatieke vertegenwoordiging, daarvan onverwijld in kennis. Zodra de effectieve overdracht van de betrokkene kan plaatsvinden, stelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daarvan in kennis, overeenkomstig de in lid 1, bedoelde procedure en termijnen.
3. Indien medische redenen vervoer over de weg of over zee rechtvaardigen, maken de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij daarvan afzonderlijk melding op het formulier dat als bijlage 1 aan dit Uitvoeringsprotocol is gehecht.
1. Indien de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij ondersteuning van de doorgeleiding door de autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij noodzakelijk acht, richt zij een daartoe strekkend verzoek aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij. Bij gelegenheid van het antwoord op het verzoek om doorgeleiding, bericht de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij of zij kan voorzien in de aangevraagde ondersteuning. De Overeenkomstsluitende Partijen maken daartoe gebruik van het formulier dat als bijlage 2 aan dit Uitvoeringsprotocol is gehecht en treden zo nodig met elkaar in overleg.
2. Indien de betrokkene wordt begeleid, geschieden de bewaking en het aan boord brengen onder het gezag van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij en, voor zover mogelijk, met de ondersteuning van deze Overeenkomstsluitende Partij.
De Overeenkomstsluitende Partijen delen elkaar, uiterlijk vijftien (15) dagen na de sluiting van dit Uitvoeringsprotocol, schriftelijk mede via welke grensovergangen personen worden overgedragen en toegelaten. Iedere wijziging delen zij elkaar onverwijld mede.
De Overeenkomstsluitende Partijen wisselen uiterlijk vijftien (15) dagen na de sluiting van dit Uitvoeringsprotocol, een lijst van de voor de uitvoering van de Overeenkomst bevoegde autoriteiten uit. Iedere wijziging in deze lijst delen zij elkaar onverwijld mede.
De Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar binnen de dertig (30) dagen na de inwerkingtreding van de Overeenkomst in kennis van de samenstelling van hun delegatie in het krachtens artikel 15 van de Overeenkomst bepaalde Comité van deskundigen. Iedere wijziging in hun delegatie delen zij elkaar onverwijld mede.
Het onderhavige Protocol zal van toepassing zijn vanaf de dag van de inwerkingtreding van de Overeenkomst, gesloten tussen de Regeringen van de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Macedoonse Regering betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen.
GEDAAN te Voorburg op 30 mei 2006, in de Franse, Nederlandse en Macedoonse taal, zijnde de teksten in de drie talen gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk België
L. TEIRLINCK
Voor de Regering van het Groothertogdom Luxemburg
J. GRAFF
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
B. R. BOT
Voor de Macedoonse Regering
I. MITREVA
Accord entre les Gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duche de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas) et le Gouvernement Macedonien relatif à la réadmission des personnes en séjour irrégulier (Accord de readmission)
Les Gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas) agissant de concert en vertu des dispositions de la Convention Benelux du 11 avril 1960 et le Gouvernement macédonien,
Ci-après dénommés «les Parties contractantes»,
Désireux de faciliter la réadmission des personnes qui séjournent irrégulièrement sur le territoire de l’Etat d’une autre Partie contractante, c’est-à-dire des personnes qui ne remplissent pas ou ne remplissent plus les conditions d’entrée ou de séjour en vigueur, ainsi que le transit des personnes à rapatrier dans un esprit de coopération et sur la base de la réciprocité,
Sont convenus de ce qui suit:
1. Aux termes du présent Accord il faut entendre par territoire:
(1) pour les Etats du Benelux: l’ensemble des territoires, en Europe, du Royaume de Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays-Bas;
(2) pour le Gouvernement macédonien: le territoire macédonien.
2. Aux termes du présent Accord il faut entendre par:
(1) «Etat tiers»: tout Etat autre que les Etats des Parties contractantes;
(2) «ressortissant d’un Etat tiers»: toute personne qui n’est pas un ressortissant de l’un des Etats des Parties contractantes;
(3) «frontières extérieures»:
a) la première frontière franchie qui n’est pas commune aux Parties contractantes;
b) tout aéroport ou tout port de mer situé sur le territoire du Benelux ou sur le territoire macédonien par lesquelss’effectue un mouvement de personnes en provenance ou à destination d’un Etat tiers.
1. Chaque Partie contractante réadmet sur le territoire de son Etat sans formalité à la demande de l’autre Partie contractante, toute personne qui, se trouvant sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante, ne remplit pas ou ne remplit plus les conditions d’entrée ou de séjour en vigueur, lorsqu’il peut être prouvé ou valablement présumé qu’elle possède la nationalité de l’Etat de la Partie contractante requise. Il en est de même pour toute personne qui, après son entrée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante, a perdu la nationalité de la Partie contractante requise et n’a pas obtenu au moins une assurance de naturalisation de la part de la Partie contractante requérante.
2. A la demande de la Partie contractante requérante, et conformément aux dispositions de l’article 6, la Partie contractante requise délivre sans tarder les documents de voyage nécessaires à la reconduite des personnes à réadmettre.
3. La Partie contractante requérante réadmet cette personne dans les mêmes conditions, s’il est déterminé ultérieurement qu’elle ne possédait pas la nationalité de l’Etat de la Partie contractante requise au moment de sa sortie du territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante. Tel n’est pas le cas lorsque l’obligation de réadmission résulte du fait que la Partie contractante requise a déchu cette personne de sa nationalité après son entrée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante, sans que l’intéressé ait au moins obtenu de la Partie contractante requérante l’assurance d’une naturalisation.
1. Chaque Partie contractante réadmet sur le territoire de son Etat à la demande de l’autre Partie contractante et sans formalité, les ressortissants d’un Etat tiers qui ne répondent pas ou ne répondent plus aux conditions d’entrée ou de séjour sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante lorsqu’il peut être prouvé ou valablement présumé que ces ressortissants d’un Etat tiers ont transité ou séjourné sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise.
2. L’obligation de réadmission visée au paragraphe 1er n’est pas applicable au ressortissant d’un Etat tiers qui, lors de son entrée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante, était en possession d’un titre de séjour en cours de validité délivré par cette Partie contractante, ou qui, après son entrée, s’est vu délivrer un titre de séjour par ladite Partie contractante.
3. L’obligation de réadmission visée au paragraphe 1er n’est pas applicable aux ressortissants d’un Etat tiers qui a une frontière commune avec l’Etat de la Partie contractante requérante.
4. Les dispositions visées au paragraphe 1er ne sont toutefois pas applicables lorsque la Partie contractante requérante applique un régime d’entrée sans visa à l’égard de l’Etat tiers dont la personne concernée est ressortissant.
1. Si une personne, arrivée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante, ne remplit pas les conditions d’entrée ou de séjour en vigueur, et qu’elle dispose d’un visa en cours de validité délivré par l’autre Partie contractante ou d’un titre de séjour en cours de validité délivré par la Partie contractante requise, cette dernière réadmet cette personne sur le territoire de son Etat sans formalité à la demande de la Partie contractante requérante.
2. Si les deux Parties contractantes ont délivré un visa ou un titre de séjour, la Partie contractante compétente est celle dont le visa ou le titre de séjour expire en dernier lieu.
3. Les paragraphes 1er et 2 ne sont pas applicables à la délivrance d’un visa de transit.
Par titre de séjour au sens de l’article 3, paragraphe 2, et de l’article 4, il faut entendre toute autorisation, de quelque type que ce soit, délivré par une Partie contractante, qui donne le droit de séjourner sur le territoire de son Etat. Cette définition ne comprend pas l’autorisation de séjour temporaire sur le territoire de l’Etat d’une Partie contractante délivréeaux fins de traitement d’une demande d’asile.
1. La preuve de la nationalité conformément à l’article 2, peut être apportée au moyen des documents mentionnés ci-après:
(1) pour les ressortissants macédoniens:
– un document de voyage: passeport personnel, passeport diplomatique, passeport de service et laissez-passer (sauf-conduit);
– une carte d’identité;
– un certificat de nationalité, ensemble avec un autre document d’identification muni d’une photographie;
(2) pour les ressortissants des Etats du Benelux:
– un passeport ou un document de voyage avec photographie (laissez-pas-ser) en tenant lieu en cours de validité;
– un document d’identité national en cours de validité;
– un document d’identité militaire ou un autre document d’identité du personnel des forces armées avec une photographie du titulaire, en cours de validité;
– un livret de marin en cours de validité;
– d’autres documents officiels attestant de la nationalité de l’intéressé, délivrés par la Partie contractante requise et pourvus d’une photographie;
– un document tel que décrit ci-dessus, dont la durée de validité est périmée à la date d’envoi de la demande de réadmission.
Lorsque de tels documents sont présentés, les Parties contractantes reconnaissent la nationalité sans autres formalités.
2. La nationalité conformément à l’article 2, est valablement présumée au moyen des documents ou éléments mentionnés ci-après:
(1) pour les ressortissants macédoniens:
– un des documents énumérés au paragraphe 1er, alinéa (1), ci-dessus dont la durée de validité est périmée;
– une copie des documents énumérés dans le paragraphe 1er, alinéa (1), ci-dessus;
– une déclaration de la personne concernée ou d’un témoin de bonne foi figurant dans un procès-verbal établi par les autorités administratives ou juridiques de la Partie contractante requérante;
(2) pour les ressortissants des Etats du Benelux:
– une copie de l’un des documents énumérés au paragraphe 1er, alinéa (2), ci-dessus;
– d’autres documents pouvant contribuer à la détermination de la nationalité de la personne concernée (permis de conduire ou autre);
– un document certifiant une immatriculation consulaire, un certificat de nationalité ou une attestation d’état-civil;
– un passeport d’une entreprise;
– des duplicata/copies des documents visés sous les tirets 2 à 4, ci-dessus;
– une déclaration d’un témoin de bonne foi;
– la déclaration de la personne concernée.
Lorsque de tels documents ou éléments sont présentés, les Parties contractantes acceptent la nationalité comme acquise, à moins que la Partie contractante requise ne puisse démontrer le contraire.
3. Si aucun des documents ou éléments visés aux paragraphes 1 et 2 ne peut être présenté, mais si de l’avis de la Partie contractante requérante il existe une présomption sur la nationalité de la personne à reprendre, les autorités compétentes de la Partie contractante requise prennent les mesures nécessaires pour déterminer la nationalité de la personne concernée. La Représentation diplomatique ou consulaire de la Partie contractante requise fera une audition de la personne concernée, en vue de déterminer sa nationalité et/ou son identité, dans un délai de trois jours ouvrables sur la demande de la Partie contractante requérante. La Représentation diplomatique ou consulaire de la Partie contractante requise délivrera, sans délai, à la personne concernée un document de voyage nécessaire à son retour.
1. La preuve qu’il est satisfait aux conditions énumérées aux articles 3 et 4 concernant la réadmission de ressortissants d’un Etat tiers peut être apportée par les moyens de preuve mentionnés ci-après:
(1) des visas ou titres de séjour en cours de validité délivrés par la Partie contractante requise;
(2) des visas ou titres de séjour délivrés par la Partie contractante requise, dont la durée de validité a expiré depuis moins d’un an;
(3) des cachets d’entrée et/ou de sortie ou des annotations similaires dans le document de voyage de la personne concernée permettant de prouver son entrée ou son séjour sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise ou son entrée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante à partir du territoire de l’Etat de la Partie contractante requise (itinéraire de son voyage);
(4) des documents nominatifs délivrés par la Partie contractante requise, (par exemple: permis de conduire, certificat de légitimation);
(5) des documents de l’état-civil ou une immatriculation sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise (document de voyage, carte d’identité et autres documents);
(6) des copies des documents visés sous les points (1) à (5) ci-dessus.
Les moyens de preuve ci-dessus sont reconnus sans autres formalités entre les Parties contractantes.
2. La preuve qu’il est satisfait aux conditions de réadmission de ressortissants d’un Etat tiers, énumérées aux articles 3 et 4, peut être valablement présumée par les moyens de preuve mentionnés ci- après:
(1) les billets de transport nominatifs, les pièces ou factures si elles attestent l’entrée ou le séjour de la personne concernée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise ou permettent de prouver son entrée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante à partir du territoire de l’Etat de la Partie contractante requise (par exemple: notes d’hôtel, cartes de rendez-vous pour une consultation de médecin/dentiste, cartes d’accès dans des institutions publiques/privées, listes de passagers pour les voyages en avion ou en bateau);
(2) des informations révélant que la personne concernée a utilisé les services d’un accompagnateur de voyage ou d’un bureau de voyages;
(3) des déclarations officielles en particulier d’agents à la frontière de l’Etat de la Partie contractante requise et d’autres fonctionnaires pouvant témoigner que la personne concernée a franchi la frontière de l’Etat de la Partie contractante requise;
(4) des déclarations officielles de fonctionnaires concernant la présence de la personne concernée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise;
(5) un titre de séjour expiré depuis plus d’un an, délivré par la Partie contractante requise;
(6) une déclaration écrite décrivant le lieu et les circonstances dans lesquels la personne concernée a été interceptée après l’entrée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante;
(7) des informations qui ont été fournies par une organisation internationale concernant l’identité et le séjour de la personne concernée sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise ou de l’itinéraire qu’elle a suivi à partir du territoire de l’Etat de la Partie contractante requise vers celui de l’Etat de la Partie contractante requérante;
(8) une déclaration de témoin présentée par une personne ayant accompagné la personne concernée lors de son voyage;
(9) des déclarations de la personne concernée;
(10) d’autres pièces (par exemple des cartes d’entrée non nominatives) ou des informations dignes de foi permettant de faire présumer suffisamment le séjour ou le transit sur le territoire de l’Etat de la Partie contractante requise.
Si cette preuve est valablement présumée, les Parties contractantes acceptent qu’il soit satisfait aux conditions, à moins que la Partie contractante requise ne puisse prouver le contraire.
3. La Partie contractante requérante admet dans les mêmes conditions la personne remise visée sous l’article 3 ou 4 s’il s’avère suite à une enquête ultérieure que celle-ci ne répondait pas aux conditions fixées dans ces articles au moment où elle a quitté le territoire de l’Etat de la Partie contractante requérante.
1. Toute demande de réadmission sera faite par écrit et comprendra
(1) les données personnelles de la personne concernée (le nom, le prénom, le cas échéant, les noms antérieurs, surnoms et pseudonymes, les noms d’emprunt, la date et le lieu de naissance, le sexe et le dernier lieu de résidence);
(2) la description du passeport ou du document de voyage en tenant lieu (notamment le numéro de série, le lieu et la date de délivrance, la durée de validité, l’autorité émettrice) et/ou toute autre preuve documentaire permettant l’établissement ou la preuve de la nationalité de la personne concernée;
(3) deux photographies d’identité.
2. La Partie contractante requérante pourra présenter à la Partie contractante requise tout autre élément d’information utile à la procédure de réadmission.
3. La demande de réadmission sera introduite auprès de la mission diplomatique ou consulaire compétente de la Partie contractante requise et comprendra les documents énumérés dans la demande de réadmission. Un procès-verbal de dépôt/reçu de la demande et des documents joints à la demande sera établi.
1. Une demande de réadmission doit recevoir une réponse sans délai et, en tout état de cause, dans un délai de quinze jours ouvrables. Ce délai commence à courir à la date de réception de la demande de réadmission. Si aucune réponse écrite n’est parvenue à l’expiration de ce délai, le transfert est réputé approuvé et la Partie contractante requise est réputée accepter l’utilisation d’un document de voyage délivré par la Partie contractante requérante.
2. Partie contractante requise réadmet sur le territoire de son Etat sans délai la personne dont la réadmission a été acceptée, dans un délai maximum d’un mois. A la demande de la Partie contractante requérante, ce délai peut être prolongé aussi longtemps que des obstacles d’ordre juridique ou pratique l’exigent.
1. La demande de réadmission d’un ressortissant propre peut être formulée à tout moment.
2. La demande de réadmission d’un ressortissant d’un Etat tiers doit être formulée dans un délai maximum d’un an à compter de la date à laquelle la Partie contractante a constaté l’entrée et la présence dudit ressortissant d’un Etat tiers sur son territoire.
1. Avant de transférer une personne, les autorités compétentes de la Partie contractante requérante informent par écrit les autorités compétentes de la Partie contractante requise de la date et des modalités du transfert, ainsi que du recours éventuel à des escortes.
2. Aucun moyen de transport, que ce soit par voie aérienne, terrestre ou maritime, n’est interdit mais, de manière générale, le retour s’effectue par voie aérienne. Le transfert par voie aérienne peut s’effectuer dans le cadre de vols réguliers ou de vols charter.
3. Si le transfert s’effectue par voie terrestre, l’escorte est en principe toujours souhaitée pour traverser l’Etat de transit vu que les escortes de la Partie contractante requérante n’y disposent d’aucune compétence.
1. Sans préjudice de l’article 16, les Parties contractantes permettent le transit de ressortissants d’un Etat tiers par le territoire de leur Etat, si une autre Partie contractante en fait la demande et que leur transit par des Etats tiers éventuels et leur admission dans l’Etat de destination sont garanties.
2. Il n’est pas indispensable que la Partie contractante requise délivre un visa de transit.
3. Malgré l’autorisation donnée, des personnes admises à des fins de transit peuvent être remises à l’autre Partie contractante, si des conditions telles que visées à l’article 16 sont de nature à empêcher le transit ou viennent à être connues, ou si la poursuite du voyage ou l’admission dans l’Etat de destination n’est plus garantie.
4. Les Parties contractantes s’efforcent de limiter les opérations de transit, telles que décrites au paragraphe 1er ci-dessus, aux ressortissants d’un Etat tiers qui ne peuvent pas être directement reconduits dans leur Etat d’origine.
La communication de données à caractère personnel n’a lieu que pour autant que cette communication est nécessaire à l’exécution du présent Accord par les autorités compétentes des Parties contractantes. Le traitement des données à caractère personnel, dans les cas d’espèce, est régi par la législation du Gouvernement macédonien et, lorsque le traitement est effectué par une autorité compétente d’un Etat du Benelux, par les dispositions de la Directive 95/46 /CE du 24 octobre 1995 relative à la protection des personnes physiques à l’égard du traitement de données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et de la législation nationale adoptée en application de cette Directive. En outre, les renseignements ne peuvent concerner que:
(1) les données personnelles des personnes à remettre et, le cas échéant, de leurs parents proches (le nom, le prénom, le cas échéant, les noms antérieurs, surnoms et pseudonymes, les noms d’emprunt, la date et le lieu de naissance, le sexe, la nationalité actuelle et antérieure le cas échéant);
(2) le passeport, la carte d’identité, les autres documents d’identité ou de voyage (le numéro de série, la date et le lieu de délivrance, la durée de validité, l’autorité émettrice, etc.);
(3) d’autres données nécessaires à l’identification des personnes à remettre;
(4) les lieux de séjour et l’itinéraire du voyage;
(5) les autorisations de séjour ou les visas délivrés par une des Parties contractantes.
1. Les frais de transport des personnes qui sont réadmises conformément aux articles 2, 3 et 4 sont à la charge de la Partie contractante requérante jusqu’à la frontière de l’Etat de la Partie contractante requise.
2. Les frais de transit jusqu’à la frontière de l’Etat de destination ainsi que, le cas échéant, les frais résultant du voyage de retour sont à la charge de la Partie contractante requérante conformément à l’article 12.
1. Les Parties contractantes se prêtent mutuellement assistance pour l’application et l’interprétation du présent Accord. A cette fin, elles instituent un comité d’experts chargé en particulier:
(1) de suivre l’application du présent Accord;
(2) de faire des propositions afin de régler les problèmes que posent l’application du présent Accord;
(3) de proposer des modifications et des compléments au présent Accord;
(4) d’élaborer et de recommander des mesures appropriées visant à lutter contre l’immigration illégale.
2. Les Parties contractantes se réservent d’approuver ou de désapprouver les mesures proposées par le Comité.
3. Le Comité se compose de trois représentants pour les Etats du Benelux et de trois représentants pour le Gouvernement macédonien. En cas de besoin, les membres suppléants sont nommés. D’autres experts peuvent être associés aux travaux du Comité.
4. Le Comité se réunit en cas de nécessité sur proposition d’une des Parties contractantes.
Le présent Accord ne porte pas atteinte aux obligations découlant:
(1) de la Convention du 28 juillet 1951 relative au statut des réfugiés, modifiée par le Protocole du 31 janvier 1967 relatif au statut des réfugiés;
(2) des traités relatifs à l’extradition et au transit;
(3) de la Convention du 4 novembre 1950 relative à la sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales;
(4) du droit communautaire européen pour le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas;
(5) de l’Accord de Schengen du 14 juin 1985 relatif à la suppression graduelle des contrôles aux frontières communes et de la Convention d’application de cet Accord de Schengen du 19 juin 1990;
(6) de conventions internationales en matière d’asile;
(7) de conventions et accords internationaux relatifs à la réadmission des ressortissants étrangers.
Toutes les dispositions pratiques nécessaires à l’application du présent Accord sont arrêtées dans le Protocole d’application.
En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, l’application du présent Accord peut être étendue aux Antilles néerlandaises et à Aruba par une notification au Gouvernement du Royaume de Belgique, dépositaire du présent Accord, qui en informera les autres Etats signataires.
1. Le présent Accord entrera en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la date de réception de la notification par laquelle le der-nier des Etats signataires aura signifié au Gouvernement du Royaume de Belgique l’accomplissement des formalités internes requises pour son entrée en vigueur.
2. Le Gouvernement du Royaume de Belgique informera chacun des Etats signataires des notifications visées au paragraphe 1er et de la date de l’entrée en vigueur du présent Accord.
1. Le présent Accord est conclu pour une durée indéterminée.
2. Le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas conjointement, et le Gouvernement macédonien peuvent par la voie diplomatique informer le Gouvernement du Royaume de Belgique qu’ils suspendent complètement le présent Accord pour des raisons liées à la protection de la sûreté de l’État, de l’ordre public ou de la santé publique. Le Gouvernement du Royaume de Belgique en informera les autres Etats signataires. La même procédure sera appliquée quand les Etats signataires décideront d’annuler la suspension du présent Accord.
3. Le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas conjointement, et le Gouvernement macédonien peuvent, après en avoir donné notification au Gouvernement du Royaume de Belgique, qui en informera les autres Etats signataires, dénoncer le présent Accord pour des raisons importantes.
4. La suspension, l’annulation de la suspension ou la dénonciation du présent Accord prend effet le premier jour du deuxième mois suivant celui où le Gouvernement du Royaume de Belgique a reçu la notification visée respectivement aux paragraphes 2 et 3.
Le Gouvernement du Royaume de Belgique est dépositaire du présent Accord.
En foi de quoi, les représentants des Etats signataires, dûment autorisés à cet effet, ont apposé leurs signatures au bas du présent Accord.
FAIT à Voorburg le 30 mai 2006, en langues française, néerlandaise et macédonienne, chacun des trois textes faisant également foi.
L’original sera déposé auprès du Gouvernement du Royaume de Belgique, dépositaire du présent Accord, qui diffusera des copies certifiées conformes aux autres Etats signataires du présent Accord.
Pour le Gouvernement du Royaume de Belgique,
L. TEIRLINCK
Pour le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg,
J. GRAFF
Pour le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas,
B. R. BOT
Pour le Gouvernement Macédonien,
L. MITREVA
Protocole d’application de l’Accord entre les Gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duche de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas) et le Gouvernement Macedonien relatif à la réadmission des personnes en séjour irrégulier (Accord de readmission)
Les Gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas) et le Gouvernement Macédonien, aux fins de mise en application de l’Accord entre les Gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas) et le Gouvernement Macédonien relatif à la réadmission des personnes en séjour irrégulier
Sont convenus de ce qui suit:
1. Les demandes de réadmission sont faites lorsque l’identité et la nationalité de la personne à réadmettre sont prouvées ou valablement présumées conformément aux articles 6 et 7 de l’Accord. Elles sont introduites conformément à l’article 8 de l’Accord.
2. La Partie contractante requérante adresse à l’autorité compétente de la Partie contractante requise une requête.
3. La requête contient:
– le nom et l’adresse de l’autorité compétente de la Partie contractante requérante, le numéro du dossier et la date de la requête;
– le nom et l’adresse de l’autorité compétente de la Partie contractante requise;
– le texte introductif suivant: «Nous sollicitons que la personne dont il y a des raisons de croire qu’il existe à son égard une obligation de réadmission au sens des articles 2, 3 ou 4 de l’Accord, soit réadmise sur le territoire du Royaume de Belgique (du Grand-Duché de Luxembourg/du Royaume des Pays-Bas/sur le territoire macédonien)»;
– les données relatives à la personne à réadmettre;
– les indications concernant les enfants mineurs le cas échéant;
– la signature du représentant et le sceau officiel de l’autorité compétente de la Partie contractante requérante.
4. Les données à fournir concernant la personne à réadmettre sont les suivantes:
4.1. Données personnelles:
– le nom et les prénoms;
– la date de naissance;
– le lieu et l’Etat de la naissance;
– le sexe;
– le lieu de la dernière résidence sur le territoire de la Partie contractante requise;
– le nom antérieur, pseudonyme ou surnom le cas échéant;
4.2. La description du passeport ou du document de voyage en tenant lieu (notamment le numéro de série, le lieu et la date d’émission, la durée de validité, l’autorité émettrice) et /ou tout autre document permettant d’établir ou de présumer valablement la nationalité de la personne concernée;
4.3. Deux (2) photographies d’identité.
5. Indications concernant les enfants mineurs:
– le nom et les prénoms;
– le lien de parenté avec le titulaire du titre de voyage;
– le jour, le mois et l’année de naissance;
– le lieu de naissance.
A joindre:
– l’extrait de naissance pour l’enfant né sur le territoire de la Partie contractante requérante;
– pour l’enfant né sur le territoire d’un autre Etat, l’extrait de naissance, si possible;
– une photographie pour chaque enfant âgé de plus de cinq (5) ans.
1. L’autorité compétente de la Partie contractante requise est tenue de faire connaître à l’autorité compétente de la Partie contractante requérante la réponse réservée à la demande dans les délais prévus à l’article 9 de l’Accord.
2. La réponse à la demande contient:
– le nom et l’adresse de l’autorité compétente de la Partie contractante requise, le numéro de dossier et la date de la réponse à la demande;
– le nom et l’adresse de l’autorité compétente de la Partie contractante requérante;
– le nom et les prénoms, les lieu et date de naissance de la personne concernée;
– la déclaration affirmant qu’il y a obligation de réadmission de la personne concernée au sens des dispositions des articles 2, 3 ou 4 de l’Accord
ou
– en cas de réponse négative, une note explicative indiquant que les vérifications effectuées n’ont pas permis d’établir l’identité de la personne concernée et/ou que l’obligation de réadmission au sens des articles 2,3 ou 4 ne lui est pas applicable.
1. L’autorité compétente de la Partie contractante requérante transmet à la représentation diplomatique ou consulaire de la Partie contractante requise la réponse positive à la demande, en vue d’obtenir le titre de voyage.
2. La représentation diplomatique ou consulaire de la Partie contractante requise délivre, au vu de la réponse positive à la demande, le titre de voyage à la personne dont la réadmission a été autorisée.
3. Le titre de voyage a une durée de validité d’au moins un (1) mois.
4. Lorsqu’elle n’est pas en mesure de remettre effectivement une personne avant l’expiration de la durée de validité du titre de voyage, l’autorité compétente de la Partie contractante requérante en avise l’autorité compétente de la Partie contractante requise. Dès que la remise effective de l’intéressé peut s’effectuer, l’autorité compétente de la Partie contractante requise fournit un nouveau titre de voyage, ayant la même durée de validité, dans les cinq (5) jours ouvrables qui suivent une demande à cette fin de l’autorité compétente de la Partie contractante requérante.
1. L’autorité compétente de la Partie contractante requérante informe l’autorité compétente de la Partie contractante requise, en passant par la représentation diplomatique, par télécopieur ou par voie électronique, au moins trois jours ouvrables avant le transfert envisagé de son intention d’y procéder. A cette fin, il est fait usage du formulaire joint en annexe 1 au présent Protocole d’application.
2. Si la Partie contractante requérante se trouve dans l’impossibilité de transférer la personne à réadmettre dans le délai d’un mois visé à l’article 9, paragraphe 2, de l’Accord, elle en informe sans délai l’autorité compétente de la Partie contractante requise en passant par la représentation diplomatique. Dès que la remise effective de la personne concernée peut s’effectuer, l’autorité compétente de la Partie contractante requérante informe la Partie contractante requise selon la procédure et les délais visés au paragraphe 1er.
3. Lorsque des raisons médicales justifient le transport par voie terrestre ou maritime, les autorités compétentes de la Partie contractante requérante l’indiquent sur le formulaire joint en annexe 1 au présent Protocole d’application.
1. Si la Partie contractante requérante juge nécessaire le soutien au transit par les autorités de la Partie contractante requise, elle adresse une demande en ce sens à l’autorité compétente de la Partie contractante requise. A l’occasion de la réponse à la demande de transit, la Partie contractante requise communique si elle peut fournir le soutien demandé. Les Parties contractantes font usage à cette fin du formulaire joint en annexe 2 au présent Protocole d’application et se consultent au besoin.
2. Si la personne concernée est escortée, la garde et l’embarquement sont assurés par cette escorte sous l’autorité de la Partie contractante requise et, dans la mesure du possible, avec l’assistance de celle-ci.
Les Parties contractantes communiquent mutuellement par écrit, au plus tard quinze (15) jours après la conclusion du présent Protocole d’application, les points de passage frontaliers par lesquels les personnes sont effectivement transférées et admises. Elles s’échangent sans délai toute modification y afférente.
Les Parties contractantes échangent au plus tard quinze (15) jours après la conclusion du présent Protocole d’application une liste des autorités compétentes pour l’application de l’Accord. Elles s’échangent sans délai toute modification de cette liste.
Dans les trente (30) jours suivant l’entrée en vigueur de l’Accord, les Parties contractantes se communiqueront mutuellement la composition de leur délégation au Comité d’experts prévu à l’article 15 de l’Accord. Elles s’échangent sans délai toute modification de leur délégation.
Le présent Protocole s’appliquera à partir du jour de l’entrée en vigueur de l’Accord conclu entre les Gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas) et le Gouvernement macédonien, relatif à la réadmission des personnes en séjour irrégulier.
FAIT à Voorburg le 30 mai 2006, en langue française, néerlandaise et macédonienne, les trois textes faisant également foi.
Pour le Gouvernement du Royaume de Belgique,
L. TEIRLINCK
Pour le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg,
J. GRAFF
Pour le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas,
B. R. BOT
Pour le Gouvernement Macédonien,
L. MITREVA
De Overeenkomst, met Uitvoeringsprotocol en Bijlagen, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst, met Uitvoeringsprotocol en Bijlagen, kan worden gebonden.
Partij | Onder-tekening | Ratificatie | Type1) | Inwerking | Opzegging | Buitenwerking |
---|---|---|---|---|---|---|
België | 30-05-06 | |||||
Luxemburg | 30-05-06 | |||||
Macedonië, Voormalige Joegoslavische Republiek | 30-05-06 | |||||
Nederlanden, het Koninkrijk der | 30-05-06 |
1 DO=Definitieve ondertekening, NB=Niet bekend, R=Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid
De bepalingen van de Overeenkomst, met Uitvoeringsprotocol en Bijlagen, zullen ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Overeenkomst juncto artikel 9 van het Uitvoeringsprotocol in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van ontvangst van de nota waarbij de laatste van de ondertekenende staten de regering van het Koninkrijk België kennis heeft gegeven de voor de inwerkingtreding vereiste interne formaliteiten te hebben nageleefd.
Titel | : | Overeenkomst tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied; Brussel, 11 april 1960 |
Tekst | : | Trb. 1960, 40 (Nederlands en Frans) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1984, 111 |
Titel | : | Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking an persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens |
Tekst | : | Pb. L 281 van 23 november 1995, blz. 0031-0050 |
Titel | : | Verdrag betreffende de status van vluchtelingen; Genève, 28 juli 1951 |
Tekst | : | Trb. 1951, 131 (Engels en Frans) Trb. 1954, 88 (vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1995, 136 |
Gewijzigd bij: | ||
Titel | : | Protocol betreffende de status van vluchtelingen; New York, 31 januari 1967 |
Tekst | : | Trb. 1967, 76 ((Engels, Frans en vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1995, 138 |
Titel | : | Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Rome, 4 november 1950 |
Tekst | : | Trb. 1951, 154 (Engels, Frans en vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1998, 87 |
Titel | : | Akkoord tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Belgie, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Groothertogdom Luxemburg betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen; Schengen, 14 juni 1985 |
Tekst | : | Trb. 1985, 102 (Nederlands) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1997, 121 |
Titel | : | Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen; Schengen, 19 juni 1990 |
Tekst | : | Trb. 1990, 145 (Nederlands, Frans en Duits) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2005, 253 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2006-135.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.