Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2005, 266 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2005, 266 | Verdrag |
Verdrag tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking op het gebied van ultracentrifugetechnologie; (met Bijlagen en begeleidend schrijven)
Cardiff, 12 juli 2005
Verdrag tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking op het gebied van ultracentrifugetechnologie
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland, de Regering van de Franse Republiek, de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna te noemen „de Vier Regeringen");
Gelet op de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna te noemen „de Drie Regeringen") inzake samenwerking bij de ontwikkeling en exploitatie van het gas-ultracentrifugeprocédé voor de productie van verrijkt uranium van 4 maart 1970 (hierna te noemen „het Verdrag van Almelo");
Gelet op het voornemen van Areva het door Urenco ontwikkelde procédé te gebruiken voor het produceren van verrijkt uranium ten behoeve van andere doeleinden dan de productie van voor de vervaardiging van wapens geschikt uranium voor het vervaardigen van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen;
Gelet op de joint venture die is aangegaan tussen Urenco en Areva met het oog op onderzoek en ontwikkeling inzake ultracentrifugetechnologie, de vervaardiging van gascentrifuges en daarmee verwante technologie en activiteiten, Enrichment Technology Company Ltd geheten, met inbegrip van haar dochtermaatschappijen en de mogelijke rechtsopvolgers daarvan (hierna te noemen „ETC");
Overwegend dat Areva haar diffusie-installatie zo snel mogelijk wil vervangen;
Gelet op artikel IX van het Verdrag van Almelo en geleid door de wens een intergouvernementeel kader vast te stellen tussen de Drie Regeringen en de Regering van de Franse Republiek ten behoeve van samenwerking met betrekking tot ETC inzake alle onderzoek en ontwikkeling op het gebied van gas-ultracentrifuge, en de vervaardiging van gascentrifuges en daarmee verwante technologieën van Urenco en Areva;
Erkennend dat de verrijking van uranium een dienst is;
Gelet op het voornemen van Urenco en Areva niettegenstaande de oprichting van ETC onafhankelijke concurrenten te blijven op het gebied van verrijkingsdiensten;
Overwegend dat de Drie Regeringen internationale verplichtingen zijn aangegaan als partijen bij het Verdrag van Almelo met betrekking tot het gebruik, de beveiliging en behandeling van gegevens en uitrusting betreffende ultracentrifugetechnologie alsmede grondstoffen of speciale splijtstoffen die door middel van dergelijke technologie worden bewerkt;
Overwegend dat de Vier Regeringen beleidslijnen hebben vastgesteld voor de beveiliging van gegevens aangaande ultracentrifugetechnologie;
Overwegend dat de Vier Regeringen zijn toegetreden tot het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens van 1 juli 1968 (hierna te noemen „het NPV"), het Statuut van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) van 26 oktober 1956, IAEA-document INFCIRC/254/Rev.6/Part1 van 16 mei 2003 en herzieningen daarvan (hierna te noemen „de Richtlijnen voor nucleaire overdrachten"), en het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal van 3 maart 1980;
Erkennend dat alle Vier Regeringen waarborgovereenkomsten met de IAEA zijn aangegaan;
Voornemens te waarborgen dat alle activiteiten van ETC verenigbaar zijn met de beleidslijnen van de Vier Regeringen ten aanzien van de niet-verspreiding van kernwapens en met hun internationale verplichtingen op dat gebied;
Gelet op het feit dat de Vier Regeringen verplicht zijn kernmateriaal te beveiligen krachtens de voorwaarden van de Verklaring van een gemeenschappelijk beleid van de Europese Gemeenschap, door de IAEA in april 1985 gepubliceerd in INFCIRC/322;
Overwegend dat de Vier Regeringen partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van 25 maart 1957 (hierna te noemen „het Euratom-verdrag");
Gezien de doelstelling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen zoals vervat in haar Groenboek „Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening„ met betrekking tot samenwerking op het gebied van nieuwe technologieën;
Zijn het volgende overeengekomen:
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt, tenzij daarin anders wordt bepaald, verstaan onder:
a. „Ultracentrifugetechnologie", gas-ultracentrifugetechnologie en daarmee verwante technologie, met inbegrip van informatie, knowhow, apparatuur en onderdelen die gebruikt kunnen worden voor de verrijking van uranium in het gas-ultracentrifugeprocédé en voor de bouw van fabrieken voor de vervaardiging van gascentrifuges en voor verrijking;
b. "Urenco", de krachtens het Verdrag van Almelo opgerichte gezamenlijke industriële onderneming, met inbegrip van haar dochterondernemingen en de mogelijke rechtsopvolgers daarvan, evenwel met uitzondering van ETC;
c. „Areva", de Société des Participations du Commissariat à l'Energie Atomique, met inbegrip van haar dochterondernemingen en de mogelijke rechtsopvolgers daarvan, evenwel met uitzondering van ETC;
d. „Trojka-VS-Overeenkomst", de Overeenkomst tussen de Drie Regeringen van de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de vestiging, bouw en exploitatie van een installatie voor de verrijking van uranium in de Verenigde Staten van 24 juli 1992;
e. „Quadripartiete Commissie", de Commissie als bedoeld in artikel III;
f. „Gerubriceerde gegevens", gegevens in elke vorm die overeenkomstig artikel VII beveiligd dienen te worden. Gerubriceerde gegevens omvatten mede documenten, tekeningen, elektronische media, gegevens of materiaal waarin gerubriceerde gegevens zijn opgenomen en dusdanige gegevens die verwerkt zijn in de ultracentrifuge-uitrusting en onderdelen daarvan, ongeacht op welke wijze zij worden doorgegeven;
g. „Regering", een van de Vier Regeringen;
h. „Nationale Instantie", de instantie die door elke Regering overeenkomstig artikel VIII is aangewezen, die verantwoordelijk is voor het waarborgen van de uitvoering van een gemeenschappelijk beleid voor beveiliging en rubricering krachtens dit Verdrag;
i. "Akten", de rechtsbescheiden inzake de oprichting van ETC.
1. De Vier Regeringen houden toezicht op de samenwerking tussen Urenco en Areva binnen ETC overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag met betrekking tot het gebruik en de beveiliging van ultracentrifugetechnologie.
2. De Vier Regeringen onthouden zich van het deelnemen aan, het bevorderen van of het op enigerlei wijze meewerken aan een programma of project inzake onderzoek naar of ontwikkeling van ultracentrifugetechnologie buiten ETC met het oog op exploitatie voor commerciële doeleinden, tenzij een dergelijk programma of project aan ETC is aangeboden voor uitvoering in het kader van de samenwerking beschreven in het eerste lid van dit artikel en ETC dit programma of project niet heeft aanvaard.
3. De Vier Regeringen waarborgen tevens dat Urenco en Areva zich onthouden van het deelnemen aan, het bevorderen van of het op enigerlei wijze meewerken aan een programma of project inzake onderzoek naar of ontwikkeling van ultracentrifugetechnologie buiten ETC met het oog op exploitatie voor commerciële doeleinden, tenzij een dergelijk programma of project aan ETC is aangeboden voor uitvoering in het kader van de in het eerste lid van dit artikel beschreven samenwerking en ETC dit programma of project niet heeft aanvaard.
4. Wanneer een programma of project wordt uitgevoerd, dat ingevolge het tweede en derde lid aan ETC is aangeboden en door ETC niet is aanvaard, waarborgen de Vier Regeringen dat de resultaten niet door de betrokken Regering, Urenco of Areva worden gebruikt tenzij zij op redelijke en billijke voorwaarden aan ETC zijn aangeboden voor gebruik in het kader van de in het eerste lid van dit artikel beschreven samenwerking en ook dit aanbod niet is aanvaard binnen een tijdvak van vier maanden.
5. De Vier Regeringen nemen geëigende maatregelen ter vergemakkelijking van:
a. de uitvoering van dit Verdrag met betrekking tot de activiteiten van ETC;
b. de bouw of exploitatie van verrijkingsinstallaties ingevolge dit Verdrag.
De Vier Regeringen nemen noch ondersteunen initiatieven die een belemmering vormen voor de voornoemde programma's en projecten.
6. Niets in dit Verdrag vormt een beletsel voor het recht van Urenco en Areva om door ETC centrifuges en verwante apparatuur geleverd te krijgen, in de aantallen die zij verklaren nodig te hebben voor hun onderscheiden werkzaamheden voor het verrijken van uranium.
7. Met inachtneming van de andere bepalingen van dit Verdrag, waarborgen de Vier Regeringen dat ETC bij de levering van ultracentrifugetechnologie geen onderscheid maakt tussen klanten of fabrieken op het grondgebied van de Vier Regeringen.
8. Niets in dit Verdrag vormt een beletsel voor de uitvoering van het Verdrag van Almelo tussen de partijen daarbij wanneer zij in het kader van dat Verdrag handelen. De bepalingen van het Verdrag van Almelo doen evenwel in geen enkel opzicht afbreuk aan de uitvoering van dit Verdrag wat betreft de samenwerking tussen Urenco en Areva binnen ETC als beschreven in het eerste lid van dit artikel.
9. De Vier Regeringen nemen geen maatregelen ingevolge dit Verdrag die de werking van de Trojka-VS-Overeenkomst zouden beletten.
10. De Vier Regeringen zullen, wanneer nodig, de overdracht naar ETC vergemakkelijken van ultracentrifugetechnologie die is voortgebracht in een faciliteit die gebruik maakt van ultracentrifugetechnologie die eigendom is van, in het bezit is van, afkomstig is van of voortvloeit uit activiteiten van ETC.
11. De Bijlagen I en II maken een integrerend deel uit van dit Verdrag.
1. Teneinde te voorzien in een doeltreffend toezicht door de Vier Regeringen op de in artikel II beschreven samenwerking tussen Urenco en Areva, wordt een Quadripartiete Commissie ingesteld.
2. De Quadripartiete Commissie bestaat uit een door iedere Regering daartoe aangewezen vertegenwoordiger, die door adviseurs kan worden bijgestaan. De Commissie neemt al haar beslissingen met eenparigheid van stemmen. Iedere vertegenwoordiger heeft een stem.
3. Het voorzitterschap van de Quadripartiete Commissie wordt bij toerbeurt door de vertegenwoordiger van elke Regering voor een termijn van een jaar uitgeoefend.
4. De Quadripartiete Commissie stelt haar eigen reglement van orde vast en beslist welke regelingen op bestuurlijk terrein voor de uitoefening van haar taken nodig zijn. De Quadripartiete Commissie kan zo nodig subcommissies of werkgroepen instellen. Elke Regering draagt haar eigen administratieve kosten.
5. De Quadripartiete Commissie heeft tot taak:
a. vragen betreffende de in de artikelen V en VI voorziene waarborgen en fysieke beveiliging te bestuderen, de Vier Regeringen daarover te adviseren en, wanneer van toepassing, dienaangaande beslissingen te nemen;
b. vragen voortvloeiende uit de rubriceringsregelingen en beveiligingsmaatregelen die overeenkomstig artikel VII, artikel VIII, tweede en derde lid, en Bijlage II, in acht genomen moeten worden, te bestuderen en dienaangaande beslissingen te nemen;
c. de Vier Regeringen van advies te dienen betreffende de voorwaarden waarop overeenkomsten als bedoeld in artikel X zouden kunnen worden gesloten;
d. voorstellen betrekking hebbend op de volgende onderwerpen te bestuderen en dienaangaande beslissingen te nemen:
i. het overbrengen naar gebieden buiten het grondgebied van de Vier Regeringen van ultracentrifugetechnologie die eigendom is van, in het bezit is van, afkomstig is van of voortvloeit uit activiteiten van ETC;
ii. het verlenen van licenties of sublicenties voor het gebruik buiten het grondgebied van de Vier Regeringen van in onderdeel d (i) van dit lid bedoelde ultracentrifugetechnologie, anders dan licenties of sublicenties die reeds verleend zijn vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag;
e. wijzigingen van de akten alsmede de controle op ETC goed te keuren;
f. voorstellen van ETC inzake de situering van haar productie-installaties ingevolge de in artikel II, eerste lid, beschreven samenwerking, goed te keuren;
g. beslissingen te nemen omtrent het treffen van geëigende maatregelen indien zich ontwikkelingen op technisch of economisch gebied voordoen die de exploitatie op commerciële basis van de ultracentrifugetechnologie door ETC in belangrijke mate kunnen beïnvloeden, of daaromtrent de Vier Regeringen aanbevelingen te doen;
h. beslissingen te nemen met betrekking tot alle vragen betreffende de uitlegging van dit Verdrag die aan haar worden voorgelegd door ETC in verband met de uitoefening van de taken van ETC.
6. De Quadripartiete Commissie kan te allen tijde aan ETC richtlijnen geven ingevolge door de Commissie krachtens het vijfde lid van dit artikel genomen beslissingen; ETC heeft de plicht deze richtlijnen ten uitvoer te leggen.
1. De Vier Regeringen verbinden zich gezamenlijk en ieder voor zich te waarborgen, in overeenstemming met het NPV, dat elke ultracentrifugetechnologie, die aan hen ter beschikking zou staan ten behoeve van of als gevolg van de in artikel II beschreven samenwerking, op geen enkele wijze zal worden gebruikt om een niet-kernwapenstaat te helpen, aan te moedigen of ertoe te bewegen kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen te vervaardigen of anderszins te verkrijgen of de beschikkingsmacht over dergelijke kernwapens of nucleaire explosiemiddelen te verkrijgen. Voor de toepassing van dit lid betekent de uitdrukking „niet-kernwapenstaat" een Staat, daaronder begrepen elke door dit Verdrag gebonden Staat, die vóór 1 januari 1967 geen kernwapen of ander nucleair explosiemiddel heeft vervaardigd en tot ontploffing heeft gebracht.
2. De Regering van de Franse Republiek waarborgt dat elke organisatie die op het grondgebied van de Franse Republiek fabrieken bouwt voor de verrijking van uranium en gebruik maakt van ultracentrifugetechnologie, of deze anderszins exploiteert, die eigendom is van, in het bezit is van, afkomstig is van of voortvloeit uit activiteiten van ETC, of die dergelijke fabrieken exploiteert, geen voor de vervaardiging van wapens geschikt uranium ten behoeve van het vervaardigen van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen produceert.
1. Ten behoeve van de verificatie van de nakoming van de in artikel IV neergelegde verbintenissen, worden procedures voor veiligheidscontrole toegepast die verenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van de Vier Regeringen.
2. Elke op het grondgebied van de Franse Republiek gebouwde fabriek voor de verrijking van uranium die gebruik maakt van ultracentrifugetechnologie, die eigendom is van, in het bezit is van, afkomstig is van of voortvloeit uit activiteiten van ETC, valt onder de veiligheidscontrole van de IAEA en blijft daaronder vallen.
3. De Quadripartiete Commissie treft alle voor de tenuitvoerlegging van dit artikel noodzakelijke voorzieningen.
Nucleair materiaal dat gebruikt of geproduceerd wordt als gevolg van de in artikel II beschreven samenwerking is te allen tijde onderworpen aan adequate maatregelen voor fysieke beveiliging die ten minste aan de niveaus voldoen zoals vervat in Bijlage C bij de Richtlijnen voor nucleaire overdrachten.
1. De Vier Regeringen nemen alle geëigende maatregelen in overeenstemming met hun internationale verplichtingen en hun nationale wet- en regelgeving ter beveiliging van alle gegevens die eigendom zijn van, in het bezit zijn van, afkomstig zijn van of voortvloeien uit activiteiten van ETC, die vanuit het oogpunt van niet-verspreiding gerubriceerd zijn.
2. De Vier Regeringen waarborgen ieder dat de huidige of toekomstige aandeelhouders van ETC, uit hoofde van dit aandeelhouderschap (ongeacht of dit rechtstreeks of onrechtstreeks is), geen toegang hebben tot gerubriceerde gegevens.
3. De bepalingen van Bijlage II zijn van toepassing op gerubriceerde gegevens die beveiligd moeten worden ingevolge het gemeenschappelijke rubriceringsbeleid.
4. De betrokken Nationale Instantie stelt de Quadripartiete Commissie en de andere Nationale Instanties onverwijld in kennis van alle gevallen waarin gerubriceerde gegevens die krachtens dit Verdrag zijn geleverd of gegenereerd, verloren zijn gegaan of aan onbevoegden zijn onthuld, of indien er een redelijk vermoeden bestaat dat een dergelijke onthulling heeft plaatsgevonden.
5. De betrokken Nationale Instantie onderzoekt elk in het vierde lid van dit artikel bedoeld geval en stelt de Quadripartiete Commissie en de andere Nationale Instanties op de hoogte van de uiteindelijke resultaten van het onderzoek en van de corrigerende maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen.
1. Elke Regering wijst, in overeenstemming met haar nationale wet- en regelgeving, een Nationale Instantie aan die verantwoordelijk is voor het waarborgen van een doeltreffende uitvoering op haar grondgebied van de in artikel VII genoemde beveiligingsmaatregelen.
2. De vier Nationale Instanties adviseren de Quadripartiete Commissie inzake vragen omtrent de rubricerings- en beveiligingsprocedures die in overeenstemming met artikel VII in acht genomen moeten worden en leggen dienaangaande haar beslissingen ten uitvoer.
3. De vier Nationale Instanties voeren wanneer nodig overleg over informatie betreffende de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de in artikel VII en Bijlage II vervatte maatregelen.
4. Wanneer nodig brengen de Nationale Instanties via de Quadripartiete Commissie gezamenlijk verslag uit aan de Vier Regeringen.
1. De bepalingen van Bijlage I inzake octrooien en andere industriële eigendomsrechten worden door iedere Regering toegepast op de in artikel II, eerste lid, van dit Verdrag beschreven samenwerking.
2. Geen van de Vier Regeringen maakt gebruik van de gegevens die ingevolge dit Verdrag aan hen worden overgedragen, of stelt enige persoon van dergelijke gegevens in kennis, voor enig ander doel dan de in artikel II, eerste lid, beschreven samenwerking, tenzij anderszins wordt overeengekomen.
De Vier Regeringen kunnen gezamenlijk binnen de reikwijdte van dit Verdrag samenwerkingsovereenkomsten sluiten met Europese of andere Staten, of met internationale organisaties. Elk voorstel tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst wordt eerst bestudeerd door de Quadripartiete Commissie in overeenstemming met artikel III, vijfde lid, onderdeel c.
De in dit Verdrag vervatte verplichtingen doen geen afbreuk aan de verplichtingen van de Vier Regeringen krachtens het Euratom-Verdrag.
1. Ieder geschil dat mocht ontstaan tussen de Vier Regeringen betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag of van een beslissing van de Quadripartiete Commissie, dan wel van maatregelen of regelingen die krachtens een zodanige beslissing ten uitvoer zijn gelegd, wordt verwezen naar de Quadripartiete Commissie, die zal trachten tot een minnelijke schikking te komen.
2. Indien het geschil niet op deze wijze wordt beslecht, wordt het, indien mogelijk, door de Vier Regeringen door middel van rechtstreekse onderhandelingen beslecht.
3. Indien een geschil niet op deze wijze door de Vier Regeringen wordt beslecht, wordt het op verzoek van een daarbij betrokken Regering voor arbitrage voorgelegd aan een Scheidsrechterlijke Commissie, tenzij een andere Regering hiertegen om redenen van beveiliging bezwaar maakt.
4. Een zodanige Scheidsrechterlijke Commissie wordt als volgt ad hoc samengesteld. Indien twee Regeringen bij het geschil betrokken zijn, benoemt iedere Regering een lid. Indien meer dan twee Regeringen bij het geschil betrokken zijn en een van hen tegen twee of drie anderen procedeert, dan wel twee tegen een of twee, of drie tegen een, benoemen de Regeringen van wie de belangen samenvallen tezamen een lid. De twee aldus benoemde leden benoemen een derde lid, dat als voorzitter zal optreden. De leden van de Scheidsrechterlijke Commissie worden, met uitzondering van de voorzitter, benoemd binnen twee maanden, en deze laatste binnen drie maanden, te rekenen van de datum van het verzoek om arbitrage.
5. Indien er binnen de in het vierde lid van dit artikel gestelde termijn benoeming niet is verricht, kan elke bij het geschil betrokken Regering de President van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens verzoeken de benoeming te verrichten. Indien de President een onderdaan is van een van de betrokken Regeringen of indien hij om andere redenen verhinderd is de benoeming te verrichten, wordt deze door de Vice-President verricht. Indien de Vice-President onderdaan is van een van de betrokken Regeringen of indien hij eveneens verhinderd is de benoeming te verrichten, wordt deze verricht door het in anciënniteit volgende lid van het Hof die geen onderdaan van een van de betrokken Regeringen is.
6. De Scheidsrechterlijke Commissie neemt, op basis van dit Verdrag en van het algemene internationale recht, haar beslissing met meerderheid van stemmen. De Scheidsrechterlijke Commissie stelt haar eigen procedure vast. Een niet bij het geschil betrokken Regering kan zich in het geding voegen.
7. De beslissing van de Scheidsrechterlijke Commissie is bindend voor de bij de arbitrage betrokken Regeringen.
8. De beslissing van de Scheidsrechterlijke Commissie is onherroepelijk en hiertegen staat geen rechtsmiddel open. In geval van een geschil betreffende de strekking of reikwijdte van een dergelijke beslissing, rust op de Scheidsrechterlijke Commissie de plicht de beslissing op verzoek van een van de Vier Regeringen toe te lichten.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag alleen van toepassing op het deel van het Koninkrijk in Europa, wat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreft alleen op Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en wat de Franse Republiek betreft alleen op het deel van de Republiek in Europa.
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na de datum waarop de laatste van de Vier Regeringen haar diplomatieke nota waarin wordt bevestigd dat aan alle wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan, nederlegt bij de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden. De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden stelt de andere Regeringen in kennis van de datum van inwerkingtreding. Dit Verdrag blijft van kracht gedurende een tijdvak van dertig jaar. Dit tijdvak wordt telkens automatisch verlengd met een tijdvak van tien jaar tenzij een van de Vier Regeringen de andere Regeringen ten minste een jaar voor de datum waarop dit Verdrag automatisch zou worden verlengd, ervan in kennis stelt dat zij het voornemen heeft dit Verdrag op te zeggen.
2. Dit Verdrag kan te allen tijde met unanieme goedkeuring van de Vier Regeringen worden beëindigd. In dit geval wordt tussen hen een Protocol gesloten voor een dienovereenkomstige regeling van de rechten en verplichtingen, waaronder begrepen bepalingen betreffende de te volgen handelwijze met betrekking tot activa en passiva verband houdend met de samenwerking krachtens dit Verdrag.
3. In het geval van opzegging van dit Verdrag door een van de Vier Regeringen overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid van dit artikel of in geval van beëindiging van dit Verdrag krachtens het tweede lid van dit artikel, worden geëigende voorzieningen getroffen voor de voortzetting, in verband met het bepaalde in de artikelen IV en V, van verbintenissen en waarborgen en, in verband met het bepaalde in de artikelen VII en VIII en Bijlage II, van maatregelen voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens, documenten en apparatuur. Zolang deze voorzieningen nog niet zijn getroffen, blijven de artikelen IV, V, VII, VIII en Bijlage II en alle uit hoofde daarvan tot stand gekomen regelingen of toegepaste procedures van kracht.
Iedere Regering kan te allen tijde voorstellen doen tot wijziging van dit Verdrag. Deze voorstellen worden, indien zij door de Quadripartiete Commissie zijn goedgekeurd, door de Commissie aan de Vier Regeringen ter aanvaarding voorgelegd. Elke voor te leggen wijziging moet door iedere Regering schriftelijk worden aanvaard en treedt in werking 30 dagen na ontvangst door het Koninkrijk der Nederlanden van een schriftelijke kennisgeving van aanvaarding van alle Vier Regeringen. De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden stelt de andere Regeringen in kennis van de datum van inwerkingtreding van dergelijke wijzigingen.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in viervoud te Cardiff op 12 juli 2005, in de Nederlandse, de Duitse, de Franse en de Engelse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
Laurens Jan BRINKHORST
Minister van Economische Zaken
Voor de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland,
Georg Wilhelm ADAMOWITSCH
Staatssecretaris van Economische Zaken
Voor de Regering van de Franse Republiek,
Catherina COLONNA
Minister van Europese Zaken
Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
Barry GARDINER
Onder-Staatssecretaris voor Industrie
Octrooien en andere industriële eigendomsrechten
1. Voor de toepassing van deze Bijlage wordt verstaan onder:
a. „industriële eigendomsrechten", alle rechten op het gebied van industriële eigendom, met name octrooien, ingeschreven ontwerpen, gebruiksmodellen en rechten op knowhow, alsmede auteursrechten;
b. „reeds bestaande", met betrekking tot industriële eigendomsrechten, alle zodanige rechten die op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag op het grondgebied van een van de Vier Regeringen worden gehouden of gecontroleerd door of onder de beschikkingsmacht staan van een van de Vier Regeringen, of entiteiten die in het bezit zijn van of gecontroleerd of gefinancierd worden door deze Regeringen of Urenco;
c. „dit gebied", gas-ultracentrifugetechnologie en daarmee verwante technologie die gebruikt kunnen worden bij de verrijking van uranium volgens het gas-ultracentrifugeprocédé en bij de bouw van fabrieken voor de vervaardiging van gascentrifuges en voor verrijking.
2. Alle industriële eigendomsrechten voortvloeiend uit onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's of projecten op dit gebied die door ETC worden uitgevoerd behoren uitsluitend toe aan, of worden, voorzover wettelijk mogelijk is, overgedragen aan ETC. De rechten van de uitvinder worden vastgesteld door de wetgeving van het land waarin het industriële eigendomsrecht is ontstaan.
3. Alle industriële eigendomsrechten die voortvloeien uit onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's of -projecten op dit gebied van een Regering of door een Regering gefinancierd of beheerst met het oog op exploitatie voor commerciële doeleinden moeten voorzover wettelijk mogelijk is aan ETC worden aangeboden op billijke en redelijke voorwaarden voor niet-exclusief gebruik.
4. ETC heeft het recht
a. licenties te verstrekken op het grondgebied van de Vier Regeringen ten behoeve van enigerlei activiteit op dit gebied die in het kader van de in artikel II beschreven samenwerking dient te worden verricht;
b. licenties op redelijke commerciële voorwaarden te verstrekken aan ondernemingen op het grondgebied van de Vier Regeringen voor andere doeleinden dan de verrijking van uranium volgens het gas-ultracentrifugeprocédé.
5. Geen van de Vier Regeringen mag de industriële eigendomsrechten van de andere Regeringen of van ETC op dit gebied aanvechten of betwisten of op enigerlei wijze andere personen aanmoedigen tot of bijstaan bij het aanvechten of betwisten van deze rechten.
6. De Vier Regeringen en ETC behandelen uit commercieel oogpunt waardevolle gegevens die voortvloeien uit dit Verdrag met geëigende voorzorgsmaatregelen en verlangen van alle personen aan wie deze gegevens kunnen worden medegedeeld dat zij soortgelijke voorzorgsmaatregelen in acht nemen.
7. De verlening door ETC van licenties of sublicenties voor het gebruik en de uitoefening buiten het grondgebied van de Vier Regeringen van de industriële eigendomsrechten bedoeld in de paragrafen 2, 3, 4 en 5 van deze Bijlage of van andere industriële eigendomsrechten op dit gebied die in bezit zijn of onder de beschikkingsmacht staan van ETC wordt geregeld overeenkomstig onderdeel d van het vijfde lid van artikel III.
Beveiligingsmaatregelen en rubricering
1. a. De Vier Regeringen passen op alle gerubriceerde gegevens de voor hun nationale gerubriceerde gegevens met een overeenkomstige rubriceringsgraad geldende beveiligingsvoorschriften toe, doch de toegepaste voorschriften mogen in geen geval minder streng zijn dan de onderling overeengekomen beginselen en minimumnormen;
b. toegang tot gerubriceerde gegevens met rubriceringsgraad CONFIDENTIAL, VS-VERTRAULICH, VERTROUWELIJK of CONFIDENTIEEL en CONFIDENTIEL DEFENSE of hoger wordt alleen verleend indien de betrokken persoon van de Nationale Instantie toestemming heeft gekregen voor toegang tot gerubriceerde gegevens met ten minste een overeenkomstige rubriceringsgraad, rekening houdend met hetneed-to-know-beginsel;
c. toegang tot gerubriceerde gegevens met rubriceringsgraad CONFIDENTIAL, VS-VERTRAULICH, VERTROUWELIJK of CONFIDENTIEEL en CONFIDENTIEL DEFENSE of hoger wordt niet toegestaan aan een persoon die geen onderdaan is van een van de vier Staten voorzover niet anders wordt overeengekomen door de Quadripartiete Commissie.
2. Indien nodig teneinde zich te overtuigen van de bevredigende en doeltreffende tenuitvoerlegging van de artikelen VII en VIII, kan de Quadripartiete Commissie bij de Nationale Instanties te allen tijde de verslagen opvragen die zij nodig acht.
3. a.
i. Gerubriceerde gegevens zijn voorzien van een van de rubriceringsgraden die voor de Staat van herkomst zijn aangegeven in paragraaf 4 van deze Bijlage. Bij ontvangst wordt bovendien aan deze gerubriceerde gegevens door of op gezag van de Nationale Instantie van de ontvangende Staat de overeenkomstige nationale rubriceringsgraad toegekend. De ontvangende Staat mag een zodanige rubriceringsgraad niet verlagen of opheffen zonder toestemming van de Staat van herkomst;
ii. de Nationale Instantie van de Staat van herkomst kan verlangen dat een specifiek document met de rubricering TOP SECRET of ZEER GEHEIM of STRENG GEHEIM of TRES SECRET DEFENSE of SECRET of GEHEIM of SECRET DEFENSE niet zonder voorafgaande toestemming door de ontvangende Staat wordt weergegeven;
iii. documenten die zijn voorzien van een van de in paragraaf 3.a.ii van deze Bijlage genoemde rubriceringen worden afzonderlijk geregistreerd en behandeld en worden jaarlijks verzameld;
b. de Quadripartiete Commissie geeft aanwijzingen voor de juiste toepassing van de in paragraaf 4 van deze Bijlage genoemde rubriceringsgraden, in overeenstemming met een gemeenschappelijk rubriceringsbeleid, aan gegevens die kunnen resulteren uit de in artikel II omschreven samenwerking.
4. De overeenkomstige rubriceringsgraden in de zin van deze Bijlage zijn:
1) In het Koninkrijk der Nederlanden
ZEER GEHEIM GEHEIM VERTROUWELIJK of CONFIDENTIEEL DIENSTGEHEIM
2) In de Bondsrepubliek Duitsland
STRENG GEHEIM GEHEIM VS-VERTRAULICH VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH
3) In het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
TOP SECRET SECRET CONFIDENTIAL RESTRICTED
4) In de Franse Republiek
TRES SECRET DEFENSE SECRET DEFENSE CONFIDENTIEL DEFENSE DIFFUSION RESTREINTE (marquage de protection)
5. Gerubriceerde gegevens worden van een van de Staten naar een ander overgebracht door tussenkomst van de diplomatieke koeriersdienst of op een andere veilige wijze die de Nationale Instanties van de betrokken Vier Regeringen kunnen overeenkomen.
6. De volgende veiligheidsvereisten zijn van toepassing op bezoeken aan beveiligde sectoren van gebouwen op het grondgebied van de Vier Regeringen:
a. toegang tot de beveiligde sectoren van gebouwen op het grondgebied van de Vier Regeringen waar gerubriceerde gegevens worden bewaard, en toegang tot gerubriceerde gegevens worden aan bezoekers alleen verleend indien zij in hun eigen Staat toegang hebben tot gerubriceerde gegevens van ten minste dezelfde rubriceringsgraad en zij gemachtigd zijn door de Nationale Instantie van die Staat;
b. de machtiging dient schriftelijk te zijn verleend en dit document dient vooraf per post of op een andere veilige wijze die de Nationale Instanties kunnen overeenkomen te worden toegezonden aan de Nationale Instantie van de te bezoeken Staat. In dit stuk dienen de reikwijdte en de duur van de machtiging te zijn aangegeven alsmede de hoogste rubriceringsgraad waartoe toegang kan worden verleend;
c. de Nationale Instantie van de te bezoeken Staat wordt vooraf van elk bezoek in kennis gesteld en draagt er zorg voor dat de persoon of de personen die gemachtigd is respectievelijk zijn toegang tot het betrokken gebouw te verlenen daarvan tijdig op de hoogte wordt respectievelijk worden gebracht. In de kennisgeving worden de onderwerpen genoemd ter zake waarvan de bezoeker toegang tot gerubriceerd materiaal kan worden verleend.
7. a. In gevallen waarop het vierde en het vijfde lid van artikel VII van toepassing zijn, vallen het onderzoek of een dergelijk feit ingevolge de van toepassing zijnde wetten en voorschriften strafbaar is, en de vervolging in verband met een dergelijk strafbaar feit overeenkomstig zijn nationale wetgeving en interne voorschriften volledig binnen de bevoegdheden van de Staat op wiens grondgebied het feit plaatsvond; alle andere Staten wordt evenwel de gelegenheid geboden de bevoegde autoriteiten van de betrokken Staat alle gegevens te verstrekken die relevant zijn voor het instellen van een gerechtelijk onderzoek in verband met een dergelijk feit. De Regering van de Staat van herkomst of de Quadripartiete Commissie, al naar gelang het geval is, wordt te zijner tijd medegedeeld of een dergelijke rechtsvervolging is ingesteld en wat de uitkomst ervan is.
b. Op gerubriceerde gegevens die ingevolge het bepaalde in het vierde en vijfde lid van artikel VII en in onderdeel a van deze paragraaf worden overgedragen, is dezelfde mate van beveiliging van toepassing als op alle andere gerubriceerde gegevens die ingevolge dit Verdrag worden overgedragen.
Begeleidend schrijven bij het Verdrag tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking op het gebied van ultracentrifugetechnologie
1. De Vier Regeringen bevestigen dat de in het vijfde lid van artikel II van het Verdrag genoemde „activiteiten van ETC" mede de overeenkomsten omvatten tussen, onder andere, Urenco en Areva, en met name de Agreement for the Sale and Purchase of Shares in Enrichment Technology Company Ltd van 24 november 2003, de voorgestelde Shareholders Agreement, de voorgesteldeTechnology Transfer Agreement en de voorgesteldeCascade Supply Agreement, die Areva in staat zullen stellen deel te nemen in ETC en zijn huidige uraniumverrijkingsfabriek te vervangen.
2. Met betrekking tot het eerste lid van artikel IV van het Verdrag, delen de Vier Regeringen de opvatting dat de in dit lid vervatte verplichtingen niet verder strekken dan de reeds in het NPV overeengekomen verplichtingen en derhalve niet constitutief maar declaratoir van aard zijn.
3. Een fabriek voor de verrijking van uranium die op het grondgebied van de Franse Republiek wordt gebouwd en gebruik maakt van ultracentrifugetechniek die eigendom is van, in het bezit is van, afkomstig is van of voortvloeit uit activiteiten van ETC, zal slechts laagverrijkt uranium produceren (verrijkt uranium dat minder dan 20% van het isotoop uraan-235 bevat) ten behoeve van andere doeleinden dan de productie van voor de vervaardiging van wapens geschikt uranium voor het vervaardigen van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen.
4. Een fabriek voor de verrijking van uranium voor commerciële doeleinden die op het grondgebied van de Franse Republiek is gebouwd en gebruik maakt van ultracentrifugetechniek die eigendom is van, in het bezit is van, afkomstig is van of voortvloeit uit activiteiten van ETC, zal op de lijst worden geplaatst van faciliteiten die in aanmerking komen voor de toepassing van IAEA-waarborgen, ingevolge de in INFCIRC/290 vervatte overeenkomsten, en zal op deze lijst blijven staan.
5. De Vier Regeringen spannen zich in om te waarborgen dat op de in de vierde paragraaf van dit begeleidend schrijven bedoelde fabrieken, IAEA-waarborgen van toepassing zijn en blijven die gelijk zijn aan de waarborgen die van toepassing zijn op commerciële gas-ultracentrifugeverrijkingsfabrieken die onder de rechtsmacht van de Drie Regeringen vallen. Deze waarborgen omvatten de waarborgen vervat in de respectieve Aanvullende Protocollen bij de waarborgovereenkomsten met de IAEA die in de vier Staten van toepassing zijn.
6. a. De in Bijlage II vervatte veiligheidsvoorschriften zullen de minimumbeveiligingsnormen zijn die vereist zijn voor gerubriceerde gegevens.
b. De Regering van de Franse Republiek zal op alle gerubriceerde gegevens de beveiligings- en rubriceringsbeginselen en veiligheidsnormen toepassen die ingevolge het Verdrag van Almelo door de Drie Regeringen zijn overeengekomen en die op de datum van ondertekening van het Verdrag van kracht zijn in de landen van de Drie Regeringen.
c. De in onderdeel 6b genoemde beveiligings- en rubriceringsbeginselen en veiligheidsnormen kunnen worden aangevuld met een rubriceringsbeleid of gedetailleerdere beveiligingsprocedures waartoe de Quadripartiete Commissie kan besluiten.
d. De Quadripartiete Commissie zal zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag een rubriceringsbeleid en beveiligingsvoorschriften overeenkomen ter vervanging van de bepalingen van onderdeel 6b en ten behoeve van de beveiliging van gerubriceerde gegevens.
7. De in dit begeleidend schrijven gebruikte begrippen dienen te worden opgevat in de betekenis die daaraan in het Verdrag wordt gegeven.
ONDERTEKEND te Cardiff, op 12 juli 2005, in de Nederlandse, de Duitse, de Franse en de Engelse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
Laurens Jan BRINKHORST
Minister van Economische Zaken
Voor de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland,
Georg Wilhelm ADAMOWITSCH
Staatssecretaris van Economische Zaken
Voor de Regering van de Franse Republiek,
Catherina COLONNA
Minister van Europese Zaken
Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
Barry GARDINER
Onder-Staatssecretaris voor Industrie
Agreement between the Governments of the Kingdom of the Netherlands, the Federal Republic of Germany, the French Republic and the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland regarding collaboration in Centrifuge Technology
The Government of the Kingdom of the Netherlands, the Government of the Federal Republic of Germany, the Government of the French Republic and the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland (hereinafter referred to as ‘‘the Four Governments");
Having regard to the Agreement between the Kingdom of the Netherlands, the Federal Republic of Germany and the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland (hereinafter referred to as ‘‘the Three Governments") on Collaboration in the Development and Exploitation of the Gas Centrifuge Process for Producing Enriched Uranium of 4 March 1970 (hereinafter referred to as ‘‘the Treaty of Almelo");
Noting the intention of Areva to utilize the process developed by Urenco for producing enriched uranium for purposes other than the production of weapons grade uranium for the manufacture of nuclear weapons or other nuclear explosive devices;
Noting the joint venture established between Urenco and Areva to carry out Centrifuge Technology research and development, manufacturing of gas centrifuges and related technology and activities, named Enrichment Technology Company Ltd, including its subsidiaries and their possible legal successors (hereinafter referred to as ‘‘ETC");
Considering that Areva wishes to replace its diffusion plant as soon as possible;
Having regard to Article IX of the Treaty of Almelo and desiring to establish an intergovernmental framework between the Three Governments and the Government of the French Republic for collaboration with respect to ETC on all gas centrifuge research and development, and the manufacture of gas centrifuges and related technologies from Urenco and Areva;
Recognizing that the enrichment of uranium is a service activity;
Noting the intention of Urenco and Areva notwithstanding the establishment of ETC to remain independent competitors in the field of enrichment services;
Considering that the Three Governments have undertaken international obligations as parties to the Treaty of Almelo concerning the use, protection and handling of information and equipment relating to Centrifuge Technology as well as source or special fissionable material processed by such technology;
Considering that the Four Governments have established policies for the protection of information on Centrifuge Technology;
Considering the adherence of the Four Governments to the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons of 1 July 1968 (hereinafter referred to as ‘‘the NPT"), to the Statute of the International Atomic Energy Agency (IAEA) of 26 October 1956, IAEA document INFCIRC/254/Rev.6/Part1 of 16 May 2003 and revisions thereto (hereinafter referred to as ‘‘the Guidelines for Nuclear Transfers"), and to the Convention on the Physical Protection of Nuclear Material of 3 March 1980;
Recognising that each of the Four Governments has entered into safeguards agreements with the IAEA;
Intending to ensure that all activities of ETC shall be consistent with the policies of the Four Governments in relation to the non-proliferation of nuclear weapons and their international obligations in that field;
Noting that the Four Governments are required to protect nuclear material under the terms of the Declaration of a Common Policy by the European Community, published by the IAEA as INFCIRC/322 in April 1985;
Considering that the Four Governments are party to the Treaty establishing the European Atomic Energy Community of 25 March 1957 (hereinafter referred to as ‘‘the Euratom Treaty");
Considering the objective of the Commission of the European Communities as contained in its Green Paper ‘‘Towards a European strategy for the security of energy supply" with regard to co-operation in the field of new technologies;
Have agreed as follows:
For the purpose of this Agreement, except as otherwise specified therein,
a) ‘‘Centrifuge Technology" means gas centrifuge and associated technology including information, know-how, equipment and components capable of use in the enrichment of uranium by the gas centrifuge process and in the construction of gas centrifuge manufacturing and enrichment plants;
b) ‘‘Urenco" means the joint industrial enterprise established under the Treaty of Almelo, including its subsidiaries and their possible legal successors, but excluding ETC;
c) ‘‘Areva" means Société des Participations du Commissariat à l'Energie Atomique, including its subsidiaries and their possible legal successors, but excluding ETC;
d) ‘‘Troika-US-Agreement" means the Agreement between the Three Governments of the Federal Republic of Germany, the Kingdom of the Netherlands and the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, and the Government of the United States of America regarding the Establishment, Construction and Operation of a Uranium Enrichment Installation in the United States of 24 July 1992;
e) ‘‘Quadripartite Committee" means the Committee referred to in Article III;
f) ‘‘Classified Information" means information in any form required to be protected in accordance with Article VII. It includes documents, drawings, electronic media, information or material containing classified information and such information incorporated in centrifuge plant equipment and components however communicated;
g) ‘‘Government" means one of the Four Governments;
h) ‘‘National Agency" means the agency designated by each Government in accordance with Article VIII, responsible for ensuring the implementation of a common security and classification policy under this Agreement;
i) ‘‘Instruments" means the legal documents establishing ETC.
1. The Four Governments shall supervise the collaboration between Urenco and Areva in ETC in accordance with the provisions of this Agreement with regard to the use and protection of Centrifuge Technology.
2. The Four Governments shall not engage in, or promote or assist in any way, any programme or project of research on, or development of, Centrifuge Technology outside ETC with a view to its exploitation for commercial purposes, unless such programme or project has been offered to ETC for execution within the collaboration described in paragraph 1 of this Article and ETC has not accepted the programme or project.
3. The Four Governments shall furthermore ensure that neither Urenco nor Areva shall engage in, or promote or assist in any way, any programme or project of research on, or development of, Centrifuge Technology outside ETC with a view to its exploitation for commercial purposes, unless such programme or project has been offered to ETC for execution within the collaboration described in paragraph 1 of this Article and ETC has not accepted the programme or project.
4. Where a programme or project, which has been offered to ETC under paragraphs 2 and 3 and has not been accepted by ETC, is carried out, the Four Governments shall ensure that the results shall neither be used by the Government concerned, nor by Urenco or Areva, unless they have been offered to ETC for use within the collaboration described in paragraph 1 of this Article on fair and reasonable terms and conditions and that offer has also not been accepted within a period of four months.
5. The Four Governments shall take appropriate measures to facilitate:
a) the execution of this Agreement relating to the activities of ETC;
b) the building or operation of enrichment installations pursuant to this Agreement.
The Four Governments shall not take or support any initiatives which would impede the foregoing programmes and projects.
6. Nothing in this Agreement shall hinder the entitlement of Urenco and Areva to be supplied with centrifuges and related equipment by ETC, in such quantities as they certify is necessary for their respective uranium enrichment operations.
7. Subject to the other provisions of this Agreement, the Four Governments shall ensure that ETC does not discriminate between customers or plants within the territories of the Four Governments in the supply of Centrifuge Technology.
8. Nothing in this Agreement shall impede the execution of the Treaty of Almelo as between the parties thereto when operating within the framework of that Treaty. The provisions of the Treaty of Almelo shall, however, in no way impede the execution of this Agreement as far as the collaboration between Urenco and Areva in ETC is concerned as described in paragraph 1 of this Article.
9. The Four Governments shall not take any action under this Agreement which would impede the operation of the Troika-US-Agreement.
10. The Four Governments shall facilitate, when necessary, the transmission to ETC of any Centrifuge Technology generated in a facility using Centrifuge Technology owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC.
11. Annexes I and II form an integral part of this Agreement.
1. In order to provide for effective supervision by the Four Governments of the collaboration between Urenco and Areva described in Article II there shall be established a Quadripartite Committee.
2. The Quadripartite Committee shall be composed of an accredited representative of each Government who may be accompanied by advisers. It shall take all its decisions by unanimous vote. Each representative shall have one vote.
3. The Chairmanship of the Quadripartite Committee shall be held in turn by the representative of each Government for a period of one year.
4. The Quadripartite Committee shall adopt its own rules of procedure and decide upon the administrative arrangements necessary for the execution of its responsibilities. It may establish sub-committees or working groups as needed. Each Government shall bear its own administrative expenses.
5. The Quadripartite Committee shall:
a) consider questions concerning safeguards and physical protection provided for in Articles V and VI, advise the Four Governments thereon and, as appropriate, decide upon them;
b) consider and decide upon questions arising out of the classification arrangements and security procedures to be observed in accordance with Article VII, paragraphs 2 and 3 of Article VIII, and Annex II;
c) advise the Four Governments as to the conditions upon which any agreement referred to in Article X might be concluded;
d) consider and decide upon any proposals for:
(i) the transfer outside the territories of the Four Governments of any Centrifuge Technology owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC;
(ii) the granting of licences or sub-licences for the use outside the territories of the Four Governments of any Centrifuge Technology referred to in sub-paragraph d (i) of this paragraph, other than licences or sub-licences already granted prior to the entry into force of this Agreement;
e) approve any changes to the Instruments and to the control of ETC;
f) approve proposals of ETC for the siting of its manufacturing installations pursuant to the collaboration described in Article II, paragraph 1;
g) decide upon or recommend to the Four Governments appropriate measures to be taken if technical or economic developments occur which are likely to affect significantly the commercial exploitation of Centrifuge Technology by ETC;
h) decide any question concerning the interpretation of this Agreement put before it by ETC in connection with the exercise of the functions of ETC.
6. The Quadripartite Committee may at any time issue to ETC directives pursuant to decisions taken by it under paragraph 5 of this Article, which directives it shall be the duty of ETC to put into effect.
1. The Four Governments jointly and separately undertake to ensure, in conformity with the NPT, that any Centrifuge Technology, which may be at their disposal for the purpose of, or as a result of, the collaboration described in Article II shall not be used in any way to assist, encourage or induce any non-nuclear-weapon State to manufacture or otherwise acquire nuclear weapons or other nuclear explosive devices or control over such weapons or explosive devices. For the purposes of this paragraph the expression ‘‘non-nuclear-weapon State" means any State, including any State bound by this Agreement, which has not manufactured and exploded a nuclear weapon or other nuclear explosive device prior to 1 January 1967.
2. The Government of the French Republic shall ensure that any organisation which builds plants for the enrichment of uranium on the territory of the French Republic using or otherwise exploiting Centrifuge Technology owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC, or operates such plants, shall not produce weapons grade uranium for the manufacture of nuclear weapons or other nuclear explosive devices.
1. For the purpose of verification of compliance with the undertakings set forth in Article IV, safeguards procedures consistent with the international obligations of the Four Governments shall be applied.
2. Any plant for the enrichment of uranium built on the territory of the French Republic using Centrifuge Technology owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC shall be placed and remain under safeguards of the IAEA.
3. The Quadripartite Committee shall make whatever arrangements are necessary for the implementation of this Article.
Nuclear material used or produced as a result of the collaboration described in Article II shall be subject at all times to adequate measures of physical protection which shall satisfy, as a minimum, the levels set out in Annex C to the Guidelines for Nuclear Transfers.
1. The Four Governments shall each take all appropriate measures in accordance with its international obligations and its national laws and regulations to protect any information owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC which is classified from the point of view of non-proliferation.
2. The Four Governments shall each ensure that present or future shareholders of ETC shall not, by reason of such shareholding (whether such shareholding is direct or indirect), have access to Classified Information.
3. The provisions of Annex II shall apply to Classified Information which has to be protected under the common classification policy.
4. The National Agency concerned shall promptly inform the Quadripartite Committee and the other National Agencies of all cases where Classified Information provided or generated pursuant to this Agreement has been lost or disclosed to unauthorised persons, or if there is reasonable suspicion of such unauthorised disclosure.
5. The National Agency concerned shall investigate any case referred to in paragraph 4 of this Article and inform the Quadripartite Committee and the other National Agencies of the final results of the investigations and of the corrective action taken to prevent recurrences.
1. Each Government shall, in accordance with its national laws and regulations, designate a National Agency to be responsible for ensuring the effective implementation in its territory of the measures of protection mentioned in Article VII.
2. The four National Agencies shall advise the Quadripartite Committee on questions of the classification and security procedures to be observed in accordance with Article VII and shall execute its decisions thereon.
3. The four National Agencies shall consult as necessary on any information relating to the implementation and effectiveness of the measures in Article VII and Annex II.
4. When necessary, the National Agencies shall report jointly to the Four Governments through the Quadripartite Committee.
1. Each Government shall apply the provisions of Annex I concerning patents and other industrial rights to the collaboration described in Article II, paragraph 1, of this Agreement.
2. None of the Four Governments shall, except as may otherwise be agreed, make any use of information transferred to it pursuant to this Agreement nor communicate such information to any person except for the purposes of the collaboration described in Article II, paragraph 1.
The Four Governments may jointly conclude agreements for collaboration within the scope of this Agreement with European or other States, or with international organisations. Any proposal for the conclusion of such an agreement shall first be considered by the Quadripartite Committee in accordance with Article III, paragraph 5 c).
The obligations set out in this Agreement are without prejudice to the obligations of the Four Governments under the Euratom Treaty.
1. Any dispute which may arise between the Four Governments as to the interpretation or application of this Agreement, any decision of the Quadripartite Committee, or any measures or arrangements put into effect as a result of any such decision, shall be referred to the Quadripartite Committee, which shall endeavour to reach a friendly settlement of the matter.
2. If a dispute is not thus settled, it shall, if possible, be settled by direct negotiation between the Four Governments.
3. If a dispute is not thus settled by the Four Governments, it shall, at the request of any Government involved, and unless any other Government objects on security grounds, be submitted to arbitration by an Arbitral Commission.
4. Such Arbitral Commission shall be constituted ad hoc as follows. If there are two Governments involved, each Government shall appoint one member. If more than two Governments are involved and one is proceeding against two or three, or two against one or two, or three against one, the Governments in the same interest shall appoint one member in common. The two members so appointed shall nominate the third member who shall be chairman. The members of the Arbitral Commission other than the chairman shall be appointed within two months, and the chairman within three months, from the date of the request for submission to arbitration.
5. If an appointment has not been made within the period specified in paragraph 4 of this Article, any Government involved may invite the President of the European Court of Human Rights to make the necessary appointment. If the President is a national of a Government involved or if he is otherwise prevented from discharging the said function, the Vice President should make the necessary appointment. If the Vice President is a national of any Government involved or if he too is prevented from discharging the said function, the Member of the Court next in seniority who is not a national of any Government involved should make the necessary appointment.
6. The Arbitral Commission shall, on the basis of this Agreement and of general international law, reach its decision by a majority of votes. The Arbitral Commission shall determine its own procedure. A Government not involved may intervene in the proceedings.
7. The decision of the Arbitral Commission shall be binding upon the Governments involved in the arbitration.
8. The decision of the Arbitral Commission is final and without appeal. In case of a dispute concerning the import or scope of such decision it shall be incumbent upon the Arbitral Commission to interpret the decision at the request of any of the Four Governments.
This Agreement shall apply, in respect of the Kingdom of the Netherlands only to that part of the Kingdom situated in Europe, in respect of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland only to Great Britain and Northern Ireland, and in respect of the French Republic only to that part of the Republic situated in Europe.
1. This Agreement shall enter into force on the first day of the first month following the date that the last of the Four Governments deposits its diplomatic note with the Government of the Kingdom of the Netherlands confirming that all its legal requirements for the entry into force of the Agreement have been fulfilled. The Government of the Kingdom of the Netherlands shall inform the other Governments of the date of entry into force. This Agreement shall remain in force for a period of 30 years. This term shall be extended automatically for additional periods of ten years unless one of the Four Governments notifies the others, not less than one year in advance of the date on which the Agreement would otherwise be automatically extended, that it intends to withdraw from the Agreement.
2. This Agreement may at any time be terminated by the unanimous consent of the Four Governments. In this event a Protocol shall be concluded between them to regulate their rights and obligations consequentially, which shall include provisions for the disposal of assets and liabilities arising from their collaboration under this Agreement.
3. In the event of the withdrawal from this Agreement by any of the Four Governments in accordance with the provisions of paragraph 1 of this Article, or of the termination of this Agreement under paragraph 2 of this Article, appropriate provision shall be made for the continuation, in connection with Articles IV and V, of undertakings and safeguards and, in connection with Articles VII and VIII and Annex II, of measures for the protection of Classified Information, documents and equipment. Pending the making of such provision, the said Articles IV, V, VII, VIII and Annex II, and any arrangements made or procedures applied in fulfilment thereof, shall continue in force.
Any Government may at any time propose amendments to this Agreement. Any such proposals shall, if approved by the Quadripartite Committee, be submitted by it to the Four Governments for acceptance. Any amendment to be submitted shall require acceptance in writing from each Government and shall enter into force 30 days after the receipt by the Government of the Kingdom of the Netherlands of written notification of the acceptance from all of the Four Governments. The Government of the Kingdom of the Netherlands shall inform the other Governments of the date of entry into force of any such amendments.
IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorised by their respective Governments, have signed this Agreement.
DONE in quadruplicate at Cardiff this 12th day of July 2005, in the Dutch, German, French and English languages, each text being equally authentic.
For the Government of the Kingdom of the Netherlands,
Laurens Jan BRINKHORST
Minister of Economic Affairs
For the Government of the Federal Republic of Germany,
Georg Wilhelm ADAMOWITSCH
Secretary of State of Economics
For the Government of the French Republic,
Catherine COLONNA
Minister for European Affairs
For the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland,
Barry GARDINER
Under Parliamentary Secretary of State for Industry
Patents and other Industrial Rights
1. For the purposes of this Annex:
a) ‘‘industrial rights" shall mean all industrial property rights, in particular patents, registered designs, petty patents and rights in know-how, as well as copyrights;
b) ‘‘pre-existing", in relation to industrial rights, shall mean all such rights held or controlled in the territory of any of the Four Governments at the date of entry into force of this Agreement, by any of the Four Governments, or entities owned, controlled or funded by them or by Urenco;
c) ‘‘the field" shall mean gas centrifuge and associated technology capable of use in the enrichment of uranium by the gas centrifuge process and in the construction of gas centrifuge manufacturing and enrichment plants.
2. All industrial rights arising out of research and development programmes or projects in the field put into effect by ETC shall exclusively belong, or to the extent legally possible, be transferred to ETC. The rights of the inventor are determined by the law of the country in which the industrial right originated.
3. All industrial rights arising out of Governmental, Government-funded or controlled programmes or projects of research and development in the field with a view of exploitation for commercial purposes have to be offered to the extent legally possible to ETC on fair and reasonable terms and conditions for non-exclusive use.
4. ETC is entitled to
a) grant licences in the territories of the Four Governments for the purposes of any activity in the field to be performed within the collaboration described in Article II;
b) grant licences on reasonable commercial terms to enterprises in the territories of the Four Governments for purposes other than the enrichment of uranium by the gas centrifuge process.
5. None of the Four Governments shall attack or contest, or in any way encourage or assist any other person to attack or contest, the industrial rights of the other Governments or of ETC in the field.
6. The Four Governments and ETC shall handle commercially valuable information arising under this Agreement with appropriate precautions, and shall require all persons to whom they may communicate such information to observe similar precautions.
7. The granting of licences or sub-licences by ETC to use and exercise outside the territories of the Four Governments the industrial rights referred to in paragraphs 2, 3, 4 and 5 of this Annex or any other industrial rights in the field held or controlled by ETC shall be regulated in accordance with sub-paragraph 5 d of Article III.
Security Procedures and Classification
1. a) The Four Governments shall apply to all Classified Information the security measures applicable to their national Classified Information of a corresponding security grading, but in no case shall the measures applied be less stringent than the principles and minimum standards mutually agreed;
b. no access to Classified Information graded CONFIDENTIAL, VS-VERTRAULICH, VERTROUWELIJK or CONFIDENTIEEL and CONFIDENTIEL DEFENSE or above shall be granted unless the person concerned is authorised by the relevant National Agency to have access to Classified Information of at least the corresponding security grading taking into account the ‘‘need to know" principle;
c) no access to Classified Information graded CONFIDENTIAL, VS-VERTRAULICH, VERTROUWELIJK or CONFIDENTIEEL and CONFIDENTIEL DEFENSE or above shall be granted to a non-national of one of the four States except as may otherwise be agreed by the Quadripartite Committee.
2. Where necessary in order to satisfy itself as to the satisfactory and effective implementation of Articles VII and VIII, the Quadripartite Committee may at any time call for such reports from any of the National Agencies as it deems necessary.
3. a)
(i) Classified Information shall bear one of the security gradings specified in respect of the State of origin in paragraph 4 of this Annex. On receipt such Classified Information shall in addition be marked with the corresponding national security grading by the National Agency of the receiving State or under its authority. The receiving State may not lower or remove such a security grading without the consent of the State of origin;
(ii) the National Agency of the State of origin may require that a specific document classified TOP SECRET or ZEER GEHEIM or STRENG GEHEIM or TRES SECRET DEFENSE or SECRET or GEHEIM or SECRET DEFENSE shall not be reproduced by a receiving State without prior permission;
(iii) documents bearing one of the classifications referred to in paragraph 3 a) (ii) of this Annex shall be registered and handled separately and shall be mustered annually;
b) the Quadripartite Committee shall give directions for the application as appropriate of the security gradings specified in paragraph 4 of this Annex, in accordance with a common classification policy, to information which may result from the collaboration described in Article II.
4. The corresponding security gradings within the meaning of this Annex are:
1) In the Kingdom of the Netherlands
ZEER GEHEIM GEHEIM VERTROUWELIJK or CONFIDENTIEEL DIENSTGEHEIM
2) In the Federal Republic of Germany
STRENG GEHEIM GEHEIM VS-VERTRAULICH VS-NUR FÜR DEN DIENSTGEBRAUCH
3) In the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland
TOP SECRET SECRET CONFIDENTIAL RESTRICTED
4) In the French Republic
TRES SECRET DEFENSE SECRET DEFENSE CONFIDENTIEL DEFENSE DIFFUSION RESTREINTE (marquage de protection)
5. Classified Information shall be transferred from one State to another by Diplomatic Bag or by such other secure means as may be agreed between the National Agencies of the Four Governments concerned.
6. The following security requirements shall apply to visits to restricted areas of premises in the territories of the Four Governments:
a) No admission to restricted areas of premises in the territories of the Four Governments where Classified Information is held, nor access to Classified Information, shall be granted to visitors unless they are authorised to have access to Classified Information of at least the corresponding security grading in their own State, and are accredited by the National Agency of that State;
b) the accreditation shall be in writing and shall be sent in advance to the National Agency of the State to be visited by mail or by such other secure means as may be agreed between the National Agencies. It shall specify the scope and duration of the accreditation and the highest security grading to which access may be had;
c) the National Agency of the State to be visited shall be notified in advance of each visit, and shall be responsible for informing in good time the person or persons authorised to grant admission to the premises concerned. The notification shall indicate the subjects on which the visitor may be given access to classified matter.
7. a) In cases falling within the terms of paragraphs 4 and 5 of Article VII, the investigation of whether such an occurrence constitutes an offence under the applicable laws and regulations, and the prosecution of such an offence, shall lie entirely within the competence of the State within whose territory the occurrence took place, in accordance with its domestic legislation and internal regulations; nevertheless, an opportunity shall be given to any other State to lay before the competent authorities of the State in question any information relevant in the institution of proceedings in respect of such an occurrence. The Government of the State of origin or the Quadripartite Committee, whichever is appropriate, shall be informed in due course whether such proceedings have been instituted or not and of their outcome;
b) Classified Information transferred under the provisions of paragraphs 4 and 5 of Article VII, and of sub-paragraph a of this paragraph, shall be entitled to the same degree of protection as any other Classified Information transferred subject to this Agreement.
Side Letter to the Agreement between the Governments of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, the French Republic, the Federal Republic of Germany and the Kingdom of the Netherlands regarding collaboration in Centrifuge Technology
1. The Four Governments confirm that in paragraph 5 of Article II of the Agreement ‘‘the activities of ETC" include the agreements between, inter alia, Urenco and Areva, and, in particular, the Agreement for the Sale and Purchase of Shares in Enrichment Technology Company Ltd of 24 November 2003, the proposed Shareholders Agreement, the proposed Technology Transfer Agreement and the proposed Cascade Supply Agreement, which will allow Areva to participate in ETC and to replace its present uranium enrichment plant.
2. With regard to paragraph 1 of Article IV of the Agreement, the Four Governments share the view that the obligations contained in this paragraph do not go beyond the obligations already agreed in the NPT and thus have a declaratory and not a constitutive character.
3. Any plant for the enrichment of uranium built on the territory of the French Republic using Centrifuge Technology owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC will only produce low enriched uranium (enriched uranium containing less than 20% of the isotope uranium-235) for purposes other than the production of weapons grade uranium for the manufacture of nuclear weapons or other nuclear explosive devices.
4. Any plant for the enrichment of uranium for commercial purposes built on the territory of the French Republic using Centrifuge Technology owned by, held by, or deriving or arising from the operations of, ETC will be placed and remain on the list of facilities eligible for the application of IAEA safeguards, pursuant to the agreements set out in INFCIRC/290.
5. The Four Governments will use their best endeavours to ensure that any plant referred to in paragraph 4 of this Side Letter is placed and remains under safeguards of the IAEA equivalent to those applying to the commercial gas centrifuge enrichment facilities under the jurisdiction of the Three Governments. These safeguards will include those of the respective Additional Protocols to the Safeguards Agreements with the IAEA applicable in the four States.
6. a) The security measures contained in Annex II will be the minimum standards of protection required for Classified Information.
b) The Government of the French Republic will apply to all Classified Information the security and classification principles and standards of protection agreed by the Three Governments pursuant to the Treaty of Almelo and in force in the countries of the Three Governments at the date of signing of the Agreement.
c) The security and classification principles and standards of protection referred to in subparagraph 6 b) may be supplemented by a classification policy or more detailed security procedures decided by the Quadripartite Committee.
d) A classification policy and security measures to replace the provisions in subparagraph 6 b) and to cover the protection of Classified Information will be agreed upon as soon as possible by the Quadripartite Committee after the entry into force of the Agreement.
7. Terms used in this Side Letter have the meaning assigned to them by the Agreement.
SIGNED at Cardiff, on 12 July 2005, in the Dutch, German, French and English languages, each text being equally authentic.
For the Government of the Kingdom of the Netherlands,
Laurens Jan BRINKHORST
Minister of Economic Affairs
For the Government of the Federal Republic of Germany,
Georg Wilhelm ADAMOWITSCH
Secretary of State of Economics
For the Government of the French Republic,
Catherine COLONNA
Minister for European Affairs
For the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland,
Barry GARDINER
Under Parliamentary Secretary of State for Industry
Het Verdrag, met Bijlagen, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag, met Bijlagen, kan worden gebonden.
Partij | Ondertekening | Ratificatie | Type1) | Inwerking | Opzegging | Buitenwerking |
---|---|---|---|---|---|---|
Duitsland | 12-07-05 | |||||
Frankrijk | 12-07-05 | |||||
Nederlanden, het Koninkrijk der | 12-07-05 | |||||
Verenigd Koninkrijk, het | 12-07-05 |
1) DO=Definitieve ondertekening, R=Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid
Verklaring
Duitsland, 12 juli 2005
Die für die Unterzeichnung des vorgenannten Übereinkommens erforderlichen internen Mitwirkungsverfahren konnten bis zum Tage der Unterzeichnung nicht abgeschlossen werden. Die Unterzeichnung des Übereinkommens für die Bundesrepublik Deutschland erfolgt aus diesem Grunde ad referendum. Die Regierung der Bundesrepublik Deutschland wird die Unterzeichnung durch eine an die Regierung des Königreichs der Niederlande gerichtete Note bestätigen, sobald die Voraussetzungen dafür gegeben sind.
De bepalingen van het Verdrag, met Bijlagen, zullen ingevolge artikel XIV, eerste lid, juncto artikel II, elfde lid, van het Verdrag in werking treden op de eerste dag van de eerste maand na de datum waarop de laatste van de vier regeringen haar diplomatieke nota waarin wordt bevestigd dat aan alle wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan, nederlegt bij de regering van het Koninkrijk der Nederlanden.
Verdrag
Titel | : | Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake samenwerking bij de ontwikkeling en exploitatie van het gas-ultracentrifuge-procédé voor de produktie van verrijkt uranium;Almelo, 4 maart 1970 |
Tekst | : | Trb. 1970, 41 (Nederlands, Engels en Duits) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1978, 165 |
Titel | : | Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens; Londen/Moskou/Washington, 1 juli 1968 |
Tekst | : | Trb. 1968, 126 (Engels, Frans en vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1996, 145 |
Titel | : | Statuut van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA); New York, 26 oktober 1956 |
Tekst | : | Trb. 1957, 50 (Engels, Frans en vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2001, 135 |
Titel | : | Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal; Wenen / New York, 3 maart 1980 |
Tekst | : | Trb. 1980, 166 (Engels en Frans) Trb. 1981, 7 (vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1997, 31 |
Titel | : | Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; Rome, 25 maart 1957 |
Tekst | : | Trb. 1957, 75 (Frans) Trb. 1957, 92 (vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2004, 121 |
Titel | : | Overeenkomst tussen de drie Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de vestiging, bouw en |
exploitatie van een installatie voor de verrijking van uranium in de Verenigde Staten; | ||
Washington, 24 juli 1992 | ||
Tekst | : | Trb. 1992, 174 (Nederlands, Engels en Duits) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1995, 49 |
Begeleidend schrijven
Titel | : | Interim-Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsmaatregelen en rubricering in verband met de beoogde samenwerking op het gebied van isotopenscheiding met behulp van het gas-ultracentrifuge-procédé;Almelo, 4 maart 1970 |
Tekst | : | Trb. 1970, 42 (Nederlands, Engels en Duits) |
Laatste Trb. | : | Trb. 1971, 45 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2005-266.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.