Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2004, 297 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2004, 297 | Verdrag |
Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika;
Washington D.C., 25 juni 2003
Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
De Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika,
verlangend de samenwerking tussen de Verenigde Staten van Amerika en de lidstaten van de Europese Unie verder te vergemakkelijken;
verlangend de criminaliteit doeltreffender te bestrijden teneinde hun respectieve democratische samenlevingen en gemeenschappelijke waarden te beschermen;
met inachtneming van de rechten van het individu en de rechtsstaat;
indachtig de waarborgen die hun respectieve rechtsstelsels bieden inzake het recht van een uitgeleverde persoon op een eerlijk proces, waaronder het recht te worden gevonnist door een onpartijdig gerecht dat is ingesteld bij wet;
verlangende een verdrag te sluiten betreffende de uitlevering van plegers van strafbare feiten,
hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:
De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst bestaande betrekkingen tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika inzake de samenwerking bij uitlevering van plegers van strafbare feiten te verbeteren.
1. Onder „overeenkomstsluitende partijen" wordt verstaan: de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika.
2. Onder „lidstaat" wordt verstaan: een lidstaat van de Europese Unie.
3. Onder „ministerie van Justitie" wordt verstaan: voor de Verenigde Staten van Amerika het „Department of Justice" van de Verenigde Staten, en voor een lidstaat, zijn ministerie van Justitie, met dien verstande dat voor een lidstaat waar de in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 12 omschreven taken door de procureur-generaal worden vervuld, die autoriteit mag worden aangewezen om zodanige taken in plaats van het ministerie van Justitie uit te voeren in overeenstemming met artikel 19, tenzij de Verenigde Staten en de betrokken lidstaat overeenkomen om een andere autoriteit aan te wijzen.
1. De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de Verenigde Staten van Amerika waarborgen dat deze overeenkomst in samenhang met bilaterale uitleveringsverdragen die tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika op het moment van inwerkingtreding van deze overeenkomst gelden, op de volgende wijze wordt toegepast:
a. artikel 4 wordt toegepast in plaats van bepalingen uit bilaterale verdragen die uitlevering uitsluitend toestaan voor de op een lijst geplaatste met name genoemde strafbare feiten;
b. artikel 5 wordt toegepast in plaats van bepalingen uit bilaterale verdragen over de toezending, certificering, waarmerking of legaliseringvan een door de verzoekende staat toegezonden uitleveringsverzoek en stukken tot staving van dat verzoek;
c. artikel 6 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken die de rechtstreekse toezending van verzoeken tot voorlopige aanhouding tussen het „Department of Justice" van de Verenigde Staten van Amerika en het ministerie van Justitie van de betrokken lidstaat toestaan;
d. artikel 7 wordt toegepast in aanvulling op bepalingen in bilaterale verdragen over de toezending van het verzoek tot uitlevering;
e. artikel 8 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over het overleggen van aanvullende informatie; indien bilaterale verdragsbepalingen het te gebruiken kanaal niet specificeren, wordt lid 2 daarvan tevens toegepast;
f. artikel 9 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken die de tijdelijke overlevering toestaan van een persoon die wordt vervolgd of die een straf ondergaat in de aangezochte staat;
g. artikel 10 wordt, behoudens andersluidende bepaling, toegepast in plaats van of bij gebreke van bilaterale verdragsbepalingen over beslissingen op de samenloop van verzoeken tot uitlevering van dezelfde persoon;
h. artikel 11 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken die afstand van uitlevering of vereenvoudigde uitleveringsprocedures toestaan;
i. artikel 12 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over doortocht; indien bilaterale verdragsbepalingen de toe te passen procedure ingeval van onvoorziene tussenlanding van een luchtvaartuig niet specificeren, wordt lid 3 daarvan tevens toegepast;
j. artikel 13 kan door de aangezochte staat worden toegepast in plaats van of bij gebreke van bilaterale verdragsbepalingen over de doodstraf;
k. artikel 14 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over de behandeling van gevoelige informatie in een verzoek.
2. a. De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat iedere lidstaat in een schriftelijk instrument tussen die lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika bevestigt dat hij zijn bilateraal uitleveringsverdrag dat geldt in de relatie met de Verenigde Staten van Amerika op de in onderhavig Artikel uiteengezette wijze zal toepassen.
b. De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat nieuwe lidstaten die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de Europese Unie toetreden en die bilaterale betrekkingen onderhouden met de Verenigde Staten van Amerika, de onder a) bedoelde maatregelen nemen.
c. De overeenkomstsluitende partijen beijveren zich om het onder b) omschreven proces te voltooien vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na, de geplande toetreding van een nieuwe lidstaat. De Europese Unie stelt de Verenigde Staten van Amerika in kennis van de datum van toetreding van nieuwe lidstaten.
3. Indien de in lid 2, onder b), bedoelde procedure niet vóór de datum van toetreding is voltooid, zijn de bepalingen van deze overeenkomst van toepassing in de betrekkingen tussen de betrokken nieuwe lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika met ingang van de datum waarop zij elkaar en de Europese Unie in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun interne procedures die daartoe moeten leiden.
1. Tot uitlevering kunnen leiden, feiten die krachtens de wetten van de verzoekende en de aangezochte staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van meer dan een jaar of met een strengere straf. Tot uitlevering kunnen eveneens leiden, poging of samenspanning tot, dan wel deelneming aan het plegen van een strafbaar feit dat tot uitlevering kan leiden. Indien het verzoek strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnis waarbij een persoon die veroordeeld is voor een feit dat tot uitlevering kan leiden, dient het gedeelte van de vrijheidsstraf dat nog niet is ondergaan, ten minste vier maanden te bedragen.
2. Indien uitlevering is toegestaan voor een feit dat tot uitlevering kan leiden, wordt zij tevens toegestaan voor elk ander in het verzoek genoemd strafbaar feit, indien laatstbedoeld feit strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf van een jaar of minder, mits aan alle andere voorwaarden voor uitlevering is voldaan.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt een feit beschouwd als een feit dat tot uitlevering kan leiden:
a. ongeacht of de wetten van de verzoekende en de aangezochte staat het feit onder dezelfde categorie strafbare feiten rangschikken dan wel een feit met dezelfde termen aanduiden;
b. ongeacht of het een feit betreft waarvoor de federale wetgeving van de Verenigde Staten van Amerika bewijs verlangt inzake bijvoorbeeld interstatelijk vervoer of het gebruik van de posterijen of andere middelen voor de interstatelijke of buitenlandse handel, omdat zulks alleen dient om de rechtsmacht van een federaal rechtscollege van de Verenigde Staten van Amerika vast te stellen; en
c. in strafzaken betreffende retributies of belastingen, douanerechten, valutacontrole en invoer en uitvoer van grondstoffen, ongeacht of de wetten van de verzoekende en de aangezochte staat in dezelfde soorten retributies of belastingen, douanerechten, dan wel controle van valuta of invoer en uitvoer van dezelfde soorten grondstoffen voorzien.
4. Indien het strafbare feit buiten het grondgebied van de verzoekende staat is begaan, wordt uitlevering, behoudens de andere toepasselijke voorwaarden voor uitlevering, toegestaan indien de wetten van de aangezochte staat voorzien in de bestraffing van een strafbaar feit dat in soortgelijke omstandigheden buiten zijn grondgebied is gepleegd. Indien de wetten van de aangezochte staat niet voorzien in de bestraffing van een strafbaar feit dat in soortgelijke omstandigheden buiten zijn grondgebied is gepleegd, kan de uitvoerende autoriteit van de aangezochte staat uitlevering naar eigen inzicht toestaan, mits aan alle andere toepasselijke voorwaarden voor uitlevering is voldaan.
1. Verzoeken tot uitlevering en stukken tot staving daarvan worden langs diplomatieke weg toegezonden, daaronder begrepen toezending zoals bepaald in artikel 7.
2. Stukken die voorzien zijn van het waarmerk of het zegel van het ministerie van Justitie of het ministerie of department dat verantwoordelijk is voor buitenlandse zaken van de verzoekende staat zijn zonder nadere certificering, waarmerking of andere vorm van legalisering toelaatbaar in uitleveringsprocedures in de aangezochte staat.
Verzoeken tot voorlopige aanhouding kunnen rechtstreeks tussen de ministeries van Justitie van de verzoekende en de aangezochte staat worden gedaan, in plaats van langs diplomatieke weg. Voor de toezending van verzoeken kan ook gebruik worden gemaakt van de diensten van de Internationale Criminele Politie-Organisatie (Interpol).
1. Indien de persoon om wiens uitlevering wordt verzocht, door de aangezochte staat voorlopig is aangehouden, kan de verzoekende staat voldoen aan de verplichting om zijn uitleveringsverzoek en de stukken tot staving daarvan langs diplomatieke weg overeenkomstig artikel 5, lid 1, toe te zenden door in de verzoekende staat het verzoek en de stukken over te leggen aan de ambassade van de aangezochte staat. In dat geval wordt met het oog op de termijn die uit hoofde van het toepasselijke uitleveringsverdrag in acht moet worden genomen om de persoon in hechtenis te kunnen houden, de datum van ontvangst van het verzoek door de ambassade beschouwd als de datum van ontvangst ervan door de aangezochte staat.
2. Indien een lidstaat op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst, ten gevolge van vaste jurisprudentie van zijn op die datum toepasselijke interne rechtssysteem, de in lid 1 bedoelde maatregelen niet kan nemen, is dit artikel niet op hem van toepassing zolang die lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika niet in een diplomatieke-notawisseling anderszins overeenkomen.
1. Indien de aangezochte staat van oordeel is dat de gegevens die tot staving van het verzoek tot uitlevering zijn verstrekt, ontoereikend zijn om aan de voorwaarden van het toepasselijke uitleveringsverdrag te voldoen, kan de aangezochte staat van de verzoekende staat verlangen dat hij binnen een redelijke, door hem aan te geven termijn aanvullende inlichtingen verstrekt.
2. Dergelijke aanvullende inlichtingen kunnen rechtstreeks worden gevraagd en uitgewisseld tussen de ministeries van Justitie van de betrokken staten.
1. Indien een verzoek tot uitlevering wordt ingewilligd ten aanzien van een persoon die in de aangezochte staat wordt vervolgd of een straf ondergaat, kan de aangezochte staat de opgeëiste persoon met het oog op vervolging tijdelijk aan de verzoekende staat overleveren.
2. De aldus overgeleverde persoon wordt in de verzoekende staat in hechtenis gehouden en wordt bij het afsluiten van de gerechtelijke behandeling van zijn zaak teruggezonden naar de aangezochte staat overeenkomstig in onderling overleg tussen de verzoekende en de aangezochte staat vast te stellen voorwaarden. De tijd die op het grondgebied van de verzoekende staat in hechtenis is doorgebracht in afwachting van vervolging in de verzoekende staat kan in mindering worden gebracht op de straf die nog moet worden ondergaan in de aangezochte staat.
1. Indien de aangezochte staat van de verzoekende staat en van een andere staat of andere staten een verzoek tot uitlevering van dezelfde persoon ontvangt, hetzij voor hetzelfde feit hetzij voor andere feiten, beslist de uitvoerende autoriteit van de aangezochte staat of en aan welke staat betrokkene wordt overgeleverd.
2. Indien een aangezochte lidstaat voor dezelfde persoon een verzoek tot uitlevering van de Verenigde Staten van Amerika en een verzoek tot overlevering krachtens het Europees aanhoudingsbevel ontvangt, beslist de uitvoerende autoriteit van de aangezochte lidstaat of en aan welke staat betrokkene wordt overgeleverd. Hiertoe is de bevoegde autoriteit de uitvoerende autoriteit van de aangezochte lidstaat indien krachtens het tussen de lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika geldende bilateraal uitleveringsverdrag besluiten over samenlopende verzoeken door die autoriteit worden genomen; indien het bilateraal uitleveringsverdrag dat niet bepaalt, wordt de bevoegde autoriteit door de betrokken lidstaat aangewezen krachtens artikel 19.
3. Bij zijn beslissing krachtens de leden 1 en 2 houdt de aangezochte staat rekening met alle relevante factoren waaronder, zij het niet uitsluitend, de factoren die reeds in het toepasselijke uitleveringsverdrag zijn gespecificeerd, en, bij ontstentenis van dergelijke gespecificeerde factoren, met:
a. de vraag of de verzoeken krachtens een verdrag zijn gedaan;
b. de plaats waar elk van de strafbare feiten is begaan;
c. de onderscheiden belangen van de verzoekende staten;
d. de ernst van de strafbare feiten;
e. de nationaliteit van het slachtoffer;
f. de mogelijkheid van latere uitlevering tussen de verzoekende staten; en
g. de volgorde waarin de verzoeken van de verzoekende staten zijn ontvangen.
Indien de gezochte persoon ermee instemt dat hij wordt overgeleverd aan de verzoekende staat, kan de aangezochte staat, in overeenstemming met de beginselen en procedures van zijn rechtssysteem, de betrokkene zonder verdere procedures zo snel mogelijk overleveren. De instemming van de gezochte persoon kan afstand van bescherming door het specialiteitsbeginsel inhouden.
1. Een lidstaat kan toestemming geven tot vervoer over zijn grondgebied van een door een derde staat aan de Verenigde Staten van Amerika of van een door de Verenigde Staten van Amerika aan een derde staat overgeleverde persoon. De Verenigde Staten van Amerika kunnen toestemming geven tot vervoer over hun grondgebied van een door een derde staat aan een lidstaat of van een door een lidstaat aan een derde staat overgeleverde persoon.
2. Een verzoek tot doortocht wordt langs diplomatieke weg of rechtstreeks tussen het „Department of Justice" van de Verenigde Staten van Amerika en het ministerie van Justitie van de betrokken lidstaat gedaan. Voor de toezending van zodanig verzoek kan ook gebruik worden gemaakt van de diensten van Interpol. Het verzoek bevat een beschrijving van de te vervoeren persoon en een korte feitelijke uiteenzetting van de zaak. Een persoon in doortocht wordt tijdens de doortocht in hechtenis gehouden.
3. Toestemming is niet vereist wanneer de betrokkene door de lucht wordt vervoerd en geen tussenlanding is voorzien op het grondgebied van de staat van doortocht. Wanneer een onvoorziene tussenlanding plaatsvindt, kan de staat waar dit gebeurt een verzoek tot doortocht overeenkomstig het bepaalde onder lid 2 verlangen. Alle nodige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de vervoerde persoon zich onttrekt aan de doorvoer voordat deze wordt uitgevoerd, mits het verzoek tot doortocht binnen een termijn van 96 uren na de onvoorziene tussenlanding wordt ontvangen.
Wanneer op een strafbaar feit waarvoor uitlevering wordt gevraagd naar het recht van de verzoekende staat doch niet naar het recht van de aangezochte staat de doodstraf is gesteld, kan de aangezochte staat aan de uitlevering de voorwaarde verbinden dat de doodstraf niet aan de opgeëiste persoon wordt opgelegd of, indien de verzoekende staat om procedurele redenen niet aan deze voorwaarde kan voldoen, de voorwaarde dat de doodstraf, indien deze wordt opgelegd, niet ten uitvoer zal worden gelegd. Indien de verzoekende staat instemt met de uitlevering op de in dit artikel genoemde voorwaarden, moet hij die voorwaarden naleven. Indien de verzoekende staat de voorwaarden niet aanvaardt, kan het uitleveringsverzoek worden geweigerd.
Indien de verzoekende staat overweegt bijzonder gevoelige informatie over te leggen tot staving van zijn uitleveringsverzoek, kan hij de aangezochte staat raadplegen om na te gaan in hoeverre de informatie door de aangezochte staat kan worden beschermd. Indien de aangezochte staat de informatie niet overeenkomstig de wensen van de verzoekende staat kan beschermen bepaalt de verzoekende staat of de informatie toch wordt overgelegd.
De overeenkomstsluitende partijen plegen voor zover nodig overleg met het oog op een optimaal gebruik van deze overeenkomst, met inbegrip van de bevordering van de oplossing van geschillen over de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst.
1. Deze overeenkomst is van toepassing op strafbare feiten die vóór of na de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd.
2. Deze overeenkomst is van toepassing op uitleveringsverzoeken die na de inwerkingtreding ervan zijn ingediend. Niettemin zijn de artikelen 4 en 9 van toepassing op verzoeken die in de aangezochte staat op het moment van inwerkingtreding van deze overeenkomst in behandeling zijn.
1. Deze overeenkomst laat een beroep van de aangezochte staat op weigeringsgronden uit hoofde van een tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika geldend bilateraal uitleveringsverdrag onverlet in verband met een aangelegenheid die niet geregeld wordt door deze overeenkomst.
2. Wanneer grondwettelijke beginselen van de aangezochte lidstaat of voor de aangezochte lidstaat bindende onherroepelijke uitspraken deze lidstaat aan naleving van zijn verplichting tot uitlevering in de weg zouden kunnen staan en noch deze overeenkomst noch het toepasselijk uitleveringsverdrag in een oplossing voorziet, voeren de aangezochte en de verzoekende staat overleg.
Deze overeenkomst verhindert, nadat zij in werking is getreden, niet het sluiten, van bilaterale overeenkomsten tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika die verenigbaar zijn met de onderhavige overeenkomst.
De Europese Unie stelt de Verenigde Staten van Amerika in kennis van iedere aanwijzing krachtens artikel 2, lid 3, en artikel 10, lid 2, voorafgaand aan de uitwisseling van de schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, lid 2.
1. Deze overeenkomst is van toepassing:
a. op de Verenigde Staten van Amerika;
b. in betrekking tot de Europese Unie:
– op de lidstaten;
– op gebiedsdelen ten aanzien waarvan een lidstaat verantwoordelijk is voor de externe betrekkingen, of landen die geen lidstaat zijn en waarvoor een lidstaat andere verplichtingen heeft met betrekking tot de externe betrekkingen, indien zulks door de Overeenkomstsluitende Partijen onderling is overeengekomen in een diplomatieke-notawisseling, welke naar behoren is bevestigd door de betrokken lidstaat.
2. De uitbreiding tot enig gebiedsdeel of land van de toepassing van deze overeenkomst overeenkomstig lid 1, onder b), kan door elke overeenkomstsluitende Partij met inachtneming van een termijn van zes maanden worden beëindigd door middel van een schriftelijke kennisgeving langs diplomatieke weg die naar behoren tussen de betrokken lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika is bevestigd.
De overeenkomstsluitende partijen komen overeen deze overeenkomst indien nodig en in elk geval uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding gezamenlijk aan een herziening te onderwerpen. Deze herziening zal in het bijzonder zien op de praktische uitvoering van de overeenkomst en kan ook aangelegenheden behelzen zoals de gevolgen van de verdere ontwikkeling van de Europese Unie met betrekking tot het voorwerp van deze overeenkomst, met inbegrip van artikel 10.
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag volgende op de derde maand na de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen instrumenten hebben uitgewisseld waaruit blijkt dat zij hun daartoestrekkende interne procedures hebben voltooid. In deze instrumenten wordt tevens aangegeven dat de in artikel 3, lid 2, bedoelde procedures zijn voltooid.
2. Iedere overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst te allen tijde beëindigen door de andere partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De beëindiging wordt zes maanden na de datum van kennisgeving van kracht.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden deze overeenkomst hebben ondertekend
GEDAAN te Washington D.C., de vijfentwintigste juni tweeduizenddrie in twee exemplaren in de Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Spaanse en Zweedse taal, zijnde de teksten in ieder van deze talen gelijkelijk authentiek.
Toelichting bij de overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
Deze nota geeft uitleg over afspraken tussen de overeenkomstsluitende partijen betreffende de toepassing van een aantal bepalingen van de overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de overeenkomst" genoemd).
Bij Artikel 10
Artikel 10 brengt geen wijziging in de verplichtingen van de staten die partij zijn bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, noch in de rechten van de Verenigde Staten van Amerika als niet-partij met betrekking tot het Internationaal Strafhof.
Bij Artikel 18
In artikel 18 is bepaald dat de overeenkomst geen beletsel vormt voor de sluiting, na inwerkingtreding, van bilaterale uitleveringsovereenkomsten tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika indien deze verenigbaar zijn met de overeenkomst.
Mochten op basis van de overeenkomst genomen maatregelen voor een of meer lidstaten en of de Verenigde Staten van Amerika praktische problemen opleveren, dan dienen die problemen indien mogelijk in de eerste plaats te worden opgelost door middel van overleg tussen de lidstaten of de betrokken lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika, of, in voorkomend geval, via de in deze overeenkomst vermelde overlegprocedures. Indien dergelijke praktische problemen niet via overleg alleen kunnen worden opgelost, dan past het binnen de overeenkomst dat toekomstige bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaat of lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika een bruikbaar alternatief mechanisme aanreiken ten behoeve van de doelstellingen van de bepaling in kwestie waaruit de problemen zijn voortgekomen.
De Overeenkomst behoeft op grond van artikel 24 van het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997 juncto artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.
De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Overeenkomst in werking treden op de eerste dag volgende op de derde maand na de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen instrumenten hebben uitgewisseld waaruit blijkt dat zij hun daartoe strekkende interne procedures hebben voltooid, met dien verstande dat op het moment van de uitwisseling van instrumenten aan de voorwaarden van artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst moet zijn voldaan.
Verbanden
Titel | : | Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te 's-Gravenhage op 24 juni 1980; 's-Gravenhage, 29 september 2004 |
Tekst | : | Trb. 2004, 299 |
Titel | : | Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika; 's-Gravenhage, 24 juni 1980 |
Tekst | : | Trb. 1980, 111 (Nederlands en Engels) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2004, 295 |
Overige verwijzingen | ||
Titel | : | Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten; Amsterdam, 2 oktober 1997 |
Tekst | : | Trb. 1998, 11 (Nederlands) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2002, 153 |
Voor wijzigingen van bovengenoemd Verdrag van 2 oktober 1997 zie rubriek J van Trb. 2004, 119.
De Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2004-297.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.