A. TITEL

Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen;

Maastricht, 7 februari 1992

B. TEKST

De Nederlandse tekst van het Verdrag en de Protocollen is geplaatst in Trb. 1992, 74. Zie ook Trb. 1997, 74 en Trb. 1998, 12.

Het Verdrag is gewijzigd bij het op 2 oktober 1997 te Amsterdam totstandgekomen Verdrag (zie rubriek J van Trb. 1998, 12).

Het Verdrag en enkele Protocollen is respectievelijk zal worden gewijzigd door respectievelijk het in rubriek J hieronder genoemde op 26 februari 2001 te Nice tot stand gekomen Verdrag en het op 16 april 2003 te Athene tot stand gekomen Verdrag.

Het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank wordt gewijzigd door het in rubriek J hieronder genoemde Besluit van 21 maart 2003.

D. PARLEMENT

Zie Trb. 1993, 51 en 159.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 1993, 51 en 159.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1993, 51.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1992, 74, Trb. 1993, 51 en 159, Trb. 1994, 28, Trb. 1997, 74 en Trb. 1998, 12.

Verwijzingen

Titel:Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951
Laatste Trb. :Trb. 2002, 145 (23 juli 2002 buiten werking getreden)
   
Titel:Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; Rome, 25 maart 1957
Laatste Trb. :Trb. 2003, 150 (geconsolideerde versie)
   
Titel:Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Rome, 4 november 1950
Laatste Trb. :Trb. 1998, 87
   
Titel:Noord-Atlantisch Verdrag; Washington, 4 april 1949
Laatste Trb. :Trb. 1999, 121
   
Wijziging van het Verdrag
   
Het Verdrag wordt gewijzigd door:
   
Titel:Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten; Nice, 26 februari 2001
Tekst:Trb. 2001, 47 (Nederlands) Trb. 2001, 74 (correcties Nederlandse tekst)
Laatste Trb. :Trb. 2003, 27
   
Titel:Verdrag van Athene betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, met Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden, Bijlagen, Protocollen en Slotakte; Athene, 16 april 2003
Tekst:Trb. 2003, 74 (Nederlands) Trb. 2003, 121 en 152 (correcties Nederlandse tekst)

Besluiten

Op 21 maart 2003 heeft de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en Regeringsleiders een Besluit genomen, waarvan de tekst als volgt luidt:

Besluit van de raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders van 21 maart 2003 inzake een wijziging van artikel 10. 2 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (2003/223/EG)

De raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank1, inzonderheid op artikel 10.6,

Gelet op de aanbeveling van de Europese Centrale Bank1,

Gelet op het advies van het Europees Parlement1,

Gelet op het advies van de Commissie1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Door de uitbreiding van het eurogebied zal het aantal leden van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) toenemen.  De Raad van bestuur dient ook in een uitgebreid eurogebied efficiënt en tijdig besluiten te kunnen nemen, ongeacht het aantal lidstaten dat de euro aanneemt. Te dien einde dient het aantal presidenten met stemrecht kleiner te zijn dan het totaal aantal presidenten in de Raad van bestuur.  Een roulerende toewijzing van de stemrechten tussen de presidenten in de Raad van bestuur is rechtvaardig, efficiënt en aanvaardbaar.  15 stemrechten voor de presidenten vormen een juiste balans tussen enerzijds het handhaven van de bestaande structuur met een evenwichtige verdeling van stemrechten tussen de zes leden van de directie en de overige leden van de Raad van bestuur en, anderzijds, de noodzaak efficiënte besluitvorming te verzekeren in een aanzienlijk uitgebreide Raad van bestuur. 

(2) Alle leden van de directie dienen in de Raad van bestuur over een permanent stemrecht te blijven beschikken, gezien hun benoeming op Europees niveau op grond van een verdragsprocedure en hun rol binnen de ECB, wier bevoegdheid het hele eurogebied omvat.

(3) De regelingen inzake het stemmen in de Raad van bestuur worden op grond van artikel 10.6 van de statuten aangepast. Aangezien dit artikel slechts wijzigingen van artikel 10.2 van de statuten betreft, heeft enige wijziging van de regelingen inzake het stemmen geen weerslag op het uitbrengen van stemmen inzake besluiten die op grond van de artikelen 10.3, 10.6 en 41.2 van de statuten worden genomen.

(4) Vijf fundamentele beginselen liggen ten grondslag aan de constituerende bestanddelen van het gekozen roulatiesysteem. Het kernbeginsel van de besluitvorming binnen de Raad van bestuur, te weten „één lid, één stem", geldt onverminderd voor de leden van de Raad van bestuur met stemrecht. Alle leden van de Raad van bestuur blijven onafhankelijk en op persoonlijke titel deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van bestuur, ongeacht of zij al dan niet een stemrecht hebben. Het roulatiesysteem is robuust, aangezien het berekend is op enige uitbreiding van het eurogebied ten belope van het momenteel voorgenomen maximumaantal lidstaten. Het roulatiesysteem vermijdt bovendien dat de lidstaten, waarvan de NCB-presidenten stemrecht hebben, tezamen worden geacht niet representatief te zijn voor de economie van het eurogebied als geheel. Tenslotte is het roulatiesysteem doorzichtig.

(5) De indeling van presidenten bij een groep en de toewijzing van een specifiek aantal stemrechten aan deze groepen, beoogt te verzekeren dat de lidstaten, wier NCB-presidenten stemrecht hebben, samengenomen representatief zijn voor de economie van het eurogebied als geheel. Al naargelang de relatieve omvang van de economie in kwestie in het eurogebied, verschilt de frequentie van stemrechtuitoefening door de presidenten. De indeling van presidenten bij een groep hangt derhalve af van de rangorde van de lidstaat in kwestie, die op basis van de volgende tweeledige indicator tot stand is gekomen: het aandeel van de lidstaat in kwestie i) in het geaggregeerde bruto binnenlands product tegen marktprijzen (BBP-mp) van de lidstaten die de euro hebben ingevoerd; en ii) in de totale geaggregeerde balans van monetaire financiële instellingen (TGB-MFI's) van lidstaten die de euro hebben ingevoerd. Het economische gewicht van een lidstaat uitgedrukt in BBP-mp is een geschikt bestanddeel, omdat de impact van beslissingen van centrale banken in lidstaten met een grotere economie sterker is dan in lidstaten met een kleinere economie. Tegelijkertijd is de omvang van de financiële sector van een lidstaat van bijzonder belang voor beslissingen van centrale banken, omdat deze sector de tegenpartij is bij transacties van centrale banken. BBP-mp krijgt een 5/6 gewicht en TGB-MFI's 1/6. Deze keuze van relatieve gewichten is aangewezen, aangezien de financiële sector aldus voldoende en zinvol is vertegenwoordigd.

(6) De invoering van het roulatiesysteem dient soepel te verlopen en beslaat daarom twee stappen. De eerste stap behelst de indeling van de presidenten bij twee groepen zodra zij met meer dan 15 zijn. De frequentie van de stemrechten van de bij de eerste groep ingedeelde presidenten zal niet lager zijn dan voor de presidenten van de tweede groep. Nadat het eurogebied met een aanzienlijk aantal nieuwe lidstaten is uitgebreid en er meer dan 21 presidenten zijn, worden zij bij drie groepen ingedeeld. Binnen elke groep hebben de presidenten even lang stemrechten. De gedetailleerde toepassingsbepalingen inzake de twee beginselen, alsook enig mogelijk besluit tot het uitstellen van de invoering van het roulatiesysteem, teneinde te vermijden dat de presidenten binnen enige groep een stemrechtfrequentie van 100 % hebben, worden vastgesteld door de Raad van bestuur, die besluit met tweederde meerderheid van alle leden, die al dan niet stemrecht hebben.

(7) Het aandeel van iedere lidstaat in het BBP-mp en in de TGB-MFI's van de lidstaten die de euro hebben ingevoerd, dient, telkens wanneer het geaggregeerde BBP-mp overeenkomstig artikel 29.3 van de statuten wordt aangepast, dan wel wanneer het aantal presidenten in de Raad van bestuur toeneemt, te worden aangepast. De uit de regelmatige aanpassingen voortvloeiende nieuwe aandelen zullen met ingang van de eerste dag van het volgende jaar van toepassing zijn. Indien één of meer presidenten lid worden van de Raad van bestuur, dienen de referentieperiodes die tijdens de laatste vijfjaarlijkse aanpassing van de aandelen zijn gebruikt, te worden aangewend voor de berekening van het aandeel van de lidstaat van de NCB in kwestie in het BBP-mp en in de TGB-MFI's van de lidstaten die de euro hebben ingevoerd. De uit deze onregelmatige aanpassingen voortvloeiende nieuwe aandelen zijn met ingang van de dag waarop één of meerdere presidenten lid worden van de Raad van bestuur, van toepassing. Deze operationele details maken deel uit van de door de Raad van bestuur vast te stellen toepassingsbepalingen,

Besluit:

Artikel 1

De statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank worden als volgt gewijzigd:

Artikel 10.2 wordt als volgt gelezen:

„10.2 Ieder lid van de Raad van bestuur heeft één stem. Met ingang van de datum waarop het aantal leden van de Raad van bestuur meer dan 21 bedraagt, heeft ieder lid van de directie één stem. Het aantal presidenten met stemrecht bedraagt dan 15. De toewijzing en roulatie van deze stemrechten geschiedt als volgt:

– Met ingang van de datum waarop het aantal presidenten meer dan 15 en minder dan 22 bedraagt, worden de presidenten bij twee groepen ingedeeld volgens de rangorde van de omvang van het aandeel van de lidstaat van de NCB in kwestie in het geaggregeerde bruto binnenlands product tegen marktprijzen en in de totale geaggregeerde balans van de monetaire financiële instellingen van de lidstaten die de euro hebben ingevoerd. Het aandeel in het bruto binnenlands product tegen marktprijzen en in de totale geaggregeerde balans van de monetaire financiële instellingen krijgt een gewicht van respectievelijk 5/6 en 1/6. De eerste groep bestaat uit vijf presidenten en de tweede groep uit de overige presidenten. De frequentie van de stemrechten van de bij de eerste groep ingedeelde presidenten zal niet lager zijn dan voor de presidenten van de tweede groep. Onder voorbehoud van het in de vorige zin bepaalde, krijgt de eerste groep vier stemrechten toegewezen en de tweede groep elf stemrechten.

– Met ingang van de datum waarop het aantal presidenten 22 bedraagt, worden de presidenten volgens een op basis van de voornoemde criteria vastgestelde rangorde bij drie groepen ingedeeld. De eerste groep bestaat uit vijf presidenten en krijgt vier stemrechten toegewezen. De tweede groep bestaat uit de helft van het totale aantal presidenten, waarbij iedere fractie naar boven wordt afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, en krijgt acht stemrechten toegewezen. De derde groep bestaat uit de overige presidenten en krijgt drie stemrechten toegewezen.

– Binnen elke groep hebben de presidenten even lang stemrechten.

– Op de berekening van het aandeel in het geaggregeerde bruto binnenlands product tegen marktprijzen is artikel 29.2 van toepassing. De totale geaggregeerde balans van de monetaire financiële instellingen wordt overeenkomstig het ten tijde van de berekening in de Europese Gemeenschap toepasselijke statistische kader, berekend.

– Telkens wanneer het geaggregeerde bruto binnenlands product tegen markprijzen overeenkomstig artikel 29.3 wordt aangepast, dan wel telkens wanneer het aantal presidenten toeneemt, wordt overeenkomstig de voornoemde beginselen de omvang en/of de samenstelling van de groepen aangepast.

– Met tweederde meerderheid van de leden, die al dan niet stemrecht hebben, neemt de Raad van bestuur alle voor de toepassing van voornoemde beginselen noodzakelijke maatregelen en kan besluiten de invoering van het roulatiesysteem uit te stellen tot het aantal presidenten meer dan 18 bedraagt.

Slechts persoonlijk aanwezige leden hebben stemrecht. In afwijking van deze regel kan in het in artikel 12.3 bedoelde reglement van orde worden bepaald dat leden van de Raad van bestuur hun stem via een teleconferentie kunnen uitbrengen. Dat reglement van orde bepaalt tevens, dat een lid van de Raad van bestuur dat langdurig verhinderd is de vergaderingen van de Raad van bestuur bij te wonen, een plaatsvervanger kan aanwijzen als lid van de Raad van bestuur.

De bepalingen in de voorgaande paragrafen laten de stemrechten van alle leden van de Raad van bestuur, al dan niet met stemrecht, krachtens de artikelen 10.3, 10.6 en 41.2 onverlet.

Tenzij in deze statuten anders is bepaald, besluit de Raad van bestuur met gewone meerderheid van de leden met stemrecht. Bij staking van stemmen brengt de president de beslissende stem uit.

De Raad van bestuur kan alleen tot stemming overgaan, indien een quorum van tweederde van de leden met stemrecht aanwezig is. Indien het quorum niet aanwezig is, kan de president een buitengewone vergadering bijeenroepen waar besluiten worden genomen zonder inachtneming van het bovenbedoelde quorum.".

Artikel 2

1. Dit besluit dient door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te worden geratificeerd. De aktes van ratificatie worden bij de regering van de Italiaanse Republiek nedergelegd.

2. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin een ondertekenende lidstaat als laatste de akte van ratificatie heeft nedergelegd.

GEDAAN te Brussel, 21 maart 2003.

Voor de Raad, in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders,

De voorzitter

C. Simitis


Het Besluit behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

Het Besluit treedt ingevolge artikel 2, tweede lid, in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin een ondertekenende lidstaat als laatste de akte van ratificatie heeft nedergelegd.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Besluit alleen voor Nederland gelden.

Geconsolideerde versie

Hieronder volgt de Nederlandse tekst1 van het onderhavige Verdrag zoals deze luidt sinds de inwerkingtreding van het hierboven genoemde Verdrag van 26 februari 2001 op 1 februari 2003.

Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie

Zijne Majesteit de Koning der Belgen, Hare Majesteit de Koningin van Denemarken, de President van de Bondsrepubliek Duitsland, de President van de Helleense Republiek, Zijne Majesteit de Koning van Spanje, de President van de Franse Republiek, de President van Ierland, de President van de Italiaanse Republiek, Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, de President van de Portugese Republiek, Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Vastbesloten een nieuwe etappe te markeren in het proces van Europese integratie waarmee een aanvang is gemaakt met de oprichting van de Europese Gemeenschappen, 

Herinnerend aan het historisch belang van de beëindiging van de deling van het Europese continent en de noodzaak solide grondslagen voor de opbouw van het toekomstige Europa te leggen, 

Bevestigend hun gehechtheid aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat, 

Bevestigend hun gehechtheid aan de sociale grondrechten zoals omschreven in het op 18 oktober 1961 te Turijn ondertekende Europees Sociaal Handvest en in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden van 1989, 

Verlangend de solidariteit tussen hun volkeren te verdiepen met inachtneming van hun geschiedenis,  cultuur en tradities, 

Verlangend de democratische en doelmatige werking van de instellingen verder te ontwikkelen,  teneinde hen in staat te stellen de hun toevertrouwde taken beter uit te voeren, in één enkel institutioneel kader, 

Vastbesloten de versterking en de convergentie van hun economieën te verwezenlijken en een economische en monetaire unie tot stand te brengen met, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag,  één enkele en stabiele munteenheid, 

Vastbesloten de economische en sociale vooruitgang van hun volkeren te bevorderen, met inachtneming van het beginsel van duurzame ontwikkeling en in het kader van de voltooiing van de interne markt en van versterkte cohesie en milieubescherming, en een beleid te voeren dat er borg voor staat dat de vooruitgang op het gebied van de economische integratie en de vooruitgang op andere terreinen gelijke tred met elkaar houden, 

Vastbesloten voor de onderdanen van hun landen een gemeenschappelijk burgerschap in te voeren, 

Vastbesloten een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te voeren met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 17, daarbij de Europese identiteit en onafhankelijkheid versterkend, teneinde vrede,  veiligheid en vooruitgang in Europa en in de wereld te bevorderen, 

Vastbesloten het vrije verkeer van personen te vergemakkelijken en tegelijkertijd tevens de veiligheid en zekerheid van hun volkeren te waarborgen, door een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag, 

Vastbesloten voort te gaan met het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers worden genomen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, 

Met het oog op verdere stappen die moeten worden gezet om de Europese integratie te bevorderen, 

Hebben besloten een Europese Unie op te richten en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

(lijst van ondertekenaars niet opgenomen)

Die,  na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, overeenstemming hebben bereikt omtrent de volgende bepalingen:

TITEL I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Bij dit Verdrag richten de Hoge Verdragsluitende Partijden tezamen een Europese Unie op,  hierna „Unie"te noemen.

Dit Verdrag markeert een nieuwe etappe in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen.

De Unie is gegrond op de Europese Gemeenschappen, aangevuld met het beleid en de samenwerkingsvormen die bij dit Verdrag worden ingesteld. Zij heeft tot taak de betrekkingen tussen de lidstaten en tussen de volkeren van de lidstaten samenhangend en solidair te organiseren.

Artikel 2

De Unie stelt zich ten doel:

– bevordering van economische en sociale vooruitgang alsmede een hoog werkgelegenheidsniveau en totstandbrenging van evenwichtige en duurzame ontwikkeling, met name door de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen, door de versterking van de economische en sociale samenhang en door de oprichting van een economische en monetaire unie die uiteindelijk een gemeenschappelijke munt inhoudt, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag;

– bevestiging van de identiteit van de Unie op het internationale vlak, met name door het voeren van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie,  overeenkomstig het bepaalde in artikel 17;

– versterking van de bescherming van de rechten en de belangen van de onderdanen van de lidstaten van de Unie door de instelling van een burgerschap van de Unie;

– handhaving en ontwikkeling van de Unie als een ruimte van vrijheid,  veiligheid en rechtvaardigheid waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen,  asiel,  immigratie,  en voorkoming en bestrijding van criminaliteit;

– volledige handhaving en verdere ontwikkeling van het acquis communautaire teneinde na te gaan in hoeverre het beleid en de samenwerkingsvormen die bij dit Verdrag zijn ingesteld,  herziening behoeven om de doeltreffendheid van de mechanismen en instellingen van de Gemeenschap te verzekeren.

De doelstellingen van de Unie worden verwezenlijkt zoals bepaald in dit Verdrag,  onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet,  met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel zoals omschreven in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 3

De Unie beschikt over één institutioneel kader dat de samenhang en de continuïteit van het optreden gericht op het verwezenlijken van de doelstellingen van de Unie verzekert,  en tegelijk het acquis communautaire in acht neemt en ontwikkelt.

De Unie zorgt in het bijzonder voor de samenhang van haar gehele externe optreden in het kader van haar beleid op het gebied van externe betrekkingen,  veiligheid,  economie en ontwikkeling. De Raad en de Commissie zijn verantwoordelijk voor het verzekeren van deze samenhang en werken daartoe samen.

Zij dragen,  overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden,  zorg voor de uitvoering van dat beleid.

Artikel 4

De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en stelt algemene politieke beleidslijnen vast.

De Europese Raad is samengesteld uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Commissie. Zij worden bijgestaan door de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten en door een lid van de Commissie. De Europese Raad komt ten minste tweemaal per jaar bijeen,  onder voorzitterschap van het staatshoofd of de regeringsleider van de lidstaten welke het voorzitterschap van de Raad uitoefent.

De Europese Raad brengt na elk van zijn bijeenkomsten verslag uit aan het Europees Parlement en legt aan het Europees Parlement ook een schriftelijk jaarverslag voor betreffende de vorderingen die de Unie heeft gemaakt.

Artikel 5

Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de Rekenkamer oefenen hun bevoegdheden uit onder de voorwaarden en ter verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgesteld in enerzijds de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van de Verdragen en akten waarbij deze zijn gewijzigd of aangevuld, en anderzijds de andere bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 6

1. De Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.

2. De Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.

3. De Unie eerbiedigt de nationale identiteit van haar lidstaten.

4. De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid ten uitvoer te leggen.

Artikel 7*

1. Op een met redenen omkleed voorstel van een derde van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie kan de Raad, na instemming van het Europees Parlement, met een meerderheid van vier vijfden van zijn leden constateren dat er duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen door een lidstaat, en die lidstaat passende aanbevelingen doen. Alvorens die constatering te doen, hoort de Raad de betrokken lidstaat en kan hij volgens dezelfde procedure onafhankelijke personen vragen binnen een redelijke termijn een verslag over de situatie in die lidstaat voor te leggen. De Raad gaat regelmatig na of de redenen die tot zijn constatering hebben geleid nog bestaan.

2. De Raad, in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, kan met eenparigheid van stemmen, op voorstel van een derde van de lidstaten of van de Commissie, en na instemming van het Europees Parlement, een ernstige en voortdurende schending van in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen door een lidstaat constateren, na de regering van de lidstaat in kwestie om opmerkingen te hebben verzocht.

3. Wanneer de in lid 2 bedoelde constatering is gedaan, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten tot schorsing van bepaalde rechten die uit de toepassing van dit Verdrag op de lidstaat in kwestie voortvloeien, met inbegrip van de stemrechten van de vertegenwoordiger van de regering van die lidstaat in de Raad. De Raad houdt daarbij rekening met de mogelijke gevolgen van een dergelijke schorsing voor de rechten en verplichtingen van natuurlijke en rechtspersonen. De verplichtingen van de lidstaat in kwestie uit hoofde van dit Verdrag blijven in ieder geval verbindend voor die lidstaat.

4. De Raad kan naderhand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten om krachtens lid 3 genomen maatregelen te wijzigen of in te trekken in verband met wijzigingen in de toestand die tot het opleggen van de maatregelen heeft geleid.

5. Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van de vertegenwoordiger van de regering van de lidstaat in kwestie. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen van de in lid 2 bedoelde besluiten. Een gekwalificeerde meerderheid wordt omschreven als hetzelfde aandeel van de gewogen stemmen van de betrokken leden van de Raad als vastgelegd in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Dit lid is eveneens van toepassing wanneer stemrechten worden geschorst op grond van lid 3.

6. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 besluit het Europees Parlement met een meerderheid van twee derden der uitgebrachte stemmen en tevens bij meerderheid van zijn leden.

TITEL II

BEPALINGEN HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP MET HET OOG OP DE OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

Artikel 8 (niet afgedrukt)

TITEL III

BEPALINGEN HOUDENDE WIJZIGINGEN VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL

Artikel 9 (niet afgedrukt)

TITEL IV

BEPALINGEN HOUDENDE WIJZIGING VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE

Artikel 10 (niet afgedrukt)

TITEL V

BEPALINGEN BETREFFENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 11

1. De Unie bepaalt en voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat alle terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt en dat de volgende doelstellingen heeft:

– bescherming van de gemeenschappelijke waarden, de fundamentele belangen, de onafhankelijkheid en de integriteit van de Unie, conform de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties;

– versterking van de veiligheid van de Unie in alle opzichten;

– handhaving van de vrede en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, alsmede de beginselen van de Slotakte van Helsinki en de doelstellingen van het Handvest van Parijs, met inbegrip van die betreffende de buitengrenzen;

– bevordering van de internationale samenwerking;

– ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat, alsmede eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

2. De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie.

De lidstaten werken samen om hun wederzijdse politieke solidariteit te versterken en tot ontwikkeling te brengen. Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan als bundelende kracht in de internationale betrekkingen.

De Raad ziet toe op de inachtneming van deze beginselen.

Artikel 12

De Unie streeft de in artikel 11 genoemde doelstellingen na door:

– de beginselen van en de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast te stellen;

– besluiten te nemen over gemeenschappelijke strategieën;

– gemeenschappelijke optredens aan te nemen;

– gemeenschappelijke standpunten aan te nemen;

– de systematische samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de beleidsvoering te versterken.

Artikel 13

1. De Europese Raad stelt de beginselen van en de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast, onder meer voor aangelegenheden met gevolgen op defensiegebied.

2. De Europese Raad neemt besluiten over door de Unie uit te voeren gemeenschappelijke strategieën op de gebieden waarop de lidstaten aanzienlijke belangen gemeen hebben.

In de gemeenschappelijke strategieën worden de doelstellingen en de duur ervan omschreven, alsmede de middelen die door de Unie en de lidstaten beschikbaar moeten worden gesteld.

3. De Raad neemt de nodige besluiten voor het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op de grondslag van de door de Europese Raad vastgestelde algemene richtsnoeren.

De Raad doet de Europese Raad aanbevelingen voor gemeenschappelijke strategieën en voert deze uit,  met name door het aannemen van gemeenschappelijke optredens en gemeenschappelijke standpunten.

De Raad ziet toe op de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie.

Artikel 14

1. De Raad stelt gemeenschappelijke optredens vast.Gemeenschappelijke optredens hebben betrekking op specifieke situaties waarin een operationeel optreden van de Unie nodig wordt geacht. In een gemeenschappelijk optreden worden de doelstellingen, de draagwijdte, de middelen welke de Unie ter beschikking dienen te worden gesteld, zo nodig de tijdsduur, en de voorwaarden voor de uitvoering van dat optreden omschreven.

2. Indien zich een verandering van omstandigheden voordoet met een duidelijke invloed op een vraagstuk dat het voorwerp is van een gemeenschappelijk optreden, beziet de Raad de beginselen en de doelstellingen van dat optreden opnieuw en neemt hij de noodzakelijke besluiten. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen, wordt het gemeenschappelijk optreden gehandhaafd.

3. Een gemeenschappelijk optreden bindt de lidstaten bij het innemen van standpunten en bij hun verdere optreden.

4. De Raad kan de Commissie verzoeken passende voorstellen in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bij hem in te dienen om de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden te garanderen.

5. Telkens wanneer op grond van een gemeenschappelijk optreden een nationale standpuntbepaling of een nationaal optreden wordt overwogen, wordt daarvan op een zodanig tijdstip kennis gegeven dat zo nodig voorafgaand overleg binnen de Raad mogelijk is. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt niet voor maatregelen die slechts de nationale omzetting van de besluiten van de Raad vormen.

6. In geval van dwingende noodzaak voortvloeiend uit veranderingen in de situatie en bij gebreke van een besluit van de Raad, kunnen de lidstaten met spoed de noodzakelijke maatregelen nemen,  rekening houdend met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden. De betrokken lidstaat stelt de Raad onverwijld van iedere zodanige maatregel in kennis.

7. In geval van ernstige moeilijkheden bij de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden, legt een lidstaat deze voor aan de Raad, die daarover beraadslaagt en passende oplossingen zoekt. Deze mogen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden noch afbreuk doen aan de doeltreffendheid ervan.

Artikel 15

De Raad neemt gemeenschappelijke standpunten aan.In de gemeenschappelijke standpunten wordt de aanpak van de Unie bepaald ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid van geografische of thematische aard. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun nationaal beleid met de gemeenschappelijke standpunten overeenstemt.

Artikel 16

Tussen de lidstaten vindt wederzijdse informatie en onderling overleg plaats in de Raad over elke aangelegenheid van algemeen belang op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, opdat de invloed van de Unie zo doeltreffend mogelijk wordt uitgeoefend door middel van een onderling afgestemd en convergent optreden.

Artikel 17*

1. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid omvat alle aangelegenheden die betrekking hebben op de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat tot een gemeenschappelijke defensie kan leiden indien de Europese Raad daartoe besluit. In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. Het beleid van de Unie overeenkomstig dit artikel laat het specifieke karakter van het veiligheids-en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet, eerbiedigt de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende verplichtingen van bepaalde lidstaten waarvan de gemeenschappelijke defensie gestalte krijgt in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), en is verenigbaar met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid.

De geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid wordt, wanneer de lidstaten dat passend achten, ondersteund door hun samenwerking op bewapeningsgebied.

2. De in dit artikel bedoelde aangelegenheden omvatten humanitaire en reddingsopdrachten, vredeshandhavingsopdrachten en opdrachten van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing, met inbegrip van het tot stand brengen van vrede.

3. Onder dit artikel vallende besluiten welke gevolgen hebben op defensiegebied worden genomen onverminderd het beleid en de verplichtingen, bedoeld in lid 1, tweede alinea.

4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de ontwikkeling van nauwere samenwerking op bilateraal niveau tussen twee of meer lidstaten, in het kader van de West-Europese Unie (WEU) en van de NAVO,  mits die samenwerking niet indruist tegen en geen belemmering vormt voor de in deze titel beoogde samenwerking.

5. Ter bevordering van de doelstellingen van dit artikel wordt het bepaalde in dit artikel overeenkomstig artikel 48 herzien.

Artikel 18

1. Het voorzitterschap vertegenwoordigt de Unie in aangelegenheden die vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

2. Het voorzitterschap is verantwoordelijk voor de uitvoering van besluiten uit hoofde van deze titel; in die hoedanigheid verwoordt het in beginsel het standpunt van de Unie in internationale organisaties en op internationale conferenties.

3. Het voorzitterschap wordt bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad, die de functie van hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uitoefent.

4. De Commissie wordt volledig betrokken bij de in de leden 1 en 2 genoemde taken. Het voorzitterschap wordt indien nodig bij die taken bijgestaan door de lidstaat die als volgende het voorzitterschap zal bekleden.

5. De Raad kan, telkens wanneer hij het nodig acht, een speciale vertegenwoordiger met een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken benoemen.

Artikel 19

1. De lidstaten coördineren hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties. Zij verdedigen in deze fora de gemeenschappelijke standpunten.

In internationale organisaties en op internationale conferenties waaraan niet alle lidstaten deelnemen,  verdedigen de wel deelnemende lidstaten de gemeenschappelijke standpunten.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en in artikel 14, lid 3, houden de lidstaten die zijn vertegenwoordigd in internationale organisaties of op internationale conferenties waar niet alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, de niet vertegenwoordigde lidstaten op de hoogte van alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

Lidstaten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties plegen onderling overleg en houden de overige lidstaten volledig op de hoogte. Lidstaten die permanent lid van de Veiligheidsraad zijn, dragen er bij de uitoefening van hun functie zorg voor de standpunten en belangen van de Unie te verdedigen, onverminderd de verantwoordelijkheden die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten.

Artikel 20

De diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie in derde landen en op internationale conferenties, alsmede hun vertegenwoordigingen bij internationale organisaties voeren onderling overleg om te verzekeren dat de door de Raad vastgestelde gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke optredens in acht worden genomen en ten uitvoer worden uitgelegd.

Zij intensiveren hun samenwerking door inlichtingen uit te wisselen, gezamenlijk evaluaties te verrichten en bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het bepaalde in artikel 20 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 21

Het voorzitterschap raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen.Het Europees Parlement wordt door het voorzitterschap en de Commissie regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie.

Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is geboekt.

Artikel 22

1. Iedere lidstaat of de Commissie kan de Raad ieder vraagstuk in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voorleggen en bij de Raad voorstellen indienen.

2. In gevallen waarin snelle besluitvorming is vereist, roept het voorzitterschap, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van de Commissie of van een lidstaat binnen achtenveertig uur of, in geval van absolute noodzaak, op kortere termijn een buitengewone zitting van de Raad bijeen.

Artikel 23*

1. Besluiten uit hoofde van deze titel worden door de Raad met eenparigheid van stemmen aangenomen. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen van deze besluiten. Ingeval een lid van de Raad zich van stemming onthoudt, kan dit lid zijn onthouding toelichten door op grond van onderhavige alinea een formele verklaring af te leggen. In dat geval is het lid niet verplicht het besluit toe te passen, doch aanvaardt het wel dat het besluit de Unie bindt. In een geest van wederzijdse solidariteit onthoudt de betrokken lidstaat zich van ieder optreden dat het optreden van de Unie krachtens genoemd besluit zou kunnen doorkruisen of belemmeren, en eerbiedigen de andere lidstaten dit standpunt. Indien de leden van de Raad die hun onthouding op deze wijze toelichten meer dan een derde van de stemmen, gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vertegenwoordigen, is het besluit niet aangenomen.

2. In afwijking van lid 1 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

– bij de aanneming van gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten of andere besluiten op basis van een gemeenschappelijke strategie;

– bij de aanneming van een besluit waarmee uitvoering wordt gegeven aan een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt;

– bij de benoeming van een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 18, lid 5.

Indien een lid van de Raad verklaart om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid voornemens te zijn zich te verzetten tegen de aanneming van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verlangen dat de aangelegenheid voor een besluit met eenparigheid van stemmen wordt voorgelegd aan de Europese Raad.

De stemmen van de leden van de Raad worden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste tweeënzestig stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste tien leden voorstemmen*.

Dit lid is niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

3. Voor procedurekwesties neemt de Raad zijn besluiten met volstrekte meerderheid van stemmen van zijn leden.

Artikel 24*

1. Indien ter uitvoering van deze titel een overeenkomst moet worden gesloten met één of meer staten of internationale organisaties, kan de Raad het voorzitterschap machtigen om, zo nodig bijgestaan door de Commissie, daartoe onderhandelingen te openen. Dergelijke overeenkomsten worden gesloten door de Raad op aanbeveling van het voorzitterschap.

2. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen wanneer de overeenkomst betrekking heeft op een aangelegenheid ten aanzien waarvan interne besluiten met eenparigheid van stemmen worden aangenomen.

3. Wanneer de overeenkomst betrekking heeft op de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen overeenkomstig artikel 23, lid 2.

4. Dit artikel is ook van toepassing op aangelegenheden die onder titel VI vallen. Wanneer de overeenkomst betrekking heeft op een aangelegenheid ten aanzien waarvan interne besluiten of maatregelen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moeten worden aangenomen, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen overeenkomstig artikel 34, lid 3.

5. Geen overeenkomst is bindend voor een lidstaat waarvan de vertegenwoordiger in de Raad verklaart dat hij de bepalingen van zijn grondwettelijke procedure in acht moet nemen; de andere leden van de Raad kunnen overeenkomen dat de overeenkomst niettemin voorlopig van toepassing is.

6. De overeenkomsten, gesloten onder de voorwaarden van dit artikel, zijn bindend voor de instellingen van de Unie.

Artikel 25*

Onverminderd artikel 207 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgt een politiek en veiligheidscomité de internationale situatie op de onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallende gebieden en draagt het bij tot het bepalen van het beleid door op verzoek van de Raad of op eigen initiatief adviezen aan de Raad uit te brengen. Het comité ziet ook toe op de tenuitvoerlegging van het overeengekomen beleid, onverminderd de bevoegdheden van het voorzitterschap en van de Commissie.

In het kader van deze titel oefent het comité onder verantwoordelijkheid van de Raad de politieke controle en strategische leiding van crisisbeheersingsoperaties uit.

De Raad kan het comité voor het doel en de duur van een crisisbeheersingsoperatie, als bepaald door de Raad, machtigen passende besluiten te nemen over de politieke controle en strategische leiding van de operatie, onverminderd artikel 47.

Artikel 26

De secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, staat de Raad bij in aangelegenheden die vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name door bij te dragen tot de formulering, voorbereiding en uitvoering van beleidsbeslissingen, en, waar dienstig en namens de Raad op verzoek van het voorzitterschap, door een politieke dialoog met derden te voeren.

Artikel 27

De Commissie wordt volledig betrokken bij de werkzaamheden op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Artikel 27 A*

1. Nauwere samenwerking op een van de gebieden die vallen onder deze titel heeft tot doel de waarden van de Unie veilig te stellen en de belangen van de Unie in haar geheel te dienen, door haar identiteit als coherente kracht in de wereld tot uitdrukking te brengen. Nauwere samenwerking moet geschieden met inachtneming van:

– de beginselen, de doelstellingen, de algemene richtsnoeren en de samenhang van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede de in het kader van dat beleid genomen besluiten;

– de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap;

– de samenhang tussen het algehele beleid van de Unie en haar externe optreden.

2. De artikelen 11 tot en met 27 en de artikelen 27 B tot en met 28 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde nauwere samenwerking, tenzij in artikel 27 C en in de artikelen 43 tot en met 45 anders is bepaald.

Artikel 27 B*

De nauwere samenwerking uit hoofde van deze titel heeft betrekking op de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt. Zij kan geen betrekking hebben op vraagstukken die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

Artikel 27 C*

De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking krachtens artikel 27 B aan te gaan,  richten een verzoek aan de Raad. Het verzoek wordt aan de Commissie en ter kennisgeving aan het Europees Parlement toegezonden. De Commissie brengt met name advies uit over de samenhang van de beoogde nauwere samenwerking met het beleid van de Unie. De machtiging wordt verleend door de Raad, die overeenkomstig artikel 23, lid 2, tweede en derde alinea, en met inachtneming van de artikelen 43 tot en met 45 een besluit neemt.

Artikel 27 D*

Onverminderd de bevoegdheden van het voorzitterschap en de Commissie, ziet de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, er in het bijzonder op toe dat het Europees Parlement en alle leden van de Raad ten volle op de hoogte worden gehouden van de uitvoering van nauwere samenwerking op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Artikel 27 E*

Een lidstaat die wenst deel te nemen aan krachtens artikel 27 C aangegane nauwere samenwerking geeft kennis van zijn voornemen aan de Raad en brengt de Commissie op de hoogte. De Commissie doet binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving een advies aan de Raad toekomen.Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving neemt de Raad een besluit over het verzoek en over bijzondere regelingen die hij eventueel nodig acht. Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit het op te schorten; in dat geval geeft de Raad de redenen voor zijn besluit aan en stelt hij een termijn voor een nieuwe behandeling.

Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Een gekwalificeerde meerderheid wordt omschreven als hetzelfde aandeel van de gewogen stemmen en hetzelfde aandeel van het aantal betrokken leden van de Raad als vastgelegd in artikel 23, lid 2, derde alinea.

Artikel 28

1. De artikelen 189, 190, 196 tot en met 199, 203, 204, 206 tot en met 209, 213 tot en met 219,  255 en 290 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn van toepassing op de bepalingen betreffende de in deze titel bedoelde gebieden.

2. De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

3. De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van die bepalingen komen eveneens ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen, behalve wanneer het beleidsuitgaven betreft die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied en gevallen waarin de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

In de gevallen waarin de uitgaven niet ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen, komen zij ten laste van de lidstaten volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit. Lidstaten wier vertegenwoordiger in de Raad een formele verklaring krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, heeft afgelegd, zijn niet verplicht bij te dragen in de financiering van uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

4. De begrotingsprocedure van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is van toepassing op de uitgaven die ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

TITEL VI

BEPALINGEN INZAKE POLITIËLE EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

Artikel 29*

Onverminderd de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap is het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en door voorkoming en bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit, met name terrorisme, mensenhandel en misdrijven tegen kinderen, illegale drugshandel en illegale wapenhandel, corruptie en fraude, door middel van:

– nauwere samenwerking tussen politiediensten, douaneautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten in de lidstaten, zowel rechtstreeks als via de Europese Politiedienst (Europol), in overeenstemming met de artikelen 30 en 32;

– nauwere samenwerking tussen justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, ook via de Europese eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust), in overeenstemming met de artikelen 31 en 32;

– waar nodig, onderlinge aanpassing van de bepalingen betreffende strafzaken in de lidstaten, in overeenstemming met artikel 31, onder e).

Artikel 30

1. Gezamenlijk optreden op het gebied van politiële samenwerking omvat:

  • a. operationele samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde instanties van de lidstaten belast met wetshandhaving met betrekking tot het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten;

  • b. de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie, met inbegrip van informatie over meldingen van verdachte financiële transacties waarover instanties belast met wetshandhaving beschikken, met name via Europol, onder voorbehoud van passende bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens;

  • c. samenwerking en gezamenlijke initiatieven inzake opleiding, de uitwisseling van verbindingsfunctionarissen, detacheringen, het gebruik van apparatuur en forensisch onderzoek;

  • d. de gezamenlijke beoordeling van bepaalde onderzoekstechnieken in verband met het opsporen van ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit.

2. De Raad bevordert samenwerking via Europol en handelt binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in het bijzonder als volgt:

  • a. hij stelt Europol in staat tot het vergemakkelijken en ondersteunen van de voorbereiding en het aanmoedigen van de coördinatie en uitvoering van specifieke onderzoeksacties door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, inclusief operationele acties van gezamenlijke teams waarvan vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning deel uitmaken;

  • b. hij neemt maatregelen aan waardoor Europol de bevoegde autoriteiten van de lidstaten kan vragen hun onderzoek in specifieke zaken te verrichten en te coördineren en specifieke expertise te ontwikkelen die ter beschikking van de lidstaten kan worden gesteld om hen te assisteren bij het onderzoeken van zaken van georganiseerde criminaliteit;

  • c. hij bevordert verbindingsregelingen tussen functionarissen belast met opsporing/vervolging die zich specialiseren in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in nauwe samenwerking met Europol;

  • d. hij richt een netwerk op voor onderzoek, documentatie en statistiek met betrekking tot grensoverschrijdende criminaliteit.

Artikel 31*

1. Gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken omvat:

  • a. het vergemakkelijken en bespoedigen van de samenwerking tussen de bevoegde ministeries en de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten, onder andere wanneer dat dienstig is via Eurojust, met betrekking tot procedures en de tenuitvoerlegging van beslissingen;

  • b. het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten;

  • c. het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van die samenwerking;

  • d. het voorkomen van jurisdictiegeschillen tussen lidstaten;

  • e. het geleidelijk aannemen van maatregelen tot opstelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme en illegale drugshandel.

2. De Raad bevordert de samenwerking via Eurojust door:

  • a. Eurojust in staat te stellen bij te dragen tot een goede coördinatie tussen de met vervolging belaste nationale autoriteiten van de lidstaten;

  • b. de medewerking van Eurojust te bevorderen aan onderzoek met betrekking tot zaken van zware grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder wanneer het om georganiseerde criminaliteit gaat, met name rekening houdend met de door Europol verrichte analyses;

  • c. nauwe samenwerking tussen Eurojust en het Europees justitieel netwerk te vergemakkelijken, met name om de uitvoering van rogatoire commissies en de behandeling van uitleveringsverzoeken te vergemakkelijken.

Artikel 32

De Raad bepaalt onder welke voorwaarden en met welke beperkingen de in de artikelen 30 en 31 bedoelde bevoegde autoriteiten op het grondgebied van een andere lidstaat mogen optreden in overleg met en met instemming van de autoriteiten van die staat.

Artikel 33

Deze titel laat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

Artikel 34

1. Op de in deze titel genoemde gebieden vindt tussen de lidstaten wederzijdse informatie en onderling overleg plaats in de Raad, teneinde hun optreden te coördineren. De lidstaten brengen te dien einde een samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten tot stand.

2. De Raad neemt maatregelen en bevordert samenwerking, in een passende vorm en volgens passende procedures zoals bepaald in deze titel, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie. Daartoe kan de Raad met eenparigheid van stemmen op initiatief van elke lidstaat of van de Commissie:

  • a. gemeenschappelijke standpunten aannemen waarin de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid wordt omschreven;

  • b. kaderbesluiten aannemen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Deze kaderbesluiten zijn verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Zij hebben geen rechtstreekse werking;

  • c. besluiten aannemen voor elk ander doel dat met de doelstellingen van deze titel verenigbaar is, met uitsluiting van elke onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Deze besluiten zijn verbindend en hebben geen rechtstreekse werking; met gekwalificeerde meerderheid van stemmen neemt de Raad de maatregelen aan die nodig zijn om deze besluiten op het niveau van de Unie uit te voeren;

  • d. overeenkomsten vaststellen, waarvan hij de aanneming door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt. De lidstaten beginnen de toepasselijke procedures binnen een door de Raad te bepalen termijn.

    Tenzij in de overeenkomsten anders wordt bepaald, treden zij, zodra zij door ten minste de helft van de lidstaten zijn aangenomen, ten aanzien van deze lidstaten in werking. De maatregelen ter uitvoering van de overeenkomsten worden in de Raad aangenomen met een meerderheid van tweederde van de stemmen van de verdragsluitende partijen.

3.* Ingeval voor de besluiten van de Raad een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vereist,  worden de stemmen van de leden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste tweeënzestig stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste tien leden voorstemmen.

4. Voor procedurekwesties neemt de Raad zijn besluiten met volstrekte meerderheid van stemmen van zijn leden.

Artikel 35

1. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in dit artikel omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van kaderbesluiten en besluiten, over de uitlegging van op grond van deze titel vastgestelde overeenkomsten en over de geldigheid en de uitlegging van uitvoeringsmaatregelen.

2. Door middel van een verklaring afgelegd op het tijdstip van ondertekening van het Verdrag van Amsterdam of op enig later tijdstip kan een lidstaat de bevoegdheid van het Hof van Justitie aanvaarden om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen als bedoeld in lid 1.

3. Wanneer een lidstaat een verklaring aflegt uit hoofde van lid 2 van dit artikel, geeft hij aan dat ofwel:

  • a. elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in lid 1, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, ofwel

  • b. elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in lid 1, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.

4. Elke lidstaat mag, ongeacht of hij een verklaring uit hoofde van lid 2 heeft afgelegd of niet,  memories of schriftelijke opmerkingen bij het Hof indienen in gevallen als bedoeld in lid 1.

5. Het Hof van Justitie is niet bevoegd de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties van de politie of van andere instanties van een lidstaat belast met wetshandhaving of de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.

6. Het Hof van Justitie is bevoegd de wettigheid na te gaan van kaderbesluiten en besluiten in elk door een lidstaat of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid. Het in dit lid bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen vanaf de dag van bekendmaking van de maatregel.

7. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van op grond van artikel 34, lid 2, aangenomen besluiten wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop een van zijn leden het hem heeft voorgelegd. Het Hof van Justitie is tevens bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten en de Commissie betreffende de uitlegging of de toepassing van op grond van artikel 34, lid 2, onder d), vastgestelde overeenkomsten.

Artikel 36

1. Er wordt een coördinatiecomité van hoge ambtenaren opgericht. Dit comité heeft naast zijn coördinerende functie tot taak:

– hetzij op verzoek van de Raad, hetzij op eigen initiatief ten behoeve van de Raad adviezen uit te brengen;

– onverminderd artikel 207 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, bij te dragen aan de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad op de in artikel 29 bedoelde gebieden.

2. De Commissie wordt volledig betrokken bij de werkzaamheden op de in deze titel genoemde gebieden.

Artikel 37

De lidstaten verwoorden de krachtens deze titel vastgestelde gemeenschappelijke standpunten in de internationale organisaties en op de internationale conferenties waaraan zij deelnemen. De artikelen 18 en 19 zijn mutatis mutandis van toepassing op de onder deze titel vallende aangelegenheden.

Artikel 38

De in artikel 24 bedoelde overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de onder deze titel vallende aangelegenheden.

Artikel 39

1. De Raad raadpleegt het Europees Parlement voordat hij de in artikel 34, lid 2, onder b), c) en d),  bedoelde maatregelen aanneemt. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad kan vaststellen en die niet korter mag zijn dan drie maanden. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen.

2. Het voorzitterschap en de Commissie brengen het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van de werkzaamheden op de onder deze titel vallende gebieden.

3. Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die op de in deze titel genoemde gebieden is geboekt.

Artikel 40*

1. Nauwere samenwerking op een van de gebieden die vallen onder deze titel heeft tot doel de Unie in staat te stellen zich sneller te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,  met inachtneming van de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en de in deze titel neergelegde doelstellingen.

2. De artikelen 29 tot en met 39 en de artikelen 40 A, 40 B en 41 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde nauwere samenwerking, tenzij in artikel 40 A en in de artikelen 43 tot en met 45 anders is bepaald.

3. De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die betrekking hebben op de bevoegdheden van het Hof van Justitie en de uitoefening van die bevoegdheden, zijn van toepassing op dit artikel alsmede op de artikelen 40 A en 40 B.

Artikel 40 A*

1. De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking krachtens artikel 40 aan te gaan, richten een verzoek aan de Commissie, die bij de Raad een voorstel in die zin kan indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten. Deze kunnen vervolgens bij de Raad een initiatief indienen om een machtiging voor de nauwere samenwerking te verkrijgen.

2. De in lid 1 bedoelde machtiging wordt met inachtneming van de artikelen 43 tot en met 45 verleend door de Raad die, op voorstel van de Commissie of op initiatief van ten minste acht lidstaten,  na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. De stemmen van de leden van de Raad worden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Een lid van de Raad kan verlangen dat de zaak aan de Europese Raad wordt voorgelegd. Nadat dit is geschied, kan de Raad overeenkomstig de eerste alinea een besluit nemen.

Artikel 40 B*

Een lidstaat die wenst deel te nemen aan krachtens artikel 40 A aangegane nauwere samenwerking geeft kennis van zijn voornemen aan de Raad en aan de Commissie, die binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving een advies aan de Raad doet toekomen, eventueel vergezeld van een aanbeveling betreffende bijzondere regelingen die zij nodig acht voor de deelneming van de betrokken lidstaat aan de samenwerking. De Raad neemt binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving een besluit over het verzoek. Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit het op te schorten;in dat geval geeft de Raad de redenen voor zijn besluit aan en stelt hij een termijn voor een nieuwe behandeling.

Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad overeenkomstig artikel 44, lid 1.

Artikel 41

1. De artikelen 189, 190, 195, 196 tot en met 199, 203, 204, 205, lid 3, 206 tot en met 209, 213 tot en met 219, 255 en 290 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn van toepassing op de bepalingen betreffende de in deze titel bedoelde gebieden.

2. De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende de in deze titel genoemde gebieden, komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

3. De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van die bepalingen komen eveneens ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.In de gevallen waarin de uitgaven niet ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen, komen zij ten laste van de lidstaten volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel,  tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

4. De begrotingsprocedure van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is van toepassing op de uitgaven die ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 42

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op initiatief van de Commissie of van een lidstaat en na raadpleging van het Europees Parlement besluiten dat optreden op in artikel 29 genoemde gebieden onder titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt, waarbij hij de desbetreffende stemprocedures vaststelt. Hij beveelt de lidstaten aan dit besluit overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen.

TITEL VII

BEPALINGEN INZAKE NAUWERE SAMENWERKING

Artikel 43*

De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking aan te gaan, kunnen gebruik maken van de instellingen, procedures en regelingen van dit Verdrag en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, mits de samenwerking:

  • a. beoogt de doelstellingen van de Unie en de Gemeenschap te bevorderen, hun belangen te beschermen en te dienen, en hun integratieproces te versterken;

  • b. strookt met die Verdragen, en met het ene institutionele kader van de Unie;

  • c. strookt met het acquis communautaire en met de maatregelen die krachtens de andere bepalingen van die Verdragen genomen zijn;

  • d. binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Unie of de Gemeenschap blijft en geen betrekking heeft op de gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen;

  • e. geen afbreuk doet aan de interne markt als omschreven in artikel 14, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, noch aan de economische en sociale samenhang die tot stand is gebracht overeenkomstig titel XVII van dat Verdrag;

  • f. geen beperking of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormt en de mededinging tussen de lidstaten niet verstoort;

  • g. een zaak is van ten minste acht lidstaten;

  • h. strookt met de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de lidstaten die er niet aan deelnemen;

  • i. geen afbreuk doet aan het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie;

  • j. openstaat voor alle lidstaten, overeenkomstig artikel 43 B.

Artikel 43 A*

Er mag pas in laatste instantie met nauwere samenwerking worden begonnen, wanneer in de Raad is vastgesteld dat de doelstellingen van de samenwerking niet binnen een redelijke termijn op grond van de terzake geldende bepalingen van de Verdragen kunnen worden verwezenlijkt.

Artikel 43 B*

Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan. Deelneming is te allen tijde mogelijk overeenkomstig de artikelen 27 E en 40 B van dit Verdrag en artikel 11 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, mits het basisbesluit en de in het kader daarvan aangenomen besluiten worden nageleefd. De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zoveel mogelijk lidstaten wordt aangemoedigd.

Artikel 44*

1. Voor de aanneming van de handelingen en besluiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in artikel 43 bedoelde nauwere samenwerking zijn de desbetreffende institutionele bepalingen van dit Verdrag en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing. Alle leden van de Raad kunnen deelnemen aan de beraadslagingen, maar alleen de leden die aan de samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, nemen deel aan de aanneming van besluiten. Een gekwalificeerde meerderheid wordt omschreven als hetzelfde aandeel van de gewogen stemmen en hetzelfde aandeel van het aantal betrokken leden van de Raad als vastgelegd in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en, wat nauwere samenwerking op grond van artikel 27 C betreft, in artikel 23, lid 2, tweede en derde alinea, van dit Verdrag. Eenparigheid van stemmen wordt alleen door de betrokken leden van de Raad gevormd. Dergelijke handelingen en besluiten maken geen deel uit van het acquis van de Unie.

2. De lidstaten passen, voorzover zij bij de nauwere samenwerking betrokken zijn, de handelingen en besluiten toe die worden aangenomen voor de uitvoering van de nauwere samenwerking waaraan zij deelnemen. Deze handelingen en besluiten zijn alleen bindend voor de lidstaten die eraan deelnemen en zijn in voorkomend geval alleen in die staten rechtstreeks van toepassing. De lidstaten die niet aan de samenwerking deelnemen, belemmeren de uitvoering ervan door de deelnemende lidstaten niet.

Artikel 44 A*

De uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van een nauwere samenwerking, met uitzondering van de administratieve kosten voor de instellingen, komen ten laste van de deelnemende lidstaten, tenzij de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden anders besluit.

Artikel 45**

De Raad en de Commissie zorgen ervoor dat de op grond van deze titel genomen maatregelen coherent zijn, zowel onderling als met het beleid van de Unie en van de Gemeenschap, en werken daartoe samen.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 46**

De bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie die betrekking hebben op de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en de uitoefening van die bevoegdheden, zijn slechts op de volgende bepalingen van dit Verdrag van toepassing:

  • a. de bepalingen houdende wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

  • b. de bepalingen van titel VI, onder de voorwaarden van artikel 35;

  • c. de bepalingen van titel VII, onder de voorwaarden van de artikelen 11 en 11 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van artikel 40 van dit Verdrag;

  • d. artikel 6, lid 2, met betrekking tot de handelingen van de instellingen, voorzover het Hof bevoegd is op grond van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en op grond van dit Verdrag;

  • e. de louter procedurele bepalingen van artikel 7; het Hof doet uitspraak op verzoek van de betrokken lidstaat, binnen een maand na de datum van de in dat artikel bedoelde constatering door de Raad;

  • f. de artikelen 46 tot en met 53.

Artikel 47

Behoudens de bepalingen houdende wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en deze slotbepalingen, doet geen enkele bepaling van dit Verdrag afbreuk aan de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, noch aan de Verdragen en akten waarbij deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld.

Artikel 48

De regering van elke lidstaat of de Commissie kunnen aan de Raad ontwerpen voorleggen tot herziening van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd. Indien de Raad na raadpleging van het Europees Parlement en, in voorkomend geval, van de Commissie,  gunstig adviseert ten aanzien van het bijeenkomen van een conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, wordt deze conferentie door de voorzitter van de Raad bijeengeroepen, teneinde in onderlinge overeenstemming de in genoemde Verdragen aan te brengen wijzigingen vast te stellen.In geval van institutionele wijzigingen op monetair gebied wordt tevens de Europese Centrale Bank geraadpleegd.

De wijzigingen treden in werking nadat zij door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd.

Artikel 49

Elke Europese staat die de in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen in acht neemt, kan verzoeken lid te worden van de Unie. Hij richt zijn verzoek tot de Raad, die besluit met eenparigheid van stemmen na de Commissie te hebben geraadpleegd en na instemming van het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij volstrekte meerderheid van zijn leden. De voorwaarden voor de toelating en de uit die toelating voortvloeiende aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd, vormen het onderwerp van een akkoord tussen de lidstaten en de staat die het verzoek indient. Dit akkoord moet door alle overeenkomstsluitende staten worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.

Artikel 50

1. De artikelen 2 tot en met 7 en 10 tot en met 19 van het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben,  ondertekend te Brussel op 8 april 1965, vervallen.

2. De artikelen 2, 3, lid 2, en titel III van de Europese Akte, ondertekend te Luxemburg op 17 februari 1986 en te 's-Gravenhage op 28 februari 1986, vervallen.

Artikel 51

Dit Verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.

Artikel 52

1. Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de regering van de Italiaanse Republiek.

2. Dit Verdrag treedt in werking op 1 januari 1993,  mits alle akten van bekrachtiging zijn nedergelegd, of bij gebreke daarvan op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht.

Artikel 53

Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Spaanse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.

Krachtens het Toetredingsverdrag van 1994 zijn de teksten van dit Verdrag in de Finse en de Zweedse taal eveneens gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

GEDAAN te Maastricht, de zevende februari negentienhonderdtweeënnegentig.


De tekst van de onderhavige geconsolideerde versie van het Verdrag is eveneens afgedrukt in Pb. EG C325 van 24 december 2002, blz. 5 e.v.

Uitgegeven de negentiende september 2003

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

J. G. DE HOOP SCHEFFER


XNoot
1

Statuten vastgesteld bij het protocol gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zoals gewijzigd bij het Verdrag van Nice. 

XNoot
1

PB C 29 van 7.2.2003, blz. 6.

XNoot
1

Advies uitgebracht op 13 maart 2003 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt). 

XNoot
1

Advies uitgebracht op 21 februari 2003 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt). 

XNoot
1

De Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Deze alinea zal worden gewijzigd op 1 januari 2005 overeenkomstig het Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel ingevoegd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel ingevoegd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Deze alinea zal worden gewijzigd op 1 januari 2005 overeenkomstig het protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie (zie bijlage).

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel ingevoegd bij het Verdrag van Nice (ex-lid 2 van artikel 44).

XNoot
**

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

XNoot
*

Artikel gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

Naar boven