Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen Van 22 april 2022, nr. 2022-0000100140, houdende regels over de besteding van financiële middelen uit het Europees Sociaal Fonds Subsidieregeling ESF+ 2021–2027)

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PbEU 2021, L 231) en de artikelen 3, eerste en vierde lid, vijf en acht, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN DEEL

Artikel 1.1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

brutoloon:

bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten, inclusief ploegentoeslag of inconveniëntentoeslag, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO;

CAO:

collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;

centrumgemeente:

Alkmaar, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Doetinchem, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Goes, Gorinchem, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Roermond, Rotterdam, Tiel, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer of Zwolle;

directe loonkosten:

loonkosten van personeel, waarbij sprake is van direct aan deelnemers van het project bestede uren;

externe kosten:

kosten die in rekening gebracht worden door derden voor het uitvoeren van direct aan deelnemers gerelateerde activiteiten;

Minister:

Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;

praktijkonderwijs:

onderwijs als bedoeld in artikel 10f, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Programma:

Programma ESF+ Nederland 2021–2027;

project:

samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een onderwerp als bedoeld in artikel 1.4;

projectperiode:

periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden beëindigd;

subsidieaanvrager:

aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

subsidieontvanger:

subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

subproject:

op zichzelf staand onderdeel van een project;

Verordening (EU) nr. 2021/1057:

Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PbEU 2021, L 231);

Verordening (EU) nr. 2021/1060:

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

voortgezet speciaal onderwijs:

voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Artikel 1.2 Inleidende bepaling

  • 1. De Minister verstrekt, overeenkomstig deze regeling, subsidie aan subsidieaanvragers die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het programma Europees Sociaal Fonds Plus, zoals uitgewerkt in het Programma en neemt daarbij Verordening (EU) nr. 2021/1060 in acht.

  • 2. De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is niet van toepassing op subsidieverlening krachtens deze regeling.

  • 3. Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met het Programma, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Programma.

  • 4. Indien de Europese Commissie niet instemt met het Programma, kan de Minister de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde Programma, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

  • 5. Voor zover de bepalingen uit hoofdstuk 2 in tegenspraak zijn met hoofdstuk 1, prevaleren de bepalingen in hoofdstuk 2.

Artikel 1.3 Aanwijzing autoriteiten

  • 1. Als beheerautoriteit en verantwoordelijke voor de boekhoudfunctie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2021/1060 wordt aangewezen de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering, onderdeel Uitvoering van Beleid, van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2. Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2021/1060 wordt aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Artikel 1.4 Aard van de projecten

De Minister verleent met inachtneming van deze regeling subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van een regio-aanvraag voor leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2.

Artikel 1.5 Subsidieaanvrager

  • 1. De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in deze regeling wordt aangevraagd door een geregistreerde subsidieaanvrager.

  • 2. De registratie als subsidieaanvrager vindt plaats onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 3. Een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 1.6 De subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag bevat in ieder geval een projectplan met bijbehorende begroting en financieringsplan en wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 2. Het projectplan bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten;

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd;

    • d. de duur van de projectperiode; en

    • e. een beschrijving van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

  • 3. De begroting geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van het project en is voorzien van een toelichting per post.

  • 4. Het financieringsplan geeft inzicht in de financiering die naast het gevraagde subsidiebedrag nodig is voor het project.

  • 5. Op de aanvraag wordt uiterlijk achttien weken na afloop van het aanvraagtijdvak beslist. Bij afwezigheid van een einddatum in een aanvraagtijdvak wordt achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beslist.

  • 6. Een aanvraag is volledig wanneer het elektronische formulier en de bijbehorende bijlagen volledig zijn ingevuld en zijn ontvangen door de Minister, zodat op basis van de verstrekte informatie de aanvraag kan worden beoordeeld.

  • 7. Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

  • 8. De Minister maakt een alternatieve wijze voor de registratie, het indienen van de aanvraag en de elektronische handtekening bekend, indien dit vanwege een calamiteit niet mogelijk is op de wijze, bedoeld in het eerste lid en artikel 1.5, tweede lid.

Artikel 1.7 Rangschikking

  • 1. In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het vastgestelde subsidieplafond te boven gaat, worden de subsidieaanvragen met betrekking tot dat onderwerp door de Minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst.

  • 2. Als tijdstip van ontvangst als bedoeld in het eerste lid geldt het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 3. Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Artikel 1.8 Subsidieverlening

  • 1. De Minister verleent de subsidie voor het uitvoeren van het project zoals vastgelegd in de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan.

  • 2. De beschikking vermeldt de periode, de totale subsidiabele kosten en het maximumbedrag van de subsidie.

  • 3. Bij het bepalen van het maximumbedrag van de subsidie wordt uitgegaan van het totaal van de in artikel 1.11 genoemde kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd, met dien verstande dat in de beschikking te vermelden kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten of op een lager bedrag kunnen worden bepaald.

  • 4. Onverminderd artikel 4:37 Algemene wet bestuursrecht kunnen aan de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen worden verbonden.

  • 5. In de beschikking kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder de subsidie wordt verleend.

Artikel 1.9 Weigering van de subsidie

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wijst de Minister een aanvraag tot verlening van subsidie geheel of gedeeltelijk af, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;

  • b. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • d. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • e. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden of realiseren;

  • f. onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • g. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten of subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • h. de kosten reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van een Europese subsidie;

  • i. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van een nationale subsidieprogramma worden gefinancierd, zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • j. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager beschikt over operationele of financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • k. anderszins op grond van eerdere subsidieverlening voor vergelijkbare activiteiten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren of aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen.

Artikel 1.10 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in hoofdstuk 2 bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien uit de subsidieaanvraag of de einddeclaratie blijkt dat de aanvrager meer dan 60% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening neemt, of dat meer dan 60% van de subsidiabele kosten uit een andere financieringsbron wordt bekostigd, wordt het subsidiepercentage verlaagd met dit meerdere.

Artikel 1.11 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kostensoorten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a. externe kosten;

    • b. directe loonkosten, voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 37,5% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten.

  • 3. Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieontvanger of een bij het project betrokken partij direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger of een bij het project betrokken partij kan uitoefenen; of

    • c. die tezamen met de subsidieontvanger of met een bij het project betrokken partij direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 4. Overheersende invloed als bedoeld in het derde lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 5. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.

  • 6. Een subsidie kan de volgende vormen aannemen:

    • a. vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door een begunstigde en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties;

    • b. standaardschalen van eenheidskosten;

    • c. lump sums;

    • d. forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

  • 7. De Minister stelt vast welke subsidievorm wordt toegepast, waarbij een combinatie van subsidievormen mogelijk is.

Artikel 1.12 Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a. onredelijke of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. loonkosten van een persoon die werkzaam is in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening;

  • d. kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening;

  • e. kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van een Europees subsidieprogramma;

  • f. kosten die reeds uit hoofde van een nationaal subsidieprogramma worden gefinancierd, zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • g. in rekening gebrachte BTW.

Artikel 1.13 Administratievoorschriften

  • 1. De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 2. De volledige administratie is voor controle beschikbaar op locatie van de subsidieontvanger.

  • 3. De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers of geleverde producten of diensten.

  • 4. De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.

  • 5. De deelnemersadministratie bevat het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project, geeft inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.

  • 6. Een subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan de instanties, genoemd in artikel 1.3, inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt de subsidieontvanger die instanties desgevraagd informatie over de projecten die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden.

Artikel 1.14 Beschikbaarheid van bescheiden

  • 1. Onverminderd de voorschriften voor staatssteun bewaart de subsidieontvanger alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project ten minste tot 31 december 2036 of tot een nader door de Minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken datum. Indien de Europese Commissie vanwege een gerechtelijke vervolging of een met redenen omkleed verzoek de bewaartermijn schorst, maakt de Minister de gevolgen voor de bewaartermijn in de Staatscourant bekend.

  • 2. Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in bijlage 1 bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3. De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4. De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden, die waarborgen dat de bewaarde documenten aan het eerste lid voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

Artikel 1.15 Rapportageverplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger verstrekt, onder gebruikmaking van het daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door de Minister erkende elektronische handtekening, uiterlijk op 31 december van elk kalenderjaar aan de Minister het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project.

  • 2. Indien er omstandigheden optreden die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de Minister.

  • 3. De subsidieontvanger verleent aan de medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd.

  • 4. De subsidieontvanger meldt aan de Minister wanneer binnen drie jaar na afloop van het project sprake is van faillissement of overgang van eigendom van een door het project gefinancierde onderneming.

Artikel 1.16 Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de Minister, door middel van een verantwoording, in ieder geval bestaande uit een einddeclaratie. De subsidieontvanger verstrekt bij de einddeclaratie het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project.

  • 2. Het verzoek tot vaststelling wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 3. De Minister betaalt binnen tachtig dagen nadat het verzoek tot vaststelling van de subsidie is ontvangen de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.

  • 4. De betaling van het bedrag, bedoeld in het derde lid, kan worden opgeschort indien:

    • a. de Minister een verzoek tot aanvulling van ontbrekende gegevens heeft gedaan;

    • b. een onregelmatigheid in het verzoek tot vaststelling van de subsidie is geconstateerd;

    • c. de door de Europese Commissie tussentijds uitgekeerde bedragen niet toereikend zijn.

  • 5. De Minister beslist binnen 24 maanden na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.17 Publiciteit

  • 1. De subsidieontvanger informeert, onverminderd artikel 50 van Verordening (EU) nr. 2021/1060, de door de subsidieontvanger ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds Plus gesubsidieerd project.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, op relevante op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat voor het project steun is verleend vanuit het Europese Unie zoals aangegeven in het derde lid.

  • 3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een embleem van de Europese Unie, alsmede de vermelding van "Gefinancierd door de Europese Unie" of "Medegefinancierd door de Europese Unie" aanwezig is op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen met betrekking tot het project, en dat dit embleem voldoet aan de instructies in bijlage IX van Verordening (EU) nr. 2021/1060.

  • 4. De subsidieontvanger licht tijdens de uitvoering van het project het publiek voor op de website of sociale media, indien aanwezig, over de uit het Europees Sociaal Fonds Plus ontvangen steun en door middel van ten minste één affiche met informatie over het project op een voor het publiek goed zichtbare plek.

  • 5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de bij het project betrokken partijen voldoen aan het eerste tot en met het vierde lid.

  • 6. De projectresultaten worden om niet beschikbaar gesteld aan de Minister of door de Minister aangewezen derden, en de subsidieontvanger verleent medewerking aan door de Minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers van projecten en het grote publiek.

Artikel 1.18 Openbaar maken subsidiedossier

Door het indienen van een aanvraag stemt de subsidieontvanger er mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar kan worden gemaakt.

Artikel 1.19 Intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening door de Minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd:

    • a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, waarop de subsidieverlening was gebaseerd;

    • b. indien de doelstellingen van het project niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. indien de subsidieontvanger niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger;

    • e. indien anderszins in strijd wordt gehandeld met Verordening (EU) nr. 2021/1060.

  • 2. Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de Minister is voorgelegd en de Minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

  • 3. De Minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan die subsidieontvanger in het kader van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 of deze regeling verleende en nog te betalen subsidie.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIE VOOR REGIO-AANVRAAG LEERLINGEN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS EN PRAKTIJKONDERWIJS

Artikel 2.1. Subsidieaanvrager

De subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente.

Artikel 2.2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, worden ingediend in het aanvraagtijdvak van 16 mei 2022, 09.00 uur, tot en met 1 juli 2022, 17.00 uur, voor de projectperiode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023.

Artikel 2.3 Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2.2, bedraagt € 15.000.000.

Artikel 2.4 Doel en doelgroep

  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, door middel van het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot de doelgroep van leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs, en in aanvulling op het regulier onderwijs ondersteuning nodig hebben ten behoeve van arbeidsintegratie.

  • 2. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel 2.5 De aanvraag

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente kan een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs indienen.

  • 2. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien het project past binnen het doel, genoemd in artikel 2.4.

  • 3. De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening op verzoek of bij een kennelijke verschrijving in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project vermelden.

Artikel 2.6 Subsidiabele activiteiten & kosten

  • 1. Voor subsidie komen enkel activiteiten in aanmerking die direct zijn gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs en die het in artikel 2.4 genoemde doel ondersteunen;

  • 2. Voor het schooljaar 2022 -2023 wordt per leerling een maximumbedrag gesubsidieerd van € 1.788.

  • 3. De Minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van de subsidievorm, bedoeld in het tweede lid, in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.7. Bevoorschotting

  • 1. De Minister kan voor projecten als bedoeld in dit hoofdstuk, op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

  • 2. In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.

Artikel 2.8. Maximum subsidie per subsidieaanvrager

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van dit hoofdstuk is per centrumgemeente vastgelegd in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 2.9. Onderwijsnummer

In afwijking van de artikelen 1.15, eerste lid, en 1.16, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger voor een persoon die behoort tot de doelgroep, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, in plaats van een burgerservicenummer een onderwijsnummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Les- en cursusgeldwet, indien deze persoon niet beschikt over een burgerservicenummer.

HOOFDSTUK 3 SLOTARTIKELEN

Artikel 3.1 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF+ 2021–2027.

Artikel 3.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 april 2022

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1.14

Procedure betreffende gebruik geconverteerde documenten of gegevensdragers en digitale bewijsstukken

In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger de kosten met originele bewijsstukken, kopieën of volledig digitale documenten. Hiertoe moet door de lidstaat een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde bewijsstukken in het kader van de ESF-administratie waarbij niet ter zake doende persoonsgegevens onherkenbaar of onleesbaar gemaakt zijn.

Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c

De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • Alle gegevens worden overgezet;

  • Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de ESF-verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers die onderdeel zijn van de ESF-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel 1.14 van de ESF+ subsidieregeling 2021–2027 en daarmee aan deze bijlage.

Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan (onderdeel d)

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • a. De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • b. De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • c. Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond moeten worden in het kader van de ESF-verantwoording. Artikel 1.14 is onverminderd van toepassing.

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2.8

Subsidieplafonds voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

obv Pw 2021 (%)

Subsidieplafond 2022

Groningen

Groningen

6,54%

€ 981.105

Leeuwarden

Friesland

4,62%

€ 693.300

Alkmaar

Noord-Holland Noord

2,57%

€ 385.000

Emmen

Drenthe

1,89%

€ 284.087

Zwolle

Regio Zwolle

2,16%

€ 324.299

Almere

Flevoland

2,10%

€ 314.501

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

1,48%

€ 222.035

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

1,68%

€ 252.078

Enschede

Twente

3,97%

€ 595.129

Amsterdam

Groot Amsterdam

10,77%

€ 1.616.169

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

2,82%

€ 423.316

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

0,74%

€ 110.934

Leiden

Holland Rijnland

1,65%

€ 247.301

Utrecht

Midden-Utrecht

3,29%

€ 494.132

Amersfoort

Amersfoort

0,99%

€ 148.018

Ede

Food Valley

1,12%

€ 167.292

Doetinchem

Achterhoek

1,00%

€ 150.058

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

1,36%

€ 203.734

Gouda

Midden-Holland

0,71%

€ 107.003

Den Haag

Haaglanden

7,66%

€ 1.148.636

Arnhem

Midden-Gelderland

3,23%

€ 483.830

Rotterdam

Rijnmond

13,09%

€ 1.963.958

Tiel

Rivierenland

0,70%

€ 104.788

Gorinchem

Gorinchem

0,40%

€ 60.730

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

2,52%

€ 377.822

Dordrecht

Drechtsteden

1,72%

€ 257.792

Den Bosch

Noordoost-Brabant

2,38%

€ 356.973

Breda

West-Brabant

3,08%

€ 461.579

Goes

Zeeland

1,66%

€ 248.744

Tilburg

Midden-Brabant

2,20%

€ 330.024

Venlo

Noord-Limburg

1,20%

€ 180.282

Helmond

Helmond-De Peel

1,05%

€ 157.710

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

2,09%

€ 313.054

Roermond

Midden-Limburg

1,00%

€ 149.460

Heerlen

Zuid-Limburg

4,57%

€ 685.124

Totaal

100,00%

€ 15.000.000

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Met deze Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 start een nieuwe subsidieperiode (2021–2027) voor het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+). Het Europees Sociaal Fonds beschreven in Verordening (EU) 2021/1057 is een Europees instrument om werkgelegenheid te ondersteunen, mensen aan beter werk te helpen en te zorgen voor eerlijkere arbeidskansen voor EU-burgers. Het fonds ondersteunt structurele verbeteringen ten aanzien van werkgelegenheid, onderwijs en sociale ontwikkeling en beleid gericht op ontwikkeling van arbeidsmarktvaardigheden. De huidige inzet van het fonds, in vergelijking met de vorige periode, is herstel van Europese samenlevingen en economieën na de impact van het coronavirus. Het fonds stelt voor bovenstaande doelen 413 miljoen beschikbaar voor Nederland.

De Europese Commissie wijst in de landenspecifieke aanbevelingen voor 2020 en 20211 op het belang van investeringen voor het economisch herstel na de Covid-crisis. De Nederlandse economie staat er ondanks de coronacrisis redelijk goed voor en toont veerkracht, mede dankzij alle steunpakketten die zijn ingezet om de economische schok op te vangen. De Nederlandse arbeidsmarkt kenmerkt zich in 2022 door lage werkloosheid en krapte. In het laatste kwartaal van 2021 biedt 71% van de potentiële beroepsbevolking zich aan op de arbeidsmarkt. Dit zijn ruim 9,2 miljoen mensen, 108 duizend meer dan een jaar eerder.2 Een belangrijk aandachtspunt voor Nederland blijft dat grote maatschappelijke transities zich aandienen zoals het klimaatprobleem, de energietransitie, woningnood en bijbehorende bouwopgave en de verdere digitalisering van de economie.

Ondanks dat steeds meer mensen de weg naar betaald werk vinden, blijven er mensen die moeite hebben om aansluiting te vinden op de arbeidsmarkt. Tijdens de coronacrisis is gebleken dat de negatieve effecten extra voelbaar waren voor mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, zoals mensen met een flexibel arbeidscontract. Hierdoor blijven zij vaker langdurig afhankelijk van een uitkering of stappen zij minder makkelijk over naar een nieuwe baan. De Nederlandse focus voor het ESF+-programma richt zich daarom voornamelijk op ondersteuning van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Of zij nu werken, werkzoekend zijn, een opleiding volgen of hun leven na detentie willen oppakken, met deze regeling kunnen activiteiten voor deze groepen ontplooid worden in de 35 arbeidsmarktregio’s van Nederland.

De inzet op deze doelgroepen kent veel gelijkenissen met de vorige periode 2014–2020. Op grond van de evaluatie van de periode 2014–2020 werd geconcludeerd dat de effectiviteit van de regeling vergroot kon worden als meer ingezet wordt op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Wel is sprake van een kleiner ESF-budget dan voorheen: € 413 miljoen ten opzichte van € 507 miljoen in de vorige periode. De doelgroep met een kwetsbare arbeidsmarktpositie valt door haar diverse samenstelling voornamelijk onder de dienstverlening van gemeenten. Daarom krijgen gemeenten een grotere rol in de nieuwe ESF-periode.

Om te bevorderen dat mensen met een kwetsbare arbeidsmarkt posities aan het werk komen is goede regionale samenwerking vereist tussen gemeenten, UWV en sociale partners. De projecten binnen de prioriteit kwetsbare werkenden en werkzoekenden zullen zo worden opgezet dat zij de aansluiten bij de ontwikkeling van de structurele arbeidsmarktinfrastructuur en deze versterken en aanvullen. Met de focus op kwetsbare doelgroepen en samenwerkingsverbanden wordt voortgeborduurd op de bestaande ESF-structuur van de programmaperiode 2014–2020. Met de tussentijdse aanvulling van de programmaperiode 2014–2020 ter bestrijding van de gevolgen van het coronavirus (REACT-EU), is de mogelijkheid gecreëerd dat gemeenten subsidies aanvragen voor activiteiten ten behoeve van werkenden.3 Met de nieuwe periode wordt ingezet op het verder versterken van de regionale samenwerking. Als onderdeel van de projectaanvragen zal een analyse worden gevraagd van de kansen die er in de betreffende regio zijn voor aansluiting op de bestaande arbeidsmarktinfrastructuur. Activiteiten die een integrale ondersteuning bieden van de doelgroepen moet gesubsidieerd kunnen worden.

Daarnaast zal deze regeling op een later tijdstip worden uitgebreid, zodat ook subsidie kan worden verleend voor activiteiten die sociale inclusie bevorderen, arbeidsmarkt discriminatie tegengaan en de meest behoeftigen ondersteunen met voedsel- en materiële-hulp. Uit de Monitor Brede Welvaart van het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal Cultureel Planbureau van mei 2019 kwam het beeld naar voren dat de verdeling van de brede welvaart niet gelijk is: bevolkingsgroepen met bepaalde kenmerken, zoals een lage opleiding en een niet-westerse achtergrond, delen in het algemeen minder in de brede welvaart. De drie planbureaus waarschuwen dat deze groepen extra kans lopen om hard geraakt te worden door maatschappelijke transities zoals klimaatverandering, migratie, vergrijzing, digitalisering en robotisering.

2. Thema’s van het ESF+-programma en verdeling van de middelen

Verordening 2021/1057 biedt een breed kader voor de besteding van middelen uit het ESF-fonds. De omvang van het totale ESF-budget voor de periode 2021–2027 bedraagt € 413 miljoen. Dit budget wordt verdeeld over vier onderdelen. De gekozen prioriteiten bieden de ruimte voor aansluiting op nationale programma’s en strategieën.

Prioriteit kwetsbare werkenden en werkzoekenden:

88,51%

~ € 366 mil.

Prioriteit Sociale Innovatie

3,82%

~ € 16 mil.

Prioriteit Ondersteuning Meest behoeftigen

3,82%

~ € 16 mil.

Technische Bijstand UVB

3,85%

~ € 16 mil.

     
Prioriteit Kwetsbare werkenden en werkzoekenden

Nederland kiest ervoor om het ESF+ in de komende programmeringsperiode te focussen op een (integrale) ondersteuning van mensen in Nederland met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Dit is een brede doelgroep waarbij het niet uitmaakt of zij werken, werkzoekend zijn, een opleiding volgen of hun leven na detentie willen oppakken. Binnen de prioriteit kwetsbare werkenden en werkzoekenden wordt daarom ingezet op de drie doelstellingen, verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt, een leven lang ontwikkelen en actieve inclusie.

Prioriteit Sociale Innovatie

Het overkoepelend doel van deze prioriteit is om door middel van Sociale Innovatie activiteiten te ontplooien die zijn gericht op het bieden van gelijke kansen en het tegengaan van discriminatie, het mogelijk maken van combineren van arbeid en zorg en het bevorderen van sociale inclusie en aan het (ander) werk helpen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.

Prioriteit Ondersteuning Meest behoeftigen

Via voedselhulp wordt een verantwoord pakket aan levensmiddelen geboden aan mensen afhankelijk van hun behoeften. De middelen kunnen gericht aangevuld worden met eigen aankopen, om zo te komen tot een verantwoorde maaltijd. Bij de verstrekking van materiële hulp wordt voorzien in goederen die aansluiten bij de eerste levensbehoeften en bijdragen aan het tegengaan van uitsluiting. Daarbij wordt ook gekeken naar wat kinderen nodig hebben om te kunnen leren en spelen als alle andere kinderen, door belemmeringen hiervoor weg te nemen. Tevens worden begeleidende maatregelen ingesteld bij de verstrekking van hulp, zo wordt gestreefd naar het versterken van de meest behoeftigen door onderliggende problematiek te adresseren.

Technische Bijstand UVB

De inzet op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, zowel werkenden als werkzoekenden, in de arbeidsmarktregio’s blijft ongewijzigd. De uitvoering van deze regeling wordt, net als voor de subsidieregeling ESF 2014–2020, belegd bij Uitvoering Van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. UVB is de landelijke beheerautoriteit.

In deze regeling wordt het eerste tijdvak voor de subsidie voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs geregeld. De overige onderdelen worden nog uitgewerkt en worden om die reden later toegevoegd.

3. Subsidie voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

Ook voor deze subsidieperiode (2021–2027) wordt geld geoormerkt voor de arbeidstoeleiding van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Het gaat om leerlingen die geen startkwalificatie kunnen behalen en voor het vinden van een werkgever hulp nodig hebben. De doelgroep wordt gedefinieerd als leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel praktijkonderwijs. Een nevendoelstelling is hierbij de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie. Voor de nieuwe subsidie periode is voor het eerste subsidietijdvak van één jaar € 15 miljoen beschikbaar. Het is mogelijk een voorschot aan te vragen van maximaal 50% van het subsidiebedrag.

De subsidie wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente. Het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld over de 35 arbeidsmarktregio’s op basis de verdelingssystematiek van het participatiebudget. Het maximale subsidiebedrag per arbeidsmarktregio is weergegeven in bijlage 2. Vanwege de op handen zijnde wijziging van het verdeelmodel voor het Participatiebudget zal er gedurende de programmaperiode van ESF+ een nieuwe basis voor de verdeling van de middelen over regio’s worden gekozen. Indien nodig wordt een overgangsperiode gehanteerd om herverdelingseffecten te verzachten.

4. Financiële gevolgen

De Europese Commissie heeft binnen ESF+ ruim € 413 mln budget bestemd voor Nederland. Van het totale ESF+-budget voor Nederland, zijnde € 413.757.776, wordt 3,85%, zijnde € 15.913.756, ingezet voor de uitvoering van het programma (technische bijstand). Het overige budget voor ESF+, zijnde € 397.844.020, wordt ingezet op de prioriteiten kwetsbare werkenden en werkzoekenden; sociale innovatie; en ondersteuning meest behoeftigen.

Met deze regeling wordt het eerste subsidieaanvraagtijdvak geopend voor projecten ter begeleiding en opleiding van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het praktijkonderwijs (pro). De projecten moeten gericht zijn op het vergemakkelijken van de stap naar de arbeidsmarkt. Dit betreft de gehele regio-aanvraag voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Voor dit onderdeel is het subsidiepercentage 40%. Subsidieontvangers zijn zelf verantwoordelijk voor een cofinanciering van (minimaal) 60%. Alhoewel de regeling al wel een subsidiebedrag van € 1.788,- per leerling noemt, is nog geen formeel akkoord gekomen op het programma document door de Europese Commissie. Er is daarom in de regeling een voorbehoud opgenomen. Er zijn echter geen verwachtingen dat dit bedrag zal (moeten) wijzigen.

5. Evaluatie

Verordening (EU) nr. 2021/1060 verplicht elke beheersautoriteit tot een evaluatie van het programma. Elke evaluatie dient een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde te bevatten met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma's. Ook moet van elk programma uiterlijk 30 juni 2029 het effect zijn beoordeeld. De hiervoor benodigde onderzoeken zullen worden opgenomen in het Evaluatieplan ESF+.

6. Advies en consultatie

Consultatie

De regeling is in opzet gelijk aan voorgaande subsidies voor praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs binnen de regeling ESF 2014–2020 en REACT-EU. Daarom is geen uitgebreide consultatieronde uitgevoerd. De planning van de openstelling van het aanvraagtijdvak is afgestemd met de centrumgemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het indienen van de aanvraag namens scholen in hun arbeidsmarktregio. De hoogte van het budget en de systematiek om de middelen over de arbeidsmarktregio’s te verdelen is afgestemd met de koepelorganisaties voor VSO en PrO.

Privacy en gegevensbeschermingseffectbeoordeling

De regeling heeft is opgezet voor jongeren in het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Ten behoeve van controle, rapportage aan de Europese Unie en ter evaluatie en verantwoording, moet vastgesteld worden of de deelnemers tot de beoogde doelgroep behoren. Daarnaast moet gecontroleerd worden of de deelnemers niet ook aan andere regelingen deelnemen. Daarvoor is het van belang inzicht te krijgen in de groep deelnemers via hoofdzakelijke het BSN.

Bij de opzet van de regeling is een gegevensbeschermingeffectbeoordeling uitgevoerd, ook wel PIA (privacy impact assessment) genoemd. De PIA is specifiek ingegaan op het subsidieonderdeel voor arbeidstoeleiding van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. De uitkomst van de PIA is dat gebruik van het BSN een efficiënte en veilige manier is om bovenstaande doelen te bereiken. Daarnaast zijn risico’s voor de privacy van betrokkenen gesignaleerd waarvoor maatregelen zijn genomen. Dit betreft het verminderen van de kans op het aanleveren van niet ter zake doende persoonsgegevens bij het UVB voor controledoeleinden. Bij het openstellen van de volgende subsidieonderdelen van de ESF+-regeling, dan zal de PIA zal uitgebreid worden.

Toets op uitvoeringsaspecten en Misbruik en Oneigenlijk gebruik

UVB heeft een uitvoerings- en misbruik en oneigenlijk gebruik-toets (hierna: UMO-toets) uitgevoerd naar aanleiding van de ESF+ regeling ESF 2021 -2027. De toets bestaat uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MO-deel).

In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit, de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets als uitvoerder inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.

In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend. Op basis van deze toets krijgen UVB en de opdrachtgever een helder beeld van met de regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.

De regeling ESF+ 2021–2027 met hoofdstuk VSO/Pro is goed uitvoerbaar. De kennis en ervaring met dit deel van de regeling is groot en mede gezien de toepassing van de vereenvoudigde kosten optie (SCO) wordt zowel voor de aanvrager als ook UVB dit deel van de regeling goed uitvoerbaar. Wel vergt dit de nodige capaciteit die goed moet worden ingepland.

7. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn van twee maanden (aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Reden hiervoor is dat de start van deze subsidieperiode afhankelijk is van een aantal factoren, waaronder de goedkeuring van het Programmadocument door de Europese Commissie, alsmede de start van het Nederlandse schooljaar voor subsidieaanvragers op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 1 (Subsidie voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs). Het eerste aanvraagtijdvak start op 16 mei 2022. Subsidieaanvragers voor dit eerste aanvraagtijdvak zijn reeds op de hoogte gebracht van het openstellen van de subsidieperiode.

II. Artikelsgewijs

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een titel over subsidies, titel 4.2 Awb. Aangezien op basis van deze subsidieregeling subsidies worden verstrekt aan overheidsorganen en het de bedoeling is dat voor de overige onderdelen van het ESF-budget ook subsidies aan private partijen worden verstrekt (en niet uitsluitend aan overheidsorganen) is de subsidietitel uit de Awb van toepassing op deze regeling. Er is voor gekozen om zo veel mogelijk dubbelingen tussen de Awb en deze regeling te voorkomen. Daar waar al bepalingen in de Awb staan, zijn deze niet opgenomen in de ESF-regeling. Ondanks dat de algemene bepalingen in titel 4.2 Awb niet uitdrukkelijk staan genoemd in deze regeling, zijn ze dus wel van toepassing. Daarnaast zijn Europese verordeningen van toepassing op de uitvoering van het ESF, zoals opgenomen in de definities. In voorkomend geval zal dan ook naar de betreffende Verordeningen worden verwezen.

Ten aanzien van de structuur van de regeling is er voor gekozen om na een hoofdstuk met algemene bepalingen, een hoofdstuk voor de investeringsprioriteiten op te stellen met specifieke eisen, die uiteindelijk in aparte paragrafen worden opgenomen. Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1.1 Definities

In dit artikel zijn de definities opgenomen van de begrippen die in deze regeling voorkomen. Deze definities zijn vergelijkbaar met die in de Subsidieregeling ESF 2014–2020 en worden om die reden niet apart toegelicht.

Artikel 1.2 Inleidende bepaling

De regeling strekt ertoe subsidies te verlenen in het ESF+-programma ten behoeve van investeringsprioriteiten die door de lidstaat Nederland zijn vastgesteld in het Operationeel Programma. Wijzigingen van de regeling dienen binnen de kaders plaats te vinden die het Operationeel Programma biedt. Indien wijzigingen buiten de kaders van een door de Europese Commissie goedgekeurd Operationeel Programma vallen, dient dit Programma te worden gewijzigd. Verordening (EU) nr. 2021/1060 maakt het mogelijk, vooruitlopend op goedkeuring van het Operationeel Programma, de regeling aan te passen. In het derde lid van het artikel is daarom het voorbehoud opgenomen dat indien die instemming bij inwerkingtreding van deze regeling nog ontbreekt de subsidie zal worden verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Operationeel Programma. Mocht die instemming op het ingediende Operationeel Programma niet worden verkregen maar nadien op een nader aangepast Operationeel Programma wel, dan kan de Minister de subsidie aanpassen aan het gewijzigde Operationeel Programma dat nadien wel de instemming van de Europese Commissie heeft gekregen. In het vijfde lid is geregeld dat bij strijdigheid met de bepalingen in hoofdstuk 1 de bepalingen uit hoofdstuk 2 voor gaan.

Artikel 1.3. Aanwijzing autoriteiten

De uitvoeringsstructuur voor ESF wijzigt deels ten opzichte van de regeling ESF 2014–2020. De beheerautoriteit en verantwoordelijke voor de boekhoudfunctie is de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering, onderdeel Uitvoering van Beleid, onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Auditautoriteit blijft de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Artikel 1.4. Aard van de projecten

In dit artikel wordt de aard van de projecten aangegeven, zoals door Nederland uitgewerkt en neergelegd in het Operationeel Programma. Dit is toegelicht in paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting. Omdat deze regeling start met subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van een regio-aanvraag voor leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, is artikel 1.4 daar op dit moment toe beperkt.

Artikel 1.5. Subsidieaanvrager

In hoofdstuk 2 wordt geregeld wie subsidie kan aanvragen voor een bepaald project. In dit artikel is bepaald dat de subsidieaanvraag wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door de Minister erkende elektronische handtekening. Voor het verkrijgen van deze erkende handtekening is een aanmelding als subsidieaanvrager noodzakelijk. De elektronische handtekening bestaat uit de door de Minister verstrekte combinatie inlognaam-wachtwoord en kan via de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl worden aangevraagd. Na aanmelding dient men zich voor een bepaalde investeringsprioriteit te registreren om een aanvraag in te kunnen dienen. Hierbij wordt beoordeeld of voor een bepaalde investeringsprioriteit een aanvraag mag worden ingediend. Na acceptatie kan de aanvraag worden ingediend, dit betekent dat alle subsidieaanvragers zich voor deze subsidieregeling dienen te registreren. Subsidieaanvragers zijn zelf verantwoordelijk voor een tijdige registratie.

Artikel 1.6. Subsidieaanvraag

Dit artikel omschrijft welke gegevens een subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag moet overleggen en gaat met name in op het projectplan. Naast inhoudelijke vragen (doelstelling, activiteiten en de beoogde resultaten) wordt gevraagd om een beschrijving van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de activiteiten. Beoogd is dat vooraf een goed beeld wordt geschetst op welke wijze het project zal worden geïmplementeerd. Concreet betekent dit dat duidelijk moet zijn hoe de aanvrager heeft georganiseerd dat voldoende financiële middelen en menskracht beschikbaar zijn voor de uitvoering van het project. Deze informatie is nodig om bij de verlening van de subsidie te kunnen bepalen of het mogelijk is de resultaten, zoals opgenomen in het aanvraagformulier, te behalen. Te verwachten bijdragen uit andere subsidies en bijdragen anders dan cofinanciering aan de in het project opgenomen activiteiten worden op de kosten in mindering gebracht. Ook te verwachten opbrengsten gegenereerd uit de in het project opgenomen activiteiten dienen op de kosten in mindering te worden gebracht.

Een aanvraagtijdvak kent in beginsel een start- en einddatum. De termijn voor het beschikken op een subsidieaanvraag is in eerste instantie gekoppeld aan de einddatum van een aanvraagtijdvak. Bij afwezigheid van een einddatum is sprake van een open tijdvak. In een dergelijke situatie is voor de termijn van beschikken een koppeling gemaakt met de datum van indiening van een volledige aanvraag. In het algemeen wordt via de elektronische aanvraag alle informatie vergaard die de Minister nodig heeft om tot een beslissing op de aanvraag te kunnen komen. Wanneer die informatie in een bepaald geval toch niet toereikend is, kan de Minister op grond van artikel 1.6, zevende lid, een nadere toelichting vragen. De termijnen, genoemd in artikel 1.6, worden dan overigens opgeschort tot het moment dat de juiste informatie is verschaft conform artikel 4:5, eerste lid, onder c en artikel 4:15, eerste lid, onder a, Awb (schaakklok-principe).

Activiteiten verricht voordat er een beschikking tot verlening is gegeven, zijn voor eigen rekening en risico. Bij de beschikking waarin de subsidie wordt verleend, worden de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen bindend vastgelegd.

In het achtste lid is geregeld dat de Minister een alternatieve wijze voor de registratie bekend maakt voor het indienen van de aanvraag en de elektronische handtekening als het vanwege een calamiteit niet mogelijk is om digitaal te registeren. Die bekendmaking vindt plaats op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 1.7 Rangschikking

Om het bereiken van het subsidieplafond te kunnen bepalen, zijn in dit artikel de hoofdregels voor rangschikking van aanvragen die in hetzelfde tijdvak worden ontvangen, opgenomen. De aanvragen worden afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst. Als tijdstip van ontvangst geldt het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen. Mocht een aanvraag niet volledig zijn dan krijgt de subsidieaanvrager conform artikel 4:5 Awb de mogelijkheid zijn onvolledige aanvraag aan te vullen zo lang het subsidieplafond nog niet is bereikt. Wanneer de subsidieaanvrager in de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige aanvraag aan te vullen, geldt als tijdstip van ontvangst het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Bij subsidieaanvragen geldt dus in principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Deze hoofdregel is van toepassing, tenzij in hoofdstuk 2 een andere wijze van toekenning is bepaald.

Voor het geval dat op de dag van overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond onverhoopt blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen (door bijvoorbeeld een technisch mankement), is voorzien in een aanvullende regeling: van de op die dag ontvangen aanvragen zal de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Artikel 1.8 Subsidieverlening

Indien de subsidieaanvraag wordt gehonoreerd, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening de periode waarbinnen het project wordt uitgevoerd, het maximumbedrag dat aan subsidie kan worden verleend en de projectactiviteiten die voor subsidie in aanmerking komen. Bij de bepaling van het bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag. Het is mogelijk dat bepaalde kostenposten uit de subsidieaanvraag buiten beschouwing worden gelaten, dan wel op een lager bedrag worden bepaald. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de desbetreffende kostenposten redelijkerwijs niet noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van het project. In artikel 1.19 zijn de gronden vervat op grond waarvan de Minister de beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk kan intrekken. Een van die gronden is dat het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd. Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking op deze grond kan echter achterwege blijven indien de afwijking van de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de Minister is voorgelegd en de Minister met die verandering schriftelijk heeft ingestemd.

In artikel 1.8 is bepaald dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager. Uit artikel 1.1 blijkt dat de subsidieontvanger, de subsidieaanvrager is aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend. Dit heeft tot gevolg dat de subsidieaanvrager wiens aanvraag is gehonoreerd, in het kader van deze regeling te allen tijde, in en buiten rechte, de adressant van de Minister is. Dit houdt onder meer in dat de subsidieontvanger ingeval de subsidiegelden niet correct worden besteed, zich niet kan disculperen door te stellen dat de gelden zijn doorgesluisd aan een derde die het project feitelijk uitvoert. De subsidieontvanger is aansprakelijk jegens de Minister en tegen deze achtergrond is het dan ook van belang vanwege de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger om de privaatrechtelijke relatie met een eventuele derde zodanig vorm te geven dat de subsidieontvanger te allen tijde aan de verplichtingen op grond van deze regeling kan voldoen. In het vierde lid wordt in aanvulling op artikel 4:37 Awb de mogelijkheid geboden om aan de beschikking tot verlening van een subsidie verplichtingen te verbinden. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op het verkrijgen en houden van een goed inzicht in de voortgang, administratie en verantwoording en controle van het project. Het vijfde lid geeft de mogelijkheid om voorwaarden te stellen aan de verlening van subsidie in de beschikking.

Artikel 1.9 Weigeringsgronden

Artikel 1.9 bevat de gronden waarop een subsidieaanvraag afgewezen wordt. Het betreft hier gebruikelijke gronden, zoals het niet voldoen van de subsidieaanvraag aan de eisen als genoemd in deze regeling, het overschrijden van het subsidieplafond, het oordeel van de Minister dat de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten. Onderdeel i bepaalt dat wanneer dezelfde subsidiabele kosten reeds uit nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd en zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt, deze kosten niet nogmaals worden gefinancierd op grond van deze regeling. Beoogd wordt met deze bepaling om overfinanciering te voorkomen. Onder subsidieprogramma’s van

nationale bodem worden mede subsidies verstaan die worden verstrekt op decentraal niveau. In onderdeel k is opgenomen dat ervaringen uit het verleden kunnen worden meegewogen bij de aanvraag tot verlening van een subsidie. Conform artikel 4:35, onder a, Awb kan dan de subsidie worden geweigerd wanneer er een gegronde reden bestaat (‘grote mate van waarschijnlijkheid’) om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden.

Van belang is ook om op te merken dat dit artikel een aantal termen kent die beleidsruimte bieden aan de Minister (bijvoorbeeld de term ‘redelijk’). Vanwege de variëteit in projectaanvragen is besloten deze termen niet verder in te vullen. In geval van twijfel wordt de subsidieaanvrager uitdrukkelijk aangeraden om in een zo vroeg mogelijk stadium contact op te nemen met Uitvoering Van Beleid.

Artikel 1.10 Hoogte van de subsidie

Uit dit artikel blijkt dat de subsidie ten behoeve van projecten met betrekking tot de investeringsprioriteiten, 40% bedraagt van de voor subsidie in aanmerking te nemen kosten. Voor alle projecten geldt dat niet meer subsidie wordt verstrekt dan het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag. Uit het tweede lid volgt dat wanneer de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag expliciet heeft aangegeven een bepaald bedrag te zullen bijdragen aan het project (of dat een vast bedrag, zogenaamde harde cofinanciering, vanuit een andere nationaal programma is ingezet) en bij de einddeclaratie blijkt dat dit betekent dat de subsidieaanvrager meer dan 60% van subsidiabele kosten voor eigen rekening moet gaan nemen, de subsidie wordt verlaagd met dit meerdere. Hiervan is geen sprake als de subsidieaanvrager in zijn subsidieaanvraag verklaart zorg te dragen voor ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten (zogenoemde zachte cofinanciering).

Artikel 1.11 Subsidiabele kosten

In dit artikel worden de kosten opgesomd die voor subsidie in aanmerking komen.

De volgende kosten worden subsidiabel gesteld. Ten behoeve van de uitvoering van een project betreft het de volgende kostensoorten:

  • (1) externe kosten

  • (2) directe loonkosten

Ad1. De externe kosten moeten gemaakt zijn voor het uitvoeren van subsidiabele activiteiten. Deze externe kosten worden in één of meerdere subprojecten opgenomen. Aanbestedende diensten blijven gehouden aan de Europese en nationale aanbestedingsregels. Wanneer aanbestedende diensten zich niet houden aan de Europese en nationale aanbestedingsregels, worden er financiële correcties toegepast. Op de externe kosten is de hierboven genoemde flatrate niet mogelijk.

Ad 2. Directe loonkosten moeten betrekking hebben op subsidiabele activiteiten, uitgevoerd door intern personeel. Deze kosten worden in één of meerdere subprojecten opgenomen. De berekening van de loonkosten bestaat uit de som van de componenten brutoloon (basisbedrag zonder toeslagen) en de eindejaarsuitkering. Deze som wordt vermeerderd met een opslag van 37,5% voor werkgeverslasten. Om het uurtarief te berekenen, worden de totale loonkosten bij een voltijds dienstverband gedeeld door 1.720 uur per jaar.

Voor vereenvoudiging van de berekening van het uurloon is deze mogelijkheid overgenomen in de subsidieregeling. Deze berekeningswijze geldt ook bijvoorbeeld in het geval een 36-urige werkweek op basis van de CAO als een voltijds dienstverband wordt gezien. Indien het dienstverband van een medewerker minder uren dan een voltijds dienstverband bedraagt, dient het aantal werkbare uren evenredig te worden toegepast. Alleen op deze kostensoort is de hiervoor genoemde opslag ter dekking van de overige kosten (flatrate) van toepassing.

Artikel 1.12. Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verleend voor naar het oordeel van de Minister onredelijke of niet-noodzakelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van (een onderdeel van) het project. Daarnaast moeten kosten qua prijs in verhouding staan tot de prestaties. Dit artikel kent ook een aantal termen dat beleidsruimte biedt aan de Minister (bijvoorbeeld de term ‘niet noodzakelijk’). Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor bij artikel 1.9 is vermeld. Kosten gemaakt buiten de projectperiode komen niet voor vergoeding in aanmerking. Uitzondering hierop zijnde kosten samenhangend met de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie of de externe kosten projectcoördinatie en -administratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling van de subsidie. Deze kosten komen wel voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1.13, 1.14 en 1.15 Administratievoorschriften, beschikbaarheid van bescheiden en rapportage verplichtingen

In deze artikelen zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger op het gebied van de administratie, de beschikbaarheid van documenten en rapportageverplichtingen vastgelegd. Voor wat de administratieve verplichtingen van de subsidieontvanger betreft, is de kern dat de subsidieontvanger een inzichtelijke en controleerbare administratie bijhoudt met betrekking tot uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte subsidiabele kosten en de verworven opbrengsten. De betaling van de kosten zal uit de financiële administratie moeten blijken. Daarnaast moet de wijze van toerekening blijken uit de financiële administratie. Het is denkbaar dat er in de praktijk situaties zijn, waarbij de wijze van toerekening niet eenduidig is. In dat geval kan met Uitvoering Van Beleid de specifieke casus worden besproken.

In de projectadministratie is opgenomen: de geplande en uitgevoerde activiteiten, gerealiseerde prestaties, resultaten en aantallen deelnemers. Afhankelijk van de projectactiviteiten moet er ook een deelnemersadministratie worden gevoerd, waaruit de subsidiabiliteit van de deelnemers blijkt. Het voeren van een deelnemersadministratie is noodzakelijk wanneer subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd die direct aan deelnemers te relateren zijn, zoals een re-integratietraject, scholing en begeleiding. Uit de deelnemersadministratie moet onder meer blijken dat deelnemers tot een van de doelgroepen behoren. Wanneer er activiteiten plaatsvinden ten behoeve van een gehele doelgroep kunnen de kosten van de voorziening als subsidiabele kosten worden opgevoerd. De prestatie van het jongerenloket als voorziening is dan de basis voor de verantwoording. Een gedetailleerde deelnemersregistratie is dan niet meer vereist voor de ESF-subsidie. De volledige administratie is in beginsel per project aanwezig op één locatie. Dit kan zowel in analoge als digitale vorm. De subsidieontvanger dient alle administratieve stukken die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot en met 31 december 2036 te bewaren. Deze bewaartermijn kan verkort worden door de Minister. De einddatum van de bewaartermijn is namelijk afhankelijk van de datum waarop controle op de einddeclaratie is afgerond, de subsidie is vastgesteld en de kosten vervolgens door de lidstaat zijn gedeclareerd bij de Europese Commissie volgens de daarvoor geldende regels.

Wanneer de administratieve stukken niet tot 31 december 2036 hoeven te worden bewaard, wordt de subsidieontvanger hier schriftelijk van op de hoogte gesteld waarbij de brief aan de subsidieontvanger een andere/nieuwe einddatum van de bewaartermijn zal bevatten. De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor een juiste opslag van bescheiden, ook al belast de subsidieontvanger een derde hiermee. De subsidieontvanger dient er ook voor te zorgen dat de bescheiden vrij toegankelijk zijn en blijven. De administratie mag, onder voorwaarden, elektronisch worden bewaard. Stukken die in origineel (dan wel in kopie) moeten worden bewaard en die onderdeel zijn van de projectadministratie zijn bijvoorbeeld: facturen, betaalbewijzen, urenstaten en presentielijsten. Hiervoor is in bijlage 1 een procedure beschreven.

De aanvrager is verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van (elektronische) documenten gedurende de gehele vereiste bewaartermijn.

In artikel 1.15 staan de rapportageverplichtingen. Met betrekking tot de deelnemers aan een project dient de subsidieontvanger jaarlijks, uiterlijk 31 december van een kalenderjaar, het burgerservicenummer van een deelnemer aan een project aan de managementautoriteit te verstrekken, te beginnen vanaf 31 december 2022. Die verstrekking vindt middels een door de Minister beschikbaar gesteld formulier elektronisch plaats. Ingevolge de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies kan er een bestuurlijke boete aan subsidieontvanger worden opgelegd wanneer een subsidieontvanger zijn meldingsplicht niet of niet tijdig is nagekomen. De sanctie bestuurlijke boete kan komen bovenop het intrekken van of lager vaststellen van de subsidie (wat slechts strekt tot het ontnemen van het ten onrechte genoten voordeel).

Artikel 1.16. Einddeclaratie en subsidievaststelling

In verband met de subsidievaststelling moet de subsidieontvanger binnen dertien weken na beëindiging van het project, onder gebruikmaking van een formulier dat door de Minister elektronisch beschikbaar is gesteld, een verzoek tot vaststelling van subsidie bij de Minister indienen. Indien subsidieontvanger dit nalaat, kan de Minister ambtshalve overgaan tot het vaststellen van de subsidie. Dit kan nadelig uitvallen voor subsidieontvanger omdat de Minister zich dan zal moeten baseren op schattingen. In het derde lid is bepaald dat de Minister binnen 80 dagen betaalt nadat het verzoek tot vaststelling is ontvangen. Dit moet worden gezien als een voorschot op de definitieve vaststelling. Daarnaast bepaalt het vijfde lid dat de betalingstermijn van 80 dagen kan worden opgeschort door Uitvoering van Beleid indien het bedrag dat is opgenomen in de einddeclaratie niet (meer) verschuldigd is of indien de benodigde gegevens en/of documenten die nodig zijn voor de controle door Uitvoering van Beleid ontbreken. Daarnaast kan de betalingstermijn ook worden opgeschort indien er een onderzoek is gestart naar mogelijke onregelmatigheden die gevolgen hebben voor de betrokken kosten. Indien tenslotte de tussentijds door de Europese Commissie beschikbaar gestelde middelen niet toereikend zijn, kan de Minister besluiten niet binnen de genoemde termijn te betalen. Wanneer er opschorting van de betalingstermijn aan de orde is, wordt de subsidieontvanger hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Pas wanneer de benodigde informatie is ontvangen dan wel het onderzoek naar de onregelmatigheden is afgesloten, gaat de 80 dagen termijn verder lopen. In het vijfde lid wordt aangegeven dat de Minister binnen 24 maanden na ontvangst van het verzoek tot definitieve vaststelling zal beslissen. Na de controle door de beheerautoriteit kan een project namelijk nog worden gecontroleerd door de auditautoriteit. De vaststelling van het definitieve subsidiebedrag zal na die eventuele controle door de auditautoriteit plaatsvinden.

Artikel 1.17. Publiciteit

De in dit artikel opgenomen publiciteitsverplichtingen hebben tot doel het informeren van de deelnemers, deelnemende organisaties en het publiek, dat de activiteit mede gefinancierd wordt met steun uit het Europees Sociaal Fonds.

De instructies, zoals vermeld in het derde lid van dit artikel en omschreven bijlage VIII Verordening (EU) nr. 2021/1060, betreffen kleurgebruik, afmetingen, tekstweergave en positie van het embleem van de Europese Unie. De in het vierde lid van dit artikel opgenomen voorlichtingsplicht houdt in dat subsidieontvanger op zijn website en sociale media, indien aanwezig, een korte beschrijving opneemt van het doel en de behaalde resultaten met het concrete project en de verkregen financiële steun van de Europese Unie vermeldt. In het vijfde lid is bepaald dat subsidieontvanger er ook zorg voor draagt dat de bij het project betrokken partijen, zoals andere gemeenten dan de centrumgemeenten, voldoen aan het eerste tot en met het vierde lid zodat deelnemers, deelnemende organisaties en het publiek ook op deze wijze wordt voorgelicht over de concrete acties die door het Europees Sociaal Fonds worden gesteund. Het zesde lid voorziet erin dat de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de Minister of door de Minister aangewezen derden, en dat de subsidieontvanger medewerking verleent aan door de Minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers van projecten en het grote publiek.

Artikel 1.18. Openbaar maken subsidiedossier

Aangezien voor de financiering van ESF een bedrag van € 413.757.776 euro beschikbaar wordt gesteld dat uit (Europese) publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil de Minister informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Door het indienen van een aanvraag, stemt de subsidieaanvrager in met het eventueel openbaar maken van informatie en documenten uit het subsidiedossier. Deze toestemming ziet ook op informatie van derden die een project mogelijk uitvoeren. Hiermee wordt ook voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet open overheid veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van de subsidieontvanger behoeft te worden gevraagd. Uiteraard zullen er geen persoonsgegevens openbaar worden gemaakt.

Artikel 1.19. Intrekking en terugvordering

In dit artikel wordt uiteengezet dat een beschikking tot subsidieverlening gedeeltelijk of geheel kan worden ingetrokken en de op basis daarvan betaalde bedragen worden teruggevorderd indien aan een van de gronden in het eerste lid wordt voldaan. In het derde lid wordt aangegeven dat de Minister ook kan verrekenen met verleende subsidie in het kader van ESF 2014–2020. Wanneer betaalde bedragen worden teruggevorderd, ontvangt subsidieontvanger een beschikking met daarin de vermelding van de te betalen geldsom. Conform artikel 4:97 Awb is subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot betaling over te gaan. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen de zes weken, dan is de subsidieontvanger in verzuim en begint de termijn te lopen waarover de subsidieontvanger wettelijke rente verschuldigd is over het te betalen bedrag. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen zes weken dan kan de subsidieontvanger worden aangemaand binnen twee weken alsnog te betalen. Blijft betaling nog steeds uit dan zal betaling bij dwangbevel worden ingevorderd. De kosten verband houdend met de terugvordering worden ook bij de subsidieontvanger in rekening gebracht.

Artikelen 2.1, 2.2, 2.3 Subsidieaanvrager, aanvraagtijdvak, subsidieplafond

In deze artikelen is bepaald wie subsidie aan kan vragen op grond van dit hoofdstuk, gedurende welke periode kan worden aangevraagd en wat het subsidieplafond is voor het tijdvak.

Artikel 2.4 Doel en doelgroep

Doel van de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk is het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs en in aanvulling op het regulier onderwijs ondersteuning of begeleiding nodig hebben voor het integreren in werk op de arbeidsmarkt.

Artikel 2.5 De aanvraag

De centrumgemeente, vertegenwoordigd door het college van B&W, is verantwoordelijk voor de subsidieaanvraag, de uitvoering en de verantwoording. Om die verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken, ligt het in de rede dat de centrumgemeente voorwaarden stelt aan de andere deelnemende partijen om de risico’s bij de voortgang en einddeclaratie te kunnen beheersen.

Het voortouw ligt dus bij centrumgemeenten in plaats van bij de scholen voor praktijkgericht onderwijs en voor voortgezet speciaal onderwijs. Het doel hiervan is het stimuleren van een regionale gezamenlijke aanpak om de mogelijkheden tot arbeidsinpassing van deze doelgroep te vergroten.

Artikel 2.6 Subsidiabele activiteiten & kosten

De focus van deze investeringsprioriteit ligt op toeleiding naar betaald werk. Voorwaarde is dat de activiteit direct bijdraagt tot het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing. Voor de declarabele kosten wordt gewerkt met een vast standaardbedrag van € 1.788 per leerling die voor subsidiering in aanmerking komt. Op basis van dit bedrag per leerling wordt 40% subsidie verstrekt tot het subsidieplafond voor de arbeidsmarktregio. Het standaardbedrag is als volgt berekend: CPI* 2021 (2022(N) – 1) / CPI* 2019 (want de oorspronkelijke SCO is in 2019 ingediend/ goedgekeurd en er is in DA gemeld dat 2020 het eerste jaar van indexactie is) = 110,39 / 106,16 = 1,0398

Ofwel een indexatie van 3,98%. Daarmee wordt SCO PRO/VSO per leerling per jaar: € 1.720 * 1,0398 = € 1.788.

Artikel 2.7. Voorschot

Indien de subsidieaanvrager om een voorschot heeft gevraagd, zal de Minister een voorschot verstrekken na ontvangst en beoordeling van het verzoek. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Investeringsbehoeften conform de vastgestelde Aanbevelingen van de Raad (COM(2020) 519 final).

X Noot
2

Tweede voortgangsbrief aanpak krapte op de arbeidsmarkt | Kamerstuk | rijksoverheid.nl.

Naar boven