TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Met deze Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 start een nieuwe subsidieperiode (2021–2027)
voor het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+). Het Europees Sociaal Fonds beschreven in
Verordening (EU) 2021/1057 is een Europees instrument om werkgelegenheid te ondersteunen,
mensen aan beter werk te helpen en te zorgen voor eerlijkere arbeidskansen voor EU-burgers.
Het fonds ondersteunt structurele verbeteringen ten aanzien van werkgelegenheid, onderwijs
en sociale ontwikkeling en beleid gericht op ontwikkeling van arbeidsmarktvaardigheden.
De huidige inzet van het fonds, in vergelijking met de vorige periode, is herstel
van Europese samenlevingen en economieën na de impact van het coronavirus. Het fonds
stelt voor bovenstaande doelen 413 miljoen beschikbaar voor Nederland.
De Europese Commissie wijst in de landenspecifieke aanbevelingen voor 2020 en 20211 op het belang van investeringen voor het economisch herstel na de Covid-crisis. De
Nederlandse economie staat er ondanks de coronacrisis redelijk goed voor en toont
veerkracht, mede dankzij alle steunpakketten die zijn ingezet om de economische schok
op te vangen. De Nederlandse arbeidsmarkt kenmerkt zich in 2022 door lage werkloosheid
en krapte. In het laatste kwartaal van 2021 biedt 71% van de potentiële beroepsbevolking
zich aan op de arbeidsmarkt. Dit zijn ruim 9,2 miljoen mensen, 108 duizend meer dan
een jaar eerder.2 Een belangrijk aandachtspunt voor Nederland blijft dat grote maatschappelijke transities
zich aandienen zoals het klimaatprobleem, de energietransitie, woningnood en bijbehorende
bouwopgave en de verdere digitalisering van de economie.
Ondanks dat steeds meer mensen de weg naar betaald werk vinden, blijven er mensen
die moeite hebben om aansluiting te vinden op de arbeidsmarkt. Tijdens de coronacrisis
is gebleken dat de negatieve effecten extra voelbaar waren voor mensen met een kwetsbare
arbeidsmarktpositie, zoals mensen met een flexibel arbeidscontract. Hierdoor blijven
zij vaker langdurig afhankelijk van een uitkering of stappen zij minder makkelijk
over naar een nieuwe baan. De Nederlandse focus voor het ESF+-programma richt zich
daarom voornamelijk op ondersteuning van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Of zij nu werken, werkzoekend zijn, een opleiding volgen of hun leven na detentie
willen oppakken, met deze regeling kunnen activiteiten voor deze groepen ontplooid
worden in de 35 arbeidsmarktregio’s van Nederland.
De inzet op deze doelgroepen kent veel gelijkenissen met de vorige periode 2014–2020.
Op grond van de evaluatie van de periode 2014–2020 werd geconcludeerd dat de effectiviteit
van de regeling vergroot kon worden als meer ingezet wordt op mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt. Wel is sprake van een kleiner ESF-budget dan voorheen: € 413
miljoen ten opzichte van € 507 miljoen in de vorige periode. De doelgroep met een
kwetsbare arbeidsmarktpositie valt door haar diverse samenstelling voornamelijk onder
de dienstverlening van gemeenten. Daarom krijgen gemeenten een grotere rol in de nieuwe
ESF-periode.
Om te bevorderen dat mensen met een kwetsbare arbeidsmarkt posities aan het werk komen
is goede regionale samenwerking vereist tussen gemeenten, UWV en sociale partners.
De projecten binnen de prioriteit kwetsbare werkenden en werkzoekenden zullen zo worden
opgezet dat zij de aansluiten bij de ontwikkeling van de structurele arbeidsmarktinfrastructuur
en deze versterken en aanvullen. Met de focus op kwetsbare doelgroepen en samenwerkingsverbanden
wordt voortgeborduurd op de bestaande ESF-structuur van de programmaperiode 2014–2020.
Met de tussentijdse aanvulling van de programmaperiode 2014–2020 ter bestrijding van
de gevolgen van het coronavirus (REACT-EU), is de mogelijkheid gecreëerd dat gemeenten
subsidies aanvragen voor activiteiten ten behoeve van werkenden.3 Met de nieuwe periode wordt ingezet op het verder versterken van de regionale samenwerking.
Als onderdeel van de projectaanvragen zal een analyse worden gevraagd van de kansen
die er in de betreffende regio zijn voor aansluiting op de bestaande arbeidsmarktinfrastructuur.
Activiteiten die een integrale ondersteuning bieden van de doelgroepen moet gesubsidieerd
kunnen worden.
Daarnaast zal deze regeling op een later tijdstip worden uitgebreid, zodat ook subsidie
kan worden verleend voor activiteiten die sociale inclusie bevorderen, arbeidsmarkt
discriminatie tegengaan en de meest behoeftigen ondersteunen met voedsel- en materiële-hulp.
Uit de Monitor Brede Welvaart van het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de
Leefomgeving en het Sociaal Cultureel Planbureau van mei 2019 kwam het beeld naar
voren dat de verdeling van de brede welvaart niet gelijk is: bevolkingsgroepen met
bepaalde kenmerken, zoals een lage opleiding en een niet-westerse achtergrond, delen
in het algemeen minder in de brede welvaart. De drie planbureaus waarschuwen dat deze
groepen extra kans lopen om hard geraakt te worden door maatschappelijke transities
zoals klimaatverandering, migratie, vergrijzing, digitalisering en robotisering.
2. Thema’s van het ESF+-programma en verdeling van de middelen
Verordening 2021/1057 biedt een breed kader voor de besteding van middelen uit het
ESF-fonds. De omvang van het totale ESF-budget voor de periode 2021–2027 bedraagt
€ 413 miljoen. Dit budget wordt verdeeld over vier onderdelen. De gekozen prioriteiten
bieden de ruimte voor aansluiting op nationale programma’s en strategieën.
Prioriteit kwetsbare werkenden en werkzoekenden:
|
88,51%
|
~ € 366 mil.
|
Prioriteit Sociale Innovatie
|
3,82%
|
~ € 16 mil.
|
Prioriteit Ondersteuning Meest behoeftigen
|
3,82%
|
~ € 16 mil.
|
Technische Bijstand UVB
|
3,85%
|
~ € 16 mil.
|
|
|
|
Prioriteit Kwetsbare werkenden en werkzoekenden
Nederland kiest ervoor om het ESF+ in de komende programmeringsperiode te focussen
op een (integrale) ondersteuning van mensen in Nederland met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Dit is een brede doelgroep waarbij het niet uitmaakt of zij werken, werkzoekend zijn,
een opleiding volgen of hun leven na detentie willen oppakken. Binnen de prioriteit
kwetsbare werkenden en werkzoekenden wordt daarom ingezet op de drie doelstellingen,
verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt, een leven lang ontwikkelen en actieve
inclusie.
Prioriteit Sociale Innovatie
Het overkoepelend doel van deze prioriteit is om door middel van Sociale Innovatie
activiteiten te ontplooien die zijn gericht op het bieden van gelijke kansen en het
tegengaan van discriminatie, het mogelijk maken van combineren van arbeid en zorg
en het bevorderen van sociale inclusie en aan het (ander) werk helpen van mensen met
een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Prioriteit Ondersteuning Meest behoeftigen
Via voedselhulp wordt een verantwoord pakket aan levensmiddelen geboden aan mensen
afhankelijk van hun behoeften. De middelen kunnen gericht aangevuld worden met eigen
aankopen, om zo te komen tot een verantwoorde maaltijd. Bij de verstrekking van materiële
hulp wordt voorzien in goederen die aansluiten bij de eerste levensbehoeften en bijdragen
aan het tegengaan van uitsluiting. Daarbij wordt ook gekeken naar wat kinderen nodig
hebben om te kunnen leren en spelen als alle andere kinderen, door belemmeringen hiervoor
weg te nemen. Tevens worden begeleidende maatregelen ingesteld bij de verstrekking
van hulp, zo wordt gestreefd naar het versterken van de meest behoeftigen door onderliggende
problematiek te adresseren.
Technische Bijstand UVB
De inzet op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, zowel
werkenden als werkzoekenden, in de arbeidsmarktregio’s blijft ongewijzigd. De uitvoering
van deze regeling wordt, net als voor de subsidieregeling ESF 2014–2020, belegd bij
Uitvoering Van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden
en Uitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. UVB is de landelijke
beheerautoriteit.
In deze regeling wordt het eerste tijdvak voor de subsidie voor regio-aanvraag leerlingen
voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs geregeld. De overige onderdelen
worden nog uitgewerkt en worden om die reden later toegevoegd.
3. Subsidie voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs
Ook voor deze subsidieperiode (2021–2027) wordt geld geoormerkt voor de arbeidstoeleiding
van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Het
gaat om leerlingen die geen startkwalificatie kunnen behalen en voor het vinden van
een werkgever hulp nodig hebben. De doelgroep wordt gedefinieerd als leerlingen die
ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel praktijkonderwijs.
Een nevendoelstelling is hierbij de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen
en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie. Voor de nieuwe subsidie
periode is voor het eerste subsidietijdvak van één jaar € 15 miljoen beschikbaar.
Het is mogelijk een voorschot aan te vragen van maximaal 50% van het subsidiebedrag.
De subsidie wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van
een centrumgemeente. Het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld over de 35 arbeidsmarktregio’s
op basis de verdelingssystematiek van het participatiebudget. Het maximale subsidiebedrag
per arbeidsmarktregio is weergegeven in bijlage 2. Vanwege de op handen zijnde wijziging
van het verdeelmodel voor het Participatiebudget zal er gedurende de programmaperiode
van ESF+ een nieuwe basis voor de verdeling van de middelen over regio’s worden gekozen.
Indien nodig wordt een overgangsperiode gehanteerd om herverdelingseffecten te verzachten.
4. Financiële gevolgen
De Europese Commissie heeft binnen ESF+ ruim € 413 mln budget bestemd voor Nederland.
Van het totale ESF+-budget voor Nederland, zijnde € 413.757.776, wordt 3,85%, zijnde
€ 15.913.756, ingezet voor de uitvoering van het programma (technische bijstand).
Het overige budget voor ESF+, zijnde € 397.844.020, wordt ingezet op de prioriteiten
kwetsbare werkenden en werkzoekenden; sociale innovatie; en ondersteuning meest behoeftigen.
Met deze regeling wordt het eerste subsidieaanvraagtijdvak geopend voor projecten
ter begeleiding en opleiding van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs
(vso) en het praktijkonderwijs (pro). De projecten moeten gericht zijn op het vergemakkelijken
van de stap naar de arbeidsmarkt. Dit betreft de gehele regio-aanvraag voor leerlingen
van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Voor dit onderdeel is
het subsidiepercentage 40%. Subsidieontvangers zijn zelf verantwoordelijk voor een
cofinanciering van (minimaal) 60%. Alhoewel de regeling al wel een subsidiebedrag
van € 1.788,- per leerling noemt, is nog geen formeel akkoord gekomen op het programma
document door de Europese Commissie. Er is daarom in de regeling een voorbehoud opgenomen.
Er zijn echter geen verwachtingen dat dit bedrag zal (moeten) wijzigen.
5. Evaluatie
Verordening (EU) nr. 2021/1060 verplicht elke beheersautoriteit tot een evaluatie
van het programma. Elke evaluatie dient een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie,
relevantie, samenhang en EU-meerwaarde te bevatten met het oog op de verbetering van
de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma's. Ook moet van elk
programma uiterlijk 30 juni 2029 het effect zijn beoordeeld. De hiervoor benodigde
onderzoeken zullen worden opgenomen in het Evaluatieplan ESF+.
6. Advies en consultatie
Consultatie
De regeling is in opzet gelijk aan voorgaande subsidies voor praktijkonderwijs en
voortgezet speciaal onderwijs binnen de regeling ESF 2014–2020 en REACT-EU. Daarom
is geen uitgebreide consultatieronde uitgevoerd. De planning van de openstelling van
het aanvraagtijdvak is afgestemd met de centrumgemeenten, die verantwoordelijk zijn
voor het indienen van de aanvraag namens scholen in hun arbeidsmarktregio. De hoogte
van het budget en de systematiek om de middelen over de arbeidsmarktregio’s te verdelen
is afgestemd met de koepelorganisaties voor VSO en PrO.
Privacy en gegevensbeschermingseffectbeoordeling
De regeling heeft is opgezet voor jongeren in het praktijkonderwijs en het voortgezet
speciaal onderwijs. Ten behoeve van controle, rapportage aan de Europese Unie en ter
evaluatie en verantwoording, moet vastgesteld worden of de deelnemers tot de beoogde
doelgroep behoren. Daarnaast moet gecontroleerd worden of de deelnemers niet ook aan
andere regelingen deelnemen. Daarvoor is het van belang inzicht te krijgen in de groep
deelnemers via hoofdzakelijke het BSN.
Bij de opzet van de regeling is een gegevensbeschermingeffectbeoordeling uitgevoerd,
ook wel PIA (privacy impact assessment) genoemd. De PIA is specifiek ingegaan op het
subsidieonderdeel voor arbeidstoeleiding van leerlingen van het voortgezet speciaal
onderwijs en het praktijkonderwijs. De uitkomst van de PIA is dat gebruik van het
BSN een efficiënte en veilige manier is om bovenstaande doelen te bereiken. Daarnaast
zijn risico’s voor de privacy van betrokkenen gesignaleerd waarvoor maatregelen zijn
genomen. Dit betreft het verminderen van de kans op het aanleveren van niet ter zake
doende persoonsgegevens bij het UVB voor controledoeleinden. Bij het openstellen van
de volgende subsidieonderdelen van de ESF+-regeling, dan zal de PIA zal uitgebreid
worden.
Toets op uitvoeringsaspecten en Misbruik en Oneigenlijk gebruik
UVB heeft een uitvoerings- en misbruik en oneigenlijk gebruik-toets (hierna: UMO-toets)
uitgevoerd naar aanleiding van de ESF+ regeling ESF 2021 -2027. De toets bestaat uit
twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik (MO-deel).
In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit,
de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets
als uitvoerder inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.
In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s
en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico
wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico
waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend.
Op basis van deze toets krijgen UVB en de opdrachtgever een helder beeld van met de
regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.
De regeling ESF+ 2021–2027 met hoofdstuk VSO/Pro is goed uitvoerbaar. De kennis en
ervaring met dit deel van de regeling is groot en mede gezien de toepassing van de
vereenvoudigde kosten optie (SCO) wordt zowel voor de aanvrager als ook UVB dit deel
van de regeling goed uitvoerbaar. Wel vergt dit de nodige capaciteit die goed moet
worden ingepland.
7. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste
verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn van twee maanden (aanwijzing
4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Reden hiervoor is dat de start van
deze subsidieperiode afhankelijk is van een aantal factoren, waaronder de goedkeuring
van het Programmadocument door de Europese Commissie, alsmede de start van het Nederlandse
schooljaar voor subsidieaanvragers op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 1 (Subsidie
voor regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs).
Het eerste aanvraagtijdvak start op 16 mei 2022. Subsidieaanvragers voor dit eerste
aanvraagtijdvak zijn reeds op de hoogte gebracht van het openstellen van de subsidieperiode.
II. Artikelsgewijs
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een titel over subsidies, titel 4.2 Awb.
Aangezien op basis van deze subsidieregeling subsidies worden verstrekt aan overheidsorganen
en het de bedoeling is dat voor de overige onderdelen van het ESF-budget ook subsidies
aan private partijen worden verstrekt (en niet uitsluitend aan overheidsorganen) is
de subsidietitel uit de Awb van toepassing op deze regeling. Er is voor gekozen om
zo veel mogelijk dubbelingen tussen de Awb en deze regeling te voorkomen. Daar waar
al bepalingen in de Awb staan, zijn deze niet opgenomen in de ESF-regeling. Ondanks
dat de algemene bepalingen in titel 4.2 Awb niet uitdrukkelijk staan genoemd in deze
regeling, zijn ze dus wel van toepassing. Daarnaast zijn Europese verordeningen van
toepassing op de uitvoering van het ESF, zoals opgenomen in de definities. In voorkomend
geval zal dan ook naar de betreffende Verordeningen worden verwezen.
Ten aanzien van de structuur van de regeling is er voor gekozen om na een hoofdstuk
met algemene bepalingen, een hoofdstuk voor de investeringsprioriteiten op te stellen
met specifieke eisen, die uiteindelijk in aparte paragrafen worden opgenomen. Hieronder
volgt een artikelsgewijze toelichting.
Artikel 1.1 Definities
In dit artikel zijn de definities opgenomen van de begrippen die in deze regeling
voorkomen. Deze definities zijn vergelijkbaar met die in de Subsidieregeling ESF 2014–2020
en worden om die reden niet apart toegelicht.
Artikel 1.2 Inleidende bepaling
De regeling strekt ertoe subsidies te verlenen in het ESF+-programma ten behoeve van
investeringsprioriteiten die door de lidstaat Nederland zijn vastgesteld in het Operationeel
Programma. Wijzigingen van de regeling dienen binnen de kaders plaats te vinden die
het Operationeel Programma biedt. Indien wijzigingen buiten de kaders van een door
de Europese Commissie goedgekeurd Operationeel Programma vallen, dient dit Programma
te worden gewijzigd. Verordening (EU) nr. 2021/1060 maakt het mogelijk, vooruitlopend
op goedkeuring van het Operationeel Programma, de regeling aan te passen. In het derde
lid van het artikel is daarom het voorbehoud opgenomen dat indien die instemming bij
inwerkingtreding van deze regeling nog ontbreekt de subsidie zal worden verleend onder
de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Operationeel Programma. Mocht
die instemming op het ingediende Operationeel Programma niet worden verkregen maar
nadien op een nader aangepast Operationeel Programma wel, dan kan de Minister de subsidie
aanpassen aan het gewijzigde Operationeel Programma dat nadien wel de instemming van
de Europese Commissie heeft gekregen. In het vijfde lid is geregeld dat bij strijdigheid
met de bepalingen in hoofdstuk 1 de bepalingen uit hoofdstuk 2 voor gaan.
Artikel 1.3. Aanwijzing autoriteiten
De uitvoeringsstructuur voor ESF wijzigt deels ten opzichte van de regeling ESF 2014–2020.
De beheerautoriteit en verantwoordelijke voor de boekhoudfunctie is de directie Dienstverlening,
Samenwerkingsverbanden en Uitvoering, onderdeel Uitvoering van Beleid, onderdeel van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Auditautoriteit blijft de
Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.
Artikel 1.4. Aard van de projecten
In dit artikel wordt de aard van de projecten aangegeven, zoals door Nederland uitgewerkt
en neergelegd in het Operationeel Programma. Dit is toegelicht in paragraaf 2 van
het algemene deel van de toelichting. Omdat deze regeling start met subsidie ten behoeve
van projecten op het gebied van een regio-aanvraag voor leerlingen voortgezet speciaal
onderwijs en praktijkonderwijs, is artikel 1.4 daar op dit moment toe beperkt.
Artikel 1.5. Subsidieaanvrager
In hoofdstuk 2 wordt geregeld wie subsidie kan aanvragen voor een bepaald project.
In dit artikel is bepaald dat de subsidieaanvraag wordt ingediend onder gebruikmaking
van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een
door de Minister erkende elektronische handtekening. Voor het verkrijgen van deze
erkende handtekening is een aanmelding als subsidieaanvrager noodzakelijk. De elektronische
handtekening bestaat uit de door de Minister verstrekte combinatie inlognaam-wachtwoord
en kan via de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl worden aangevraagd. Na aanmelding dient men zich voor een bepaalde investeringsprioriteit
te registreren om een aanvraag in te kunnen dienen. Hierbij wordt beoordeeld of voor
een bepaalde investeringsprioriteit een aanvraag mag worden ingediend. Na acceptatie
kan de aanvraag worden ingediend, dit betekent dat alle subsidieaanvragers zich voor
deze subsidieregeling dienen te registreren. Subsidieaanvragers zijn zelf verantwoordelijk
voor een tijdige registratie.
Artikel 1.6. Subsidieaanvraag
Dit artikel omschrijft welke gegevens een subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag
moet overleggen en gaat met name in op het projectplan. Naast inhoudelijke vragen
(doelstelling, activiteiten en de beoogde resultaten) wordt gevraagd om een beschrijving
van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering
van de activiteiten. Beoogd is dat vooraf een goed beeld wordt geschetst op welke
wijze het project zal worden geïmplementeerd. Concreet betekent dit dat duidelijk
moet zijn hoe de aanvrager heeft georganiseerd dat voldoende financiële middelen en
menskracht beschikbaar zijn voor de uitvoering van het project. Deze informatie is
nodig om bij de verlening van de subsidie te kunnen bepalen of het mogelijk is de
resultaten, zoals opgenomen in het aanvraagformulier, te behalen. Te verwachten bijdragen
uit andere subsidies en bijdragen anders dan cofinanciering aan de in het project
opgenomen activiteiten worden op de kosten in mindering gebracht. Ook te verwachten
opbrengsten gegenereerd uit de in het project opgenomen activiteiten dienen op de
kosten in mindering te worden gebracht.
Een aanvraagtijdvak kent in beginsel een start- en einddatum. De termijn voor het
beschikken op een subsidieaanvraag is in eerste instantie gekoppeld aan de einddatum
van een aanvraagtijdvak. Bij afwezigheid van een einddatum is sprake van een open
tijdvak. In een dergelijke situatie is voor de termijn van beschikken een koppeling
gemaakt met de datum van indiening van een volledige aanvraag. In het algemeen wordt
via de elektronische aanvraag alle informatie vergaard die de Minister nodig heeft
om tot een beslissing op de aanvraag te kunnen komen. Wanneer die informatie in een
bepaald geval toch niet toereikend is, kan de Minister op grond van artikel 1.6, zevende
lid, een nadere toelichting vragen. De termijnen, genoemd in artikel 1.6, worden dan
overigens opgeschort tot het moment dat de juiste informatie is verschaft conform
artikel 4:5, eerste lid, onder c en artikel 4:15, eerste lid, onder a, Awb (schaakklok-principe).
Activiteiten verricht voordat er een beschikking tot verlening is gegeven, zijn voor
eigen rekening en risico. Bij de beschikking waarin de subsidie wordt verleend, worden
de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen bindend vastgelegd.
In het achtste lid is geregeld dat de Minister een alternatieve wijze voor de registratie
bekend maakt voor het indienen van de aanvraag en de elektronische handtekening als
het vanwege een calamiteit niet mogelijk is om digitaal te registeren. Die bekendmaking
vindt plaats op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Artikel 1.7 Rangschikking
Om het bereiken van het subsidieplafond te kunnen bepalen, zijn in dit artikel de
hoofdregels voor rangschikking van aanvragen die in hetzelfde tijdvak worden ontvangen,
opgenomen. De aanvragen worden afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst.
Als tijdstip van ontvangst geldt het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen.
Mocht een aanvraag niet volledig zijn dan krijgt de subsidieaanvrager conform artikel
4:5 Awb de mogelijkheid zijn onvolledige aanvraag aan te vullen zo lang het subsidieplafond
nog niet is bereikt. Wanneer de subsidieaanvrager in de gelegenheid is gesteld om
zijn onvolledige aanvraag aan te vullen, geldt als tijdstip van ontvangst het tijdstip
van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.
Bij subsidieaanvragen geldt dus in principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.
Deze hoofdregel is van toepassing, tenzij in hoofdstuk 2 een andere wijze van toekenning
is bepaald.
Voor het geval dat op de dag van overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond
onverhoopt blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende
dag niet is vast te stellen (door bijvoorbeeld een technisch mankement), is voorzien
in een aanvullende regeling: van de op die dag ontvangen aanvragen zal de volgorde
van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.
Artikel 1.8 Subsidieverlening
Indien de subsidieaanvraag wordt gehonoreerd, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening
de periode waarbinnen het project wordt uitgevoerd, het maximumbedrag dat aan subsidie
kan worden verleend en de projectactiviteiten die voor subsidie in aanmerking komen.
Bij de bepaling van het bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de kosten van het
project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag. Het is
mogelijk dat bepaalde kostenposten uit de subsidieaanvraag buiten beschouwing worden
gelaten, dan wel op een lager bedrag worden bepaald. Dit is bijvoorbeeld aan de orde
indien de desbetreffende kostenposten redelijkerwijs niet noodzakelijk kunnen worden
geacht voor de uitvoering van het project. In artikel 1.19 zijn de gronden vervat
op grond waarvan de Minister de beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk
kan intrekken. Een van die gronden is dat het project wordt uitgevoerd in afwijking
van de projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd.
Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking op deze grond kan echter achterwege
blijven indien de afwijking van de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving
vooraf aan de Minister is voorgelegd en de Minister met die verandering schriftelijk
heeft ingestemd.
In artikel 1.8 is bepaald dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager.
Uit artikel 1.1 blijkt dat de subsidieontvanger, de subsidieaanvrager is aan wie krachtens
deze regeling subsidie is verleend. Dit heeft tot gevolg dat de subsidieaanvrager
wiens aanvraag is gehonoreerd, in het kader van deze regeling te allen tijde, in en
buiten rechte, de adressant van de Minister is. Dit houdt onder meer in dat de subsidieontvanger
ingeval de subsidiegelden niet correct worden besteed, zich niet kan disculperen door
te stellen dat de gelden zijn doorgesluisd aan een derde die het project feitelijk
uitvoert. De subsidieontvanger is aansprakelijk jegens de Minister en tegen deze achtergrond
is het dan ook van belang vanwege de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger
om de privaatrechtelijke relatie met een eventuele derde zodanig vorm te geven dat
de subsidieontvanger te allen tijde aan de verplichtingen op grond van deze regeling
kan voldoen. In het vierde lid wordt in aanvulling op artikel 4:37 Awb de mogelijkheid
geboden om aan de beschikking tot verlening van een subsidie verplichtingen te verbinden.
Deze kunnen onder meer betrekking hebben op het verkrijgen en houden van een goed
inzicht in de voortgang, administratie en verantwoording en controle van het project.
Het vijfde lid geeft de mogelijkheid om voorwaarden te stellen aan de verlening van
subsidie in de beschikking.
Artikel 1.9 Weigeringsgronden
Artikel 1.9 bevat de gronden waarop een subsidieaanvraag afgewezen wordt. Het betreft
hier gebruikelijke gronden, zoals het niet voldoen van de subsidieaanvraag aan de
eisen als genoemd in deze regeling, het overschrijden van het subsidieplafond, het
oordeel van de Minister dat de kosten van het project niet in een redelijke verhouding
staan tot de daarvan te verwachten resultaten. Onderdeel i bepaalt dat wanneer dezelfde
subsidiabele kosten reeds uit nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd en
zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt,
deze kosten niet nogmaals worden gefinancierd op grond van deze regeling. Beoogd wordt
met deze bepaling om overfinanciering te voorkomen. Onder subsidieprogramma’s van
nationale bodem worden mede subsidies verstaan die worden verstrekt op decentraal
niveau. In onderdeel k is opgenomen dat ervaringen uit het verleden kunnen worden
meegewogen bij de aanvraag tot verlening van een subsidie. Conform artikel 4:35, onder
a, Awb kan dan de subsidie worden geweigerd wanneer er een gegronde reden bestaat
(‘grote mate van waarschijnlijkheid’) om aan te nemen dat de activiteiten niet of
niet geheel zullen plaatsvinden.
Van belang is ook om op te merken dat dit artikel een aantal termen kent die beleidsruimte
bieden aan de Minister (bijvoorbeeld de term ‘redelijk’). Vanwege de variëteit in
projectaanvragen is besloten deze termen niet verder in te vullen. In geval van twijfel
wordt de subsidieaanvrager uitdrukkelijk aangeraden om in een zo vroeg mogelijk stadium
contact op te nemen met Uitvoering Van Beleid.
Artikel 1.10 Hoogte van de subsidie
Uit dit artikel blijkt dat de subsidie ten behoeve van projecten met betrekking tot
de investeringsprioriteiten, 40% bedraagt van de voor subsidie in aanmerking te nemen
kosten. Voor alle projecten geldt dat niet meer subsidie wordt verstrekt dan het in
de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag. Uit het tweede lid volgt
dat wanneer de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag expliciet heeft aangegeven
een bepaald bedrag te zullen bijdragen aan het project (of dat een vast bedrag, zogenaamde
harde cofinanciering, vanuit een andere nationaal programma is ingezet) en bij de
einddeclaratie blijkt dat dit betekent dat de subsidieaanvrager meer dan 60% van subsidiabele
kosten voor eigen rekening moet gaan nemen, de subsidie wordt verlaagd met dit meerdere.
Hiervan is geen sprake als de subsidieaanvrager in zijn subsidieaanvraag verklaart
zorg te dragen voor ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten (zogenoemde zachte
cofinanciering).
Artikel 1.11 Subsidiabele kosten
In dit artikel worden de kosten opgesomd die voor subsidie in aanmerking komen.
De volgende kosten worden subsidiabel gesteld. Ten behoeve van de uitvoering van een
project betreft het de volgende kostensoorten:
-
(1) externe kosten
-
(2) directe loonkosten
Ad1. De externe kosten moeten gemaakt zijn voor het uitvoeren van subsidiabele activiteiten.
Deze externe kosten worden in één of meerdere subprojecten opgenomen. Aanbestedende
diensten blijven gehouden aan de Europese en nationale aanbestedingsregels. Wanneer
aanbestedende diensten zich niet houden aan de Europese en nationale aanbestedingsregels,
worden er financiële correcties toegepast. Op de externe kosten is de hierboven genoemde
flatrate niet mogelijk.
Ad 2. Directe loonkosten moeten betrekking hebben op subsidiabele activiteiten, uitgevoerd
door intern personeel. Deze kosten worden in één of meerdere subprojecten opgenomen.
De berekening van de loonkosten bestaat uit de som van de componenten brutoloon (basisbedrag
zonder toeslagen) en de eindejaarsuitkering. Deze som wordt vermeerderd met een opslag
van 37,5% voor werkgeverslasten. Om het uurtarief te berekenen, worden de totale loonkosten
bij een voltijds dienstverband gedeeld door 1.720 uur per jaar.
Voor vereenvoudiging van de berekening van het uurloon is deze mogelijkheid overgenomen
in de subsidieregeling. Deze berekeningswijze geldt ook bijvoorbeeld in het geval
een 36-urige werkweek op basis van de CAO als een voltijds dienstverband wordt gezien.
Indien het dienstverband van een medewerker minder uren dan een voltijds dienstverband
bedraagt, dient het aantal werkbare uren evenredig te worden toegepast. Alleen op
deze kostensoort is de hiervoor genoemde opslag ter dekking van de overige kosten
(flatrate) van toepassing.
Artikel 1.12. Niet-subsidiabele kosten
Geen subsidie wordt verleend voor naar het oordeel van de Minister onredelijke of
niet-noodzakelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van (een onderdeel van) het project.
Daarnaast moeten kosten qua prijs in verhouding staan tot de prestaties. Dit artikel
kent ook een aantal termen dat beleidsruimte biedt aan de Minister (bijvoorbeeld de
term ‘niet noodzakelijk’). Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor bij artikel 1.9 is
vermeld. Kosten gemaakt buiten de projectperiode komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Uitzondering hierop zijnde kosten samenhangend met de directe loonkosten projectcoördinatie
en -administratie of de externe kosten projectcoördinatie en -administratie tot aan
het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling van de subsidie. Deze kosten
komen wel voor subsidie in aanmerking.
Artikel 1.13, 1.14 en 1.15 Administratievoorschriften, beschikbaarheid van bescheiden
en rapportage verplichtingen
In deze artikelen zijn de verplichtingen van de subsidieontvanger op het gebied van
de administratie, de beschikbaarheid van documenten en rapportageverplichtingen vastgelegd.
Voor wat de administratieve verplichtingen van de subsidieontvanger betreft, is de
kern dat de subsidieontvanger een inzichtelijke en controleerbare administratie bijhoudt
met betrekking tot uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte subsidiabele
kosten en de verworven opbrengsten. De betaling van de kosten zal uit de financiële
administratie moeten blijken. Daarnaast moet de wijze van toerekening blijken uit
de financiële administratie. Het is denkbaar dat er in de praktijk situaties zijn,
waarbij de wijze van toerekening niet eenduidig is. In dat geval kan met Uitvoering
Van Beleid de specifieke casus worden besproken.
In de projectadministratie is opgenomen: de geplande en uitgevoerde activiteiten,
gerealiseerde prestaties, resultaten en aantallen deelnemers. Afhankelijk van de projectactiviteiten
moet er ook een deelnemersadministratie worden gevoerd, waaruit de subsidiabiliteit
van de deelnemers blijkt. Het voeren van een deelnemersadministratie is noodzakelijk
wanneer subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd die direct aan deelnemers te relateren
zijn, zoals een re-integratietraject, scholing en begeleiding. Uit de deelnemersadministratie
moet onder meer blijken dat deelnemers tot een van de doelgroepen behoren. Wanneer
er activiteiten plaatsvinden ten behoeve van een gehele doelgroep kunnen de kosten
van de voorziening als subsidiabele kosten worden opgevoerd. De prestatie van het
jongerenloket als voorziening is dan de basis voor de verantwoording. Een gedetailleerde
deelnemersregistratie is dan niet meer vereist voor de ESF-subsidie. De volledige
administratie is in beginsel per project aanwezig op één locatie. Dit kan zowel in
analoge als digitale vorm. De subsidieontvanger dient alle administratieve stukken
die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot en met 31 december 2036 te
bewaren. Deze bewaartermijn kan verkort worden door de Minister. De einddatum van
de bewaartermijn is namelijk afhankelijk van de datum waarop controle op de einddeclaratie
is afgerond, de subsidie is vastgesteld en de kosten vervolgens door de lidstaat zijn
gedeclareerd bij de Europese Commissie volgens de daarvoor geldende regels.
Wanneer de administratieve stukken niet tot 31 december 2036 hoeven te worden bewaard,
wordt de subsidieontvanger hier schriftelijk van op de hoogte gesteld waarbij de brief
aan de subsidieontvanger een andere/nieuwe einddatum van de bewaartermijn zal bevatten.
De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor een juiste opslag van bescheiden,
ook al belast de subsidieontvanger een derde hiermee. De subsidieontvanger dient er
ook voor te zorgen dat de bescheiden vrij toegankelijk zijn en blijven. De administratie
mag, onder voorwaarden, elektronisch worden bewaard. Stukken die in origineel (dan
wel in kopie) moeten worden bewaard en die onderdeel zijn van de projectadministratie
zijn bijvoorbeeld: facturen, betaalbewijzen, urenstaten en presentielijsten. Hiervoor
is in bijlage 1 een procedure beschreven.
De aanvrager is verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van (elektronische) documenten
gedurende de gehele vereiste bewaartermijn.
In artikel 1.15 staan de rapportageverplichtingen. Met betrekking tot de deelnemers
aan een project dient de subsidieontvanger jaarlijks, uiterlijk 31 december van een
kalenderjaar, het burgerservicenummer van een deelnemer aan een project aan de managementautoriteit
te verstrekken, te beginnen vanaf 31 december 2022. Die verstrekking vindt middels
een door de Minister beschikbaar gesteld formulier elektronisch plaats. Ingevolge
de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies kan
er een bestuurlijke boete aan subsidieontvanger worden opgelegd wanneer een subsidieontvanger
zijn meldingsplicht niet of niet tijdig is nagekomen. De sanctie bestuurlijke boete
kan komen bovenop het intrekken van of lager vaststellen van de subsidie (wat slechts
strekt tot het ontnemen van het ten onrechte genoten voordeel).
Artikel 1.16. Einddeclaratie en subsidievaststelling
In verband met de subsidievaststelling moet de subsidieontvanger binnen dertien weken
na beëindiging van het project, onder gebruikmaking van een formulier dat door de
Minister elektronisch beschikbaar is gesteld, een verzoek tot vaststelling van subsidie
bij de Minister indienen. Indien subsidieontvanger dit nalaat, kan de Minister ambtshalve
overgaan tot het vaststellen van de subsidie. Dit kan nadelig uitvallen voor subsidieontvanger
omdat de Minister zich dan zal moeten baseren op schattingen. In het derde lid is
bepaald dat de Minister binnen 80 dagen betaalt nadat het verzoek tot vaststelling
is ontvangen. Dit moet worden gezien als een voorschot op de definitieve vaststelling.
Daarnaast bepaalt het vijfde lid dat de betalingstermijn van 80 dagen kan worden opgeschort
door Uitvoering van Beleid indien het bedrag dat is opgenomen in de einddeclaratie
niet (meer) verschuldigd is of indien de benodigde gegevens en/of documenten die nodig
zijn voor de controle door Uitvoering van Beleid ontbreken. Daarnaast kan de betalingstermijn
ook worden opgeschort indien er een onderzoek is gestart naar mogelijke onregelmatigheden
die gevolgen hebben voor de betrokken kosten. Indien tenslotte de tussentijds door
de Europese Commissie beschikbaar gestelde middelen niet toereikend zijn, kan de Minister
besluiten niet binnen de genoemde termijn te betalen. Wanneer er opschorting van de
betalingstermijn aan de orde is, wordt de subsidieontvanger hiervan schriftelijk en
gemotiveerd op de hoogte gesteld. Pas wanneer de benodigde informatie is ontvangen
dan wel het onderzoek naar de onregelmatigheden is afgesloten, gaat de 80 dagen termijn
verder lopen. In het vijfde lid wordt aangegeven dat de Minister binnen 24 maanden
na ontvangst van het verzoek tot definitieve vaststelling zal beslissen. Na de controle
door de beheerautoriteit kan een project namelijk nog worden gecontroleerd door de
auditautoriteit. De vaststelling van het definitieve subsidiebedrag zal na die eventuele
controle door de auditautoriteit plaatsvinden.
Artikel 1.17. Publiciteit
De in dit artikel opgenomen publiciteitsverplichtingen hebben tot doel het informeren
van de deelnemers, deelnemende organisaties en het publiek, dat de activiteit mede
gefinancierd wordt met steun uit het Europees Sociaal Fonds.
De instructies, zoals vermeld in het derde lid van dit artikel en omschreven bijlage
VIII Verordening (EU) nr. 2021/1060, betreffen kleurgebruik, afmetingen, tekstweergave
en positie van het embleem van de Europese Unie. De in het vierde lid van dit artikel
opgenomen voorlichtingsplicht houdt in dat subsidieontvanger op zijn website en sociale
media, indien aanwezig, een korte beschrijving opneemt van het doel en de behaalde
resultaten met het concrete project en de verkregen financiële steun van de Europese
Unie vermeldt. In het vijfde lid is bepaald dat subsidieontvanger er ook zorg voor
draagt dat de bij het project betrokken partijen, zoals andere gemeenten dan de centrumgemeenten,
voldoen aan het eerste tot en met het vierde lid zodat deelnemers, deelnemende organisaties
en het publiek ook op deze wijze wordt voorgelicht over de concrete acties die door
het Europees Sociaal Fonds worden gesteund. Het zesde lid voorziet erin dat de projectresultaten
om niet beschikbaar worden gesteld aan de Minister of door de Minister aangewezen
derden, en dat de subsidieontvanger medewerking verleent aan door de Minister georganiseerde
publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers
van projecten en het grote publiek.
Artikel 1.18. Openbaar maken subsidiedossier
Aangezien voor de financiering van ESF een bedrag van € 413.757.776 euro beschikbaar
wordt gesteld dat uit (Europese) publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie
over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil de Minister informatie
en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Door het indienen van
een aanvraag, stemt de subsidieaanvrager in met het eventueel openbaar maken van informatie
en documenten uit het subsidiedossier. Deze toestemming ziet ook op informatie van
derden die een project mogelijk uitvoeren. Hiermee wordt ook voorkomen dat bij een
eventueel verzoek in het kader van de Wet open overheid veel administratieve lasten
ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van de subsidieontvanger behoeft te worden
gevraagd. Uiteraard zullen er geen persoonsgegevens openbaar worden gemaakt.
Artikel 1.19. Intrekking en terugvordering
In dit artikel wordt uiteengezet dat een beschikking tot subsidieverlening gedeeltelijk
of geheel kan worden ingetrokken en de op basis daarvan betaalde bedragen worden teruggevorderd
indien aan een van de gronden in het eerste lid wordt voldaan. In het derde lid wordt
aangegeven dat de Minister ook kan verrekenen met verleende subsidie in het kader
van ESF 2014–2020. Wanneer betaalde bedragen worden teruggevorderd, ontvangt subsidieontvanger
een beschikking met daarin de vermelding van de te betalen geldsom. Conform artikel
4:97 Awb is subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking
tot betaling over te gaan. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen de zes weken,
dan is de subsidieontvanger in verzuim en begint de termijn te lopen waarover de subsidieontvanger
wettelijke rente verschuldigd is over het te betalen bedrag. Betaalt de subsidieontvanger
niet binnen zes weken dan kan de subsidieontvanger worden aangemaand binnen twee weken
alsnog te betalen. Blijft betaling nog steeds uit dan zal betaling bij dwangbevel
worden ingevorderd. De kosten verband houdend met de terugvordering worden ook bij
de subsidieontvanger in rekening gebracht.
Artikelen 2.1, 2.2, 2.3 Subsidieaanvrager, aanvraagtijdvak, subsidieplafond
In deze artikelen is bepaald wie subsidie aan kan vragen op grond van dit hoofdstuk,
gedurende welke periode kan worden aangevraagd en wat het subsidieplafond is voor
het tijdvak.
Artikel 2.4 Doel en doelgroep
Doel van de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk is het vergroten van mogelijkheden
tot arbeidsinpassing van leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet
speciaal onderwijs of praktijkonderwijs en in aanvulling op het regulier onderwijs
ondersteuning of begeleiding nodig hebben voor het integreren in werk op de arbeidsmarkt.
Artikel 2.5 De aanvraag
De centrumgemeente, vertegenwoordigd door het college van B&W, is verantwoordelijk
voor de subsidieaanvraag, de uitvoering en de verantwoording. Om die verantwoordelijkheid
te kunnen waarmaken, ligt het in de rede dat de centrumgemeente voorwaarden stelt
aan de andere deelnemende partijen om de risico’s bij de voortgang en einddeclaratie
te kunnen beheersen.
Het voortouw ligt dus bij centrumgemeenten in plaats van bij de scholen voor praktijkgericht
onderwijs en voor voortgezet speciaal onderwijs. Het doel hiervan is het stimuleren
van een regionale gezamenlijke aanpak om de mogelijkheden tot arbeidsinpassing van
deze doelgroep te vergroten.
Artikel 2.6 Subsidiabele activiteiten & kosten
De focus van deze investeringsprioriteit ligt op toeleiding naar betaald werk. Voorwaarde
is dat de activiteit direct bijdraagt tot het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.
Voor de declarabele kosten wordt gewerkt met een vast standaardbedrag van € 1.788
per leerling die voor subsidiering in aanmerking komt. Op basis van dit bedrag per
leerling wordt 40% subsidie verstrekt tot het subsidieplafond voor de arbeidsmarktregio.
Het standaardbedrag is als volgt berekend: CPI* 2021 (2022(N) – 1) / CPI* 2019 (want
de oorspronkelijke SCO is in 2019 ingediend/ goedgekeurd en er is in DA gemeld dat
2020 het eerste jaar van indexactie is) = 110,39 / 106,16 = 1,0398
Ofwel een indexatie van 3,98%. Daarmee wordt SCO PRO/VSO per leerling per jaar: € 1.720
* 1,0398 = € 1.788.
Artikel 2.7. Voorschot
Indien de subsidieaanvrager om een voorschot heeft gevraagd, zal de Minister een voorschot
verstrekken na ontvangst en beoordeling van het verzoek. Het voorschot bedraagt ten
hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten