Besluit Toepassing van de rijkscoördinatieregeling op de landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

De Minister voor Klimaat en Energie,

In overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad,

Overwegende,

Dat het wenselijk is dat zo snel mogelijk het verbruik van fossiele brandstoffen waaronder aardgas kan worden verminderd door de inzet van vervangende energiedragers;

Dat waterstofgas een goede alternatieve energiedrager is die geheel uit hernieuwbare energiebronnen grootschalig kan worden geproduceerd;

Dat een landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas een cruciale rol kan spelen in onze economie en in een CO2-vrij energie- en grondstoffensysteem en dat daarom de ontwikkeling van deze landelijke infrastructuur van nationaal belang is;

Dat de configuratie van deze landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas, afhankelijk van de ontwikkeling van vraag, aanbod en behoefte aan opslag, gefaseerd in deelprojecten zal worden opgebouwd;

Dat de Rijkscoördinatieregeling niet van rechtswege van toepassing is op de deelprojecten die tezamen de landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas zullen vormen;

Dat het wenselijk is dat de Minister voor Klimaat en Energie wordt aangewezen als minister die samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening inpassingsplannen vaststelt voor de deelprojecten die tezamen de landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas zullen vormen, en die met de coördinatie van overige benodigde besluiten is belast;

Gelet op:

artikel 3.35, eerste tot en met derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

Besluit:

Artikel 1

Onder landelijk transportnet voor waterstofgas wordt in dit besluit verstaan: met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het op nationaal of landsgrensoverschrijdend niveau transporteren van waterstofgas, met inbegrip van hulpmiddelen en installaties waarmee ondersteunende diensten voor dat transport worden verricht, en met uitzondering van:

  • a. leidingen waarvan niet is voorzien dat deze op het landelijke transportnet voor waterstofgas zullen worden aangesloten;

  • b. leidingen en hulpmiddelen die onderdeel uitmaken van een op 1 januari 2022 bestaand transportnet voor waterstofgas of toekomstige uitbreidingen vormen direct gekoppeld aan deze leidingen;

  • c. leidingen die behoren tot de installatie van een afnemer of invoeder.

Artikel 2

  • 1. Voor de ruimtelijke inpassing van de deelprojecten die tezamen het landelijk transportnet voor waterstofgas zullen vormen, en welke worden aangelegd door een rechtspersoon die deel uitmaakt van dezelfde groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook de netbeheerder van het landelijk gastransportnet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Gaswet deel uitmaakt, worden inpassingsplannen vastgesteld als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. De voorbereiding en bekendmaking van de in het eerste lid bedoelde inpassingsplannen worden gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van de besluiten die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

De Minister voor Klimaat en Energie wordt aangewezen als de minister bedoeld in artikel 3.35, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking van dit besluit en werkt terug tot en met 1 maart 2022.

Artikel 5

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

's-Gravenhage, 1 april 2022

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Tegen dit besluit staat geen bezwaar en beroep open (artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van bijlage 2 bij deze wet).

BIJLAGE

Als besluiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden aangewezen besluiten als bedoeld in:

  • a. de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van een eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen, voor zover de desbetreffende omgevingsvergunning in elk geval betrekking heeft op een van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, e, f en g, van die wet, of op projecten of handelingen als bedoeld in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht;

  • b. de artikelen 2.7, tweede lid, 3.3, eerste en derde lid, 3.8, eerste en derde lid, en 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste of derde lid, van de Wet natuurbescherming;

  • c. artikel 16.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • d. de artikelen 6.2, 6.4 en 6.5 van de Waterwet;

  • e. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet;

  • f. artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet;

  • g. artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

  • h. een verordening van een waterschap met betrekking tot het verrichten of doen verrichten van handelingen aan of nabij een watergang of waterkering.

TOELICHTING

Inleiding

De transitie van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energiebronnen zoals wind- en zonne-energie is in volle gang. Het Kabinet ziet een belangrijke rol voor de inzet van waterstofgas als energiedrager in een CO2-vrij energie- en grondstoffensysteem. Hiertoe zal een landelijke infrastructuur moeten worden ontwikkeld voor transport en opslag van waterstofgas. Het Kabinet acht het wenselijk dat de ontwikkeling van deze landelijke infrastructuur op nationaal niveau wordt gecoördineerd.

Artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat de Rijkscoördinatieregeling slechts toegepast kan worden als de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid dat wenselijk maakt. Daarnaast is een Rijksinpassingsplan ingevolge artikel 3.28 Wro slechts juridisch mogelijk als sprake is van «nationale belangen».

Naar mening van het Kabinet is hiervan sprake. Uit de memorie van toelichting van de Wro (Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, p. 53) volgt dat «projecten en activiteiten met een hoog maatschappelijk belang dat de lokale of regionale belangen overstijgt», onder het criterium «een goede nationale ruimtelijke ordening» vallen en daarmee van nationaal belang zijn. Het grote maatschappelijke belang is gelegen in de belangrijke rol die een landelijk transportnet voor waterstof dient te vervullen om in het kader van de energietransitie waterstofgas op landelijke schaal te kunnen transporteren als hernieuwbare energiedrager ten behoeve van de verschillende maatschappelijke sectoren en gebruikers.

Aanleiding besluit en toelichting nationaal belang

In de Kabinetsvisie waterstof (Kamerstukken II 2019/20, 32 813 en 29 696, nr. 485) heeft het Kabinet aangegeven dat de ontwikkeling van een CO2-vrije waterstofketen noodzakelijk is om te komen tot een CO2-vrij energie- en grondstoffensysteem. Het op 21 juni 2021 aan de Tweede Kamer verzonden rapport HyWay27 laat zien hoe een landelijk transportnet voor waterstofgas een cruciale rol kan spelen in onze economie en energievoorziening. Het toenmalige Kabinet heeft in de begeleidende kamerbrief (Kamerstukken II 2020–2021 32 813 nr. 756) uit het onderzoek geconcludeerd dat een transportnet voor waterstof noodzakelijk is in een CO2-vrije waterstofketen.

In de Kamerbrief van 10 december 2021 (Kamerstukken II 2021/2 32 813 nr. 958) is aangegeven dat het van belang is dat de overheid het voortouw neemt voor de ontwikkeling van een landelijk transportnet voor waterstof en daarmee het coördinatievraagstuk adresseert. Het Kabinet verbindt hieraan de conclusie dat de aanleg van een landelijk transportnet voor waterstofgas van nationaal belang is. Onder landelijk transportnet voor waterstofgas wordt verstaan: met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het op nationaal of landsgrensoverschrijdend niveau transporteren van waterstofgas, met inbegrip van hulpmiddelen en installaties waarmee ondersteunende diensten voor dat transport worden verricht. Niet tot het landelijk transportnet behoren 1) leidingen waarvan niet is voorzien dat deze op het landelijke transportnet voor waterstofgas worden aangesloten; 2) leidingen en hulpmiddelen die onderdeel uitmaken van een op 1 januari 2022 bestaand transportnet voor waterstofgas of toekomstige uitbreidingen vormen direct gekoppeld aan deze leidingen; 3) behoren tot de installatie van een afnemer of invoeder.

Het Kabinet is gestart met de ontwikkeling van een plan voor een onderbouwde en gefaseerde uitrol van een landelijk waterstoftransportnet. Waar precies vraag zal ontstaan naar transportinfrastructuur en op welk moment, hangt samen met de locaties van de productie van waterstof en van de locaties van de vraag. De precieze configuratie van het transportnet staat dus niet op voorhand vast en afhankelijk van de inschatting van de ontwikkeling van vraag, aanbod en behoefte aan opslag, kan het net gefaseerd, modulair worden opgebouwd. Dit houdt in dat het landelijk transportnet middels regionale clusters en de verbindingen daartussen gefaseerd in de tijd zal worden ontwikkeld. De beoogde contouren van het transportnet, de fasering van de deelprojecten in de tijd, en de acties die daar al de komende jaren voor nodig zijn, zullen worden beschreven in het uitrolplan. Vooruitlopend op het beschikbaar komen van het uitrolplan zal op korte termijn gestart moeten worden met de ruimtelijke inpassing van de eerste regionale deelprojecten van het landelijk transportnet om tijdig in de groeiende vraag van regionale industrieclusters naar waterstofgas te kunnen voorzien.

Voor het landelijk transportnet voor aardgas is in de Gaswet de bevoegdheid voor ruimtelijke inpassing bij het Rijk gelegd (Gaswet artikel 39b, eerste lid). Echter, waterstofgas valt niet binnen de definitie van gas waarop de Gaswet ziet (Gaswet artikel 1, eerste lid, onder b). Deze wet is daarom niet van toepassing op waterstofgas. Vooralsnog is de bevoegdheid voor de ruimtelijke inpassing van landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas dus niet bij wet specifiek geregeld. Zoals eerder door het Kabinet aangegeven, wordt de ruimtelijke inpasbaarheid gezien als een van de publieke belangen die de overheid bij de energievoorziening centraal stelt (Kamerstukken II 2019/20 32 813 en 29 696, nr. 485 en Kamerstukken II 2019/20 32 813 en 31 239, nr. 536). Daarom acht het Kabinet het wenselijk om, nu de eerste deelprojecten van het landelijk transportnet op korte termijn ruimtelijk moeten worden ingepast, en gezien het nationaal belang van dit landelijk transportnet, de bevoegdheid voor de ruimtelijke inpassing van het landelijk transportnet voor waterstofgas bij het Rijk te beleggen.

Volgens de wetgever is het inpassingsplan bij uitstek het instrument om de besluitvorming ten aanzien van projecten met een nationaal belang in de hand van de ministers te houden (artikel 3.35, eerste lid, Wro). Hiermee kan worden verzekerd dat de benodigde besluiten in samenhang worden genomen om tijdig de deelprojecten te realiseren die tezamen het landelijk transportnet voor waterstof zullen vormen, zodat waterstof op landelijk niveau beschikbaar is voor de energievoorziening.

Rijkscoördinatieregeling

Op dit moment ontbreekt een juridische basis om de landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas, en de deelprojecten die tezamen deze landelijke infrastructuur zullen vormen, ruimtelijk in te passen door middel van inpassingsplannen en zouden aparte bestemmingsplannen of bestemmingsplanwijzigingen moeten worden opgesteld. Dit zou de projecten onnodig complex, ondoorzichtig en inefficiënt maken en het bovenlokale belang ervan miskennen.

Het is daarom wenselijk dat het Rijk ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van de verschillende deelprojecten van het landelijke transportnet voor waterstofgas inpassingsplannen (of onder de Omgevingswet: Rijksprojectbesluiten) vaststelt.

Voor de volgende deelprojecten van het landelijk waterstoftransportnet zullen inpassingsplannen dan wel Rijksprojectbesluiten worden vastgesteld:

Tracés industrieclusters:

Waterstoftransportnet Noord Nederland fase 1

Waterstoftransportnet Noord Nederland fase 2

Waterstoftransportnet Rotterdam/Moerdijk/Pernis/Wijngaarden

Waterstoftransportnet Zeeland

Waterstoftransportnet Noordzeekanaalgebied/Amsterdam

Waterstoftransportnet Chemelot

Tracés verbindingen tussen de clusters:

Waterstoftransportverbinding Noord-Nederland – Noordzeekanaalgebied

Waterstoftransportverbinding Noordzeekanaalgebied – Rotterdam/Moerdijk

Waterstoftransportverbinding Wijngaarden – Hernen

Waterstoftransportverbinding Rotterdam/Moerdijk – Zeeland

Waterstoftransportverbinding Noord-Nederland – Chemelot

Waterstoftransportverbinding Zeeland – Chemelot.

Grensovergangen:

Waterstof grensovergang Oude Statenzijl (Duitsland)

Waterstof grensovergang Winterswijk (Duitsland)

Waterstof grensovergang Zevenaar (Duitsland)

De voorgenomen grensovergang Vlieghuis (Duitsland) maakt deel uit van Waterstoftransportnet Noord Nederland fase 2.

De voorgenomen grensovergangen Zelzate en Zandvliet (beiden België) maken deel uit van Waterstoftransportnet Zeeland.

Bij de ruimtelijke besluitvorming zal per deelproject van het landelijk transportnet conform de voorgeschreven coördinatieprocedure overleg worden gevoerd met, en om reacties of zienswijzen worden gevraagd aan de betreffende provincies, gemeenten en andere overheden. Ook zullen per deelproject omwonenden, maatschappelijke organisaties en bedrijven, en andere mogelijke belanghebbenden op diverse momenten en op verschillende manieren over het deelproject worden geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld om reacties en zienswijzen in te dienen. Bij de vaststelling van de besluiten zullen alle naar voren gebrachte reacties, zienswijzen en bezwaren worden betrokken. Tegen de definitieve besluiten staat beroep open bij de bestuursrechter.

Artikel 3.35 van de Wro maakt het mogelijk de landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas onder de Rijkscoördinatieregeling te brengen. Zo kunnen voor de ruimtelijke inpassing van deelprojecten inpassingsplannen worden opgesteld. Daarmee worden per deelproject alle besluiten die met elkaar samenhangen gelijktijdig in procedure gebracht en worden eventuele beroepsprocedures gelijktijdig doorlopen. Dit draagt bij aan de stroomlijning en versnelling van het proces zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Door de samenhang in de besluitvorming en de communicatie is de inspraak helder geregeld.

Met dit besluit wordt de Minister voor Klimaat en Energie aangewezen als minister die samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de inpassingsplannen vaststelt en die met de coördinatie van overige benodigde besluiten is belast, zoals bedoeld in artikel 3.35, tweede en derde lid, van de Wro.

Instemming Eerste en Tweede Kamer

Op grond van artikel 3.35, negende lid, van de Wet ruimtelijke ordening moeten de Eerste en Tweede Kamer hebben ingestemd met dit besluit voordat aan het besluit uitvoering kan worden gegeven. Met het besluit wordt geacht te zijn ingestemd indien de beide Kamers binnen vier weken na toezending geen besluit hebben genomen omtrent de behandeling ervan.

Naar boven