TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
De zomer van 2021 kenmerkt zich als nat tot zeer nat. Zeker als het weerbeeld vergeleken
wordt met de drie afgelopen zomers (2018, 2019 en 2020) valt er veel neerslag. Regionaal
leidt deze neerslag tot overlast. Er is zowel in Noord-Nederland als Limburg sprake
geweest van zeer extreme hoeveelheden neerslag binnen enkele dagen. Ten opzichte van
het langjarig gemiddelde van de maand juli is lokaal tot meer dan 150 mm extra neerslag
gevallen. Dit heeft lokaal ernstige wateroverlast veroorzaakt. In Friesland en het
westen van Groningen is eind juli (24 en 25 juli) een forse onweersbui geweest, die
lokaal ruim boven de 100 mm neerslag heeft gegeven. Vervolgens is in het weekend van
7 en 8 augustus weer substantieel regen gevallen en in het weekend van 21 en 22 augustus
is er in Friesland opnieuw zoveel neerslag gevallen dat het Wetterskip Fryslân nogmaals
extra pompen moest inzetten.
Door deze neerslag kon in deze gebieden gedurende langere tijd geen dierlijke mest
worden aangewend. Vaak zijn de graslanden daar al geruime tijd niet bemest. Als de
komende weken de percelen opdrogen, dan kan dierlijke mest zonder schade worden uitgereden.
Agrariërs geven aan dat de eiwitgehalten in het gras laag zijn, omdat veel stikstof
met de neerslag is uitgespoeld. Dit beeld wordt bevestigd door Eurofins. Een extra
bemesting zorgt voor een hoger eiwitgehalte in het najaarskuilvoer, waardoor in de
winter een uitgebalanceerd rantsoen aan het vee kan worden gegeven. Verder geeft men
aan dat bemesting met kunstmest wel mogelijk is, maar vanuit de kringloopgedachte
gebruikt men liever nutriënten uit dierlijke mest.
LTO-Noord heeft voor een tiental gemeenten in Friesland en Groningen die in juli en
augustus te kampen hebben gehad met zware neerslag een verzoek gedaan om de uitrijperiode
voor dierlijke mest op grasland met twee weken te verlengen tot en met 15 september.
Het betreft de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast
Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf.
2. Inhoud en voorwaarden vrijstelling
In deze regeling wordt de uitrijdperiode voor drijfmest op grasland verlengd tot en
met 15 september voor de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen,
Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier
en Weststellingwerf. Voorwaarde daarbij is dat uitsluitend de dunne fractie van de
drijfmest wordt uitgereden. Zoals blijkt uit de definitie van dunne fractie moet deze
zijn ontstaan uit scheiding van mest. Het scheiden van mest houdt in mechanische scheiding
in dunne en dikke fractie. Scheiden kan dus niet door toevoeging van een (chemisch)
middel. Mestscheiding vindt plaats in een mestscheider die dierlijke meststoffen scheidt
in een stapelbare dikke fractie en een vloeibare dunne fractie. Alleen de zo ontstane
dunne fractie kan onder deze regeling emissiearm worden uitgereden. Het scheiden van
drijfmest in een dikke en dunne fractie kan met een gesloten systeem of met een open
systeem, zoals zeefschermen en zeefbandpersen.
In het Besluit gebruik meststoffen (Bgm), artikel 4, is voorgeschreven wanneer de
dierlijke mest mag wordt uitgereden. Op grond van artikel 4, derde lid, geldt een
verbod om in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari drijfmest te gebruiken.
Het vierde lid, onderdeel a, bepaalt dat het verbod niet geldt voor grasland, in de
periode van 1 augustus tot en met 31 augustus.
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming (Wbb) kan vrijstelling
worden verleend van het verbod om drijfmest te gebruiken op grasland van 1 september
tot en met 15 februari, zoals dat volgt uit artikel 4, derde en vierde lid, onderdeel
a, van het Bgm. Vrijstelling kan worden verleend voor zover het belang van de bescherming
van de bodem zich daar niet tegen verzet. Op grond van artikel 64, tweede lid, van
de Wbb kunnen aan de vrijstelling voorschriften worden verbonden die nodig zijn in
het belang van de bescherming van het milieu.
In deze regeling is gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel 64, derde lid,
van de Wbb door het uitrijden van drijfmest op grasland te verlengen tot en met 15 september
2021. Op grond van artikel 64, tweede lid, Wbb is hieraan de voorwaarde verbonden
dat alleen de dunne fractie van de drijfmest wordt gebruikt dat ontstaat na het mechanisch
scheiden van drijfmest.
Opgemerkt wordt dat artikel 4, twaalfde lid, van het Bgm de mogelijkheid bevat om
per ministeriële regeling het gebruik toe te staan van drijfmest in de periode van
1 september tot en met 15 september op grasland, gelegen op veengrond of kleigrond,
voor een te bepalen jaar en een te bepalen gebied, als extreme weersomstandigheden
dit rechtvaardigen en als er een landbouwkundige noodzaak is. Dit lid bevat echter
niet de mogelijkheid om de vrijstelling te beperken tot de dunne fractie van mest.
Om die reden is artikel 4, twaalfde lid, Bgm, niet de grondslag voor deze regeling,
maar is dit dus artikel 64 van de Wbb.
In artikel 1 van de regeling zijn begripsbepalingen opgenomen. De begripsbepaling
van drijfmest en grasland komen overeen met die in artikel 1, onderdelen c en j, van
het Bgm. De begripsbepaling van dunne fractie komt overeen met die in bijlage I bij
het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat bij het aanwenden van de dunne fractie
in de periode 1 tot en met 15 september alle andere voorschriften uit het Besluit
gebruik meststoffen onverkort van toepassing blijven. Dit betekent onder andere dat
het verboden is meststoffen te gebruiken indien de bovenste bodemlaag in de eerste
2 weken van september onverhoopt nog met water verzadigd is en dat de dunne fractie
emissiearm moet worden aangewend.
3. Technische Commissie Bodem
Overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wbb is advies gevraagd aan de Technische
Commissie Bodem (TCB). De TCB constateert dat in delen van Nederland sprake is geweest
van extreme hoeveelheden neerslag gedurende korte perioden. Lokaal heeft dit gezorgd
voor grote overlast en tot beperkingen bij het gebruik van landbouwgronden. Gedurende
langere tijd konden agrariërs het land niet bewerken en gewassen bemesten of oogsten.
Daar waar dierlijke mest niet tijdig kon worden aangewend, heeft het een goede landbouwpraktijk
beïnvloed. De relatief hoge denitrificatie in combinatie met geringe mineralisatie
maken, bezien vanuit de behoefte van het gras, een stikstofbemesting met dierlijke
mest passend. Gezien de bodemgesteldheid en of het stadium van grasgroei is die bemesting
in veel gevallen op dit moment problematisch. Bemesten met stikstofkunstmest is de
komende weken mogelijk maar druist in tegen de wens om de mineralenkringloop op bedrijfsniveau
te sluiten. Een uitstel van het uitrijdverbod voor dierlijke mest met 14 dagen is
derhalve te begrijpen.
Het mogelijke gebruik van drijfmest tot half september zorgt voor milieurisico’s,
met name de uitspoeling van stikstof na mineralisatie van de organische stof in de
drijfmest. Agrariërs zijn in de mogelijkheid om drijfmest te scheiden en enkel de
dunne fractie, met relatief weinig organische stof en fosfaat, te gebruiken op hun
grasland. Bemesten met de dunne fractie van drijfmest vermindert de risico’s op uit-
en afspoeling van fosfaat en stikstof naar grond- en oppervlaktewater.
De TCB gaat in haar advies ook in op het advies van de Commissie Bemesting Grasland
en Voedergewassen (CBGV). De CBGV adviseert de laatste dierlijke mest op grasland
voor half augustus toe te passen om veel nawerking van (de organisch gebonden stikstof
in) dierlijke mest in het najaar te voorkomen. Voor kunstmest geldt het advies om
de stikstofgift af te bouwen tot 15 september. Op deze manier wordt de stikstofmineralisatie
uit de bodem en die van eerder gegeven dierlijke mest benut1. Dierlijke mest aangewend begin september zal maar beperkt bijdragen aan de grasgroei
in de eerste twee tot drie weken na aanwending en door de lange nawerking van dierlijke
mest komt er ook na oktober als de grasgroei (sterk) afneemt nog stikstof vrij. Daardoor
is de werkingscoëfficiënt van dierlijke mest laag bij toediening in het najaar2.
Echter de zomer van 2021 is nat en regionaal zéér nat, waardoor er denitrificatie
kan optreden, zo merkt de TCB op. In dat verband gaat de TCB in op het advies ‘Toetsing
van de wetenschappelijke onderbouwing van de Nederlandse derogatie in het kader van
de Nitraatrichtlijn’ d.d. 11 maart 2021 van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
(CDM)3. De CDM gaat daarin uitgebreid in op de denitrificatie in graslanden. Denitrificatie
(omzetting van nitraat in stikstof) treedt op onder zuurstofloze omstandigheden in
aanwezigheid van gemakkelijk afbreekbare organische stof die als energiebron dient
voor denitrificerende bacteriën. Het denitrificatievermogen, de potentiële denitrificatie,
in de bovenste bodemlaag is hoger in grasland dan in bouwland en hoger in veengronden
dan in minerale gronden. In de bovenste bodemlaag (van grasland) vindt aanvoer plaats
van gemakkelijk afbreekbare organische stof door gewasresten en mest. Onder natte
omstandigheden c.q. gedurende nattere perioden treedt er meer denitrificatie op waardoor
er minder nitraat (stikstof) beschikbaar is voor het gewas. Doordat nitraat wordt
afgebroken zal er ook minder uitspoelen.
De TCB constateert dat in Noordoost Friesland de omstandigheden vanaf het derde tertiel
van juli zodanig waren dat er sprake kan zijn geweest van een verhoogde denitrificatie,
door een sterk verhoogd grondwaterpeil onder graslanden met relatief hoge organische-stofgehalten.
Deze denitrificatie kan een stikstoftekort in het grasland hebben veroorzaakt, niet
in de laatste plaats omdat bemesten van het grasland niet mogelijk bleek. De combinatie
van relatief veel denitrificatie en weinig mineralisatie in de afgelopen weken, zorgt
ervoor dat op dit moment weinig stikstof beschikbaar zal zijn in de bodem voor het
gewas. Daarom is voor een optimale gewasgroei een stikstofbemesting gewenst.
4. Gevolgen voor het milieu
Conform het advies van de TCB wordt aan de vrijstelling om drijfmest op grasland te
gebruiken de voorwaarde verbonden dat dit gebruik alleen mogelijk is voor dunne fractie
uit dierlijke mest. Zo wordt geborgd dat er een direct opneembare stikstofbemesting
wordt uitgevoerd, waardoor risico op uit- en afspoeling naar water wordt beperkt.
Het scheiden van drijfmest in een dikke fractie en dunne fractie is in de praktijk
haalbaar. Mestscheiders scheiden op het erf van veehouders drijfmest in een dikke
fractie (rijk aan organische stof en fosfaat) en een dunne fractie (rijk aan minerale
stikstof). De dikke fractie wordt onder andere gebruikt op bouwland (voor de teelt
van mais) en de dunne fractie op grasland. In de melkveehouderij wordt mestscheiding
toegepast op bedrijven met een mestoverschot, om daarna de dikke fractie gemakkelijker
af te kunnen voeren, en op bedrijven die de dikke fractie willen gebruiken als strooisel
in de ligboxen. De capaciteit voor het scheiden van dierlijke mest is de afgelopen
jaren aanzienlijk vergroot. Veel installaties zijn verplaatsbaar waardoor melkveehouders
in heel Nederland gebruik kunnen maken van deze techniek. In de nazomer heeft het
gebruik van de dunne fractie, door de geringe hoeveelheid organische stof die kan
mineraliseren, als voordeel dat minder stikstof wordt nageleverd en het risico op
af- en uitspoeling afneemt.
Verder wordt de vrijstelling alleen verleend aan gemeenten waar de graslanden gelegen
zijn op klei en veen, grondsoorten waar de uitspoeling van nitraat beperkt is, zoals
blijkt uit de langjarige monitoring van het mestbeleid en alleen in die gemeenten
waar in juli of augustus extreme neerslag heeft plaatsgevonden, waardoor men te kampen
heeft met bovenstaande problematiek.
De gevolgen voor het milieu zijn daarmee beperkt en het belang van de bescherming
van de bodem verzet zich niet tegen het verlenen van deze vrijstelling.
5. Regeldruk
Deze regeling is op verzoek van het bedrijfsleven opgesteld. De administratieve lasten
van deze regeling worden geschat op 12.248 euro. De wijziging verruimt de mogelijkheden
voor agrarische bedrijven om dunne fractie van dierlijke mest uit te rijden, maar
dit houdt wel in dat bedrijven een mestscheider moeten inhuren. Hiervoor zullen bedrijven
extra kosten moeten maken. Echter, bedrijven hoeven minder mest af te voeren of op
te slaan en er hoeft minder kunstmest te worden aangekocht, omdat de bemesting nu
met een meststof van dierlijke oorsprong plaatsvindt. De inschatting is dat de uiteindelijke
regeldruk voor bedrijven die mee doen in totaal met € 620.700 zullen verminderen.
6. Uitvoerings- en handhavingslasten
Uitvoering van deze regeling geschiedt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO). De handhaving geschiedt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
en de politie (zichtcontroles). Deze regeling leidt tot extra uitvoerings- en handhavingslasten.
Voor deze vrijstellingsregeling moet RVO communicatiegegevens op de website en instructies
voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen daarvan
€ 7.000. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien. De
NVWA zal voor de handhaving van deze vrijstellingsregeling werkinstructies moeten
aanpassen en medewerkers instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen € 1.000.
Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingskosten voorzien.
7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in
de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 september 2021. Hiermee wordt bereikt
dat de volle periode van 1 september tot en met 15 september 2021 gebruik kan worden
gemaakt van deze regeling. De regeling vervalt met ingang van 16 september 2021.
Met de inwerkingtreding op 1 september 2021 en het ontbreken van een invoeringstermijn
van 2 maanden tussen publicatiedatum en datum van inwerkingtreding wordt afgeweken
van het kabinetsbeleid van vaste verandermomenten voor regelgeving. Omdat onderhavige
regeling aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt en spoedig in werking moet treden
om effectief te kunnen zijn, is afwijking van de vaste verandermomenten echter toegestaan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten