Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2021, 28304 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2021, 28304 | Besluiten van algemene strekking |
Directoraat-generaal Toeslagen / Directoraat-generaal Belastingdienst
Besluit van 31 mei 2021, nr. 2021-103578
De Staatssecretaris van Financiën heeft in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende besloten.
Dit besluit vervangt het besluit van 18 maart 2021, nr. 2021-30659 ( Stcrt. 2021, 14691 ). Dit besluit regelt dat de Belastingdienst/Toeslagen op korte termijn een forfaitair bedrag aan compensatie of tegemoetkoming kan uitkeren aan ouders die gedupeerd zijn door problemen rondom de kinderopvangtoeslag en dat hun toeslag- en belastingschulden kunnen worden kwijtgescholden. Daarnaast regelt dit besluit dat de doelgroep van de compensatieregeling wordt verruimd. Tevens worden met dit besluit twee compensatie-elementen toegevoegd, compensatie voor reeds afgeloste publieke schulden en compensatie voor boetes.
De Belastingdienst/Toeslagen probeert in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag – belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen – zo snel en zorgvuldig mogelijk alle gedupeerde ouders recht te doen door het vaststellen van compensaties, tegemoetkomingen en herzieningen van de kinderopvangtoeslag (hierna: compensatie en tegemoetkoming). Om ouders sneller recht te kunnen doen heeft het Kabinet een aantal aanvullende maatregelen aangekondigd. Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend. Tevens zullen de schulden die deze ouders hebben bij de Belastingdienst(/Toeslagen) worden kwijtgescholden. Daarnaast zal de compensatieregeling worden verbreed, zodat het onderscheid in de berekening van de compensatie en tegemoetkoming tussen de compensatieregeling en de hardheidsregeling verdwijnt. Aanvullend op deze drie maatregelen zullen ook reeds afgeloste publieke schulden, evenals bestuurlijke boetes worden gecompenseerd. Dit besluit bevat zes goedkeuringen waarmee vooruitlopend op wetgeving alvast uitvoering wordt gegeven aan deze maatregelen.
Op grond van de regelingen van de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS-tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen1, en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken2 (hierna: herstelregelingen), kan aan gedupeerde ouders compensatie of tegemoetkoming geboden worden. Ouders die bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de hiervoor genoemde herstelregelingen komen in aanmerking voor een forfaitair bedrag aan compensatie of tegemoetkoming als zij in enig jaar voldoen aan de in de betreffende herstelregeling genoemde voorwaarden.
Onder de hiervoor vermelde herstelregelingen wordt mede begrepen het op grond van de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen alsnog matigen van een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag, of het alsnog proportioneel vaststellen van een (toekennings-/voorschot-)beschikking kinderopvangtoeslag, in geval de oorspronkelijke beschikking – met een dagtekening voor 23 oktober 2019 – op 23 oktober 2019 nog niet onherroepelijk vaststaat of de kinderopvangtoeslag op die datum nog niet definitief is toegekend, en waarbij ten minste € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd, of het recht op kinderopvangtoeslag met ten minste € 1.500 is verlaagd.
Voor wat betreft de O/GS-tegemoetkomingsregeling geldt overeenkomstig de hardheidsregeling als aanvullende voorwaarde dat er uitsluitend recht bestaat op het forfaitaire bedrag voor zover het een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld betreft in het kader van een terugvordering kinderopvangtoeslag van ten minste € 1.500 in enig berekeningsjaar.
Om ouders als bedoeld in onderdeel 2.1 sneller recht te doen voor het door hen ondervonden leed, keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat de Belastingdienst/Toeslagen een forfaitair bedrag van € 30.000 kan uitkeren aan ouders die in één of meerdere jaren in aanmerking komen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen.
Het forfaitaire bedrag is € 30.000 en wordt eenmalig uitbetaald aan de ouder die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Als uitgangspunt geldt dat een ouder met een toeslagpartner in de jaren waarover herstel plaatsvindt, samen één keer voor het bedrag van € 30.000 in aanmerking komen. Dit is ongeacht het aantal jaren waarvoor recht op compensatie of tegemoetkoming bestaat en ongeacht of het partnerschap de gehele periode waarover herstel wordt geboden heeft geduurd. Van de ouder en de (ex-)toeslagpartner wordt verwacht dat zij waar van toepassing het bedrag onderling verdelen.
Indien reeds een bedrag aan compensatie of tegemoetkoming is vastgesteld en uitbetaald dat lager is dan € 30.000, zal de Belastingdienst/Toeslagen dit aanvullen tot – in totaal – € 30.000. Indien reeds een bedrag aan compensatie of tegemoetkoming is vastgesteld en uitbetaald dat hoger is dan € 30.000 wordt er geen forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd.
Het forfaitaire bedrag aan compensatie betaalt de Belastingdienst/Toeslagen uit op het bij de Belastingdienst/Toeslagen bekende rekeningnummer.
Het forfaitaire bedrag aan compensatie of tegemoetkoming geldt alleen voor ouders als bedoeld in onderdeel 2.1 van dit besluit. Ouders die voor 15 februari 2021 bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek hebben ingediend voor compensatie of tegemoetkoming, krijgen voor 1 mei 2021 het forfaitaire bedrag aan compensatie of tegemoetkoming uitbetaald, ofwel een aanvullende uitbetaling tot € 30.000 indien aan hen reeds een lager bedrag aan compensatie of tegemoetkoming is uitbetaald. Ouders die na 14 februari 2021 een dergelijk verzoek indienen, krijgen het forfaitaire bedrag aan compensatie of tegemoetkoming binnen 6 maanden na indiening van het verzoek uitbetaald, mits het verzoek is ingediend voor 1 januari 2024. Het forfaitaire bedrag aan compensatie of tegemoetkoming wordt niet meer toegekend voor verzoeken ingediend na deze datum.
Voor een tijdige uitbetaling van het forfaitaire bedrag binnen de hiervoor genoemde termijnen zal in bepaalde gevallen of groepen van gevallen worden volstaan met een lichte toets. Bij een latere integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen kan een hernieuwde toets plaatsvinden, waarbij opnieuw op basis van de voorwaarden voor de herstelregeling wordt getoetst of recht bestaat op een (hogere) compensatie of tegemoetkoming. Daarnaast zal in wetgeving een mogelijkheid worden opgenomen om in uitzonderlijke gevallen het toegekende forfaitaire bedrag terug te vorderen indien sprake is van een opzettelijk evident onjuist verzoek om herstel en evident geen recht bestaat op het bedrag van € 30.000 op basis van dit besluit.
Het forfaitaire bedrag aan compensatie of tegemoetkoming wordt bij beschikking vastgesteld door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen zal na toekenning van het forfaitaire bedrag op een later moment het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van een van de herstelregelingen, bedoeld in onderdeel 2.1 van dit besluit, bij beschikking vaststellen.3 In overleg met de ouder kan van een integrale beoordeling worden afgezien.
Integrale beoordeling na toekenning forfaitair bedrag
Indien het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van de herstelregelingen na integrale beoordeling op een hoger bedrag wordt vastgesteld dan het uitgekeerde forfaitaire bedrag van € 30.000, zal uitsluitend het meerdere aan de ouder worden uitbetaald. In het geval het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van de herstelregelingen op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het uitgekeerde forfaitaire bedrag van € 30.000, zal er geen bedrag meer aan de ouder worden uitbetaald. Dit leidt overigens niet tot het (deels) terugvorderen van het forfaitaire bedrag, nu dit het minimumbedrag is waarop de ouder aanspraak heeft. Het voorgaande geldt evengoed indien de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag pas na uitbetaling van de € 30.000 alsnog proportioneel wordt vastgesteld, of een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag alsnog wordt gematigd. Indien dit leidt tot een uit te betalen bedrag zal overeenkomstig het voorgaande rekening worden gehouden met het reeds uitgekeerde forfaitaire bedrag van € 30.000.
Het voorgaande is tevens van toepassing op het bedrag aan aanvullende compensatie of tegemoetkoming voor werkelijke schade waarvoor de ouder mogelijk in aanmerking komt. Indien het totale bedrag aan compensatie of tegemoetkoming – inclusief het bedrag voor de werkelijke schade – wordt vastgesteld op een bedrag dat lager of gelijk is aan € 30.000, vindt er geen nadere uitbetaling plaats. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat de ouder met het forfaitaire bedrag van € 30.000 ook voor de werkelijke schade is gecompenseerd. Indien het totale bedrag aan compensatie of tegemoetkoming – inclusief het bedrag voor de werkelijke schade – wordt vastgesteld op een bedrag dat hoger is dan € 30.000 wordt uitsluitend het meerdere uitbetaald.
Het Kabinet vindt het ongewenst dat ouders het forfaitaire bedrag van € 30.000 – of een eerder of later ontvangen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming – moeten aanwenden voor de betaling van nog openstaande toeslag- of belastingschulden. Daarom keur ik voor de ouders, bedoeld in onderdeel 2.1, die in aanmerking komen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen, vooruitlopend op wetgeving goed dat:
• de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van artikel 31bis Awir, kwijtschelding verleent voor de op 31 december 2020 openstaande toeslagschulden, alsmede nog te betalen bestuurlijke boeten, van de ouder en van diens toeslagpartner;
• de ontvanger, in afwijking van artikel 26 Invorderingswet 1990, kwijtschelding verleent voor de op 31 december 2020 openstaande belastingschulden, alsmede nog te betalen bestuurlijke boeten, of ontslag van betalingsverplichting voor aansprakelijkheidsschulden, van de ouder en van diens toeslagpartner.4
De hiervoor genoemde toeslagpartner betreft de partner die op datum van uitbetaling van de forfaitaire tegemoetkoming, of aanvulling tot deze forfaitaire tegemoetkoming als toeslagpartner in de zin van artikel 3 van de Awir kan worden aangemerkt. Indien er geen uitbetaling van de forfaitaire tegemoetkoming of aanvullende uitbetaling tot dit bedrag meer plaatsvindt, omdat eerder al een bedrag van € 30.000 of meer is uitbetaald, geldt als peildatum voor toeslagpartnerschap het moment van uitbetaling van dit eerdere bedrag.
Kwijtschelding of ontslag van betalingsverplichting wordt in beginsel verleend voor alle openstaande schulden die voor 1 januari 2021 zijn geformaliseerd in een terugvorderingsbeschikking, een belastingaanslag, een boetebeschikking of een beschikking aansprakelijkstelling. Daarnaast wordt kwijtschelding in beginsel ook verleend voor alle na 31 december 2020 nog te formaliseren toeslag- en belastingschulden, voor zover deze materieel betrekking hebben op de periode tot 1 januari 2021. Kwijtschelding wordt tevens verleend voor de nog verschuldigde bedragen die verband houden met (de invordering van) toeslag- en belastingschulden, zoals belopen (invorderings-)renten of kosten van invordering. Indien na 31 december 2020 een toeslag- of belastingschuld wordt betaald die voor kwijtschelding in aanmerking komt, wordt dit betaalde bedrag terugbetaald.
In de situatie dat de belastingschulden het gevolg zijn van ernstig misbruik, blijft kwijtschelding of ontslag van betalingsverplichting op grond van dit onderdeel achterwege. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het ontstaan of onbetaald blijven van de openstaande belastingschuld te wijten is aan het opzettelijk handelen of nalaten van de ouder of de toeslagpartner en in verband hiermee een vergrijpboete is opgelegd van 50% of meer van het wettelijk maximum, of had kunnen worden opgelegd, maar de financiële omstandigheden van de belastingplichtige uiteindelijk tot matiging van de vergrijpboete noopten. De openstaande schuld van deze boete, alsmede de daarmee verband houdende belastingschuld komen dan niet voor kwijtschelding in aanmerking. Een ander voorbeeld waarin kwijtschelding van belastingschulden evenmin zal plaatsvinden is wanneer naar aanleiding van het ontstaan of onbetaald blijven hiervan vervolging is ingesteld op grond van het fiscale strafrecht. Dergelijke voorbeelden geven een sterke aanwijzing dat er sprake is van ernstig misbruik en kwijtschelding achterwege blijft, maar zijn niet uitputtend.
Kwijtschelding van toeslag- en belastingschulden worden bij afzonderlijke beschikkingen vastgesteld door respectievelijk de Belastingdienst/Toeslagen en de ontvanger.
In tegenstelling tot de Awir, gelden voor de Invorderingswet 1990 in beginsel niet de hoofdstukken van bezwaar en beroep van de Algemene wet bestuursrecht.5 Bij kwijtschelding door de ontvanger geldt nu vaak administratief beroep bij de directeur van de Belastingdienst. Om ouders in voldoende mate rechtsbescherming te bieden, vind ik het belangrijk dat niet alleen tegen kwijtscheldingsbeschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen, maar ook tegen kwijtscheldingsbeschikkingen van de ontvanger bezwaar en vervolgens beroep bij een onafhankelijke rechter mogelijk is. Daarom keur ik – bij uitzondering – vooruitlopend op wet- en regelgeving voor deze specifieke groep gedupeerde ouders goed dat het besluit van de ontvanger over het verlenen van kwijtschelding van een belastingaanslag (en samenhangende beschikkingen) op grond van onderdeel 3 van dit besluit, een voor bezwaar vatbare beschikking betreft waarop Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van overeenkomstige toepassing is. Hierdoor kunnen ouders, indien zij zich niet kunnen verenigen met de beslissing, in bezwaar gaan en daarna beroep instellen bij de fiscale rechter. Het voorgaande geldt vanzelfsprekend uitsluitend voor kwijtscheldingsbeschikkingen van de ontvanger die op grond van dit besluit worden vastgesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen en de ontvanger zullen zoveel mogelijk ambtshalve kwijtschelding verlenen voor de in onderdeel 3 genoemde schulden, ook als het gaat om schulden die na 1 januari 2021 worden geformaliseerd. Wordt kwijtschelding niet ambtshalve verleend dan kan de ouder hier alsnog om verzoeken.
Indien sprake is van een openstaande belastingschuld op grond van een voorlopige aanslag, wordt deze schuld niet kwijtgescholden, totdat de definitieve aanslag is opgelegd. Dit betekent dat een voorlopige aanslag ingevolge artikel 15 AWR eerst wordt verrekend met de definitieve aanslag. Als de definitieve aanslag leidt tot een te betalen bedrag, wordt ook dit te betalen bedrag vervolgens kwijtgescholden.
Indien sprake is van een openstaande toeslagschuld die het gevolg is van een herzien voorschot, wordt deze schuld niet kwijtgescholden, totdat de toeslag over het betreffende berekeningsjaar definitief is toegekend. Dit betekent dat een verleend voorschot ingevolge artikel 24 Awir eerst wordt verrekend met de tegemoetkoming. Een eventueel resterende toeslagschuld wordt vervolgens kwijtgescholden.
Ouders die voorafgaand aan het besluit om gedupeerden een forfaitaire tegemoetkoming van € 30.000 toe te kennen, bedoeld in onderdeel 2.2 van dit besluit, reeds een bedrag aan compensatie of tegemoetkoming hebben ontvangen, hebben dit mogelijk aangewend om een publieke schuld (gedeeltelijk) af te lossen. Dergelijke afgeloste schulden komen vanzelfsprekend niet meer voor kwijtschelding in aanmerking. Dit betekent dat een ouder die eerder financiële compensatie heeft ontvangen dit in voorkomende gevallen minder vrij heeft kunnen besteden. In lijn met het kwijtscheldingsbeleid keur ik daarom vooruitlopend op wetgeving goed dat compensatie wordt verleend aan de ouder, bedoeld in onderdeel 2.1 van dit besluit, die voor 13 februari 2021 een bedrag aan compensatie of tegemoetkoming heeft ontvangen en kan aantonen nadien een publieke schuld te hebben afgelost die zou zijn kwijtgescholden door een publieke schuldeiser in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag indien deze schuld niet zou zijn afgelost. De hoogte van de compensatie bedraagt het bedrag van de aflossing van de publieke schuld als hiervoor bedoeld, met een maximum van het herstelbedrag dat de ouder voorafgaand aan deze aflossing heeft ontvangen. Deze compensatie maakt geen onderdeel uit van de herstelregelingen, bedoeld in onderdeel 2.1, noch van een eventuele aanvulling tot het forfaitaire bedrag van € 30.000, bedoeld in onderdeel 2.2 van dit besluit.
Ouders die gedupeerd zijn door hardheid van het stelsel, hebben vergelijkbare gevolgen ondervonden als ouders die gedupeerd zijn door vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen en verdienen ook dezelfde regeling. Daarom keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat de tegemoetkoming (voortaan: compensatie) naar aanleiding van hardheid6 – met terugwerkende kracht – op dezelfde wijze wordt berekend als de compensatie bij de compensatieregeling7. Hierbij wordt uitgegaan van de gehele terugvordering die samenhangt met hardheid van het stelsel en kan ook voor hardheid een verzoek om aanvullende compensatie voor werkelijke schade – met beoordeling daarvan door de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade – worden ingediend. Dit betekent dat aan een grotere groep gedupeerde ouders de meest ruimhartige vorm van compensatie kan worden geboden. Het definitieve bedrag aan compensatie dat de Belastingdienst/Toeslagen uiteindelijk vaststelt – en zo nodig aanvullend zal uitkeren voor zover dit bedrag hoger is dan € 30.000 of het bedrag dat op grond van hardheid reeds is toegekend – zal voor al deze ouders worden berekend overeenkomstig de compensatieregeling. Dit heeft tevens tot gevolg dat er daarnaast geen beroep meer kan worden gedaan op de OGS-tegemoetkomingsregeling. Onverminderd de verleende kwijtschelding op grond van onderdeel 3 van dit besluit zal een terugvordering die op grond van onderdeel 5 van de compensatieregeling in mindering moet worden gebracht op de vast te stellen compensatie – in lijn met de huidige regeling – in mindering wordt gebracht op het totale bedrag aan compensatie waarop recht bestaat, teneinde dubbele compensatie te voorkomen.
In voorkomende gevallen is aan ouders die compensatie ontvangen op grond van de compensatieregeling in het verleden een bestuurlijke boete opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Awir. Indien deze boete is opgelegd in het kader van een verzuim of vergrijp inzake de kinderopvangtoeslag en de boete heeft betrekking op dezelfde periode als waarvoor compensatie geboden wordt vanwege hardheid of institutionele vooringenomenheid, vind ik het gepast dat de ouder ook voor deze boete compensatie ontvangt. Daarom keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat in geval een bestuurlijke boete – als hiervoor bedoeld – is opgelegd aan de ouder die onder de compensatieregeling valt, deze ouder compensatie ontvangt ter hoogte van het reeds betaalde bedrag op de boete, evenals een forfaitaire compensatie vanwege veronderstelde materiële schade van 25% van het boetebedrag dat volgt uit de boetebeschikking.
De compensatie voor boetes vormt een zesde element van de compensatie, bedoeld in paragraaf 3.1 van de compensatieregeling en maakt daarmee onderdeel uit van de integrale beoordeling. Onderdelen 2.2 en 2.3 van dit besluit blijven onverminderd van toepassing. Dit betekent dat een eventuele uitbetaling van compensatie voor boetes in samenhang met een eventuele uitbetaling van het forfaitaire bedrag van € 30.000 moet worden bezien. In voorkomende gevallen kan dit leiden tot een nabetaling aan de ouder.
Het besluit van 18 maart 2021, nr. 2021-30659 (Stcrt. 2021, 14691) is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 31 mei 2021
De Staatssecretaris van Financiën (Toeslagen en Douane) namens deze, D.A. Hak Directeur-Generaal Toeslagen
De Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken
Onder ‘Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag’ en ‘Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande tegemoetkomingen‘, Besluit van 11 januari 2021, nr. 2020-179259 (Stcrt. 2021, 2142).
Onder het ‘definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming’ wordt verstaan het totale bedrag aan herstelbetalingen op grond van de in onderdeel 2.1 genoemde herstelregelingen.
Deze goedkeuring ziet enkel op belastingschulden van de ouder of toeslagpartner als natuurlijk persoon, met uitzondering van diens eventuele zakelijke schulden.
Artikel 49 Awir en de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen in de gevallen, bedoeld in onderdeel 2.1 van onderhavig besluit.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-28304.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.