TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze ministeriële regeling wijzigt de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm)
en de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie
en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december 2020
tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring
van de maatregelen (Stcrt. 2020, 66909). De huidige maatregelen voor instellingen voor voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs
en hoger onderwijs vervallen van rechtswege op zondag 28 maart 2021. De voorwaarden
waaronder het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs fysiek onderwijs
mogen geven, worden verlengd. Ten aanzien van het hoger onderwijs en de buitenschoolse
opvang (BSO) blijven de verzwaarde maatregelen gelden. Dit betekent dat het BSO gesloten
moet blijven en instellingen voor hoger onderwijs geen fysiek onderwijs aan mogen
bieden, op enkele uitzonderingen na. Aan de bestaande uitzonderingen wordt een aanvullende
uitzondering toegevoegd. Instellingen voor hoger onderwijs die op verzoek van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deelnemen aan praktijktesten voor een veilige
en verantwoorde heropening van het hoger onderwijs, wordt de mogelijkheid geboden
om ingeschreven studenten één dag in de week fysiek onderwijs te bieden.
2. Redenen voor de maatregelen
Het Outbreak Management Team (OMT) beschrijft in zijn 105e advies het verloop van
de epidemie. Hieruit blijkt dat een verdere openstelling van het voortgezet onderwijs
en beroepsonderwijs en de openstelling van het hoger onderwijs en de buitenschoolse
opvang nog niet mogelijk is. In de afgelopen week (11-18 maart 2021) nam het aantal
meldingen van SARS-CoV-2-positieve personen met 24% toe ten opzichte van de week ervoor.
Het aantal testen bij de GGD-testlocaties nam met 29% toe in de afgelopen week; het
percentage positieve testen stabiliseerde afgelopen week en bedroeg 7,6%. Het aantal
opnames in het ziekenhuis en op de IC vertoonden een stabilisatie in de afgelopen
week, met geringe toename eind van de week. De verwachting is dat dit aantal zal toenemen,
de snelheid van stijging is nog onzeker. De prognoses op langere termijn, waar ook
de effecten van vaccinatie wordt meegenomen, hebben brede onzekerheidsmarges. Dit
wordt veroorzaakt door een stapeling van onzekere factoren bij een Rt rondom de één,
waaronder het effect van de recente versoepelingen en het effect van het vaccinatieprogramma,
zoals ook in voorgaande OMT-adviezen uiteengezet. Uit de beschrijving van de epidemiologische
situatie blijkt dat er sprake is van een toename van het aantal besmettelijke personen,
tot meer dan 100.000, een lichte verhoging van de ziekenhuis- en Intensive Care (IC)-bedbezetting,
en een reproductiegetal dat met 1,13 ruim boven de 1 is gekomen. Conform deze gegevens
adviseert het OMT dan ook om geen versoepelingen door te voeren op 23 maart 2021.
Dit advies neemt het kabinet over.
Met het oog op de ontwikkeling en het mentaal welbevinden van studenten en het voorkomen
van verdere vertragingen, is het kunnen volgen van fysiek onderwijs belangrijk. Daarom
is het van belang dat alle leerlingen en studenten regelmatig fysiek onderwijs kunnen
volgen. Dit heeft op de korte termijn en op de middellange termijn positieve effecten
voor student, onderwijsinstellingen, arbeidsmarkt en samenleving.
Het kabinet wil zo snel mogelijk dat studenten in het hoger onderwijs één dag per
week fysiek onderwijs kunnen volgen. Dat kan nu nog niet. Dit kan op zijn vroegst
met ingang van eind april en dan alleen onder de voorwaarde dat studenten en docenten
preventief kunnen worden getest. Daarvoor moet nog veel gebeuren. Of eind april verantwoord
is, is nu niet met zekerheid te zeggen. De epidemiologische situatie moet daar wel
de ruimte voor geven tegen die tijd. Maar om klaar te staan als het kan, moeten we
nu met alle betrokkenen gaan toewerken naar dit moment zodat het preventief (zelf)testen
voor het gehele hoger onderwijs ingevoerd kan worden.
In de periode tot eind april gaat het hoger onderwijs meer ervaring opdoen met behulp
van de al lopende pilots in de acht regio’s. Waar mogelijk worden deze pilots opgeschaald
en zal meer ervaring worden opgedaan met zelftesten. Deze pilots lopen nu voor de
onderwijsactiviteiten die worden verzorgd voor de uitzonderingscategorieën (tentamens,
examens, praktijkonderwijs en begeleiding van studenten in een kwetsbare positie).
Het kabinet wil de komende periode inzetten op het uitbouwen van deze pilots, waardoor
op korte termijn de inzet van met name begeleide zelfafname en zelftesten zoveel mogelijk
verder worden opgeschaald. Hierbij kan opgeschaald worden naar het testen van meer
studenten binnen de huidige pilots. Opleidingen die deelnemen aan deze pilots, waarbij
alle studenten zich kunnen laten testen, kunnen studenten vanaf 19 april 2021 één
dag per week fysiek onderwijs aanbieden. Dit kan naast de bestaande uitzonderingscategorieën
(tentamens, examens, praktijkonderwijs en begeleiding van studenten in een kwetsbare
positie).
Voorwaarde om mee te kunnen doen met de praktijktest is een specifiek verzoek van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij de praktijktest geldt dat deelname
aan (snel)testen vrijwillig is. Er mag geen sprake zijn van een verplichting of indirecte
dwang. Voor het overige zijn de RIVM-richtlijnen van toepassing, waaronder de voorschriften
inzake het houden van de veilige afstand en het bron- en contactonderzoek. Tot slot
maken de onderwijsinstellen regionale OV-afspraken om knelpunten in het openbaar vervoer
te voorkomen.
3. Noodzaak en evenredigheid
Het oplopen van het aantal besmettingen en de aanwezigheid en toename van het aantal
besmettingen met de Britse variant van het virus, maken dat het nodig blijft het aantal
contacten buiten huis zoveel als mogelijk te beperken tot alleen cruciale contacten.
Zoals de beschrijving van het epidemiologisch beeld laat zien, is er nog geen ruimte
voor versoepelingen. Het OMT is zeer terughoudend ten aanzien van eventuele versoepelingen,
ook al worden die uitgevoerd met de nodige maatregelen om overdracht van het virus
tegen te gaan. De in de adviesaanvraag genoemde opties a, b en c zijn doorgerekend.
De effecten van deze versoepelingen blijken wat betreft hun impact af te hangen van
de werkzaamheid van vaccinatie om overdracht van het virus tegen te gaan, iets waarover
de kennis nog ontbreekt. De huidige maatregelen blijven daarom noodzakelijk.
Onderwijsinstellingen voor het voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs
en de buitenschoolse opvang blijven afstandsonderwijs bieden. Zij blijven (deels)
gesloten voor fysiek onderwijs, behalve voor praktijkgerichte onderwijsactiviteiten,
onderwijsactiviteiten voor leerlingen in een examenjaar en het houden van schoolexamens
in het voorexamenjaar, het houden van examens, tentamens en toetsen in het beroepsonderwijs
en hoger onderwijs, het begeleiden van kinderen van personen die werken in cruciale
beroepen en het begeleiden van kinderen in een kwetsbare positie voor wie maatwerk
nodig is.
Ondanks dat het onderwijs digitaal doorgang vindt, en leerlingen in het voortgezet
onderwijs en beroepsonderwijs deels weer fysiek onderwijs krijgen, brengt de fysieke
sluiting van onderwijsinstellingen de vrijheid om onderwijs te (doen) geven in beeld
(zie in dit verband de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19).
De grondslag hiervoor is gegeven in de artikelen, genoemd in de considerans bij deze
regeling. Gelet op de ontwikkeling van het epidemiologische beeld, de onzekerheid
rondom de Britse variant van het virus en de onzekerheid over het (tijdige) effect
van vaccinatie, zijn ruimere aanpassingen van de maatregelen op dit moment niet mogelijk.
Dit rechtvaardigt de verlenging van de maatregelen en maakt het voortzetten van de
inperking noodzakelijk en evenredig.
4. Regeldruk
Deze regeling heeft kleine gevolgen voor de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen
of professionals. Instellingen voor hoger onderwijs die op verzoek van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deelnemen aan praktijktesten voor een veilige
en verantwoorde heropening van het hoger onderwijs en gedeeltelijk heropenen, zullen
de onderwijsorganisatie zoveel als mogelijk moeten aanpassen aan de maatregelen en
adviezen uit het generiek kader van het RIVM en studenten moeten informeren over de
wijzigingen die gaan gelden. Dit levert enige regeldruk op. Deze minimale regeldruk
is echter noodzakelijk gezien het belang dat de instellingen voor hoger onderwijs
zo snel als mogelijk weer (gedeeltelijk) open moeten gaan en op deze manier meer studenten
fysiek onderwijs kunnen volgen.
5. Spoedprocedure
De procedure van artikel 58c, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid (hierna:
Wpg) zou tot gevolg hebben dat de maatregelen op hun vroegst een week na vaststelling
van deze regeling en gelijktijdige overlegging aan beide Kamers in werking kunnen
treden. De huidige maatregelen voor instellingen voor voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs
en hoger onderwijs vervallen echter van rechtswege met ingang van maandag 29 maart
2021. Onderwijsinstellingen zouden in dat geval maandag 29 maart en dinsdag 30 maart
zonder aanvullende maatregelen weer open kunnen gaan, hetgeen niet mogelijk moet zijn.
Naar ons oordeel kan daarom de uitgestelde inwerkingtreding van ten minste een week
– die uitgangspunt dient te zijn bij de vaststelling van maatregelen op basis van
hoofdstuk Va Wpg – in deze zeer dringende omstandigheden niet worden afgewacht. Daarom
is toepassing gegeven aan de spoedprocedure van artikel 58c, derde lid, Wpg.
6. Inwerkingtreding
De maatregelen gaan uiterlijk in op maandag 29 maart 2021. Naar verwachting zal rond
13 april 2021 heroverweging plaatsvinden over het gehele maatregelenpakket, op basis
van de situatie van dat moment.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Dit onderdeel introduceert een aanvullende uitzondering op het verbod om onderwijsactiviteiten
te verrichten op een instelling voor hoger onderwijs. Instellingen voor hoger onderwijs
die op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deelnemen aan
pilots met (snel)testen, waarbij alle studenten zich kunnen laten testen, kunnen studenten
één dag in de week onderwijsactiviteiten op de instelling aanbieden. Deze aanvullende
uitzondering laat de reeds bestaande uitzondering in het vijfde lid onverlet.
Onderdeel B
Dit onderdeel regelt dat de sluiting van de buitenschoolse opvang voor 4- tot en met
12-jarigen wordt verlengd met drie weken. De belangrijkste reden voor het gesloten
houden van de buitenschoolse opvang is dat op een locatie voor buitenschoolse opvang
in veel gevallen kinderen van verschillende scholen worden opgevangen, hetgeen het
risico op verspreiding van het virus vergroot. Daarnaast blijft de buitenschoolse
opvang gesloten vanwege de secundaire effecten op druk op het werk. De buitenschoolse
opvang blijft wel open voor noodopvang voor kinderen van minimaal één ouder in een
cruciaal beroep en kinderen in een kwetsbare positie.
Artikel II
De tijdelijke werkingsduur van enkele maatregelen is in de desbetreffende bepalingen
zelf vastgelegd. Artikel II van de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 14 december 2020 tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19
in verband met een verzwaring van de maatregelen (Stcrt. 2020, 66909) zorgt ervoor dat de tijdelijk werkende bepalingen nadat zij zijn uitgewerkt uit
de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verdwijnen. Gelet op de verlenging van
deze werkingsduur, moet de vervaldatum in artikel II, tweede lid, van die regeling
aangepast worden. Hiertoe strekt artikel II.
Artikel III
Vanwege de vereiste spoed wordt afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden. De regeling wordt binnen twee dagen
na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling vervalt
van rechtswege indien de Tweede Kamer binnen een week na de toezending besluit niet
in te stemmen met de regeling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge