Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 oktober 2020, nr. WJZ/20254079, houdende regels voor het verstrekken van eenmalige specifieke uitkeringen in verband met de uitvoering van het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ (Regeling specifieke uitkering Impuls Veenweiden)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

gebiedsplan Impuls Veenweiden:

plan per provincie waarin staat aangegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan een samenhangende, gebiedsgerichte aanpak in een of meerdere van de gebieden, waar het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ zich op richt;

interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’:

programma voor de aanpak van de veenweideproblematiek, zoals beschreven in de brief van 13 juli 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 562) en de activiteiten op grond van die brief;

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

provincie:

provincie die uitvoering geeft aan het gebiedsplan Impuls Veenweiden;

uitvoeringsactiviteiten:

activiteiten in het kader van het doel, de aanpak of de beoogde resultaten als bedoeld in een gebiedsplan Impuls Veenweiden, alsmede werkzaamheden ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht op die activiteiten.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1. De minister kan een eenmalige specifieke uitkering voor uitvoeringsactiviteiten verstrekken aan een provincie.

  • 2. Er wordt per gebiedsplan Impuls Veenweiden één specifieke uitkering verstrekt.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag, inclusief de BTW, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4. Aanvraag tot verlening

  • 1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. De aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. de hoogte van de gevraagde specifieke uitkering, waaruit blijkt welk deel de BTW betreft;

    • b. de periode waarin de gevraagde specifieke uitkering besteed zal worden, uiterlijk tot en met 31 december 2025.

  • 3. De aanvraag per provincie gaat vergezeld van een gebiedsplan Impuls Veenweiden, inclusief begroting.

  • 4. De aanvraag tot verlening van een specifieke uitkering wordt ingediend in de periode vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot en met 23 oktober 2020.

Artikel 5. Beslistermijn

De minister verleent de specifieke uitkering binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Verplichtingen

  • 1. De provincie draagt er zorg voor dat de specifieke uitkering uitsluitend ten behoeve van uitvoeringsactiviteiten wordt besteed.

  • 2. De provincie besteedt de specifieke uitkering in de in beschikking tot verlening opgenomen periode.

Artikel 7. Voorschot

De minister kan bij de verlening ambtshalve of op aanvraag besluiten tot het verstrekken van een of meerdere voorschotten voor de specifieke uitkering.

Artikel 8. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De provincie legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig is besteed aan uitvoeringsactiviteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering Impuls Veenweiden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 oktober 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3

Maximale Rijksbijdrage per gebiedsplan Impuls Veenweiden

Gebiedsplan Impuls Veenweiden

Maximale bijdrage (inclusief BTW)

Maximale bijdrage 2020 (inclusief BTW)

Maximale bijdrage 2021 (inclusief BTW)

Fryslân

€ 22.000.000

€ 12.650.000

€ 9.350.000

Groningen

€ 5.000.000

€ 2.875.000

€ 2.125.000

Overijssel

€ 15.000.000

€ 8.625.000

€ 6.375.000

Noord Holland

€ 18.000.000

€ 10.350.000

€ 7.650.000

Zuid Holland

€ 22.000.000

€ 12.650.000

€ 9.350.000

Utrecht

€ 18.000.000

€ 10.350.000

€ 7.650.000

TOTAAL

€ 100.000.000

€ 57.500.000

€ 42.500.000

TOELICHTING

1. Aanleiding

Op grond van deze regeling worden door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) financiële middelen ten behoeve van het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ beschikbaar gesteld aan zes provincies. In het Klimaatakkoord heeft het kabinet een impuls van € 100 miljoen voor de jaren 2020 en 2021 toegezegd om beweging te brengen in gebiedsprocessen voor de aanpak van problematiek bij veenweiden, als eerste stap richting de doelstelling van 2030 van 1 Mton CO2-equivalent reductie. Bodemdaling van veengronden leidt tot emissie van broeikasgassen (koolstofdioxide (CO2) en lachgas (N2O) en bij natte omstandigheden methaan (CH4). De optelsom van deze drie broeikasgassen, die elk een ander effect hebben, wordt aangeduid als CO2-equivalent. Het doel is om zo snel mogelijk concrete stappen te zetten om bodemdaling tegen te gaan en CO2-equivalent emissies te verminderen.

2. Impuls Veenweiden, zoals opgenomen in het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’

Alle provincies met klassieke veenweidegebieden (Friesland, Groningen, Overijssel, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland) hebben diverse kansrijke gebieden in beeld, waar op korte termijn maatregelen genomen kunnen worden in de opmaat naar de 1 Mton CO2-equivalent reductie. Het gaat om kansrijke gebieden waar de urgentie het hoogst is vanwege de hoge bodemdalingssnelheid, maar waar ook een belangrijke meekoppelkans ligt met de stikstofopgave vanwege de nabijheid van Natura 2000-gebieden. De stikstofopgave houdt in dat dichtbij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de ammoniakemissies verminderd moeten worden en dat kan in samenhang met vermindering van CO2-equivalent emissies. Met betrekking tot die kansrijke gebieden is met de medeoverheden (en vaak ook maatschappelijke organisaties en ondernemers) gesproken over de opgaven per specifiek gebied en de gewenste gezamenlijke aanpak.

De keuze voor een gebiedsgerichte aanpak via gebiedsprocessen betekent dat op voorhand niet exact aangegeven kan worden wat de precieze uitkomsten zullen zijn voor de reductie van de CO2-emissie, maar ook voor de nevendoelen, zoals bodemdaling tegengaan, agrarisch verdienvermogen, reductie van stikstofdepositie, klimaat robuuste watersystemen en zoetwatervoorziening, biodiversiteit versterken, goede bodem- en waterkwaliteit, behoud cultuurhistorische en landschappelijke waarden, vitaliteit en leefbaarheid platteland. De doelen liggen vast, maar het proces vraagt flexibiliteit van partijen om samen tot optimaal gebiedsgericht maatwerk te komen.

In het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ (Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 562) is per provincie aangegeven welke kansrijke gebieden in beeld zijn voor de impuls veenweiden. Elke provincie zal een gebiedsplan Impuls Veenweiden bij de aanvraag voegen. Dat is een plan per provincie waarin staat aangegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan een samenhangende, gebiedsgerichte aanpak in een of meerdere van de gebieden, waar het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ zich op richt.

3. Uitkeringsvorm

LNV heeft in overleg met betrokken departementen verkend welke uitkeringsvorm vanuit de rijksoverheden richting provincies het beste aansluit bij de aanpak van de veenweiden, conform het interbestuurlijk programma 'Veenplan 1e fase'. Gezien het bestaande instrumentarium is gekozen voor een specifieke uitkering met lichte verantwoording.

De uitvoering vindt plaats in samenwerking tussen de vier overheden, namelijk het Rijk, provincie(s), gemeente(n) en waterschap(pen) en maatschappelijke organisaties op landbouw- en natuurgebied. Via deze samenwerking zullen de voornemens in het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ worden ingevuld, gemonitord en – waar nodig – geactualiseerd. Omdat de Minister van LNV op deze manier nauw betrokken is, is ervoor gekozen om in deze regeling de verantwoordingsvereisten te beperken tot de in artikel 8 van deze regeling beschreven financiële verantwoording.

4. Financiële bijdrage en de wijze van aanvragen

In het interbestuurlijk programma ‘Veenplan 1e fase’ zijn per provincie – in samenhang met de kansrijke gebieden – de gevraagde bedragen weergegeven. Deze bedragen komen overeen met de maximale bijdrage in de bijlage bij artikel 3 van deze regeling.

De provincies investeren zelf € 105 miljoen. Tezamen met de rijksbijdrage wordt hiermee toegewerkt naar een CO2 eq. reductie van 0.14 Mton. Via de regiegroep Veenweiden wordt de voortgang hiervan bijgehouden.

Conform artikel 2, eerste lid, van deze regeling mag deze bijdrage worden ingezet voor zogenaamde uitvoeringsactiviteiten. Dit zijn activiteiten in het kader van het doel, de aanpak of de beoogde resultaten als bedoeld in het gebiedsplan Impuls Veenweiden, alsmede werkzaamheden ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht op die activiteiten.

De aanvraag van de betreffende provincie bevat in ieder geval de hoogte van de gevraagde specifieke uitkering, waaruit blijkt welk deel de BTW betreft, de periode waarin de gevraagde specifieke uitkering besteed zal worden (tot maximaal 31 december 2025) en het gebiedsplan Impuls Veenweiden, inclusief begroting. Op grond hiervan zal ook bepaald worden, welk deel van de gevraagde bijdrage aan de provincie wordt verstrekt en welk deel wordt overgemaakt naar het BTW-compensatiefonds.

In de beschikking zal de periode waarin de bijdrage moeten worden besteed, worden opgenomen, te weten maximaal tot 31 december 2025. Het verzoek tot een verlenging van deze periode dient uiterlijk 31 december 2024 ingediend te worden bij de Minister van LNV.

Op de financiële verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering is artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet van toepassing.

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten geen advies uit te brengen over deze regeling, omdat de gevolgen voor de regeldruk niet betekenisvol zijn.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven