Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen

Nader Rapport

31 augustus 2020

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 30 juni 2020, nr. 2020001310, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 15 juli 2020, nr. W12.20.0216/III, bied ik U hierbij aan.

De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.

Bij Kabinetsmissive van 30 juni 2020, no.2020001310, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de inwerkingtredingsbepaling (artikel II) aan te passen. De onderdelen die zien op het uitsluiten van fraudevorderingen op basis van de socialezekerheidswetten van de vermogenstoets zullen, in plaats van op 1 januari 2021, in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit regelt het derde lid (nieuw) van artikel II van het ontwerpbesluit. Deze onderdelen zullen in werking treden gelijktijdig met de voorgenomen wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets zoals op 16 januari 2020 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken 35 374).

Ik bied U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ’t Wout

Advies Raad van State

No. W12.20.0216/III

’s-Gravenhage, 15 juli 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 30 juni 2020, no.2020001310, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit van ... tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 2020, nr. 2020-0000083829;

Gelet op artikel 18.3, eerste, vierde en vijfde lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen],

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. BESLUIT ONDERSTAND BES

Het Besluit onderstand BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘of Saba.’ Wordt vervangen door ‘of Saba;’.

2. Aan de alfabetische rangschikking wordt toegevoegd:

pensioengerechtigde leeftijd:

leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na ‘arbeidsinschakeling’ ingevoegd ‘, arbeidsongeschiktheid’.

2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

volledig en duurzaam arbeidsongeschikt:

de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek volledig en duurzaam niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten;

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd’.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

  • 5. De beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd op een medisch onderzoek en, voor zover dat naar het oordeel van Onze Minister nodig is, een arbeidskundig onderzoek.

D

In artikel 7, derde lid, wordt ‘de leeftijd hebben bereikt waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt’.

E

In artikel 11 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

F

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Controlevoorschriften
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen controlevoorschriften worden vastgesteld. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van dit besluit.

  • 2. De belanghebbende volgt de voorschriften op en verleent anderszins aan Onze Minister desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van dit besluit.

  • 3. De belanghebbende onthoudt zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

G

In artikel 12, tweede lid, vervalt ‘waaronder begrepen het zich jegens Onze Minister zeer ernstig misdragen,’.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien recht bestaat op de toeslag, bedoeld in artikel 17a, bestaat er geen recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid.

I

In artikel 17 vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

J

Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘die de leeftijd heeft bereikt of die de leeftijd hebben bereikt waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES’ vervangen door ‘die de pensioengerechtigde leeftijd heeft of hebben bereikt’.

2. In onderdeel a wordt ‘USD 186’ vervangen door ‘USD 263’.

3. In onderdeel b wordt ‘USD 233’ vervangen door ‘USD 318’.

4. In onderdeel c wordt ‘USD 224’ vervangen door ‘USD 314’.

K

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a. Vermogen
  • 1. Onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.

  • 2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:

    • a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn of, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;

    • b. het bij de aanvang van de onderstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;

    • c. de economische waarde van de woning die tevens hoofdverblijf is, tenzij Onze Minister van oordeel is dat de waarde van de woning in alle redelijkheid bij het vermogen kan worden betrokken;

    • d. bij regeling van Onze Minister aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade;

    • e. giften en andere dan de in onderdeel d bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze, gelet op de aard en de hoogte ervan, vanuit het oogpunt van onderstandsverlening verantwoord zijn.

  • 3. De vermogensgrens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is:

    • a. voor de alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd niet heeft bereikt:

      • 1°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire: USD 4.380;

      • 2°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius: USD 5.300;

      • 3°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba: USD 5.230.

    • b. voor het gezin waarvan geen van de gezinsleden de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt:

      • 1°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire: USD 8.760;

      • 2°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius: USD 10.600;

      • 3°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba: USD 10.460.

    • c. voor de alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt:

      • 1°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire: USD 8.760;

      • 2°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius: USD 10.600;

      • 3°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba: USD 10.460.

    • d. voor het gezin waarvan ten minste een van de gezinsleden de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt:

      • 1°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire: USD 17.520;

      • 2°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius: USD 21.200;

      • 3°. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba: USD 20.920.

  • 4. Niet als schuld wordt in aanmerking genomen een schuld die is ontstaan door:

    • a. een terugvordering door het niet of niet behoorlijk nakomen door een belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 11, eerste lid;

    • b. een terugvordering of geldboete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot of de wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES;

    • c. een terugvordering of geldboete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de gepensioneerde en zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES;

    • d. een terugvordering, bestuurlijke boete of geldboete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES;

    • e. een terugvordering, bestuurlijke boete of geldboete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wet ongevallenverzekering BES;

    • f. een terugvordering of geldboete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Cessantiawet BES;

    • g. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de rechthebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;

    • h. een terugvordering of een bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet;

    • i. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12 van de Toeslagenwet;

    • j. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25 van de Werkloosheidswet;

    • k. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

    • l. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;

    • m. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichtingen, bedoeld in artikel 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • n. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in de artikelen 2:7, eerste lid, en 3:74, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

    • o. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • p. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet;

    • q. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15 van de Algemene Kinderbijslagwet;

    • r. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35 van de Algemene nabestaandenwet;

    • s. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49 van de Algemene Ouderdomswet;

    • t. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • u. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • v. een terugvordering of bestuurlijke boete door het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; of

    • w. een geldboete die is opgelegd vanwege een overtreding of misdrijf welke verband houdt met het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in de onderdelen a tot en met o.

L

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘Inkomsten uit arbeid’ ingevoegd ‘of uit kinderalimentatie’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Inkomsten uit pensioen, anders dan van overheidswege, die zijn verworven door de alleenstaande of een van de leden van het gezin, die de pensioengerechtigde leeftijd heeft of hebben bereikt, worden vrijgelaten tot een bedrag van USD 25 per twee weken.

M

In artikel 21, eerste, tweede en derde lid, wordt ‘en 17a’ vervangen door ‘, 17a, 18a en 19’.

N

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het recht op onderstand dat is ontstaan als gevolg van het Besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van Besluit onderstand BES in verband met het introduceren van een toeslag bij de AOV-gerechtigde leeftijd en enkele technische wijzigingen (Stb. 2019, 188), toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, mits de aanvraag voor 1 januari 2021 is ingediend.

  • 3. Op 1 januari 2022 vervallen het tweede lid, dit lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

O

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘bij besluit van Onze Minister’ vervangen door ‘bij regeling van Onze Minister’.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

P

In hoofdstuk 8 wordt voor artikel 42 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 41b. Overgangsrecht uitsluiten fraudevorderingen van vermogenstoets

Schulden die voor de inwerkingtreding van het Besluit van ... tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met diverse verbeteringen ten aanzien van de AOV-toeslag, het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en diverse andere wijzigingen (Stb. ...) zijn ontstaan door een terugvordering, een geldboete die daarmee verband houdt, een bestuurlijke boete of geldboete op grond van de wetten, genoemd in artikel 18a, vierde lid, worden als schuld in aanmerking genomen voor de belanghebbende aan wie op grond van artikel 24 onderstand is toegekend vanaf de dag gelegen voor de dag van inwerkingtreding van dat besluit, zolang dat recht op bijstand bestaat.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel I, onderdeel N, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Hoofstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1.1. Aanleiding

Deze wijziging van het Besluit onderstand BES (hierna: het wijzigingsbesluit) bevat een aantal verbeteringen in de toeslag voor de onderstandsgerechtigde die de leeftijd heeft bereikt waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (hierna: toeslag AOV). Op 18 december 2019 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer geïnformeerd over een aantal aanpassingen in de voorwaarden voor de toeslag AOV vanwege het belang van het verbeteren van de inkomenspositie van ouderen in Caribisch Nederland. Het gaat om een verruiming van de vermogensvrijlating voor AOV-gerechtigden, de introductie van een pensioenvrijlating en het verschuiven van de toeslag zelfstandig wonen naar de toeslag AOV voor AOV-gerechtigden1.

De regering maakt van de gelegenheid gebruikt een aantal andere wijzigingen door te voeren in het besluit. Het gaat achtereenvolgens om het betrekken van arbeidsdeskundig onderzoek bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, het uitsluiten van fraudevorderingen van socialezekerheidswetten in de vermogenstoets en het vastleggen van controlevoorschriften.

Paragraaf 1.2. Aanpassing voorwaarden toeslag AOV

In de kabinetsreactie onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland2 is per 1 januari 2020 een toeslag aangekondigd om de inkomenspositie van alleenstaande AOV-gerechtigden te verbeteren. Om ervoor te zorgen dat de toeslag ten goede komt aan de AOV-gerechtigden die inkomensondersteuning het meest nodig hebben, is gekozen voor een toeslag via de onderstand. In het systeem in de onderstand wordt rekening gehouden met de leefsituatie en het inkomen en vermogen van de betrokkene.

Met de toeslag komen alleenstaande AOV-gerechtigden op maandbasis uit op het niveau van het wettelijk minimumloon. Ook gehuwden met een gezamenlijk inkomen onder het wettelijk minimumloon kunnen in aanmerking komen. De hoogte van de aanvulling vanuit de onderstand is afhankelijk van de woon- en leefsituatie van de betrokkene en het inkomen en vermogen. De wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met de toeslag is op 6 mei 2019 na een toets op uitvoerbaarheid door de RCN-unit SZW, consultatie bij de eilandbesturen, de voorhangprocedure in beide Kamers en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State gepubliceerd in het Staatsblad3.

In de aanloop naar inwerkingtreding van de regelgeving op 1 januari 2020 hebben de eilandbesturen in hun reactie op de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid van 2 augustus 2019 zorgen geuit over het aantal mensen dat in aanmerking zal komen voor de toeslag4. Hierbij is specifiek gewezen op de inkomens- en vermogenstoets. Ouderen die gespaard hebben voor hun oude dag zouden door de vermogenstoets buiten de boot vallen, aldus de eilandbesturen. De eilandbesturen zijn van mening dat zo min mogelijk beperkende voorwaarden zouden moeten gelden om in aanmerking te komen voor de toeslag.

Het doel van de toeslag is om de inkomenspositie van alleenstaande AOV-gerechtigden en gehuwden met AOV en een gezamenlijk inkomen onder het wettelijk minimumloon te verbeteren. Op basis van signalen van de eilandbesturen heeft de regering geconcludeerd dat het een risico is dat door de voorwaarden die aan de onderstand zijn verbonden, het doel van de maatregel niet bereikt wordt. Vanwege het belang van het verbeteren van de inkomenspositie van ouderen in Caribisch Nederland zijn daarom op 18 december 2019 een aantal aanpassingen om in aanmerking te komen voor de toeslag aangekondigd5. Het gaat om een verruiming van de vermogensvrijlating voor AOV-gerechtigden, de introductie van een pensioenvrijlating en het verschuiven van de toeslag zelfstandig wonen naar de toeslag voor AOV-gerechtigden. Omdat alle relevante partijen het doel en de urgentie onderschrijven om de inkomenspositie van ouderen in Caribisch Nederland te verbeteren, heeft het kabinet de RCN-unit SZW toestemming gegeven om, anticiperend op de inwerkingtreding van de benodigde regelgeving, vanaf 1 januari 2020 volgens de aangepaste voorwaarden te werken. Hierover zijn beide Kamers met de brief 18 december 2019 geïnformeerd.

Verruiming vermogensvrijlating en pensioenvrijlating

Voor het realiseren van de verruiming van de vermogensvrijlating en de introductie van een pensioenvrijlating heeft een wijziging van artikel 6 van de Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019 plaatsgevonden6. Het is gezien de aard en het belang van de middelentoets wenselijk om deze toets te verankeren in het Besluit onderstand BES in plaats van in beleidsregels. Dit komt de kenbaarheid van de middelentoets ten goede. De onderdelen die zien op de vermogensvrijlating en de pensioenvrijlating betreffen feitelijk een technische wijziging, omdat in de praktijk niet wordt afgeweken van de beleidsregel.

Verschuiving toeslag zelfstandig wonen

Om de toeslag zelfstandig wonen voor AOV-gerechtigden te verschuiven naar de toeslag AOV is een wijziging in het Besluit onderstand BES nodig. Deze aanpassing is daarom onderdeel van het wijzigingsbesluit. Het begrip zelfstandig wonen beperkt zich tot de situatie waarin geen ander dan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin. In de praktijk komt het voor dat een woning door meerdere mensen wordt bewoond, maar waarbij één persoon in overwegende mate de woonlasten draagt. Bij AOV-gerechtigden komt dit relatief vaak voor. De belanghebbende bij wie dit aan de orde is, kent de RCN-unit SZW eveneens de toeslag zelfstandig wonen toe. In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland7 zijn beide Kamers geïnformeerd dat de werkwijze ten principale zou worden bezien en tot die tijd de werkwijze zou worden gedoogd.

Uit gesprekken met de uitvoeringspraktijk is naar voren gekomen dat de toepassing van het begrip ‘zelfstandig wonen’ met name tot problemen leidt bij AOV-gerechtigden. Dit omdat het bij AOV-gerechtigden relatief vaak voorkomt dat dat een woning door meerdere mensen wordt bewoond, maar waarbij één persoon in overwegende mate de woonlasten draagt. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om AOV-gerechtigden in aanmerking te laten komen voor een hoger onderstandsbedrag ongeacht of zij zelfstandig wonen.

Dit door het bedrag van de toeslag zelfstandig wonen voor AOV-gerechtigden te verschuiven naar de toeslag AOV. Tegelijkertijd wordt voor de rest van de onderstandspopulatie de toepassing van de toeslag zelfstandig wonen in lijn gebracht met de definitie in het Besluit onderstand BES.

Het doel van de wijziging is om de inkomenspositie van alleenstaande AOV-gerechtigden en gehuwden met AOV en een gezamenlijk inkomen onder het wettelijk minimumloon te verbeteren. Deze noodzaak is recent ook bevestigd in het rapport ‘Oog voor ouderen in Caribisch Nederland’ van de Nationale Ombudsman8. Los van het feit dat de aanpassing begunstigend werkt voor AOV-gerechtigden die een aanvraag doen voor de onderstand, betekent de aanpassing ook een verbetering voor de uitvoering.

Paragraaf 1.3. Betrekken arbeidskundig onderzoek bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid

Op grond van artikel 17, tweede lid, van het Besluit onderstand BES is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als die persoon als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte en gebrek volledig en duurzaam niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. In de uitvoeringspraktijk is naar voren gekomen dat op basis van een medische oordeel wordt vastgesteld dat iemand gedeeltelijk arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte en gebrek, terwijl de betrokkene in de praktijk niet in staat is om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben. Bijvoorbeeld als iemand slechts in beperkte mate aaneengesloten kan werken, niet beschikt over basale werknemersvaardigheden of niet in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Het gevolg is dat de betrokkene niet in aanmerking komt voor de toeslag voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten en tegelijkertijd niet de mogelijkheden heeft om inkomen uit arbeid te verwerven. Het is voor deze betrokkene niet mogelijk om een inkomen te verwerven waarmee in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien.

Met het wijzigingsbesluit wordt daarom geregeld dat de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd op een medisch onderzoek en, voor zover dat naar het oordeel van Onze Minister nodig is, ook op basis van een arbeidskundig onderzoek. Het doel van het combineren van een medisch onderzoek en een arbeidskundig onderzoek is om een beter beeld te kunnen vormen van de mogelijkheden van betrokkene.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om volledig en duurzaam arbeidsongeschikten een structurele ontheffing te verlenen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Op basis van artikel 5, tweede lid, van het besluit kan de minister in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling verlenen. Dit artikel wordt ook gebruikt om volledig en duurzaam arbeidsongeschikten een ontheffing te verlenen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Deze ontheffing wordt met de introductie van artikel 5, vierde lid, geformaliseerd.

Paragraaf 1.4. Uitsluiten fraudevorderingen socialezekerheidswetten van vermogenstoets

In Europees Nederland doet de situatie zich voor dat verzwegen (buitenlands) vermogen een knelpunt vormt in de handhaving. Ook in Caribisch Nederland zou dit het geval kunnen zijn. Dit kan het geval zijn als door verzwegen bezit de inlichtingenplicht wordt geschonden en het recht op onderstand als gevolg daarvan herzien of ingetrokken moet worden. De onterecht of tot een te hoog bedrag verstrekte onderstand wordt teruggevorderd. Als de betrokkene vervolgens opnieuw een aanvraag doet op de onderstand, wordt de terugvordering van de verstrekte onderstand als schuld meegenomen in de vermogensberekening. De schuld wordt afgetrokken van het (geconstateerde) bezit van de gerechtigde. Daardoor kan het vermogen onder de toepasselijke vermogensgrens komen te liggen. Dit betekent dat betrokkene (weer) recht heeft op onderstand, ongeacht de aanwezige middelen. Uit gesprekken met de uitvoeringspraktijk is naar voren gekomen dat deze situatie zich in de praktijk niet of nauwelijks voorkomt.

Om desondanks, als de situatie zich voordoet, de onterecht gunstige positie van mensen met fraudevorderingen bij de toegang tot het recht op onderstand weg te nemen, zijn fraudevorderingen ontstaan uit alle socialezekerheidswetten met inbegrip van strafrechtelijke afgedane sancties in Caribisch Nederland en Europees Nederland uitgesloten van de vermogenstoets in de onderstand. De wijziging bevat een prikkel voor de belanghebbende om het bezit aan te wenden en (daarmee) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien of fraudevorderingen af te lossen. Het vormt daarnaast een stimulans voor de uitkeringsinstanties om actief invulling te blijven geven aan de handhaving. De wijziging is in lijn met de voorgenomen wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets zoals op 16 januari 2020 aangeboden aan de Tweede Kamer9.

Fraudevorderingen ontstaan uit alle socialezekerheidswetten in Caribisch Nederland en Europees Nederland worden uitgesloten van de vermogenstoets in de onderstand door deze schulden niet langer aan te merken als een ‘schuld’ die afgetrokken mag worden van de aanwezige bezittingen. Onder de uit te sluiten fraudevorderingen wordt verstaan de terugvordering bij de schending van de inlichtingenplicht in de onderstand, de bestuurlijke boete bij de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES en de (strafrechtelijke) boete bij de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES en Cessantiawet wegens schending van de inlichtingenplicht. Onder de uit te sluiten fraudevorderingen uit Europees Nederland wordt verstaan de terugvordering en bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht. Bij de uitsluiting van fraudevorderingen wordt geen onderscheid gemaakt in de ontstaansgrond van fraude. Ook fraudevorderingen uit andere ontstaansgronden dan ‘vermogensfraude’ leiden tot een onterecht gunstige positie bij de vermogenstoets. Iedereen moet de verplichtingen naleven en fraude mag voor niemand lonend zijn. Daarbij past geen onderscheid naar ontstaansgrond.

De wijziging heeft gevolgen voor personen die gefraudeerd hebben met socialezekerheidsregelingen in Caribisch Nederland of Europees Nederland en die een beroep doen op de onderstand in Caribisch Nederland. Het gaat alleen om personen bij wie er bezit tegenover de schulden staat, waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken. De belanghebbende moet het bezit eerst te gelde maken, voordat een beroep op onderstand kan worden gedaan. Net zoals dit van iedere andere burger wordt verlangd. Zijn er geen aanzienlijke bezittingen, dan staat de middelentoets ook na de wijziging niet in de weg aan het recht op onderstand.

Paragraaf 1.5. Vastleggen van controlevoorschriften

In het wijzigingsbesluit is een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling controlevoorschriften op te stellen voor de onderstand. De per 1 januari 2016 ingevoerde Wet kinderbijslagvoorziening BES bevat al een artikel 15 inzake controlevoorschriften. Het besluit onderstand BES, mist een dergelijke grondslag. De RCN-unit SZW heeft aangegeven behoefte te hebben aan een grondslag om controlevoorschriften te kunnen vaststellen, teneinde een steviger handvat te hebben om het uitvoeringsproces goed te laten verlopen.

Door het opnemen van de grondslag kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid controlevoorschriften vaststellen voor de onderstand. Het gaat hierbij om voorschriften voor de controle van gegevens voordat de vertegenwoordiging van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overgaat tot een toekenning en om de controle of nog steeds recht op een bepaalde regeling bestaat. Het doel van het stellen van controlevoorschriften is daarmee om een rechtmatige uitvoering van de regelingen te borgen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de controlevoorschriften niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de regelingen. De rechthebbende, alsmede degene die in aanmerking wenst te komen voor een bepaalde regeling, moet deze controlevoorschriften opvolgen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de betrokkene tijdig vragen moet beantwoorden en documenten ter inzage als bewijsstukken moet aanbieden.

Hoofdstuk 2. Financiering en regeldruk

Paragraaf 2.1. Financiering

Bij de totstandkoming van de regelgeving voor de toeslag AOV voor AOV-gerechtigden zijn de totale uitgaven geraamd10. Vanwege een gebrek aan betrouwbare gegevens over het inkomen en vermogen van AOV-gerechtigden is hierbij niet gecorrigeerd voor mensen die niet in aanmerking komen op basis van inkomen- en vermogen. De aanpassing van de inkomens- en vermogenstoets leidt daarom niet tot aanvullende financiële kosten. De financiële kosten van het verschuiven van de toeslag zelfstandig wonen naar de toeslag AOV voor AOV-gerechtigden zijn naar verwachting nihil. Dit omdat voor de rest van de mensen in de onderstand (niet AOV-gerechtigden) de definitie van zelfstandig wonen strenger zal worden toegepast dan in de huidige uitvoeringspraktijk en tegelijkertijd voor AOV-gerechtigden ruimer.

Het betrekken van een arbeidsdeskundig onderdeel bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (paragraaf 1.3) gaat gepaard met extra uitvoeringskosten. Het gaat om circa 10 beoordelingen per jaar à 500 dollar per beoordeling. Deze financiële kosten worden opgevangen binnen het huidige budget voor uitvoeringskosten.

Het uitsluiten van fraudevorderingen uit socialezekerheidswetten (paragraaf 1.4) heeft naar verwachting geen financiële consequenties omdat dit in de praktijk weinig voorkomt. Het introduceren van controlevoorschriften (paragraaf 1.5) heeft geen financiële effecten.

Paragraaf 2.2. Regeldruk

Deze paragraaf brengt de effecten ten aanzien van regeldruk van dit wijzigingsbesluit in kaart. Onder regeldruk wordt hier verstaan: administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten voor burgers, bedrijven en professionals. Dit wijzigingsbesluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor professionals en bedrijven. Het wijzigingsbesluit heeft wel invloed op de ontwikkeling van de eenmalige en structurele administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor burgers. Er is sprake van eenmalige inhoudelijke nalevingskosten van 15 minuten per persoon voor mensen die voornemens zijn om een aanvraag voor onderstand in te dienen. Uitgaande van circa 1.000 mensen komen de totale eenmalige kosten neer op circa 250 uur. Dit zijn de kosten voor het kennisnemen van de nieuwe regelgeving.

Het verschuiven van de toeslag zelfstandig wonen naar de toeslag AOV voor AOV-gerechtigden (paragraaf 1.2) heeft tot gevolg dat de woonsituatie niet langer een rol speelt bij het bepalen van de hoogte van de toeslag. Het aanleveren van informatie omtrent de woonsituatie is daardoor niet langer noodzakelijk bij de aanvraag. Dit zal naar verwachting 5 minuten schelen bij de aanvraag. De structurele inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten zijn afhankelijk van het aantal aanvragen van nieuwe AOV-gerechtigden per jaar. Uitgaande van 1.000 mensen gaat het om circa 83 uur.

Het betrekken van een arbeidskundig onderzoek bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (paragraaf 1.3) en het uitsluiten van fraudevorderingen uit socialezekerheidswetten (paragraaf 1.4) heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

Het introduceren van controlevoorschriften (paragraaf 1.5) heeft geen gevolgen voor de eenmalige en structurele administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor burgers. De RCN-unit SZW vraagt al informatie op voor het toekennen van de onderstand voor de controle of nog steeds recht op onderstand bestaat. Daarbij moet worden aangemerkt dat de controlevoorschriften niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het besluit.

Hoofdstuk 3. Ontvangen commentaren en adviezen

Paragraaf 3.1. Consultatie eilandbesturen

Het conceptbesluit is op 4 maart 2020 ter consultatie aangeboden aan de

bestuurscolleges van Bonaire en Saba en de regeringscommissaris van Sint Eustatius. De consultatie heeft geen reacties opgeleverd van het bestuurscollege van Saba en de regeringscommissaris van Sint Eustatius.

Het openbaar lichaam Bonaire is verheugd dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toeslag AOV zijn versoepeld en constateert dat het voorstel in grote lijnen tegemoetkomt aan de door het openbaar lichaam geuite zorgen. Het openbaar lichaam Bonaire heeft geïnformeerd naar de onderbouwing van de hoogte van de pensioenvrijlating. De vrijlating per persoon is ongeveer 20 procent van de aanvulling vanuit de onderstand waarvoor een alleenstaande AOV-gerechtigde met volledige AOV maximaal in aanmerking komt. Er is gekozen voor het hanteren van een standaardbedrag in plaats van een percentage vanwege de eenvoud daarvan voor de uitvoering. Verder heeft het openbaar lichaam Bonaire ervoor gepleit dat alle AOV-gerechtigden wiens inkomen enkel bestaat uit AOV in aanmerking kunnen komen voor de toeslag, ongeacht het gezamenlijk inkomen. In reactie hierop wil de regering aangeven dat rekening wordt gehouden met het gezamenlijk inkomen om ervoor te zorgen dat de toeslag ten goede komt aan de AOV-gerechtigden die inkomensondersteuning het meest nodig hebben. Er is niet gekozen voor een toeslag voor alle AOV-gerechtigden of een generieke verhoging van het niveau van de AOV omdat deze ook ten goede zou komen aan paren. De regering ziet voor paren – los van de verhoging in verband met consumentenprijsindexcijfers en de beleidsmatige verhogingen per 1 januari 2019 en 1 januari 2020 – geen aanleiding voor een verdergaande generieke verhoging van de hoogte van het AOV-pensioen. Dit gezien de hoogte van het gezamenlijke AOV-pensioen voor paren ten opzichte van hun kosten voor levensonderhoud.

Paragraaf 3.2. Internetconsultatie

Het conceptbesluit heeft gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie.

De consultatie heeft geen reacties opgeleverd.

Paragraaf 3.3. Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft ambtelijk aangegeven de analyse en de conclusie ten aanzien van de regeldruk te delen.

Paragraaf 3.4. Uitkomsten voorhangprocedure

Op grond van artikel 18.3, negende lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is aan een wijziging van het Besluit onderstand BES een voorhangprocedure verbonden. Bij brief van 28 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het ontwerpbesluit voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal11.

De voorhangprocedure heeft niet geleid tot vragen of opmerkingen vanuit beide Kamers.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Het onderhavige wijzigingsbesluit zorgt ervoor dat de term ‘pensioengerechtigde leeftijd’ herhaaldelijk voorkomt in het besluit. Daarom wordt in artikel 1 een verkorte aanduiding van die term opgenomen. Daarnaast worden de omvangrijke omschrijvingen in de artikelen 5, 7 en 17a vervangen door de verkorte aanduiding.

Artikel I, onderdeel B

Aan artikel 4 wordt de term ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ toegevoegd. Deze term en de definitie daarbij staan nu in artikel 17, tweede lid, van het besluit. Aangezien dit wijzigingsbesluit ervoor zorgt dat de term meer dan één keer voorkomt in het besluit wordt de definitiebepaling verplaatst. Bovendien is het logischer om de definitiebepaling op te nemen in het hoofdstuk dat alle begripsbepalingen bevat.

Artikel I, onderdeel C

Het nieuwe artikel 5, vijfde lid, regelt dat volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid beoordeeld wordt op basis van een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek. Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 1.3. De zinsnede ‘voor zover nodig’ betekent dat arbeidsdeskundig onderzoek alleen wordt gedaan als de situatie hiertoe aanleiding geeft.

Het nieuwe artikel 5, vierde lid, regelt dat de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geen plicht heeft tot arbeidsinschakeling. Dit betreft de vastlegging van de bestaande uitvoeringspraktijk.

Artikel I, onderdeel D

Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel A.

Artikel I, onderdeel E, F en G

Het nieuwe artikel 11a bevat de grondslag om controlevoorschriften vast te stellen bij ministeriële regeling. De formulering van dit artikel is ontleend aan artikel 15 van de per 1 januari 2016 ingevoerde Wet kinderbijslagvoorziening BES. Doordat het tweede lid de verplichting bevat om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het besluit, kan het tweede lid van artikel 11 vervallen. Het derde lid bevat de verplichting voor de belanghebbende om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de uitvoerende instantie en diens functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Het tweede lid van artikel 12, waarin diezelfde verplichting is opgenomen, kan daarom vervallen. Deze aanpassing sluit aan bij de wijzigingen die zijn doorgevoerd door de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten.12

Artikel I, onderdeel H

Het nieuwe artikel 14, tweede lid, regelt dat de belanghebbende die recht heeft op de toeslag bij de pensioengerechtigde leeftijd (artikel 17a) geen recht heeft op de toeslag bij zelfstandig wonen. In plaats van de toeslag voor zelfstandig wonen bestaat recht op de verhoogde toeslag bij de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel I, onderdeel I

Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel B.

Artikel I, onderdeel J

De bedragen in artikel 17a worden verhoogd met de bedragen die horen bij de toeslag voor zelfstandig wonen, bedoeld in artikel 14. De nieuwe bedragen worden op grond van artikel 21 per 1 januari 2021 geïndexeerd.

Artikel I, onderdeel K en L

In het nieuwe artikel 18a wordt de vermogenstoets bij de onderstand geregeld. In het huidige artikel 18 staat dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden gerekend. Wat onder vermogen valt is nu nader uitgewerkt in de Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019. Het ligt gezien de aard en het belang van de vermogenstoets echter meer voor de hand dit op het niveau van het besluit te regelen. Hetgeen dat nu is vastgelegd in de artikelen 6, 7 en 8 van de beleidsregels wordt daarom nu vastgelegd in het besluit. Daarnaast wordt de uitsluiting van schulden uit fraudevorderingen geregeld.

Artikel 18a

Het eerste lid bevat de hoofdregel dat onder vermogen wordt verstaan de bezittingen minus de schulden van de alleenstaande of het gezin. Het tweede en vierde lid bevatten een aantal uitzondering op die regel.

Over de uitzondering in het tweede lid, onderdeel c, wordt het volgende opgemerkt. In principe wordt de economische waarde van het hoofdverblijf niet tot het vermogen gerekend. De minister kan anders besluiten als het redelijker is dat die waarde wel tot de middelen wordt gerekend. Dit kan aan de orde zijn als de woning een aanzienlijke overwaarde heeft, er voor de alleenstaande of het gezin andere geschikte woonruimte beschikbaar is en er voor de vervreemding geen familierechtelijke obstakels in de vorm van mede-eigendom zijn. De uitzonderingen in het tweede lid, onderdelen d en e, zien beide op een vergoeding van materiële en immateriële schade. Wat betreft onderdeel d zal bij ministeriële regeling in ieder geval worden uitgezonderd een uitkering vanuit het Schadefonds geweldsmisdrijven, met uitzondering van het deel van de uitkering dat vanwege de derving van levensonderhoud wordt verstrekt. Op basis van artikel 7a van de Beleidsregel toepassing Besluit onderstand BES 2019 kan een uitkering van het Schadefonds ook nu al worden uitgesloten van de vermogenstoets.

Het derde lid bevat de vermogensgrens die geldt bij het vrijlaten van vermogen dat al voor de onderstandsverlening aanwezig was. Bij de vermogensgrens wordt onderscheid gemaakt naar gelang de pensioengerechtigde leeftijd al dan niet is bereikt. De grens ligt hoger bij personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt zodat recht wordt gedaan aan het vermogen dat zij hebben opgebouwd als oudedagsvoorziening. Als er sprake is van een gezinssamenstelling geldt dat ten minste één van de gezinsleden de pensioengerechtigde leeftijd bereikt moet hebben om in aanmerking te komen voor de hogere vermogensgrens.

Het vierde lid regelt de uitsluiting van fraudevorderingen bij de vermogenstoets. Dit in navolging van het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets.13

De meeste Europees Nederlandse sociale wetgeving kennen een terugvorderingsmogelijkheid en de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen. Daarnaast kan in Europees Nederland ook een geldboete op grond van het strafrecht worden opgelegd die verband houdt met het schenden van de inlichtingenplicht, maar waarbij de grondslag van de overtreding is gelegen in het Wetboek van Strafrecht. In Caribisch Nederland is het beeld wisselender. Soms kan er teruggevorderd worden en een bestuurlijke boete opgelegd worden, soms zijn bepaalde artikelen in de specifieke wetten strafbaar gesteld. Ook een bestuurlijk boete komt voor. Deze vier ontstaansgronden van schulden (een terugvordering, een geldboete die op grond van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, een bestuurlijke boete, of een geldboete die op grond van overtreding van artikelen in de sociale wetgeving in Caribisch Nederland strafbaar zijn gesteld) worden in het vierde lid onderscheiden. De schulden die hieruit zijn ontstaan worden niet meer als schuld meegenomen in vermogenstoets. In het voorgestelde vierde lid is een lijst opgenomen met wetten waarvan de daaruit ontstane vorderingen op de belanghebbende niet meer als schuld worden meegenomen.

Artikel 19

Aan het eerste lid wordt toegevoegd dat ook inkomsten uit kinderalimentatie worden vrijgelaten voor zover die inkomsten tezamen met de onderstand de hoogte van het minimumloon niet overschrijden. De achtergrond van deze vrijstelling is dat de ouder door middel van de ontvangen kinderalimentatie kan voldoen aan zijn onderhoudsplicht en kan voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind of de kinderen. Ook sluit dat niet aan bij het breed gedragen belang dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien. Als er samenloop is tussen inkomsten uit kinderalimentatie én uit arbeid geldt dat deze worden vrijgelaten voor zover deze beide inkomsten tezamen met de onderstand de hoogte van het minimumloon niet overschrijden.

Het nieuwe tweede lid regelt een beperkte pensioenvrijlating voor de belanghebbende die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De vrijlating geldt voor pensioenen uit de tweede pijler (pensioen opgebouwd bij een werkgever) en de derde pijler (pensioen dat zelfstandig particulier is opgebouwd). Het gaat hier nadrukkelijk niet om pensioen dat van overheidswege wordt ontvangen, zoals een pensioen op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES of de Algemene Ouderdomswet. De vrijlating geldt alleen als het inkomen is verworven door een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De pensioenvrijlating staat los van de vrijlating voor inkomen uit arbeid of kinderalimentatie en kan dus gelden bovenop die vrijlating. Er kan op deze wijze een totaal inkomen worden verworven dat ligt boven het wettelijk minimumloon.

Artikel I, onderdeel M

In de artikelen 18 en 19 zijn nieuwe bedragen geïntroduceerd. Deze bedragen moeten jaarlijks worden geïndexeerd. Dit gebeurt conform de indexatie bedoeld in artikel 21. In dit artikel wordt daarom de verwijzing naar de artikelen 18 en 19 toegevoegd.

Artikel I, onderdeel N

Deze bepaling komt overeen met de per 1 juli 2020 vervallen leden twee en drie van artikel 24. Die bepaling was ingevoerd met artikel I, onderdeel I, van het besluit van Besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van het Besluit onderstand BES in verband met het introduceren van een toeslag bij de AOV-gerechtigde leeftijd en enkele technische wijzigingen.

In de brief aan beide Kamers van 18 december 201914 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laten weten dat het nodig is om terugwerkende kracht te kunnen verlenen voor aanvragen ingediend voor 1 januari 2021. In de uitvoering wordt momenteel geanticipeerd op deze wijziging. Dit onderdeel formaliseert deze uitvoering.

Artikel I, onderdeel O

De toezichthoudende ambtenaren voor het Besluit onderstand BES zijn aangewezen in de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren SZW-regelgeving BES. Dit is een ministeriële regeling. De formulering van de grondslag in artikel 41, eerste lid, wordt hiermee in overeenstemming gebracht. Aangezien artikel 4 van de Bekendmakingswet regelt dat ministeriële regelingen in de Staatscourant worden geplaatst kan het tweede lid van artikel 41 vervallen.

Artikel I, onderdeel P

Het nieuwe artikel 41a regelt het overgangsrecht ten aanzien van het uitsluiten van fraudevorderingen van de vermogenstoets. Het overgangsrecht maakt duidelijk dat fraudevorderingen die voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit als schuld in de zin van artikel 18a van het besluit worden aangemerkt, na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit als schuld aangemerkt blijven. Dat is ook het geval wanneer er sprake is van vermogensmutaties en de daaruit voortvloeiende vermogenstoets. Het overgangsrecht is van toepassing op personen aan wie onderstand is toegekend voor de dag van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Het gaat hierbij dus niet om de datum van afgifte van de beschikking tot verlening van de onderstand, maar over de dag vanaf wanneer het recht op onderstand bestaat. Het overgangsrecht blijft van toepassing voor zolang dat recht op onderstand bestaat. Het gaat dus om een onafgebroken recht op onderstand.

Artikel II

Dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel N, treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Artikel I, onderdeel N, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad en werkt terug tot en met 1 april 2020. De inwerkingtreding wijkt af van de vaste verandermomenten zodat de periode van terugwerkende kracht zo kort als mogelijk is. De terugwerkende kracht is niet belastend voor de belanghebbenden, maar juist voordelig. Op deze manier kan er geen onduidelijkheid over bestaan dat de onderstand, voor aanvragen die gedaan zijn voor 1 januari 2021, met terugwerkende kracht kan worden toegekend vanaf 1 januari 2020 (de dag waarop het Besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van Besluit onderstand BES in verband met het introduceren van een toeslag bij de AOV-gerechtigde leeftijd en enkele technische wijzigingen (Stb. 2019, 188) in werking is getreden). Uiteraard mits aan de overige voorwaarden is voldaan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 42.

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 34 775-IV, nr. 45.

X Noot
3

Stb. 2019, 188.

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 8.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 IV, nr. 42.

X Noot
7

Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 61.

X Noot
8

Nationale Ombudsman (2019). Oog voor ouderen in Caribisch Nederland. Rapportnummer 2019/O45

X Noot
9

Kamerstukken 35374.

X Noot
10

Stb. 2019, 188 (2,7 miljoen euro in 2020, 2,8 miljoen euro in 2021, 2,9 miljoen euro in 2022 en 3 miljoen euro in 2023. Structureel gaat het om een bedrag van 3 miljoen euro per jaar. Hiervoor genoemde bedragen zijn inclusief uitvoeringskosten.).

X Noot
11

Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 55.

X Noot
12

Zie Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, hoofdstuk 6.

X Noot
13

Kamerstukken II 2019/20, 35 374, nr. 2.

X Noot
14

Kamerstukken II 2019/20, 35 300-IV, nr. 42.

Naar boven