TOELICHTING
Algemeen deel
Aanleiding en doel van de specifieke uitkering
Context van de uitkering
Op 17 mei 2019 heeft het kabinet Rutte III de programmabeslissing ERTMS1 genomen en heeft daarmee besloten het huidige analoge treinbeveiligingssysteem te
vervangen door de digitale, Europees verplichte, standaard European Rail Traffic Management
System (hierna: ERTMS). Deze vervanging sluit aan bij het algemene uitgangspunt om
prioriteit te geven aan de instandhouding van het bestaande spoornetwerk. Met deze
beslissing wordt ook invulling gegeven aan tijdige aanleg van ERTMS zoals genoemd
in het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de Toekomst’ (2017–2021) en aan Europese afspraken
over de aanleg van ERTMS op de belangrijkste nationale en internationale verbindingen2. Daarnaast biedt ERTMS meer mogelijkheden dan de huidige treinbeveiliging, zoals
meer veiligheid, de mogelijkheid om meer treinen te laten rijden en op termijn het
automatisch rijden.
Binnen de systematiek van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
(MIRT) markeert de programmabeslissing ERTMS de overgang van de planuitwerkingsfase
naar de realisatiefase. De programmabeslissing volgt daarmee op de voorkeursbeslissing
ERTMS3. De programmabeslissing bevat onder andere technische keuzes, keuzes ten aanzien
van noodzakelijke aanpassingen in materieel en spoorinfrastructuur, fasering van de
uitrol, kosten en baten, noodzakelijke opleidingen en de zogenoemde Aanbestedings-
en Contracteringsstrategie. In de periode tot en met 2030 zal ERTMS Level 2 Baseline
3 worden ingevoerd op een aanzienlijk deel van het Nederlandse hoofdrailnet en in
het bestaande materieel dat daarop rijdt.
Het document Railmap 4.0, onderdeel van de programmabeslissing ERTMS, geeft een samenvatting
van het dossier dat ten grondslag heeft gelegen aan het kabinetsbesluit en beschrijft
wat het programma ERTMS zal realiseren. De belangrijkste documenten van het dossier
worden gepubliceerd op de website van het programma ERTMS. De Tweede Kamer heeft in
2013 op grond van de Regeling Grote Projecten het programma ERTMS aangemerkt als Groot
Project. Dit betekent onder meer dat de Tweede Kamer elk halfjaar over de voortgang
van het programma ERTMS wordt geïnformeerd via de voortgangsrapportages.
Voor het succes van het programma ERTMS is samenwerking cruciaal. De programmadirectie
ERTMS (hierna: programmadirectie) binnen ProRail heeft van de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat (hierna: Staatssecretaris) de opdracht gekregen om de
eerste fase van het programma ERTMS tot aan 2030 te coördineren. De uitvoering vindt
plaats door de sector. Het zijn en blijven immers het materieel en de mensen van de
spoorvervoerders en de spoorweginfrastructuur van ProRail. Voor een succesvolle implementatie
van ERTMS wordt daarom met de voornaamste belanghebbende partijen (ProRail B.V., NS
Groep N.V. en functionarissen namens de goederenvervoerders, onderhoudsbedrijven en
regionale spoorvervoerders) samengewerkt in het programma ERTMS en is draagvlak nodig
bij die partijen. De samenwerking levert de betrokken spoorwegondernemingen totdat
de realisatie van ERTMS is afgerond geen economisch voordeel op en leidt niet tot
verstoring van de concurrentieverhoudingen.
De kosten van de transitie naar het moderne, adaptieve en internationaal gangbare
treinbeveiligingssysteem ERTMS worden gedekt door het Rijk en – voor een gedeelte
– door de Europese Unie. De Staatssecretaris is bereid deze kosten binnen strikte
grenzen en voorwaarden te vergoeden, maar heeft hiervoor rechtmatige en doeltreffende
methodes en instrumenten nodig. Voor het Nederlandse hoofdrailnet maakt de Staatssecretaris
hierover afspraken met de concessiehouder. Hierbij wordt een netto financieel effect
(hierna: NFE) van de implementatie van ERTMS vastgesteld, te weten het verschil tussen
de kosten en baten van deze transitie voor de vervoerder in kwestie. Dat zijn de kosten
die voor vergoeding in aanmerking komen. De Staatssecretaris wil ook regionale concessieverleners
in staat stellen soortgelijke afspraken te maken met regionale vervoerders opdat die
concessieverleners hun concessiehouders kunnen vergoeden voor het NFE van de transitie
naar ERTMS.
Verantwoordelijkheid provincies voor regionaal personenvervoer per trein
Op grond van artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn decentrale
overheden verantwoordelijk voor de concessieverlening voor regionaal openbaar vervoer.
Voor het regionaal personenvervoer per trein zijn de provincies concessieverlener.
De Staatssecretaris vraagt de provincies de implementatie van ERTMS op te nemen als
verplichting in hun concessies met de regionale vervoerders.
Als gevolg hiervan kunnen deze vervoerders aan de concessieverleners vragen om een
vergoeding van het NFE. De onderhavige regeling legt vast hoe het Rijk financiële
middelen in de vorm van een specifieke uitkering kan verstrekken om provincies in
staat te stellen aan dit vergoedingsvraagstuk te voldoen.
Beschrijving activiteiten die door de aanvragers van de specifieke uitkering worden
uitgevoerd
Aanvragers van de specifieke uitkering stellen met hun concessiehouders plannen op
voor de implementatie van ERTMS in het concessiegebied. Deze plannen worden voorgelegd
aan de programmadirectie. Die brengt over elk implementatieplan advies aan de Staatssecretaris
en de provincie uit.
Hierna kan een aanvraag voor deze specifieke uitkering worden ingediend, samen met
het implementatieplan en het advies daarop. De aanvrager neemt vervolgens de implementatie
van ERTMS als verplichting in haar concessie op.
De noodzaak voor de specifieke uitkering
Er is voor een specifieke uitkering gekozen omdat dit instrument de Staatssecretaris
in staat stelt voorwaarden te stellen aan het ontvangen van deze uitkering en daardoor
aan de wijze waarop ERTMS in Nederland wordt geïmplementeerd. Een decentralisatie-uitkering
biedt deze mogelijkheid niet. Daarnaast speelt bij directe financiering door het Rijk
van de regionale concessiehouders door middel van een subsidie het risico van het
verlenen van ongeoorloofde staatssteun.
De hoogte van de uitkering
De hoogte van de uitkering komt in beginsel overeen met het advies van de programmadirectie,
gebaseerd op de kostenraming die concessieverleners en -houders opnemen in het implementatieplan
dat zij gezamenlijk indienen bij de Staatssecretaris als bijlage bij de aanvraag voor
deze specifieke uitkering. Bij deze kostenraming worden de bekostigingsafspraken gehanteerd
die zijn opgenomen in de ERTMS-programmakaders. De budgetten voor de specifieke uitkeringen
zijn reeds op de Rijksbegroting gereserveerd als onderdeel van het ERTMS-programmabudget.
Verhouding tot bestaande regelgeving / juridisch kader
Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan provincies
voor implementatie van ERTMS. In artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing
is op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk
voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens
publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van
artikel 4:21, derde lid, Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing
is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling.
Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt, is naast
de Kaderwet subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing.
In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van
de specifieke uitkering geregeld, conform de zogeheten SiSa-systematiek (single information,
single audit).
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen
van dat besluit bij ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Van die mogelijkheid is in artikel 2 van deze regeling gebruik gemaakt.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Een specifieke
uitkering aan een provincie – een decentrale overheid – als begunstigde vormt op zich
geen staatssteun. Wel is van belang dat de begunstigden met de verstrekte middelen
zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan de regionale vervoerders
een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien wordt gehandeld
binnen de kaders van de PSO-Verordening en er sprake is van een openbare dienstverplichting.
Dat is hier het geval en daarom is er geen sprake van staatssteun.
Administratieve lasten en internetconsultatie
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a
van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie en
de SiSa-systematiek. Dit leidt tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel
de provincies als voor het Rijk.
Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie
achterwege blijven4. De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten
van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen
voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege
gelaten.
Uitvoering
De Staatssecretaris voert de regeling uit en toetst de aanvragen van een specifieke
uitkering aan de voorwaarden die in deze regeling zijn vastgelegd.
Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid
inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van twee maanden,
zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Het gebruikmaken van de uitzondering in het vijfde lid van aanwijzing 4.17 voorkomt,
gelet op de doelgroep en de jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke
voor- of nadelen. Het is voor de betrokken vervoerders die personenvervoer per trein
aanbieden belangrijk om op korte termijn contracten met leveranciers te kunnen sluiten
ten behoeve van de inbouw van ERTMS in hun materieel. De ontvangers van de specifieke
uitkering en ook de betrokken vervoerders zijn reeds bekend met de inhoud van de regeling.
Horizonbepaling
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2032, met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.
Artikelsgewijs
Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen
van het besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling
voor het verlenen van een specifieke uitkering aan rechtspersonen die krachtens publiek
recht zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor het verlenen
van subsidies zoveel mogelijk worden aangehouden.
De volgende bepalingen van het kaderbesluit zijn op de uitvoering van deze regeling
van toepassing: artikel 6, eerste lid (subsidiabele kosten), 8, eerste en tweede lid,
aanhef en onderdeel a, en derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d (subsidieplafond
en wijze van verdelen), 10, eerste tot en met vierde lid (indiening aanvraag tot subsidieverlening),
11 en 12, aanhef en onderdelen b tot en met e en g tot en met k (afwijzingsgronden),
14, eerste, tweede en vierde lid (subsidieverlening), 17, eerste lid, aanhef en onderdelen
a tot en met c en e tot en met g, en tweede lid, 18 en 21 (verplichtingen van de subsidieontvanger),
23, derde en vijfde lid (betalingen bevoorschotting), en 24, eerste lid (indiening
aanvraag tot subsidievaststelling).
Artikel 3. Plafond van de specifieke uitkering en wijze van verdelen
Voor de periode van 2020 tot en met 2031 is de hoogte van het plafond van de specifieke
uitkering in de regeling opgenomen. Het totaal beschikbare budget wordt verdeeld op
volgorde van binnenkomst van de aanvragen van een specifieke uitkering. Wijzigingen
van het plafond vereisen een wijziging van deze regeling. Een wijzigingsregeling wordt
in de Staatscourant gepubliceerd.
Artikel 4. Verlening specifieke uitkering
In het eerste lid is bepaald dat aan de ontvangers een specifieke uitkering wordt
verstrekt voor het implementeren van ERTMS. De ontvangers – de provincies – doen dat
in hun rol van concessieverlener ten behoeve van het regionale personenvervoer per
trein. De concessiehouders zullen in de periode tot 2030 kosten maken voor de overgang
naar ERTMS, zoals het inbouwen van ERTMS in hun materieel. Deze kosten kunnen vervolgens
door de concessieverleners worden vergoed door middel van een subsidie. Daartoe worden
de regionale concessies gewijzigd.
Alvorens de Staatssecretaris de hoogte van de specifieke uitkering kan bepalen, moet
de aanvrager een implementatieplan voorzien van positief advies van de programmadirectie
indienen. In dit plan is een kostenraming voor de inbouw van ERTMS opgenomen. De kostenraming
en het advies zijn in beginsel bepalend voor de hoogte van de te verlenen specifieke
uitkering.
Artikel 5. Voorwaarden
Voor het verstrekken van de specifieke uitkering geldt een aantal voorwaarden. De
ontvangers van de uitkering zijn verplicht om de regionale concessies voor personenvervoer
per trein zodanig te wijzigen dat ERTMS door de regionale vervoerders wordt geïmplementeerd
in het materieel dat zij ter uitvoering van hun concessies inzetten. Bij de implementatie
zijn de regionale concessieverleners en -houders gebonden aan de vigerende ERTMS-programmakaders,
waaronder de programmabeslissing ERTMS, en de PSO-Verordening.
De ontvangers mogen de specifieke uitkering alleen besteden aan de uitvoering van
het implementatieplan, overeenkomstig het advies.
Artikel 6. Voorschotverlening
Dit artikel regelt de wijze waarop de voorschotverlening plaatsvindt. Tussen de provincie
als regionale concessieverlener en de concessiehouder wordt op basis van de concessie
een implementatieplan opgesteld. Dit implementatieplan wordt nader uitgewerkt in een
aantal deelprojectplannen met kostenramingen en liquiditeitsbegrotingen die ter toetsing
worden voorgelegd aan de programmadirectie.
Na toetsing door de programmadirectie wordt het deelprojectplan aan de Staatssecretaris
voorgelegd, die vervolgens overgaat tot voorschotverlening die is afgestemd op de
liquiditeitsbegroting uit het deelprojectplan.
Artikel 7. Inwerkingtreding en horizonbepaling
Een toelichting op de inwerkingtreding en de horizonbepaling is opgenomen in het algemeen
deel van deze toelichting.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer