TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 is een onderzoeksplicht naar de
constructieve veiligheid van breedplaatvloeren ingesteld. Aanleiding voor deze onderzoeksplicht
was het in mei 2017 gedeeltelijk instorten van een verkeergarage bij Eindhoven Airport
en de daarna door Hageman (in samenwerking met TNO) uitgevoerde onderzoeken naar de
veiligheid van vergelijkbare vloeren. Naar aanleiding van de resultaten van deze onderzoeken,
vastgelegd in het Hageman rapport 9780-1-0 ‘Voorstellen voor en achtergronden bij
rekenregels voor de beoordeling van bestaande bouw’ van 20 mei 2019,1 is een onderzoeksplicht zoals bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de Woningwet
toegezegd (Kamerstukken II, 2018/19, 28 325, nr. 199).
Gezien de te verwachten grote opgave voor het uitvoeren van de beoordelingen is besloten
deze onderzoeksplicht voor bestaande gebouwen gefaseerd in te voeren. Daarbij wordt
aangesloten op de gevolgklasse-indeling van gebouwen volgens NEN 8700. De onderzoeksplicht
gaat vooralsnog alleen gelden voor gebouwen in de hoogste gevolgklasse (CC3). Uitbreiding
van de onderzoeksplicht naar gebouwen in lagere gevolgklassen is voorzien na 1 april
2021. Dit betekent dat als een gebouw nu nog niet onder de onderzoeksplicht valt,
niet uitgesloten is dat dit in de toekomst alsnog het geval kan zijn.
De voorliggende onderzoeksplicht houdt geen beperking in van de algemene zorgplicht
zoals opgenomen in artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. Dit betekent dat een
eigenaar nu al aanleiding kan hebben om onderzoek uit te voeren bij een gebouw dat
niet valt in de hoogste gevolgklasse en ook dat een gemeente de gebouweigenaar nu
al om een dergelijk onderzoek kan verzoeken. Dit ligt bijvoorbeeld in de rede bij
een gebouw dat op basis van het informatiedocument Beoordeling veiligheid breedplaatvloeren
uit 20172 eerder al als risicovol is gekwalificeerd.
De onderzoeksplicht is bedoeld om te worden ingezet als er sprake kan zijn van een
evident veiligheidsprobleem bij specifieke gebouwen of constructies. Eerder is van
de onderzoeksplicht gebruik gemaakt voor galerijvloeren (artikel 5.11 Regeling Bouwbesluit
2012) en voor roestvaststalen constructies in zwembaden (artikel 5.12 Regeling Bouwbesluit
2012).
Met een dergelijke onderzoeksplicht wordt de bewijslast of een gebouw voldoende veilig
is expliciet neergelegd bij de eigenaar en kan de gemeente direct handhaven als de
onderzoeksplicht niet wordt nageleefd.
De onderzoekplicht is daarmee primair bedoeld als ondersteuning van het gemeentelijke
toezicht en handhaving.
Tevens is met deze wijzigingsregeling een geringe correctie in de formule van de waarde
van de energieprestatie van ventilatiesystemen (bijlage III bij artikel 3.3) opgenomen.
2. Procedure en inspraak
De inhoud van deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan de Juridisch Technische Commissie
(JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). In het OPB zijn op bestuurlijk
niveau de organisaties van ontwerpende, uitvoerende en toeleverende bouw alsmede belangenorganisaties
van beheerders en gebruikers van gebouwen en organisaties van toezichthouders vertegenwoordigd.
De JTC bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties die deel uitmaken van het
OPB, die zich vooral bezighouden met de meer juridisch/technische vraagstukken.
De JTC stemt in met het instellen van deze onderzoeksplicht naar de staat van gebouwen
met breedplaatvloeren.
3. Code interbestuurlijke verhoudingen
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven zich te kunnen vinden in
deze wijzigingsregeling.
4. Notificatie
De ontwerpregeling is op 26 november 2019 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn
(EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd
aan de Europese Commissie (notificatienummer 2019 /0591/NL). De bepalingen van deze
regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn.
Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig
en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse
erkenning. Van de Commissie zijn geen opmerkingen ontvangen.
Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2,
negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor
de handel.
5. Lasten
De regeldrukeffecten van de onderzoeksplicht zijn in kaart gebracht in het onderzoek
‘Regeldrukeffecten verplicht onderzoek Breedplaatvloeren’ (Sira, 17 oktober 2019).
Uit dit onderzoek volgt dat er alleen sprake is van eenmalige administratieve lasten
voor bedrijven en eenmalige lasten voor de overheid voor zover zij gebouwen in bezit
hebben uit categorie CC3 van de NEN 8700. Het gaat om circa 50 tot 300 gebouwen met
breedplaatvloeren waarvan 10% overheidsgebouwen zijn. De kosten van het onderzoek
bedragen afhankelijk van de grootte van het gebouw in kwestie circa € 2.500 tot € 12.500.
Op basis van bovenstaande zijn de totale kosten:
Voor bedrijven tussen minimaal € 588.240 en maximaal € 3.032.460.
Voor overheden tussen minimaal € 65.360 en maximaal € 336.940.
6. Adviescollege toetsing regeldruk
Op 12 december 2019 heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) advies uitgebracht
over deze wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012. Hieronder is puntsgewijs op
de aanbevelingen van de ATR ingegaan.
-
2.1 Het college verzoekt om toekomstige regelgeving omtrent de voorgenomen uitbreiding
van de onderzoeksplicht naar gebouwen in lagere gevolgklassen te zijner tijd ter beoordeling
aan de ATR voor te leggen. Reactie: Dit zal gebeuren.
-
2.2 Het college adviseert om in de toelichting expliciet te benoemen wat de verplichtingen
zijn die voortvloeien uit de onderzoeksplicht voor eigenaren van CC3 gebouwen waarvan
niet zeker gesteld kan worden of gebruik is gemaakt van breedplaatconstructies. Reactie:
Dit is in de artikelsgewijze toelichting bij het eerste lid van artikel 5.13 verduidelijkt.
-
2.3 Het college adviseert om te verduidelijken welke alternatieven voor het vaststellen
van de aan-dan wel afwezigheid van breedplaatvloeren in CC3 gebouwen zijn overwogen
en daarbij expliciet in te gaan op de mogelijkheid om uit bouwtekeningen de relevante
informatie te halen. Reactie: In de artikelsgewijze toelichting bij het eerste lid
van artikel 5.13 is beschreven hoe een gebouweigenaar kan nagaan of in zijn gebouw
breedplaatvloeren zijn toegepast.
-
3.1 Het college adviseert om de regeling alsnog in internetconsultatie te brengen om de
werkbaarheid en eventuele knelpunten van de onderzoeksplicht voor (individuele) gebouweigenaren
vast te kunnen stellen. Reactie: Dit advies is niet overgenomen. De eigenaren van
CC3 gebouwen zijn geconsulteerd via de JTC. Zie hierboven onderdeel 2. Verder is de
onderzoeksplicht afgestemd met een brede klankbordgroep waarvan ook het Rijksvastgoedbedrijf
en Aedes lid zijn. In dit specifieke geval zou internetconsultatie niets hebben toegevoegd.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Met onderdeel A van deze wijzigingsregeling wordt in hoofdstuk 5a, Onderzoeksverplichting
zorgplicht, een nieuw artikel 5.13, Breedplaatvloeren, opgenomen. Het eerste lid bepaalt
voor welke categorieën bouwwerken met breedplaatvloeren de onderzoeksplicht geldt.
De onderzoeksplicht richt zich niet tot gebouweigenaren van gebouwen zonder breedplaatvloeren.
Wel zullen deze gebouweigenaren moeten nagaan of er geen breedplaatvloeren zijn toegepast
in hun gebouw om daarmee voor zichzelf vast te kunnen stellen dat de onderzoeksplicht
niet van toepassing is. Of er in een gebouw sprake is van breedplaatvloeren is in
veel gevallen eenvoudig visueel waar te nemen. Bij breedplaatvloeren is aan de onderzijde
van de vloer sprake van naden met een hart op hart afstand van 2,4 meter. Dit komt
doordat de geprefabriceerde betonnen breedplaten altijd een standaardbreedte hebben
van 2,4 meter. Deze naden zijn duidelijk zichtbaar als de vloer aan de onderzijde
niet verder is afgewerkt. Dat is meestal het geval. De breedplaatvloeren zijn met
hun kenmerkende naden goed te onderscheiden van de andere twee typen betonvloeren
die worden toegepast in de bouw. Dat zijn de zogenoemde kanaalplaatvloeren met naden
met een hart op hart afstand van 1,2 meter en de geheel in het werk gestorte betonvloeren
waarbij geen sprake is van naden. Naast de genoemde visuele waarneming kan ook aan
de hand van de bouwtekeningen van het gebouw worden nagegaan of breedplaatvloeren
zijn toegepast. De in het eerste lid opgenomen categorieën waarvoor de onderzoeksplicht
geldt betreffen allemaal gebouwen die vallen in de hoogste gevolgklasse (CC3) van
NEN 8700. In NEN 8700 zijn deze gebouwen opgenomen in tabel NB.21-B1. Er wordt op
gewezen dat hoewel de in deze norm gebruikte terminologie afwijkt van de in deze regeling
gebruikte begrippen, het om dezelfde gebouwen gaat.
In onderdeel a is aangegeven dat het gaat om gebouwen waarin een vloer van een gebruiksgebied
hoger dan 70 m boven het meetniveau ligt. In onderdeel b gaat het om gebouwen met
4 of meer bouwlagen bedoeld voor minder zelfredzame personen, dus waarin zich een
gezondheidszorgfunctie met bedgebied, een celfunctie of een woonfunctie voor 24 uurs-zorg
bevindt. Als derde categorie zijn in onderdeel c de bijeenkomstfunctie, winkelfunctie,
sportfunctie en onderwijsfunctie opgenomen. De gebruiksfuncties in onderdeel c mogen
dan geen nevengebruiksfunctie zijn én er moet in geval van bezwijken van een breedplaatvloer
een risico zijn dat meer dan 500 personen gelijktijdig gevaar kunnen lopen.
Van een risico voor meer dan 500 personen is sprake wanneer op en onder een breedplaatvloer
meer dan 500 personen aanwezig kunnen zijn, maar ook als na het bezwijken van een
breedplaatvloer voortschrijdende instorting kan plaatsvinden van een (gedeelte van
een) gebouw. Bij de beoordeling of een gebouw valt onder het eerste lid, onderdeel
c, moet allereerst worden nagegaan of het gebouw bestemd is voor meer dan 500 personen.
Dit kan eenvoudig gedaan worden door de eigenaar zelf. Of vervolgens sprake kan zijn
van een gelijktijdige gevaar voor meer dan 500 personen, zal door een deskundige constructeur
moeten worden bepaald. In onderdeel c zijn de voor publiek toegankelijke gebruiksfuncties
genoemd (bijeenkomst, winkel, sport en onderwijs) en is aangegeven dat het niet gaat
om nevengebruiksfuncties. Met het uitsluiten van nevenfuncties wordt voorkomen dat
bijvoorbeeld kantoorgebouwen met een bijeenkomstfunctie (als nevenfunctie van de kantoorfunctie)
onderzocht moeten worden terwijl dergelijke gebouwen in NEN 8700 niet vallen onder
de gevolgklasse CC3.
Met het tweede lid is geregeld dat de onderzoeksplicht niet geldt voor gebouwen die
voor 1 januari 2000 gereed zijn gemeld. Voor deze datum is gekozen omdat pas vanaf
2000 meer regulier voor deze mogelijk risicovolle toepassing van breedplaatvloeren
is gekozen.
Met het derde lid is geregeld dat de onderzoeksplicht van het eerste lid, onderdeel
a, niet van toepassing is op de gedeelten van een gebouw met een woonfunctie of nevenfuncties
daarvan. Concreet betekent dit dat bij een gebouw hoger dan 70 meter de onderzoeksplicht
niet geldt als het alleen gaat om een woongebouw, dat wil zeggen een gebouw met alleen
woonfuncties of nevenfuncties daarvan. Een uitzondering geldt als een woongebouw een
eigen parkeergarage (overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen)
heeft als nevengebruiksfunctie. Deze parkeergarage valt dan wel onder de onderzoeksplicht.
Risicovolle toepassing van breedplaatvloeren in alleen woongebouwen is niet aannemelijk
en is daarom buiten de onderzoeksplicht gelaten. Dit is ook in overeenstemming met
het in het vierde lid genoemde stappenplan. De onderzoeksplicht is dus wel van toepassing
als sprake is van een woongebouw hoger dan 70 meter met daaronder een andere gebruiksfunctie.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij een zogenaamde winkel- of kantorenplint onder een
woongebouw. De plint valt dan wel onder de onderzoeksplicht, maar de bovengelegen
woonfuncties en nevenfuncties daarvan niet.
Het vierde lid bepaalt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens het Stappenplan
beoordeling bestaande gebouwen met breedplaatvloeren van 20 mei 2019. (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten/publicaties/2019/05/22/stappenplan-beoordeling-bestaande-gebouwen-met-breedplaatvloeren).
Het stappenplan geeft rekenregels waarmee bestaande gebouwen met breedplaatvloeren
kunnen worden beoordeeld op het voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit
2012 schrijft in paragraaf 2.1.2 als prestatie-eis voor dat een bestaand gebouw moet
voldoen aan NEN 8700. De rekenregels in het stappenplan zijn in overeenstemming met
NEN 8700 en het daarin vastgelegde veiligheidsniveau voor constructies.
Het vijfde lid bepaalt dat de uitkomsten van dit onderzoek voor 1 april 2021 in een
rapport moeten worden vastgelegd. Het achterwege laten van het onderzoek en rapport
is een overtreding van het zorgplichtartikel waartegen het bevoegd gezag handhavend
kan optreden door het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder
tenslotte op ieder moment bevoegd het onderzoeksrapport op te vragen en geldt een
medewerkingsplicht om aan deze vraag gehoor te geven. Als uit het onderzoeksrapport
volgt dat de breedplaatvloeren niet voldoen aan de rekenregels in het stappenplan
zal de eigenaar afhankelijk van de conclusies uit het onderzoek de noodzakelijke maatregelen
moeten nemen om aan het op grond van het Bouwbesluit 2012 geldende veiligheidsniveau
te voldoen.
Met de voorliggende onderzoeksplicht is beoogd het gemeentelijk toezicht op bestaande
gebouwen te ondersteunen. Deze onderzoeksplicht richt zich dan ook tot eigenaren.
Het bevoegd gezag kan ook op een andere manier tot het oordeel komen dat de constructieve
veiligheid van breedplaatvloeren in een gebouw voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Dit
is opgenomen in het zesde lid. Het bevoegd gezag kan op basis hiervan bijvoorbeeld
akkoord gaan met andere onderzoeken of rapporten dan in het stappenplan, als zij van
oordeel is dat er toch sprake is van een adequate toets op het voldoen aan het Bouwbesluit
2012. Hierbij kan het bevoegd gezag zo nodig ook zelf onderzoek uitvoeren.
Onderdeel B
Met onderdeel B is een correctie in de formule voor de berekening van de waarde van
de energieprestatie voor ventilatiesystemen in onderdeel 4 van bijlage III bij artikel
3.3 opgenomen. In de formule is ‘[kWh/(m3/s)]’ vervangen door ‘[kWh/(m3/u)]’. Bedoelde formule is een uitwerking van artikel 6.55 van het Bouwbesluit 2012.
In de artikelsgewijze toelichting op dat artikel zoals gepubliceerd in Stb. 2020, 84 komt genoemde formule kort aan de orde. Aldaar is in de toelichting op hetzelfde
onderdeel van de formule een onjuistheid opgenomen. Met voorliggende correctie in
de Regeling Bouwbesluit 2012 kan echter geen misverstand zijn over de invulling en
toepassing van de formule voor de berekening van de energieprestatie voor ventilatiesystemen.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Gezien het grote belang dat gehecht wordt aan een zo spoedig mogelijk inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling is geen rekening gehouden met de vaste verandermomenten
en met de formele voorbereidingstijd voor het bouwbedrijfsleven van tenminste twee
maanden vanaf vaststelling van de regeling. Er wordt in dat verband op gewezen dat
de notificatietermijn van drie maanden voorafgaande aan de vaststelling van deze regeling
in zekere zin ook is te beschouwen als voorbereidingstijd, omdat deze regeling in
het kader van de technische notificatie openbaar is gemaakt. Zie voor de notificatie
ook onderdeel 4 van het algemeen deel van de toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren